Constitutionele toetsing door de wetgever

advertisement
Constitutionele toetsing door de wetgever
Een rechtsvergelijkende studie tussen Nederland, Zweden en Finland
Afstudeerscriptie
Research Master in Law
Eva van Vugt, 781804
21 augustus 2016
INHOUDSOPGAVE
1.
INLEIDING
1.1.
1.2.
ONDERWERP
METHODE
1.2.1.
1.2.2.
1.3.
1.4.
2.
3.3.
CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE REGERING
CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE RAAD VAN STATE
CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL
OVER DE GRENS: CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE WETGEVER ELDERS
CONSTITUTIONELE TOETSING IN HET ZWEEDSE WETGEVINGSPROCES
4.1.1.
4.1.2.
4.1.3.
4.2.
ACHTERGROND
CONSTITUTIONELE TOETSING IN HET ZWEEDSE WETGEVINGSPROCES
CHECKS AND BALANCES TEN AANZIEN VAN CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE ZWEEDSE WETGEVER
CONSTITUTIONELE TOETSING IN HET FINSE WETGEVINGSPROCES
4.2.1.
4.2.2.
4.2.3.
9
11
24
24
HET CONSTITUTIONELE TOETSINGSVERBOD VOOR DE RECHTER
VAN EEN VERBOD VOOR DE RECHTER NAAR EEN TOETSINGSBEVOEGDHEID VOOR DE WETGEVER
CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE WETGEVER: OOK EEN ACTUEEL ONDERWERP
CONSTITUTIONELE TOETSING IN NEDERLAND: EEN EVENWICHTIGE PRAKTIJK?
4.1.
9
12
15
18
21
CONSTITUTIONELE TOETSING IN KAART GEBRACHT
3.2.1.
3.2.2.
3.2.3.
3.2.4.
6.
DE REGERING
DE RAAD VAN STATE
DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL
ACHTERGROND
3.2.
5.1.
5.2.
6
7
CONSTITUTIONELE TOETSING IN HET NEDERLANDSE WETGEVINGSPROCES
3.1.1.
3.1.2.
3.1.3.
5.
4
5
HET ALGEMENE VERLOOP VAN DE WETGEVINGSPROCEDURE
DE ACTOREN IN HET WETGEVINGSPROCES
3.1.
4.3.
DEFINITIEBEPALING
AANPAK
HET NEDERLANDSE WETGEVINGSPROCES
2.2.1.
2.2.2.
2.2.3.
2.2.4.
4.
3
4
THEORETISCHE RELEVANTIE
ONDERZOEKSVRAGEN
2.1.
2.2.
3.
3
ACHTERGROND
CONSTITUTIONELE TOETSING IN HET FINSE WETGEVINGSPROCES
CHECKS AND BALANCES TEN AANZIEN VAN CONSTITUTIONELE TOETSING DOOR DE FINSE WETGEVER
DE RECHTSVERGELIJKING
24
26
27
30
30
32
34
36
39
44
46
46
51
58
62
62
67
71
74
DISCUSSIE
78
PRAKTISCHE RELEVANTIE VAN HET RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK
THEORETISCHE RELEVANTIE VAN HET RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK
CONCLUSIE
78
83
87
2
1.
Inleiding
1.1.
Onderwerp
Deze scriptie gaat niet over constitutionele toetsing door de rechter. Deze vorm van
constitutionele toetsing, waarbij de rechter de grondwettigheid van wetten in formele zin
beoordeeld, is in Nederland verboden op grond van artikel 120 Grondwet (Gw). Aangezien
vrijwel ieder (Westers) land ter wereld inmiddels een bepaalde vorm van constitutionele
toetsing door de rechter (judicial review) kent, kwalificeert het Nederlandse toetsingsverbod
dan ook als abnormaal.1 Dat artikel 120 Gw derhalve al vele juridische pennen in beweging
heeft gebracht, verbaast niet, maar heeft tot op heden ook niet tot verandering geleid.
Gedeeltelijke, laat staan volledige opheffing van het toetsingsverbod ligt voorlopig niet in
het verschiet.
Het onderwerp van deze scriptie is echter wel aan het toetsingsverbod van artikel
120 Gw gerelateerd. Centraal staat namelijk een andere vorm van constitutionele toetsing,
te weten: de constitutionele toetsing door de wetgever. In Nederland wordt de wetgever de
ultieme interpretator van de Grondwet geacht.2 Deze gedachte vloeit stilletjes voort uit
artikel 120 Gw: niet de rechter ‘en dus’ de wetgever gaat over de grondwettigheid van
wetten. Dit roept niet alleen de vraag op hoe constitutionele toetsing door de wetgever
gestalte krijgt in Nederland, maar ook in hoeverre deze toetsingsmechanismen de
grondwettigheid van wetten voldoende weten te waarborgen.
De gedachte dat de democratisch gelegitimeerde wetgever het eerste en laatste
woord over (de grondwettigheid van) wetten moet hebben, is kenmerkend voor de in
Nederland heersende visie van het primaat van de wetgever. Een toetsingsverbod voor de
rechter mag internationaal bezien misschien uitzonderlijk zijn; het primaat van de wetgever
is dat niet. Ook in andere rechtssystemen wordt de taak om de grondwettigheid van wetten
te waarborgen traditiegetrouw primair aan de wetgever toevertrouwd, waardoor de rechter
slechts over beperkte toetsingsmogelijkheden beschikt. Dit wekt de nieuwsgierigheid: hoe
vindt constitutionele toetsing door de wetgever in deze landen plaats?
1
Nederland is daarmee het buitenbeentje van Europa, aldus G Corstens, De rechtsstaat moet je leren (Prometheus Bert
Bakker 2014).
2
CAJM Kortmann, Constitutioneel recht (6e druk, Wolters Kluwer 2008) 88: ‘De wetgever beslist zelf over de
grondwettigheid van zijn besluiten’; ibid 371: ‘(…) maar de wetgever zelf de ultieme interpretator van de Grondwet is’.
3
1.2.
Methode
1.2.1.
Definitiebepaling
Hierboven werd al duidelijk dat dit afstudeeronderzoek zich niet richt op de constitutionele
toetsing door de rechter, maar op de constitutionele toetsing door de wetgever. Het
onderwerp van de scriptie valt dus in twee onderdelen uiteen: ‘constitutionele toetsing’
enerzijds en ‘door de wetgever’ anderzijds. Alvorens in te gaan op de te hanteren
methoden, zal de inhoud en reikwijdte van deze begrippen helder moeten zijn.
Welnu, het begrip ‘constitutionele toetsing’ ziet in deze scriptie niet slechts op de
toetsing van wetten op hun verenigbaarheid met een aantal grondrechten die in de
Grondwet zijn opgenomen. In de literatuur ligt de nadruk op deze vorm van constitutionele
toetsing. 3 Men kan de constitutie echter ook ruim uitleggen, waarbij niet alleen de
Grondwet, en dan zowel de daarin opgenomen grondrechten als de institutionele
bepalingen, maar ook ook het ongeschreven staatsrecht, fundamentele rechtsbeginselen, het
Statuut en (mensenrechten)verdragen onder het constitutiebegrip worden geschaard.4 In
deze scriptie zal een ruime(re) uitleg worden gehanteerd, dat wil zeggen: de nadruk ligt op
de toetsing van wetten door de wetgever aan de Nederlandse Grondwet (zowel
grondrechtelijke als institutionele bepalingen) en fundamentele rechtsbeginselen. Waar in
het vervolg wordt gesproken over (on)grondwettige wetgeving, wordt dan ook in strijd met
fundamentele rechtsbeginselen zijnde wetgeving bedoeld.
Ik schaar ook de toetsing aan fundamentele rechtsbeginselen onder het begrip
constitutionele toetsing, omdat de Hoge Raad bepaald heeft dat de Nederlandse rechter op
grond van de strekking van artikel 120 Gw niet bevoegd is om wetten te toetsen aan
fundamentele rechtsbeginselen.5 Nu de rechterlijke macht zelf meent wetten niet te mogen
toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen - en dus geen gevolgen mag verbinden aan een
geconstateerde strijdigheid - is het des te belangrijker dat de wetgever zorg draagt voor de
verenigbaarheid van wetten met fundamentele rechtsbeginselen.
De
reden
waarom
internationale
en
Europese
(mensenrechten)verdragen
voornamelijk buiten beschouwing blijven, is gelegen in het feit dat de vrijheid van de
3
Zie bijvoorbeeld C-A Everse, Toetsing aan grondrechten: Over de versterking van de grondrechtentoetsing in het Nederlandse
wetgevingsproces (Celsus juridische uitgeverij, 2014); R Schutgens, ‘Toetsing in het wetgevingsproces versterkt’ (2012) 27/4
Regelmaat 197: ‘Hoewel dit themanummer is gewijd aan de toetsing van wetsvoorstellen aan de Grondwet als zodanig,
ga ik vooral in op de toetsing aan de grondrechten’; R de Lange (red), Wetgever en grondrechten (Staatsrechtconferentie
2007, Wolf Legal Publishers 2008).
4
Zie tevens P van Sasse van Ysselt, ‘Constitutionele toetsing ex ante: Ruimte voor versterking?’ (2016) 1036 NJB 1482.
5
HR 14 april 1989, NJ 1989, 469 (Harmonisatiewetarrest) § 3.6: ‘Het onder 3.5 overwogene is doorslaggevend en noopt
tot de conclusie dat (…) de rechter de hem gestelde grenzen zou overschrijden door te oordelen dat art. 120 Grondwet
zich niet (ook) tegen toetsing van de wet aan fundamentele rechtsbeginselen verzet’.
4
wetgever ten aanzien van constitutionele interpretatie op dit vlak wél begrensd wordt door
rechterlijke controle, en wel op supranationaal, internationaal en nationaal niveau.
Nederland maakt deel uit van een pluralistische constitutionele orde6, waarbij rechterlijke
instanties als het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens er o.a. op toezien dat de lidstaten respectievelijk de verdragspartijen
het supranationale respectievelijk internationale recht eerbiedigen. Daarnaast is de
Nederlandse rechter bevoegd om wettelijke voorschriften die onverenigbaar zijn met
eenieder verbindende verdragsbepalingen buiten toepassing te laten op grond van artikel 94
Gw.7 Wetten moeten dus niet alleen verenigbaar zijn met het Nederlandse constitutionele
recht, maar ook met het Europese Unierecht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens en andere verdragen waarbij Nederland zich heeft aangesloten. Omdat het
toetsingsverbod dus niet opgaat voor de toetsing aan internationale en Europese
(mensenrechten)verdragen, nemen deze in het Nederlandse constitutionele debat en de
rechtspraktijk een prominentere rol in en krijgen zo bezien meer aandacht dan het
Nederlandse constitutionele recht.8 Deze scriptie wil daarom concentreren op de aandacht
die de wetgever aan de Nederlandse Grondwet en fundamentele rechtsbeginselen besteedt
bij de totstandbrenging van wetgeving; zeker nu de rechterlijke macht op dat vlak niet als
tegenhanger functioneert.
Het onderdeel ‘door de wetgever’ moet eveneens niet te nauw worden opgevat.
Onderzocht wordt namelijk niet alleen de wijze waarop de wetgever wetten aan het
Nederlandse constitutionele recht toetst, maar ook de manier waarop constitutionele
toetsing tijdens de wetgevingsprocedure nog meer gestalte krijgt. In wezen wordt dus
bekeken hoe constitutionele toetsing in het wetgevingsproces geïnstitutionaliseerd is.
1.2.2.
Aanpak
Uit het voorgaande volgt dat in dit onderzoek een institutionele benadering wordt
gehanteerd. De inrichting van het Nederlandse wetgevingsproces, de daarbij betrokken
6
Voor het verschil tussen een constitutioneel-monistische orde en een constitutioneel-pluralistische orde, zie N Walker,
‘The Idea of Constitutional Pluralism’ (2002) 65 The Modern Law Review 337: ‘Constitutional monism merely grants a
label to the defining assumption of constitutionalism in the Westphalian age (…), namely the idea that the sole centres or
units of constitutional authorities are states. Constitutional pluralism, by contrast, recognises that the European order
inaugurated by the Treaty of Rome has developed beyond the traditional confines of inter-national law and now makes its
own independent constitutional claims, and that these claims exist alongside the continuing claims of states. The
relationship between the orders, that is to say, is now horizontal rather than vertical – heterarchical rather than
hierarchical’; Wat dit betekent voor de Nederlandse Grondwet, beschrijft ML van Emmerik, ‘De Nederlandse Grondwet
in een veellagige rechtsorde’ (2008) 4 Rechtsgeleerd Magazijn Themis 145.
7
Zie ook FMC Vlemminx & ACM Meuwese, ‘Commentaar op artikel 94 van de Grondwet’ in EMH Hirsch Ballin & G
Leenknegt (red), Artikelsgewijs commentaar op de Grondwet (webeditie 2016: www.Nederlandrechtsstaat.nl).
8
PBCDF van Sasse van Ysselt, ‘Grondrechten en de regering als medewetgever’ in De Lange (n 3) 32.
5
actoren en de bestaande toetsingsmechanismen zullen beschreven worden aan de hand van
geschreven rechtsbronnen, zoals wet- en regelgeving, maar ook juridische literatuur.
Vervolgens zal het Nederlandse wetgevingsproces gewaardeerd worden, wat een
toetsingskader vereist. Dit toetsingskader zal zich vooral richten op de vraag of het
bestaande systeem in voldoende mate voorziet in checks & balances. Mijn educated guess is dat
constitutionele toetsing door de wetgever versterking behoeft om ongrondwettige wetgeving
te voorkomen. Deze aanname steunt op standpunten die naar voren gebracht zijn op het
door mij bijgewoonde Symposium constitutionele toetsing in de Tweede Kamer van 2 juni
jl. Deze vooronderstelling vormt dan ook de basis voor de probleemstelling van dit
onderzoek.
Om een oplossing te vinden voor dit vermeende probleem wordt vergeleken met
rechtsstelsels die een soortgelijke traditie van het primaat van de wetgever kennen, namelijk
Zweden en Finland. Onderzocht wordt hoe de constitutionele toetsing in het
wetgevingsproces en de checks & balances in deze rechtssystemen gestalte krijgen.
Geconcentreerd wordt op het ontwaren van verschillen in de toetsingsmechanismen en
controlemogelijkheden tussen de respectievelijke wetgevingsprocedures teneinde inspiratie
ter verbetering op te doen voor de inrichting van het Nederlandse wetgevingssysteem. De
geografische keuze voor Zweden en Finland wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 4.
Of de resultaten van de vergelijking daadwerkelijk tot werkbare verbetervoorstellen
voor het Nederlandse systeem gaan leiden, moet uiteraard kritisch worden bekeken.
Daartoe dient dan ook als laatste stap het kritisch beoordelen – waarderen – van de
resultaten. Uit deze evaluatie zal moeten blijken of de Nederlandse wetgever met het oog
op een versterking van zijn constitutionele toets iets op kan steken van de
toetsingsmechanismen zoals deze bestaan in de te vergelijken landen.
1.3.
Theoretische relevantie
De institutionele benadering die in deze scriptie gehanteerd wordt, sluit aan op het idee van
constitutional design: net als andere design-wetenschappen
9
rust de theorie van
constitutioneel design op de optimistische veronderstelling dat de optimale en zorgvuldige
vormgeving van een constitutie resulteert in wenselijke maatschappelijke en politieke
uitkomsten. Net als architecten ontwerpen constitutionele designers een gedetailleerd
product, namelijk: een constitutioneel stelsel, waarbij de contouren en vorm van een
9
Denk b.v. aan of stadsplanning, architectuur, software engineering of ruimteonderzoek.
6
normatieve orde worden afgetekend alsmede de structuren en het institutionele kader van
die orde worden neergelegd.10 Zo bekeken, verwordt het vormgeven van een constitutie tot
een kwestie van doelgericht institutioneel design en daarmee een technische onderneming.11
Op deze benadering is veel kritiek geweest omdat constitutioneel design een uiterst
instrumentalistisch vertrekpunt heeft. 12 De onderliggende gedachte is immers dat het
ontwerp en de inrichting van een constitutie top-down bepaalt hoe de normatieve orde
werkt en wat voor maatschappelijke en politieke uitkomsten dat oplevert. In deze scriptie
wordt echter een bottom-up benadering gehanteerd om te bezien of constitutioneel design
daadwerkelijk iets uitmaakt. Eerst wordt namelijk gekeken naar de inrichting en
vormgeving van wetgevingsprocedures op concreet niveau. Vervolgens zal het geheel naar
een abstracter niveau worden getild. Als het ontwerp en de inrichting van een
wetgevingsprocedure in de ene rechtsorde probleemloos kan worden toegepast op de
wetgevingsprocedure in een andere rechtsorde, zegt dat iets over de invloed die
institutionele kader heeft is op de mate waarin en de manier waarop de wetgever aan de
Grondwet toetst. Als immers blijkt dat de inrichting en vormgeving van het
wetgevingsproces kan bijdragen aan een versterking van de constitutionele toetsing door de
wetgever, is deze uitkomst niet alleen van praktische waarde voor vermeende probleem in
Nederland maar heeft het ook theoretische relevantie, omdat het zou bevestigen dat
constitutional design matters. Als daarentegen blijkt dat de indringendheid van constitutionele
toetsing niet zozeer afhangt van de wijze waarop het wetgevingsproces is ingericht maar
bijvoorbeeld veeleer een kwestie lijkt van mentaliteit, biedt dit onderzoek eveneens
handvaten voor praktische aanbevelingen alsmede een indicatie dat de invloed van
constitutional design misschien overschat is.
1.4.
Onderzoeksvragen
De vraag die in dit onderzoek centraal staat, luidt als volgt:
In hoeverre wordt de mate waarin en de manier waarop de wetgever wetsvoorstellen aan de
Grondwet toetst, bepaald door de vormgeving en inrichting van het wetgevingsproces?
10
G Frankenberg, Comparative Constitutional Design (book review, 2013) 11 International Journal of Constitutional
Law 537-8.
11
T Ginsburg, ‘Introduction’ in T Ginsburg (ed), Comparative Constitutional Design (Cambridge University Press 2012) 2.
12
Voor een kritische reflectie op constitutional / institutional design, zie bijvoorbeeld C Devins e.a., ‘Against Design’ (2015)
47 Arizona State Law Journal 609.
7
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, onderzoek ik de volgende deelvragen:
1. Hoe steekt het Nederlandse wetgevingsproces in elkaar?
2. Hoe krijgt constitutionele toetsing door de wetgever gestalte in het Nederlandse
rechtssysteem?
3. In hoeverre geschiedt de constitutionele toetsing door de Nederlandse wetgever op
een evenwichtige manier?
Voorondersteld wordt in deze scriptie dat de constitutionele toetsing in het Nederlandse
wetgevingsproces niet evenwichtig gebeurt en derhalve versterking behoeft. Om een
oplossing voor dit vermeende probleem te vinden, wordt bekeken hoe constitutionele
toetsing in het wetgevingsproces in andere landen plaatsvindt. Dit brengt me tot de
volgende vragen:
4. Hoe krijgt constitutionele toetsing door de wetgever gestalte in Zweden en Finland
en welke controlemechanismen zorgen ervoor dat deze constitutionele toetsing op
een evenwichtige manier geschiedt?
5. Wat kan de Nederlandse wetgever met het oog op de versterking van zijn
constitutionele toetsing leren van de Zweedse en Finse voorbeelden?
8
2.
Het Nederlandse wetgevingsproces
Dit hoofdstuk beoogt antwoord te geven op deelvraag 1, te weten: Hoe steekt het
Nederlandse wetgevingsproces in elkaar? Daartoe wordt eerst het algemene verloop van de
wetgevingsprocedure geschetst, waarna dieper op het functioneren van de afzonderlijke
wetgevingsactoren wordt ingegaan.
2.1.
Het algemene verloop van de wetgevingsprocedure
De Grondwet schetst de hoofdlijnen van de procedure voor de totstandkoming van
wetgeving in formele zin. Artikel 81 – 88 Gw werken de verschillende fasen uit die een
wetsvoorstel moet doorlopen, voordat het als geldend recht wordt aangenomen. 13 Alleen
wetten die volgens deze procedure tot stand zijn gekomen, kwalificeren als wetgeving in
formele zin, ongeacht de inhoud. Wat die inhoud betreft, voorziet de meeste wetgeving in
formele zin in algemeen verbindende voorschriften.
14
Slechts bij uitzondering bevat
wetgeving in formele zin een individuele beslissing die maar eenmalig voor een specifiek
geval opgaat. Dit is dan geen wet in de materiële zin van het woord.15
De procedure waarin wetgeving in formele zin tot stand komt, verloopt als volgt:
artikel 81 Gw stelt dat ‘[d]e vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de StatenGeneraal gezamenlijk’. Zodoende vormen de regering en Staten-Generaal één
orgaancomplex: de wetgever in formele zin.16 Zowel de regering als de Tweede Kamer der
Staten-Generaal kan een wetsvoorstel indienen (artikel 82 Gw).
In deze scriptie wordt geconcentreerd op de zogenaamde regeringsvoorstellen,
omdat de meeste wetsvoorstellen door de regering aanhangig worden gemaakt. Voor de
verwezenlijking van beleidsinitiatieven is namelijk wetgeving nodig 17 , en de meeste
13
M Adams & G van der Schyff, ‘Constitutional Culture in het Netherlands, A Sober Affair’ in M Adams, E Hirsch
Ballin & A Meuwese (red), Constitutionalism and the Rule of Law: Bridging Idealism and Realism (CUP, verwacht in 2016)
14
‘Algemeen verbindende voorschriften zijn algemene, extern werkende, betrokkenen bindende regels, vastgesteld door
een bestuursorgaan dat de bevoegdheid daartoe ontleent aan de Grondwet of een wet in formele zin’, aldus FCMA
Michiels, Hoofdzaken van het bestuursrecht (5e druk, Kluwer 2009) 61.
15
Een algemeen verbindend voorschrift dat door de ministerraad in een algemene maatregel van een bestuur is neergelegd
(artikel 89 Gw) is daarentegen een voorbeeld van een wet in materiële zin die niet tevens een wet in formele zin is, omdat
het een algemeen verbindend voorschrift betreft die niet volgens de procedure van artikel 81 – 88 Gw maar op lager
niveau is vastgesteld.
16
WJM Voermans, ‘Hoofdstuk 5 - Wetgeving en bestuur’ in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7).
17
WJM Voermans, ‘Commentaar op artikel 82 van de Grondwet’ in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7): ‘In ons stelsel gaan
de meeste beleidsinitiatieven uit van de regering en voor de realisatie van veel van die initiatieven is vaak wetgeving
nodig’; Kortmann (n 2) 337: ‘Het merendeel van de wetten komt tot stand op initiatief van de regering. Dit hoeft niet te
verbazen. Zij beschikt over het uitgebreide ambtenarenapparaat. Bovendien zal zij veelal aan serieuze wensen van de haar
steunende kamermeerderheid tegemoet komen’.
9
beleidsinitiatieven vloeien voort uit het regeerakkoord. 18 Andere impulsen voor nieuwe
wetgeving ontstaan door afspraken op internationaal en Europees niveau.19
Regeringsvoorstellen worden vervolgens naar de Tweede Kamer gezonden (artikel
83 Gw). Zolang een wetsvoorstel niet is aangenomen door de Tweede Kamer, kan het
voorstel nog door de Tweede Kamer of vanwege de regering gewijzigd worden (artikel 84
Gw). Als de Tweede Kamer het wetsvoorstel aanneemt, of zelf het initiatief neemt tot
indiening van een wetsvoorstel (een zogenaamd initiatiefvoorstel), wordt het wetsvoorstel
ter overweging naar de Eerste Kamer der Staten-Generaal gezonden (artikel 85 Gw). De
Eerste Kamer kan het wetsvoorstel vervolgens aannemen of afwijzen. Zolang een
wetsvoorstel niet is aangenomen door de Staten-Generaal, kan het voorstel nog worden
ingetrokken (artikel 86 Gw). Indien de Staten-Generaal echter een wetsvoorstel aanneemt
en het voorstel wordt bekrachtigd door de Koning, verwordt het wetsvoorstel tot wet
(artikel 87 Gw). De wet treedt in werking na bekendmaking in het Staatsblad (artikel 88
Gw jo. artikel 3 Bekendmakingswet).
Andere essentiële onderdelen van het wetgevingsproces worden elders beschreven,
zoals in de Wet op de Raad van State (Wet op de RvS), de Bekendmakingswet, het
reglement van orde voor de ministerraad (RvOMR), de reglementen van orde voor de
Tweede dan wel Eerste Kamer en de aanwijzingen voor de rijksdienst. Zo biedt één van die
aanwijzingen, te weten het Draaiboek voor de regelgeving (Draaiboek)20, een systematische
beschrijving van de volledige wetgevingsprocedure, waaronder de extensieve ambtelijke
voorbereiding van regeringsvoorstellen voordat deze bij de Tweede Kamer worden
ingediend. In deze voorbereidingsfase gebeurt grofweg het volgende: als de vraag of een
beleidsprobleem al dan niet (geheel of gedeeltelijk) moet worden opgelost door middel van
wetgeving positief beantwoord wordt, zal op het verantwoordelijke ministerie gewerkt
worden aan een wetsontwerp. Indien er meerdere departementen betrokken zijn bij de
voorbereiding van een regeringsvoorstel, vindt er interdepartementale afstemming en
onderlinge onderhandeling plaats. Naast andere ministeries worden ook andere
betrokkenen
geconsulteerd,
zoals
deskundigen,
18
maatschappelijke
organisaties,
Dit regeerakkoord is het resultaat van de onderhandelingen die partijfracties na verkiezingen met elkaar voeren met het
oog op coalitievorming: ‘Een regeerakkoord creëert voor het nieuwe kabinet de politieke ruimte om de politieke missie die
het van de fracties meekrijgt te vervullen’, aldus EMH Hirsch Ballin, ‘Een opdracht van de samenleving. Constitutioneel
recht en politiek anno 2002’ in JL de Reede & JH Reestman (red), Op het snijvlak van recht en politiek. Opstellen aangeboden
aan prof. mr. L. Prakke (Kluwer 2003) 102.
19
Denk bijvoorbeeld aan de implementatie van EU-recht. W Voermans & H-M ten Napel (red), Legislative Processes in
Transition: Comparative Study of the Legislative Processes in Finland, Slovenia and the United Kingdom as a Source of Inspiration for
Enhancing the Efficiency of the Dutch Legislative Process (WODC 2012) 114.
20
Zie de website van het Kenniscentrum Wetgeving en Juridische zaken <https://www.kcwj.nl/kennisbank/draaiboekvoor-de-regelgeving> bezocht op 8 juli 2016.
10
uitvoeringsinstanties, vaste adviesinstellingen, semi-publieke instellingen en andere
belanghebbende partijen. Hun adviezen vormen dan de basis voor nader overleg. Een
wetsontwerp dient tenslotte, voordat het als voorstel aan de ministerraad voor behandeling
kan worden voorgelegd, te worden beoordeeld aan de hand van kwaliteitscriteria. 21 Als
vervolgens de ministerraad het wetsvoorstel accordeert, wordt het wetsvoorstel ter
advisering aanhangig gemaakt bij de Raad van State (artikel 73 lid 1 Gw). Pas na
advisering door de Raad van State kan een wetsvoorstel ingediend worden bij de Tweede
Kamer, waarmee de formele wetgevingsprocedure van artikel 81 - 88 Gw aanvangt.22
Uit bovenstaande blijkt dat verschillende actoren binnen het wetgevingsproces actief
zijn, te weten de regering, de Raad van State, de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der
Staten-Generaal. In de volgende sectie wordt op deze actoren ingezoomd.
2.2.
Elk
De actoren in het wetgevingsproces
van
de
actoren
binnen
het
wetgevingsproces
heeft
eigen
taken
en
verantwoordelijkheden, maar samen dragen zij zorg voor de totstandkoming van
kwalitatief goede wetgeving. De democratische rechtsstaat vereist namelijk niet alleen dat
het overheidsoptreden berust op wetgeving (het legaliteitsbeginsel), maar ook dat die
wetgeving deugdelijk is. Verondersteld wordt dat de algemeenheid van een wettelijke regel
de rechtsgelijkheid dient, dat de adequaat bekendgemaakte wet de rechtszekerheid dient en
dat de wetsprocedure, met haar betrokkenheid van algemeen vertegenwoordigende organen
de democratie dient. Wil wetgeving aan deze veronderstellingen kunnen beantwoorden, zal
zij aan een aantal kwaliteitseisen moeten voldoen.23
Kwaliteit van wetgeving is echter een moeilijk te duiden begrip. Men is het erover
eens dat goede wetgeving aan bepaalde eisen moet voldoen24, maar sommigen vinden de
21
Draaiboek § 10.
Ph Eijlander & W Voermans, Wetgevingsleer (Boom Juridische Uitgevers 2000) 310 hanteren de volgende indeling: de
initiatieffase; de departementale voorbereiding; de interdepartementale afstemming; advisering, overleg en consultatie;
behandeling in de ministerraad; advisering door de Raad van State en indiening bij de Tweede Kamer; Zie tevens
Voermans (n 17) en Kortmann (n 2) 336-9.
23
SE Zijlstra, ‘Wetgeven in een democratische rechtsstaat’ in SE Zijlstra e.a., Wetgeven. Handboek voor de centrale en
decentrale overheid (Handboeken staats- en bestuursrecht, Kluwer 2012) 80, 86 e.v.
24
BR Dorbeck-Jung, ‘Zicht op wetgevingskwaliteit. Welke criteria achten leden van de Tweede Kamer de belangrijkste
kwaliteitseisen voor wetgeving?’ (2003) 4 RegelMaat 131: ‘Duidelijk is dat goede wetgeving rechtmatig, consistent,
noodzakelijk, doeltreffend en doelmatig, evenredig, uitvoerbaar en handhaafbaar, afgestemd op andere regels, eenvoudig,
duidelijk en toegankelijk behoort te zijn. Duidelijk is ook dat de zorgvuldigheid en snelheid essentiële aandachtspunten
behoren te zijn in een goed wetgevingsproces. Deze en andere kwaliteitscriteria zijn vastgelegd in het
wetgevingskwaliteitsbeleid, in regels en richtlijnen (‘quality in the books’). Uit de relevante literatuur blijkt echter dat
wetgevingskwaliteit geen eenduidig en vaststaand begrip is’.
22
11
vraag of wetgeving van goede kwaliteit is ongrijpbaar
25
; anderen vinden het te
weinigzeggend26 of te afhankelijk van externe factoren.27, 28 Of wetgeving al dan niet van
goede kwaliteit is, wordt dan ook door de bij het wetgevingsproces betrokken actoren
verschillend ingevuld. Wat hun rol is bij de totstandkoming van wetgeving en welke
toetsingskaders zij in dit opzicht hanteren, komt in deze sectie aan bod. De volgorde waarin
de actoren worden besproken, komt overeen met de volgorde waarin de actoren binnen de
wetgevingsprocedure opereren.
2.2.1.
De regering
In beginsel is het primair de regering die zorg draagt voor de kwaliteit van wetgeving.
Omdat de regering het leeuwendeel van de wetgeving initieert, bepaalt haar eerste aanzet in
de wetgevingsketen de kwaliteit van het eindresultaat in belangrijke mate.29 Haar rol bij de
totstandkoming van wetten, meer in het bijzonder in het kader van de voorbereiding en de
vaststelling van regeringsvoorstellen, is dan ook het bespreken waard.
In Nederland wordt de regering gevormd door de Koning en de ministers (artikel 42
lid 1 Gw). De term ‘regering’ is bij de Grondwetsherziening van 1983 in de Grondwet
opgenomen.30 In de memorie van toelichting bij deze Grondwetsherziening staat dat het
begrip ‘regering’ op duidelijke wijze de twee-eenheid van Koning en ministers tot
uitdrukking brengt, waarbij de politieke macht niet bij de Koning maar bij de ministers
ligt.31 De ministers zijn tevens verantwoordelijk voor het handelen van de onschendbare
Koning (artikel 42 lid 2 Gw). 32 Daarnaast zijn de ministers verantwoordelijk voor de
besluiten die zij nemen over het regeringsbeleid en de uitvoering van die besluiten. Die
besluiten nemen zij in de ministerraad, waarin de Koning geen plaats heeft (artikel 45 Gw).
De ministerraad wordt gevormd door de ministers tezamen (artikel 45 lid 1 Gw),
waarbij de minister-president functioneert als voorzitter van de ministerraad (idem lid 2).
25
BR Dorbeck-Jung, Beelden over de wetgevingsadvisering van de Raad van State: hoe wetgevingskwaliteit gemaakt wordt (Boom
Juridische uitgevers 2003) 10.
26
JLHM Stoop, Betekenissen van wetgevingskwaliteitsbeleid: een theoretisch onderzoek naar betekenissen van het
wetgevingskwaliteitsbeleid in processen van beleidsvorming (Belinfante reeks deel 3, Boom Juridische uitgevers 2005) 10.
27
GJ Veerman, De wet als zinsbegoochelingstoestel: over de kwaliteit van wetgeving (oratie Maastricht, 25 juni 2004) 13, zie:
<http://digitalarchive.maastrichtuniversity.nl/fedora/get/guid:c2ca4d60-4853-4de1-9f29-eeb5f8f94e8e/ASSET1> laatst
bezocht 17 juli 2016.
28
Zie eveneens Everse (n 3) 6-7.
29
Van Sasse van Ysselt (n 8) 32, 38.
30
Kamerstukken II 1979-1980, 16 035 nr 3, 5.
31
EJ Janse de Jonge, ‘Commentaar op artikel 42 van de Grondwet’ in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7) para 2.
32
Dit geldt niet alleen voor het optreden van de Koning als deel van de regering, maar ook voor het handelen van de
Koning buiten de regering en zelfs voor het privéoptreden van de Koning, voor zover het openbaar belang in het geding is,
zie MC Burkens e.a., Beginselen van de democratische rechtsstaat: Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats- en
bestuursrecht (zesde druk, Kluwer 2006) 239.
12
De ministerraad heeft de grondwettelijke taak om over het algemeen regeringsbeleid te
beraadslagen en te besluiten alsmede de eenheid van dat beleid te bevorderen (idem lid 3).
Naar buiten toe presenteert de ministerraad zich dus met één stem, wat ook wel aangeduid
wordt als ‘de homogeniteit van de ministerraad’. 33 Met het oog op het bevorderen van
eenheid, is de ministerraad dan ook de aangewezen plaats om meningsverschillen tussen
ministers te beslechten om vervolgens als één blok naar buiten te kunnen treden. 34
Voordat een wetsvoorstel in de ministerraad besproken kan worden, zal deze eerst
voorbereid moeten worden. De voorbereiding van een wetsvoorstel vindt plaats op één van
de elf ministeries. 35 De op het ministerie werkzame ambtenaren dragen zorg voor het
wetsontwerp. Zij stellen de tekst van het wetsontwerp op langs een soort checklist, te weten
het Integraal Afwegingskader beleid en regelgeving (IAK).36 De zeven hoofdvragen die het
IAK stelt, zijn:
1. Wat is de aanleiding?
2. Wie zijn betrokken?
3. Wat is het probleem?
4. Wat is het doel?
5. Wat rechtvaardigt overheidsinterventie?
6. Wat is het beste instrument?
7. Wat zijn de gevolgen?
Deze vragen worden bij uitstek gesteld in een vroeg stadium van het wetgevingsproces (de
beleidsvormende fase, aldus Van Sasse van Ysselt) om vast te stellen of een bepaald
probleem aan de hand van een nieuwe wet of wetswijziging geadresseerd moet worden dan
wel langs een andere weg. 37
Naast het IAK wordt gebruik gemaakt van de Aanwijzingen voor de regelgeving38
(Awr): het ‘handboek der wetgevingsjuristen’.39 In de Awr zijn de concrete kwaliteitseisen
die de regering in 1991 in de beleidsnota ‘Zicht op Wetgeving’ heeft opgenomen, nader
uitgewerkt tot specifieke richtlijnen. 40 , 41 Deze nota onderscheidt criteria aan de hand
33
Janse de Jonge (n 31).
Van Sasse van Ysselt (n 8) 45: ‘als één blok’.
35
Thans valt de rijksdienst uiteen in het ministerie van Algemene Zaken; van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
van Buitenlandse Zaken; van Defensie; van Economische Zaken; van Financiën; van Infrastructuur en Milieu; van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; van Veiligheid en Justitie en tot slot, het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
36
Zie <https://www.kcwj.nl/kennisbank/integraal-afwegingskader-beleid-en-regelgeving> laatst bezocht 17 juli 2016.
37
Van Sasse van Ysselt (n 8) 45.
38
Zie <https://www.kcwj.nl/kennisbank/aanwijzingen-voor-de-regelgeving> laatst bezocht 17 juli 2016.
39
CEI Heuving & AHM Boere, ‘De Aanwijzingen voor de regelgeving in de praktijk: met enige suggesties voor
verbetering’ (2005) 1 RegelMaat 14.
40
Ph Eijlander & W Voermans, ‘Nieuwe aanwijzingen voor de regelgeving’ (1993) 5 NJB 169.
41
Preciezer geformuleerd was het de toenmalige minister van justitie Ernst Hirsch Ballin die de nota introduceerde en was
de nota opgesteld door Philip Eijlander, destijds werkzaam op het Directoraat-Generaal Wetgeving van dat ministerie. Zie
34
13
waarvan wetgeving op haar juridische en bestuurlijke kwaliteit kan worden beoordeeld, te
weten: Rechtmatigheid en verwerkelijking van rechtsbeginselen; Doeltreffendheid en
doelmatigheid; Subsidiariteit en evenredigheid; Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;
Onderlinge afstemming; Eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid.42 Dat maakt de Awr
dan ook een essentieel hulpmiddel voor ambtenaren om kwalitatief goede wetgeving te
vervaardigen.
Tenslotte heeft de sector Wetgevingskwaliteitsbeleid van de Directie Wetgeving en
Juridische Zaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) als kerntaak om
vanuit regeringszijde de wetgevingskwaliteit te waarborgen. 43 De minister van VenJ is
primair verantwoordelijk voor de toetsing van wetgeving op rechtsstatelijke en bestuurlijke
kwaliteit. Om die reden wordt, voordat een wetsontwerp als voorstel van wet ter
behandeling kan worden aangeboden aan de ministerraad, het wetsontwerp dan ook door
het WKB getoetst aan de hand van de criteria afkomstig uit de nota ‘Zicht op wetgeving’,
de Awr en het IAK. 44, 45
Nadat het WKB het wetsontwerp getoetst heeft, is de voorbereidingsfase van het
wetsvoorstel afgelopen en begint de fase van bestuurlijke vaststelling. 46 Daarbij legt de
eerstverantwoordelijke minister het wetsvoorstel aan de ministerraad ter behandeling
voor. 47 De ministerraad beraadslaagt vervolgens over het wetsvoorstel. In beginsel geldt
voor elk wetsvoorstel dat het voorstel eerst, voordat de ministerraad daarover beraadslaagt,
het voorwoord van EMH Hirsch Ballin in RAJ van Gestel & J van Schooten, Europa en de toekomst van de nationale
wetgever: Liber amicorum Philip Eijlander (Wolf Legal Publishers 2008).
42
Nederland kent al sinds 1951 bepaalde aanwijzingen en richtlijnen op het gebied van wetgeving. In eerste instantie
waren die aanwijzingen louter gericht op wetstechnische aspecten, zoals vormgeving, structuur en formulering. De
aandacht voor wetstechnische aspecten bestaat nog steeds, maar in de huidige Awr is ook meer oog dan voorheen voor de
methodische en procesmatige aspecten van het wetgeven, zie Eijlander & Voermans (n 40) 170.
43
Van Sasse van Ysselt (n 8) 52.
44
Het resultaat van de wetgevingstoets moet terugkomen in het standaard aanbiedingsformulier voor de ambtelijke
voorportalen, onderraden en de (rijks)ministerraad. Daarnaast zal in, of als bijlage bij, de memorie van toelichting op het
wetsvoorstel de financiële gevolgen voor de rijksbegroting en, indien van toepassing, de financiële gevolgen voor
decentrale overheden en/of voor de rechtspraak en gefinancierde rechtsbijstand, vermeld moeten worden, zie Draaiboek §
10 - 12(a).
45
Daarnaast controleert het WKB of de beoogde resultaten en neveneffecten van de voorgenomen wetgeving voor
uitvoerende organisaties en handhavingsinstanties afdoende in kaart zijn gebracht met behulp van de uitvoerbaarheids- en
handhaafbaarheidstoets. Zie <https://www.kcwj.nl/kennisbank/integraal-afwegingskader-beleid-enregelgeving/toetsingsinstanties/vj-sector-wetgevingskwaliteitsbeleid-wkb> laatst bezocht 25 juli 2016.
46
Van Sasse van Ysselt (n 4) 1438 en (n 8) 44-8 onderscheidt achtereenvolgens de voorbereidende respectievelijk
beleidsvormende fase, de fase van bestuurlijke vaststelling, de fase van parlementaire behandeling en die van de
terugkoppeling, waarin ruimte bestaat voor o.a. wetsevaluaties.
47
Op dat moment spreekt men niet meer van wetsontwerp maar van wetsvoorstel. Voermans (n 17) leidt het onderscheid
tussen wetsontwerp en wetsvoorstel af uit artikel 4 lid 1 – 2 sub a RvOMR: ‘[1] De raad beraadslaagt en besluit over het
algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid. [2] Te dien einde beraadslaagt en besluit de raad onder
meer over: a. de voorstellen van (…) wet (…) alvorens deze aan de Afdeling advisering van de Raad van State (…)
worden aangeboden, alsmede over de consequenties van de ter zake door de Afdeling advisering van de Raad van State
(…) uitgebrachte adviezen, indien deze ingrijpende kritiek op de inhoud of de vormgeving van het voorstel of ontwerp
bevatten’.
14
behandeld wordt in een onderraad. 48 Een onderraad is als het ware een afzonderlijke
vergadering van de ministerraad waarin over bepaalde delen van het algemeen
regeringsbeleid wordt beraadslaagd. De ministerraad vormt deze onderraden ‘uit zijn
midden’ 49 op basis van specifieke beleidsterreinen. 50 Elk van de onderraden bestaan uit
bewindslieden die in het bijzonder bij het desbetreffende beleidsterrein zijn betrokken. De
interdepartementale voorbereiding van wetsvoorstellen die in een onderraad worden
behandeld vindt plaats in een ambtelijk voorportaal.51 De conclusies die voortvloeien uit de
onderraad worden nader besproken in de ministerraad, waar de uiteindelijke besluiten
worden genomen. Is de ministerraad eenmaal akkoord met het wetsvoorstel, dan wordt de
Raad van State om advies gevraagd. Het advies van de Raad van State wordt op het
ministerie verwerkt in het nader rapport52, en dat met het wetsvoorstel wordt ingediend bij
de Tweede Kamer der Staten-Generaal.53 Eenmaal ingediend, kan de regering haar voorstel
nog wijzigen middels een nota van wijziging (artikel 84 lid 1 Gw). 54
2.2.2.
De Raad van State
Als hoeder van de democratische rechtsstaat is ook de Raad van State verantwoordelijk
voor de totstandkoming van kwalitatief goede wetgeving. 55 Als ‘hoog college van staat’
bekleedt de Raad van State een bijzondere positie binnen ons staatsbestel.56 De Raad van
State is één van de drie vaste colleges van advies die grondwettelijk verankerd zijn; de
overige twee zijn de Algemene Rekenkamer (artikel 76 Gw) en de Nationale Ombudsman
(artikel 78a Gw).57 Op grond van artikel 73 lid 1 Gw dient de Raad van State te worden
gehoord over voorstellen van wet; de Wet op de RvS biedt helderheid over de vraag door
48
Een wetsvoorstel wordt slechts rechtstreeks geagendeerd in de ministerraad indien het voorstel exclusief strekt ter
implementatie van EU-regelingen, zie Draaiboek § 23.
49
Artikel 17 RvOMR.
50
Thans zijn er vijf onderraden, te weten: de Raad Werk, Inkomen, Zorg en Onderwijs (RWIZO); de Raad Economische
Zaken, Infrastructuur en Milieu (REZIM); de Raad Bestuur en Justitie (RBJ); de Raad Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten (RIV) en de Raad voor de Koninkrijksrelaties (RKR), zie Stcrt 2012, nr 24856 (Overzicht stelsel van
onderraden en ministeriële commissies).
51
Draaiboek § 25.
52
Dat eventueel opnieuw wordt behandeld in de ministerraad, zie eveneens artikel 4 lid 1 – 2 sub a RvOMR (n 52).
53
Van Sasse van Ysselt (n 8) 46; Draaiboek § 41.
54
Indien de wijziging ingrijpend van aard is, zal de ministerraad zich opnieuw over het wetsvoorstel moeten buigen en
eventueel ook de Raad van State om advisering vragen, zie Draaiboek § 60 e.v.
55
HD Tjeenk Willink, ‘De beleidsanalytische toetsing door de Raad van State’ (2005) 2 RegelMaat 51: ‘De Raad van
State vat zijn taak traditiegetrouw op als hoeder van de democratische rechtsstaat. Kwaliteit van wetgeving is een
kenmerk van de democratische rechtsstaat.’
56
Andere Hoge Colleges van Staat zijn de Algemene Rekenkamer; de Hoge Raad van Adel; het Kabinet van de Koning;
de Kanselarij der Nederlandse Orden en de Nationale Ombudsman, zie:
<https://almanak.overheid.nl/categorie/44/Hoge_Colleges_van_Staat/> laatst bezocht 25 juli 2016.
57
Andere vaste colleges van advies vindt men hier: <https://almanak.overheid.nl/categorie/53/Adviescolleges/> laatst
bezocht 25 juli 2016.
15
wie, op welke manier en op welk tijdstip dit advies moet worden ingewonnen.58 Zo schrijft
artikel 16 - 17 Wet op de RvS voor dat de adviserende taak is opgedragen aan de Afdeling
advisering van de Raad van State. Daarnaast schrijft de Wet op de RvS voor dat de
regering de Raad van State hoort over voorstellen van wet die zij aan de Staten-Generaal
doet, dus voordat deze regeringsvoorstellen bij de Tweede Kamer worden ingediend
(artikel 17 lid 1 sub a). De aanhangigmaking van een regeringsvoorstel ter advisering
geschiedt ingevolge artikel 22 Wet op de RvS door of krachtens de Koning.59
De criteria waaraan de Raad van State wetsvoorstellen toetst, zijn niet in de wet
vastgelegd. 60 Wel hanteert de Raad van State sinds 1998 een door hemzelf opgesteld
toetsingskader. 61 Dit toetsingskader is drieledig en valt uiteen in de beleidsanalytische
toetsing, de juridische toetsing en de wetstechnische toetsing. 62 Bij de beleidsanalytische
toetsing gaat de Raad van State na of uit de toelichting op het wetsvoorstel de noodzaak
(redengeving), de doeltreffendheid en doelmatigheid (effectiviteit) en ten derde, de
naleefbaarheid en handhaafbaarheid (uitvoering) van de wetgeving voldoende blijkt.63 Bij
de juridische toetsing gaat het om de juridische kwaliteit van de regeling, namelijk de
rechtmatigheid van de regeling en de verhouding tussen de regeling en het rechtssysteem als
geheel.64 De wetstechnische toetsing ziet tenslotte op de technische kwaliteit van de regeling
en de toelichting, zoals de logische en systematische opbouw, de innerlijke consistentie en
de gebruikte terminologie.65 De betekenis van het eigen toetsingskader van de Raad van
State voor de dagelijkse praktijk dient overigens niet overschat te worden. Staatsraden en
wetgevingsjuristen die werkzaam zijn bij de Afdeling Advisering gebruiken vooral hun
‘gezond verstand’ in plaats van dat ze zich vastklampen aan een strikte toepassing van het
abstracte toetsingskader.66
58
JCA de Poorter, ‘Commentaar op artikel 73 van de Grondwet’ in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7) para 2.
Wat initiatiefvoorstellen betreft, hoort de Tweede Kamer de Raad van State over de bij haar door een of meer leden
aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij deze initiatiefvoorstellen in behandeling neemt (artikel 18 lid 1).
Een initiatiefvoorstel wordt door de voorzitter van de Tweede Kamer amens de Kamer ter advisering aanhangig gemaakt
bij de Raad van State. Voor de Grondwetsherziening in 1983 kon alleen de Koning (d.w.z. de regering) de Raad van State
om advies kon vragen en moest vragen over een wetsvoorstel – initiatiefvoorstellen daaronder begrepen, zie C Roorda &
W Konijnenbelt, ‘Advisering van de Raad van State over initiatiefvoorstellen’ (2004) 6 RegelMaat 211.
60
LFM Verhey, ‘Wetgevingsadvisering door de Raad van State: Alleen common sense of ook gericht beleid?’ (2005) 2
RegelMaat 69-70.
61
Raad van State, Jaarverslag 1998, 27 e.v.
62
JLW Broeksteeg e.a., Zicht op wetgevingskwaliteit. Een onderzoek naar de wetgevingsadvisering van de Raad van State (WODC
2005) 25-32.
63
Zie <https://www.raadvanstate.nl/onze-werkwijze/advisering/beleidsanalytische-toets.html> laatst bezocht 6
augustus 2016.
64
Zie <https://www.raadvanstate.nl/onze-werkwijze/advisering/juridische-toets.html> laatst bezocht 6 augustus 2016.
65
Zie <https://www.raadvanstate.nl/onze-werkwijze/advisering/wetstechnische-toets.html> laatst bezocht 6 augustus
2016.
66
Een ‘common sense’-benadering, aldus Verhey (n 60) 69; Zie eveneens LFM Verhey, ‘Enkele beschouwingen over de
mug en de olifant’ in HR Schouten (red), Wetgever en constitutie: Verslag van het symposium, gehouden op 23 april 2009 ter
gelegenheid van de algemene ledenvergadering van de Vereniging voor wetgeving en wetgevingsbeleid (Vereniging voor wetgeving en
59
16
Een advies ten aanzien van een regeringsvoorstel wordt afgesloten met een
eindoordeel, het zogeheten ‘dictum’. 67 De Afdeling advisering hanteert bij zijn dictum zes
standaardformuleringen68, te weten:
1. Blanco advies: Het voorstel geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van
inhoudelijke opmerkingen. Hij geeft U in overweging het voorstel te zenden aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal.
2. Aandacht: De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn
geschonken.
3. Rekening: De Raad geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
4. Niet dan nadat: De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden dan nadat met het vorenstaande rekening zal
zijn gehouden.
5. Niet aldus: De Raad van State heeft mitsdien bezwaar tegen het voorstel van wet en geeft
U in overweging dit niet aldus aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
6. Niet: De Raad van State heeft mitsdien bezwaar tegen het voorstel van wet en geeft U in
overweging dit niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Hoewel er een grondwettelijke verplichting is om de Raad van State over wetsvoorstellen te
horen, binden zijn adviezen de wetgever niet. De regering en de Staten-Generaal kunnen
besluiten het oordeel van de Raad van State niet te volgen69, maar de regering dient haar
van het advies afwijkende opvatting wel te motiveren in het nader rapport.70 Het advies van
de Raad van State en het nader rapport worden openbaar gemaakt, wanneer het
wetsvoorstel waarop het advies betrekking heeft wordt ingediend bij de Tweede Kamer
(artikel 26 lid 2 Wet op de RvS). Door de openbaarmaking is het advies toegankelijk voor
het publiek en biedt het aanwijzingen voor een juiste interpretatie van de wet door het
bestuur en de rechter. Tenslotte biedt het advies ook handvaten aan de Staten-Generaal als
medewetgever bij de beoordeling van het wetsvoorstel van de regering. Zo kunnen
Kamerleden bijvoorbeeld de minister ter verantwoording roepen, als deze in het nader
rapport van het advies van de Raad van State blijkt af te wijken.71
wetgevingsbeleid 2009) 20; Ibid Broeksteeg e.a. (n 62) 509; BR Dorbeck-Jung, ‘De wetgevingsadvisering van de Raad van
State – een fascinerend onderwerp van wetenschappelijk onderzoek’ (2005) 2 RegelMaat 269.
67
Zie Draaiboek § 40.
68
Zo’n dictum ontbreekt in de adviezen van de Raad van State aan de Tweede Kamer over de bij haar aanhangig
gemaakte initiatiefvoorstellen, zie Roorda & Konijnenbelt (n 59) 212-3.
69
Dit geldt niet alleen voor de beleidsmatige kritiek die de Raad van State zou kunnen hebben, maar ook voor juridische
en wetstechnische kanttekeningen. BP Vermeulen & HJThM van Roosmalen, ‘De constitutionele toetsing door de Raad
van State’ (2012) 27 RegelMaat 212-3.
70
Zo’n nader rapport moet altijd volgen, ook wanneer van indiening van het wetsvoorstel wordt afgezien, zie Draaiboek §
41.
71
Tjeenk Willink (n 55) 56.
17
2.2.3.
De Tweede Kamer der Staten-Generaal
De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk (artikel 50 Gw) en
bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer (artikel 51 lid 1 Gw). Beide Kamers
maken dan ook deel uit van de wetgevende macht. In principe beraadslagen de twee
Kamers afzonderlijk van elkaar. 72 Dat geldt ook voor de totstandkoming van wetten,
waarbij de Tweede Kamer eerst aan zet is. De rol van de Tweede Kamer in dit
wetgevingsproces is uitgekristalliseerd in het reglement van orde van de Tweede Kamer
(RvOTK).73
De parlementaire behandeling van een regeringsvoorstel vangt zoals gezegd aan met
de indiening van het voorstel bij de Tweede Kamer. De indiening geschiedt ‘door of
vanwege de Koning’ (artikel 83 Gw). Alleen voorstellen voor de algemene
begrotingswetten op de derde dinsdag van september (Prinsjesdag) worden ‘vanwege de
Koning’ ingediend.74 Alle andere wetsvoorstellen worden door de Koning aan de StatenGeneraal aangeboden middels een Koninklijke boodschap. De Koning fungeert daarmee
als een verbindingspost tussen de regering en de Staten-Generaal. 75 Zijn taak is slechts
administratief van aard, namelijk de ondertekening van de Koninklijke boodschap en van
het wetsvoorstel samen met een of meer bewindslieden; de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel wordt enkel ondertekend door de betrokken minister. Dit vloeit voort uit de
ministeriële verantwoordelijkheid.76
Met het oog op indiening van het regeringsvoorstel door de Koning, wordt het
regeringsvoorstel met memorie van toelichting en eventuele bijlagen, het advies van de
Raad van State en het nader rapport aan het Kabinet van de Koning – de ambtelijke
72
In uitzonderlijke gevallen vergaderen en beslissen de Kamers echter samen. Bij zo’n verenigde vergadering worden de
Kamers als één beschouwd (artikel 51 lid 4 Gw). Beraadslaging in verenigde vergadering vindt uitsluitend plaats bij: de
vaststelling van een toestemmingswet voor het huwelijk van een lid van het Koninklijk Huis (artikel 28); de beslissing om
een of meer personen uit te sluiten van de troonerfopvolging (artikel 29); het benoemen van een Koning of troonopvolger
(artikel 30); de beëdiging en inhuldiging van een nieuwe Koning, in Amsterdam (artikel 32); het nemen van een besluit
over het ouderlijk gezag en de voogdij over een minderjarige Koning (artikel 34); het verklaren dat de Koning buiten staat
is het koninklijk gezag uit te oefenen (artikel 35); het vaststellen van de wet waarmee de Koning de uitoefening van zijn
gezag tijdelijk wenst neer te leggen (artikel 36); het vaststellen van de wet waarmee de regent wordt benoemd en van
andere wettelijke regelingen rondom het regentschap, alsmede bij de eedaflegging door de regent (artikel 37, tweede en
vierde lid); bij de Troonrede op de derde dinsdag van september (artikel 65); het verlenen van toestemming voor de
verklaring dat het Koninkrijk in oorlog is, alsmede voor het beëindigen van die toestand (artikel 96); het besluiten over de
voortduring van de uitzonderingstoestand (artikel 103). Zie G Leenknegt, ‘Commentaar op artikel 51 van de Grondwet’
in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7) para 5.
73
Dit reglement vindt haar grondwettelijke basis in artikel 72 Gw. Opneming van deze bepaling in de Grondwet werd
noodzakelijk geacht toen bij de Grondwetsherziening van 1983 diverse procedurele bepalingen, onder andere betreffende
de werkwijze van de Kamers, gedeconstitutionaliseerd werden. Daarnaast benadrukt artikel 72 Gw de zelfstandigheid van
de Kamers over hun procedures en besluitvorming, zie EJ Janse de Jonge, ‘Commentaar op artikel 72 van de Grondwet’
in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7).
74
Op de derde dinsdag van september dient de Minister van Financiën, daartoe gemachtigd door de Koning, de
voorstellen voor de algemene begrotingswetten in bij de Tweede Kamer. Zie TC Borman, ‘De wetgevingsprocedure bij de
centrale overheid’ in Zijlstra (n 23) 265.
75
Voermans (n 17) para 2.
76
WJM Voermans, ‘Commentaar op artikel 83 van de Grondwet’ in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7) para 1.
18
ondersteuning van de Koning – gezonden. Het Kabinet van de Koning stelt de Koninklijke
boodschap op en de Koning ondertekent deze. Vervolgens dienen de Koninklijke
boodschap, het voorstel, de memorie van toelichting, het advies van de Raad van State en
het nader rapport door het Kabinet van de Koning aan de voorzitter van de Tweede Kamer
te worden gericht (Awr 283). De griffie van de Tweede Kamer draagt zorg voor het laten
vervaardigen van deze wetgevingsstukken als kamerstukken en stelt deze in handen van de
Kamercommissie die het voorbereidend onderzoek zal verrichten (90 RvOTK).77
Wanneer er in de Tweede kamer behoefte is om vooraf vast te stellen of er
voldoende steun voor het voorstel valt te verwachten, kan worden besloten tot een debat op
hoofdlijnen (artikel 91 RvOTK). Als die behoefte niet bestaat, zal de Kamercommissie die
de wetgevingsstukken van de griffie van de Tweede Kamer heeft ontvangen, haar
voorbereidend onderzoek starten.78 De Kamercommissies79 hebben onder meer tot taak om
in het kader van het voorbereidend onderzoek verslag aan de Tweede Kamer uit te brengen
over de in hun handen gestelde wetsvoorstellen (artikel 32 RvOTK).
Zij bezitten
bevoegdheden van voorbereidende en onderzoeksaard.80
In de regel vindt de schriftelijke voorbereiding van een wetsvoorstel in één ronde
plaats. Daarbij zenden Tweede Kamerleden per fractie hun opmerkingen over het
wetsvoorstel aan de commissie, die vervolgens een schriftelijk overleg met de regering
voert.81 Gewoonlijk stellen zo’n vier à vijf fracties van de vijftien fracties in totaal vragen
over het aanhangig gemaakte wetsvoorstel aan de regering, maar dan alleen de Kamerleden
van die fracties die zich met de te reguleren materie bezighouden.82 Vervolgens brengt de
Kamercommissie een verslag uit, waarin deze opmerkingen staan verwerkt en waarop de
bewindspersoon reageert in een ‘nota naar aanleiding van het verslag’ (Awr 293-293a). Als
de regering haar voorstel wil wijzigen, gebeurt dit vaak bij de nota naar aanleiding van het
verslag in de vorm van een nota van wijziging.83, 84
77
Draaiboek § 47.
Draaiboek § 55.
79
Afgezien van het ministerie van Algemene Zaken, heeft de Tweede Kamer voor ieder ministerie een vaste commissie
ingesteld. Daarnaast bestaan er vaste commissies voor Europese zaken en voor Koninkrijksrelaties (artikel 15 e.v.
RvOTK). Voor een overzicht, zie:
<https://www.tweedekamer.nl/kamerleden/commissies?wt_srch=1&wt_mc_id=adwords&adid=24891265563&campaig
n=Commissies&vorm=search&adgroup=Commissies&keyword=%2Bkamercommissie> laatst bezocht 21 juli 2016.
80
Kortmann (n 2) 240, 253. Behalve dat de Kamercommissie in overleg kan treden met de regering, kan zij ook: de
bewindspersoon verzoeken om alle stukken die zij nodig acht voor een goede vervulling van haar taak; werkbezoeken
afleggen; personen horen; zich laten voorlichten door colleges van advies; externe deskundigen inschakelen; een
rondetafelgesprek te beleggen of de Tweede Kamer voorstellen een groot project aan te wijzen (artikel 27 e.v. RvOTK),
zie ook Draaiboek § 64.
81
Zie ook Burkens e.a. (n 32) 111-2.
82
PJPM van Lochem, ‘Kwaliteit van wetgeving als keuze’ in Kwaliteit als keuze in rechtspraak, wetgeving en rechtswetenschap.
Preadviezen van R.H. de Bock, P.J.P.M. van Lochem en R.A.J. van Gestel (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, 145e
jaargang/2015-I, Kluwer 2015) 184-5.
83
Kortmann (n 2) 341.
78
19
Nadat de schriftelijke voorbereiding van een wetsvoorstel door een Kamercommissie
is voltooid, kan het voorstel worden geagendeerd voor de plenaire vergadering in de
Tweede Kamer. Tijdens de plenaire vergadering zal moeten blijken of het wetsvoorstel de
steun krijgt van een parlementaire meerderheid.85 Hoewel dit voor de Tweede Kamer de
gelegenheid bij uitstek is om de wetgevingskwaliteit van een voorstel plenair te beoordelen,
ontbreekt het Tweede Kamerleden aan een algemeen toetsingskader. 86 Uit onderzoek blijkt
bovendien dat er binnen de Tweede Kamer geen consensus bestaat over de betekenis van
bepaalde kwaliteitscriteria en ook niet over de vraag welke kwaliteitscriteria belangrijk zijn.
Daarnaast is het onduidelijk of de kwaliteitseisen die van belang worden geacht ook
daadwerkelijk door Kamerleden in de praktijk gehanteerd worden.87
Het procedurele verloop van de plenaire vergadering valt uiteen in de algemene
beraadslaging en de artikelsgewijze bespreking. Eerst vindt er een algemene beraadslaging
plaats in twee termijnen. In de eerste termijn vindt de behandeling eerst plaats door de
Tweede Kamer, waarna de bewindspersoon geacht wordt te reageren op de vragen die
tijdens deze behandeling zijn gesteld. In principe komt het erop neer dat de
verantwoordelijke minister(s) of staatssecretaris(sen) het voorstel ten overstaan van de
Tweede Kamerleden verdedigen.88 De tweede termijn bestaat uit repliek van de Tweede
Kamer, waarbij gereageerd wordt op de antwoorden die de bewindspersoon heeft gegeven,
en dupliek, waarbij de bewindspersoon weer in de gelegenheid wordt gesteld om op de
Tweede Kamer te reageren. Na deze algemene beraadslaging kan de Tweede Kamer
besluiten tot een artikelsgewijze bespreking (artikel 101 RvOTK), maar doorgaans wordt
een wetsvoorstel bij de algemene beraadslaging al in detail besproken waardoor een
discussie per artikel achterwege kan blijven.89
Tweede Kamerleden hebben op grond van artikel 84 Gw het recht om wijzigingen
(amendementen) aan te brengen in een regeringsvoorstel. Hoewel Tweede Kamerleden dit
recht kunnen uitoefenen vanaf het moment dat een regeringsvoorstel in handen van een
commissie is gesteld (artikel 96 RvOTK), worden de meeste amendementen ingediend vlak
voor of tijdens de algemene beraadslaging. Deze indiening geschiedt altijd via het Bureau
84
Draaiboek § 56: De commissie kan na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag besluiten om een nader
verslag uit te brengen (artikel 94 lid 3 RvOTK), waarop de betrokken bewindspersoon dan weer reageert in een ‘nota naar
aanleiding van het nader verslag’. Wanneer de Kamercommissie geen opmerkingen over het voorstel heeft, kan zij ook
een blanco verslag uitbrengen.
85
Verhey (n 66) 21-2.
86
Everse (n 3) 14-5; BR Dorbeck-Jung (n 24) 135: ‘dat kamerleden niet over een checklist met kwaliteitseisen beschikken
die zij bij de beoordeling van een wetsvoorstel langslopen’.
87
Ibid Dorbeck-Jung (n 24) 135, 142.
88
Kortmann (n 2) 341.
89
Draaiboek § 66, 67.
20
Wetgeving van de Tweede Kamer: een kleine, ambtelijke staf van wetgevingsjuristen die
ondersteuning bieden bij het redigeren van amendementen.90
Het amendement wordt overgenomen als de betrokken minister zich met de inhoud
van een ingediend amendement kan verenigen en geen van de in de vergaderzaal
aanwezige leden zich tegen het overnemen van het amendement verzet, waarna het
onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel (artikel 100 RvOTK). Tweede Kamerleden
kunnen zich tegen een amendement verzetten, indien zij het amendement ontoelaatbaar
achten. Een amendement is ontoelaatbaar, indien het een strekking heeft die tegengesteld is
aan die van het voorstel van wet, of indien er tussen de materie van het amendement en die
van het voorstel geen rechtstreeks verband bestaat (artikel 97 RvOTK).91
Wanneer niemand meer het woord verlangt dan wel wanneer de voorzitter van de
Tweede Kamer van oordeel is dat het voorstel van verschillende zijden voldoende is
belicht, sluit de voorzitter van de Tweede Kamer de beraadslaging (artikel 67 RvOTK).
Vervolgens gaat de Tweede Kamer over tot het nemen van een besluit over het
wetsvoorstel. Dit mag alleen als meer dan de helft van de 150 Kamerleden (artikel 51 lid 2
Gw) aanwezig is (artikel 67 lid 1 Gw). Wetsvoorstellen worden aangenomen bij gewone
meerderheid (idem lid 2). 92 Daarna zendt de voorzitter van de Tweede Kamer het
aangenomen wetsvoorstel naar de Eerste Kamer (artikel 85 Gw jo. artikel 107 RvOTK). 93
2.2.4.
De Eerste Kamer der Staten-Generaal
Met de volgorde die in artikel 51 lid 1 Gw (‘De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede
Kamer en de Eerste Kamer’) gehanteerd wordt, heeft de Grondwetgever willen aangeven
dat het politieke primaat binnen de Staten-Generaal aan de Tweede Kamer toekomt.94 Dit
primaat vloeit onder meer voort uit het feit dat de direct gekozen Tweede Kamer een
sterkere democratische legitimatie kent dan de indirect gekozen Eerste Kamer. Daarnaast
blijkt het primaat uit het feit dat de Tweede Kamer meer invloed op de totstandkoming van
wetgeving heeft dan de Eerste Kamer, daar de bevoegdheden van de laatste beperkter zijn.95
90
Draaiboek § 68; M van der Hulst, ‘Parlementaire procedure en behoorlijke wetgeving’ in F Judo (red), Behoorlijke
regelgeving: ons aller zorg (Staatsrechtconferentie 2004 Vlaamse Juristenvereniging, Larcier 2005) 107.
91
Het komt er echter op neer dat zolang de Tweede Kamer een amendement niet ontoelaatbaar verklaart, een
amendement toelaatbaar wordt geacht. Indien de meerderheid van de Kamer een zeker amendement inhoudelijk steunt,
zal dat amendement dus niet gauw ontoelaatbaar worden verklaard. Een beroerd aspect van deze regeling, zo meent
Kortmann (n 2) 342.
92
Tenzij de Grondwet een gekwalificeerde meerderheid eist, zoals in het kader van een Grondwetsherziening, zie artikel
137 lid 4 Gw.
93
Draaiboek § 76 – 82, 84.
94
Kamerstukken II 1976-1977, 14 222 nr. 3, 9; Kamerstukken II 1978-1979, 14 222 nr. 7, 18.
95
Leenknegt (n 72) para 3.
21
Zo ontbreekt het de Eerste Kamer aan een recht van amendement (artikel 85 Gw: de Eerste
Kamer overweegt het voorstel ‘zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden’) en
een recht van initiatief. 96 De Eerste Kamer kan een haar onwelgevallig wetsvoorstel
evenmin terugsturen naar de Tweede Kamer. 97 Daarentegen kan de Eerste Kamer een
wetsvoorstel wel te allen tijde afwijzen.
Hoewel de behandeling van een wetsvoorstel in de Eerste Kamer door het ontbreken
van het recht van amendement veelal korter en eenvoudiger is dan de behandeling in de
Tweede Kamer98, lijkt de besluitvorming in de Eerste Kamer sterk op de procedure in de
Tweede Kamer.99 Wat de schriftelijke procedure betreft, kent de Eerste Kamer namelijk ook
vaste commissies. 100 De voorzitter van de Eerste Kamer beslist welke commissie belast
wordt met het onderzoek van een voorstel en bepaalt tevens datum en tijdstip van de
vergadering voor het voorbereidend onderzoek. Tot deze vergadering hebben alle Eerste
Kamerleden toegang.101
Als de schriftelijke voorbereiding van een wetsvoorstel is voltooid, brengt de
commissie van haar onderzoek verslag uit aan de Kamer en wordt een wetsvoorstel door de
voorzitter op de agenda van de Eerste Kamer geplaatst (artikel 72 lid 1 RvOEK). 102 Tijdens
de vergadering van de Eerste Kamer dient een meerderheid van de Kamerleden aanwezig
te zijn op straffe van uitstel van de vergadering (artikel 74 – 75 RvOEK). Het kan
voorkomen dat op de plenaire behandeling in de Eerste Kamer naar voren komt dat
wijziging van het wetsvoorstel nog nodig of wenselijk is. Zoals gezegd, kan de Eerste
Kamer dergelijke wijzigingen zelf niet aanbrengen, omdat zij een recht van amendement
ontbeert. Wel kan de Eerste Kamer een novelle indienen, wat inhoudt dat een voorstel tot
wijziging van het bij de Eerste Kamer ingediende wetsvoorstel aanhangig gemaakt wordt
bij de Tweede Kamer. Doorgaans wordt de behandeling van het wetsvoorstel
aangehouden, opdat de novelle en het wetsvoorstel tegelijkertijd door de Eerste Kamer
kunnen worden afgehandeld.103
96
Burkens e.a. (n 32) 228-9.
B Drexhage, ‘De Eerste Kamer en het politieke primaat van de Tweede Kamer: Lessen uit het buitenland’ (2014) 1769
NJB para 4.2; ibid Burkens e.a. (n 32) 112: ‘Terugzending van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer naar de Tweede is
uitgesloten’.
98
WJM Voermans, ‘Commentaar op artikel 85 van de Grondwet’ in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7) para 1.
99
G Visscher spreekt over een ‘getrouwe kopie’ in zijn dissertatie, Parlementaire invloed op wetgeving. Inventarisatie en analyse
van de invloed van de beide Kamers der Staten-Generaal op de wetgevende activiteiten van de kabinetten-Marijnen tot en met - Lubbers I
(Sdu Uitgevers 1994) 773. Zie ook Kortmann (n 2) 245: ‘De regeling van het RvOEK komt grotendeels overeen met die
welke in de Tweede Kamer geldt’.
100
Voor een overzicht, zie: <https://www.eerstekamer.nl/commissies> laatst bezocht 23 juli 2016.
101
Draaiboek § 85.
102
Draaiboek § 89.
103
Draaiboek § 92.
97
22
Wanneer niemand meer het woord verlangt, sluit de voorzitter de beraadslagingen
(artikel 104 RvOEK). Vervolgens stelt de voorzitter een stemming aan de orde (artikel 105
RvOEK). De Eerste Kamer stemt uitsluitend over het wetsvoorstel in zijn geheel. 104 In
principe worden alle besluiten genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen (artikel
110 RvOEK). Wanneer de Eerste Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen dan wel
verworpen, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer (artikel 119 –
120 RvOEK). De Koning bekrachtigt het wetsvoorstel vervolgens door middel van twee
handtekeningen (artikel 87 lid 1 Gw): één voor de vaststelling en één voor de
uitvaardiging.105 Beide handtekeningen dienen van een contraseign – handtekening van de
betrokken minister - te worden voorzien. 106 De wet treedt vervolgens pas in werking na
bekendmaking (artikel 88 Gw). De bekendmaking geschiedt door plaatsing in het
Staatsblad (artikel 3 Bekendmakingswet).107
De rol van de Eerste Kamer in het wetgevingsprocedure is anders dan die van de
Tweede Kamer. Waar de Tweede Kamer bij de totstandkoming van wetgeving een
beleidsvormende taak heeft, heeft de Eerste Kamer veeleer een toetsende taak. De Eerste
Kamer toetst een wetgevingsproduct-in-wording dat zij niet meer inhoudelijk kan
aanpassen, maar wel op technische deugdelijkheid, uitvoeringsmogelijkheid, en op de
inachtneming van rechtmatigheid- en rechtsstatelijkheidsvereisten beoordelen kan. 108 In
tegenstelling tot de Tweede Kamer geldt wetgevingskwaliteit in de Eerste Kamer dan ook
als een belangrijk aandachtspunt.109 De vraag is in hoeverre de Eerste Kamer in het kader
van haar wetgevingskwaliteitsbeleid aandacht besteedt aan constitutionele toetsing. In het
volgende hoofdstuk wordt daar dieper op ingegaan.
104
Draaiboek § 93.
Draaiboek § 94.
106
Ibid § 95.
107
Ibid § 97. De uitgifte van het Staatsblad valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie.
108
Burkens e.a. (n 32) 112.
109
Verhey (n 66) 23.
105
23
3.
Constitutionele toetsing in het Nederlandse wetgevingsproces
Nederland kent geen constitutioneel hof waaraan in laatste instantie de bevoegdheid
toekomt om de uitleg die de wetgever en andere ambten aan de Grondwet geven aan
diezelfde Grondwet te toetsen. Omdat het de rechter in Nederland op grond van artikel 120
Gw niet toegestaan is om wetten aan de Grondwet te toetsen, beslist de wetgever dan ook
zelf over de grondwettigheid van zijn besluiten.110 In het navolgende wordt eerst ingegaan
op constitutionele toetsing door de rechter respectievelijk de wetgever. Vervolgens wordt
gekeken hoe de constitutionele toetsing in het wetgevingsproces gestalte krijgt om deelvraag
2 te kunnen beantwoorden. Tenslotte wordt met het oog op deelvraag 3 beoordeeld in
hoeverre de constitutionele toetsing door de Nederlandse wetgever op een evenwichtige
manier geschiedt.
3.1.
Achtergrond
3.1.1.
Het constitutionele toetsingsverbod voor de rechter
De vraag naar de bevoegdheid tot (exclusieve, ‘authentieke’) interpretatie van de Grondwet
is zo oud als de Grondwet zelf. Al in 1814 adviseerde de Staatscommissie Grondwet tot het
opnemen van artikel 146 Gw (oud), welke bepaling aan diezelfde Commissie ‘[d]e
authentieke uitlegging en verklaring der twijfelingen, welke in de toepassing van een of
ander gedeelte dezer grondwet mogten gevonden worden’ opdroeg.111 In de Grondwet van
1815 komt artikel 146 Gw echter al niet meer voor. Een aparte voorziening voor de
bevoegdheid tot grondwetsinterpretatie werd daarnaast overbodig geacht, daar de wet
simpelweg de betekenis van de Grondwet zou uitdrukken. 112 Hoewel de Grondwet dus
geen bepaling over constitutionele toetsing meer bevatte, werd in de Wet Algemene
Bepalingen van 1822 wel vastgelegd dat de rechter volgens de wet moest rechtspreken en in
geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van een wet mocht beoordelen.113 Men wilde
110
Kortmann (n 2) 88.
G Boogaard & J Uzman, ‘Commentaar op artikel 120 van de Grondwet’ in Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7).
112
E Bos, ‘Toetsing van wetten tot 1848’ (2010) 546 NJB 666.
113
Artikel 12 van de wet Algemene Bepalingen 1822; in 1829 vernummerd tot artikel 11.
111
24
voorkomen dat een toekomstige Hoge Raad zich eventueel een constitutioneel
toetsingsrecht zou aanmatigen.114
Bij de herziening van 1848 werd voorgesteld om een verbod van constitutionele
toetsing van wetten op te nemen in de Grondwet. Thorbecke was het daar niet mee eens;
volgens hem zou de Grondwet ophouden ‘grondwet’ te zijn, omdat de wetgever feitelijk
boven de Grondwet zou komen te staan. 115 , 116 Minister Donker Curtius, de politieke
architect van de grondwetsherziening van 1848
117
, meende daarentegen dat het
constitutioneel toetsingsverbod nodig was om ‘de wet boven alle bedenkingen te stellen en
haar tegen elke aanranding van de uitvoerende, de rechterlijke macht en de plaatselijke
autoriteiten te beschermen’.118 Thorbecke trok uiteindelijk aan het kortste eind. Artikel 131
lid 2 Gw (oud) werd in 1848 op voorstel van de regering in de Grondwet opgenomen en
bepaalde dat de wetten onschendbaar zijn.
Bij de Grondwetsherziening van 1983 is artikel 131 lid 2 Gw (oud) vervangen door
artikel 120 Gw. Omdat wetgeving inmiddels aan rechtstreeks werkend verdragsrecht mocht
worden getoetst, 119 waren wetten immers niet meer in absolute zin onschendbaar. De
formulering van het toetsingsverbod voor wetten werd daarom aangepast. Daarbij werd
gekeken naar de formulering van het toetsingsverbod voor verdragen. Dit toetsingsverbod
was sinds 1953 opgenomen in artikel 60 lid 3 Gw (oud) en bepaalde dat de rechter niet
treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van verdragen. 120 De Grondwetgever
voegde beide toetsingsverboden samen in artikel 120 Gw en kreeg een normadressaat121: ‘de
rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen’. De
Hoge Raad besliste in 1989 dat artikel 120 Gw zich tevens tegen toetsing van de wet aan
114
Aldus P van Velzen, De ongekende ministeriële verantwoordelijkheid (dissertatie Tilburg, Wolf Legal publishers 2005) 265,
noot 77.
115
JR Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet (P.H. van den Heuvell 1848) 61.
116
JR Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet (nieuwe uitgave, Martinus Nijhoff 1921) 60 e.v. Volgens Kortmann
(n 2) 372 miskent het betoog van Thorbecke dat de Grondwet ook dan als hoger recht kan functioneren wanneer niet de
rechter, maar de wetgever zelf de ultieme interpretator van de Grondwet is. Kortmann meent dat op logische gronden niet
kan worden gesteld dat de rechter het laatste woord inzake de grondwettigheid van wetten moet hebben, want wie zou de
rechter dan weer moeten bewaken?
117
JThJ van den Berg & JJ Vis, De eerste 150 jaar (Bert Bakker 2013) 333- 346.
118
Memorie van Toelichting bij Hoofdstuk 3 van het Grondwetsvoorstel van 1848: Bijlagen Handelingen II 1847- 1848,
XLIX, nr. 7, p. 345.
119
Wat wij thans kennen als artikel 93 Gw (‘Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties,
die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt’) werd in
1953 tegelijk met het toetsingsverbod voor verdragen in de Grondwet opgenomen; in 1956 volgde artikel 94 Gw (‘Binnen
het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met
een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties’).
120
Destijds werden verdragen aangeduid als overeenkomsten.
121
Kortmann meent dat artikel 120 Gw zich ook richt tot andere ambten, zie CJAM Kortmann, De Grondwetsherzieningen
1983 en 1987 (2e druk, Kluwer 1987) 333.
25
fundamentele rechtsbeginselen verzet.122 Daarmee heeft de Hoge Raad het toetsingsverbod
voor de rechter extensief uitgelegd.
3.1.2.
Van een verbod voor de rechter naar een toetsingsbevoegdheid voor de wetgever
De immer voortslepende discussie over de (on)wenselijkheid van het toetsingsverbod voor
rechters123 is grotendeels terug te voeren op de tegenstelling tussen Thorbecke en Donker
Curtius.124 Vanuit institutioneel perspectief gaat het vooral om de vraag wie uiteindelijk het
laatste woord heeft over de betekenis van de Grondwet: de benoemde rechters of de
democratisch gelegitimeerde wetgever?125 In wezen is dit een vraag naar de hoogste
bevoegdheid tot rechtsvorming, waarbij men onderscheid kan maken tussen Sovereignty of
Parliament en Judicial Review als basismodellen. In het Judicial Review-model is de
rechterlijke interpretatie van de Grondwet doorslaggevend. In het Sovereignty of Parliamentmodel accepteert de rechter daarentegen het in algemene vorm geformuleerde rechtsoordeel
van de wetgever als bindend. Daarbij heeft de rechter niet de vrijheid om dat oordeel van de
wetgever nog te toetsen aan ‘hoger’, constitutioneel recht.126
Het primaat van de rechtsvorming berust in Nederland bij de wetgever en niet bij de
rechter. 127 Door het toetsingsverbod wordt toetsing aan het Nederlandse constitutionele
recht aan de democratisch gelegitimeerde wetgever overgelaten. De beantwoording van
constitutionele vragen geschiedt door deze politieke ambten zelf, die daarmee als ultieme
interpretatoren en bewakers van het constitutionele recht fungeren. In dit opzicht lijken de
Nederlandse constitutionele verhoudingen op die van de Britten en de Scandinavische
landen.128
Volgens Burkens e.a. is de achterliggende gedachte van het toetsingsverbod
inderdaad dat de wetgever het meest geschikte orgaan geacht wordt om de (on122
HR 14 april 1989, NJ 1989, 469 (Harmonisatiewet-arrest) §3.6. In §4.6 oordeelde de Hoge Raad eveneens dat ‘de vraag
of de rechter de wet mag toetsen aan het Statuut voor het Koninkrijk (…) ontkennend moet worden beantwoord’.
123
Een greep uit de literatuur: PB Cliteur, ‘Argumenten voor en tegen constitutionele toetsing’ (1989) 38 NJB 1369; PB
Cliteur, ‘Democratie en constitutionele toetsing’ (1990) 5 RM-Themis 209; PB Cliteur, Constitutionele toetsing (Deel 1,
Teldersstichting 1991); J Peters, Wie beschermt onze Grondwet (inaugurele rede UvA, Vossiuspers 2003); CB Schutte, ‘De
verwarring van rechtsstaat en rechtersstaat. Kanttekeningen bij constitutionele rechtspraak volgens het voorstel-Halsema’
(2004) 3 RegelMaat 93; J Peters, ‘Constitutionele Toetsing’ in W Hins e.a. (red), Recht en Rede, Opstellen aangeboden aan mr.
J.L. de Reede (Kluwer 2005); JJJ Sillen, ‘Tegen het toetsingsrecht’ (2010) 2231 NJB 2742.
124
Boogaard & Uzman (n 111).
125
Zie T Koopmans, Vergelijkend Publiekrecht (Kluwer 1986) 11- 24 voor het verschil in zijn algemeenheid tussen dit
institutionele perspectief enerzijds en een meer materieel perspectief van rechtsbescherming waarin de gedachte centraal
staat dat een Grondwet effectieve grenzen stelt aan de inhoud van een wet.
126
Zie R de Lange, ‘Constitutionele toetsing in Nederland’ (2006) 4/5 Regelmaat 142 e.v., die T Koopmans, Courts and
Political Institutions: A Comparative View (Cambridge University Press 2003) aanhaalt.
127
CJH Jansen & CJ Loonstra, ‘Grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter in het privaatrecht en het
arbeidsrecht’ (2012) 11 Arbeidsrechtelijke Annotaties 5; SK Martens, ‘De grenzen van de rechtsvormende taak van de
rechter’ (2000) 49 NJB 751.
128
Kortmann (n 2) 88-89.
26
)grondwettigheid van zijn producten te beoordelen, omdat de Grondwet door diezelfde
wetgever is vastgesteld.129 Het verschil met de totstandkoming van wetgeving in formele
zin is dat de Grondwet volgens een zwaardere procedure (artikel 137 e.v. Gw) wordt
vastgesteld. Het verschil in procedure geeft uiting aan de hiërarchische verhouding tussen
de Grondwet en wetgeving in formele zin. De auteur van zowel de Grondwet als de
formele wet zou daarom de instantie bij uitstek zijn die beide producten op onderlinge
overeenstemming beoordeelt. Daarmee speelt de vraag of een wet in overeenstemming is
met de Grondwet als het ware ‘in de boezem van de wetgever zelf’.130
Schutgens meent dat het idee van de wetgever als hoeder van het constitutionele
recht uit het grondwettelijk stelsel zelf voortvloeit. Zo vereist de Grondwet voor
rechtmatige beperking van haast alle grondrechten de tussenkomst van de wetgever. De
wetgever wordt dus een centrale rol toebedeeld in de bescherming van grondrechten. De
democratische legitimatie waarover de wetgever beschikt, geeft hem daarbij een ‘vrijere’
positie dan de rechter. De wetgever hoeft bij toetsing aan het constitutionele recht minder
terughoudendheid te betrachten dan de rechter. Dat betekent volgens Schutgens dat een
wetgever die dergelijke toetsing serieus neemt, de constitutie veel actiever (als hij dat wil,
zelfs activistischer) kan en mag beschermen dan de rechter en dat hij dat kan doen zonder
zijn staatsrechtelijke positie in gevaar te brengen.131
Tenslotte meent Everse dat de wetgever een plicht tot constitutionele toetsing heeft
die a contrario uit artikel 120 Gw valt af te leiden.132 De vraag of de wetgever nu een plicht
of ‘slechts’ een bevoegdheid tot constitutionele toetsing heeft, is mijn inziens echter nog
onvoldoende uitgekristalliseerd. Vooralsnog lijkt dit veeleer een normatieve dan een
juridische kwestie, daar constitutionele toetsing door de wetgever niet met zoveel woorden
geregeld is.
3.1.3.
Constitutionele toetsing door de wetgever: ook een actueel onderwerp
De wijze waarop constitutionele toetsing tijdens het wetgevingsproces plaats vindt is
regelmatig onderwerp van discussie.133 Zo constateerde de Staatscommissie Grondwet in
haar advies van 2010 dat de indruk bestaat dat de aandacht voor constitutionele toetsing in
129
Burkens e.a. (n 32) 184.
W Konijnenbelt, ‘Grondwetsinterpretatie door de Raad van State: wetgevingsadvisering en grondrechtenbepalingen in
de Grondwet’ in De Lange (n 4) 65.
131
Schutgens (n 3) 201.
132
Everse (n 3) 1.
133
LFM Verhey, ‘Constitutionele toetsing door de wetgever’ (2012) 27 Regelmaat 193.
130
27
het wetgevingsproces te wensen overlaat.134 Eerder pleitte ook de Nationale conventie voor
verbetering van de toetsing aan de Grondwet in het wetgevingsproces.135
Zowel de Staatscommissie Grondwet als de Nationale conventie leken er bij hun
advies vanuit te gaan dat het toetsingsverbod van artikel 120 Gw gedeeltelijk zou worden
opgeheven als gevolg van het initiatiefvoorstel-Halsema (GroenLinks). 136 Dit voorstel werd
aanhangig gemaakt in 2002 en houdt in dat aan artikel 120 Gw een tweede lid zou worden
toegevoegd, waarin een aantal klassieke grondrechten werden opgesomd waarop het
toetsingsverbod geen toepassing had. Artikel 120 Gw lid 2 zou derhalve als volgt komen te
luiden:
Wetten vinden evenwel geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met de
artikelen 1, 2, derde en vierde lid, 3 tot en met 9, 10, eerste lid, 11 tot en met 17, 18, eerste
lid, 19, derde lid, 23, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 54, 56, 99, 113, derde lid,
114, 121 en 129, eerste lid.
De rechter zou daarmee een beperkte bevoegdheid krijgen om wetgeving in formele zin aan
bovengenoemde bepalingen te toetsen. De gedeeltelijke opheffing van het toetsingsverbod
zou niet alleen de individuele rechtsbescherming in concrete gevallen versterken, maar ook
de anomalie opheffen dat wetgeving in formele zin wél aan eenieder verbindende
verdragsbepalingen mag worden getoetst maar niet aan de Grondwet.137
Het voorstel tot overweging van de gedeeltelijke opheffing van het toetsingsverbod is
op 2 december door de Eerste Kamer in eerste lezing aangenomen138, en na de verkiezingen
in 2010 is het voorstel tot wijziging van het toetsingsverbod in tweede lezing ingediend bij
de Tweede Kamer.139 De verdediging van het voorstel is op 5 december 2013 overgenomen
door kamerlid Van Tongeren (GroenLinks).140 Tijdens de behandeling van het voorstel-Van
134
Staatscommissie Grondwet, Rapport Staatscommissie Grondwet (november 2010) 44-5:
<http://njb.nl/Uploads/2016/7/rapport-staatscommissie-grondwet.pdf> laatst bezocht 7 augustus 2016.
135
Nationale Conventie, Hart voor de publieke zaak: aanbevelingen van de Nationale conventie voor de 21e eeuw (september 2006)
47: <http://www.parlement.com/9291000/d/natconv.pdf> laatst bezocht 7 augustus 2016.
136
Kamerstukken II 2001-2002, 28 331 nr. 2 (Voorstel van wet van het lid Halsema houdende verklaring dat er grond
bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid
tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter).
137
Kamerstukken II 2001-2002, 28 331 nr. 3 (Memorie van toelichting). Dit zgn. verdragsargument is o.a. ontleend aan
W Witteveen, Evenwicht der Machten (Tjeenk Willink 1991) 85-6: ‘Het toetsingsverbod is niet zozeer zelf een anomalie, het
maakt de Grondwet tot een anomalie’. G van der Schyff meent echter dat het verdragsargument rust op een aantal
mythes, die hij uiteenzet in ‘Waarom het wetsvoorstel-Halsema tekortschiet Mythes rondom het verdragsargument’
(2009) 1852 NJB 2408. J Peters & G Boogaard zijn het daar niet mee eens, zie ‘De mythes van Van der Schyff over het
initiatiefwetsvoorstel-Halsema’ (2009) 2036 NJB 2628.
138
Handelingen I 2008-2009, nr. 11, 541-3.
139
Kamerstukken II 2009-2010, 32 334 nr. 2 (Voorstel van wet van het lid Halsema tot verandering in de Grondwet,
strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de
rechter).
140
Kamerstukken II 2013-2014, 32 334 nr. 7 (Brief van het lid Van Tongeren).
28
Tongeren op 5 maart 2015 kwam ook de toetsende rol van de wetgever aan de orde, met
name van het parlement.141
Na de behandeling op 5 maart 2015 in de Tweede Kamer is de behandeling echter
stilgevallen. Nu de Tweede-Kamerfracties van de VVD en de PVV zich tegen het voorstel
hebben gekeerd, is de vereiste gekwalificeerde meerderheid van twee derden van het aantal
stemmen (artikel 137 lid 4 Gw) verder weg dan ooit. Een gedeeltelijke opheffing van het
toetsingsverbod ligt derhalve onder de huidige omstandigheden niet in het verschiet.142 De
vraag is wat dit betekent voor de constitutionele toetsing door de wetgever. Zoals Schutgens
aangeeft, zal niet alleen ingeval van aanneming maar ook bij verwerping van het voorstelVan Tongeren het wetgevingsproces kritisch geëvalueerd moeten worden. Als de rechter
bevoegd zou worden om wetten aan de Grondwet te toetsen, dan zal al tijdens het
wetgevingsproces een actievere en kritischere toetsing moeten plaatsvinden, wil de
wetgever voorkomen dat zijn product wegens onverenigbaarheid met de Grondwet buiten
toepassing wordt gelaten. Indien het voorstel-Van Tongeren verworpen wordt, zouden de
politieke ambten juist bewust vasthouden aan het Sovereignty of Parliament-model, waarin de
wetgever geacht wordt het beter te weten dan de rechter. Dit laatste zou volgens Schutgens
dan ook moeten leiden ‘tot een vernieuwd streven om het dan als wetgever ook echt beter
te doen’.143
Aangezien het de rechter in Nederland nog altijd verboden is om wetten aan de
Grondwet en fundamentele rechtsbeginselen te toetsen, blijft de constitutionele toetsing
door de wetgever dus belangrijke betekenis toekomen. De regering en de Staten-Generaal
worden verondersteld om constitutionele toetsing als aandachtspunt op de agenda te
hebben. Of de wetgever inderdaad voldoende aandacht besteedt aan het Nederlandse
constitutionele recht is echter niet duidelijk. 144 Dat daar twijfels over bestaan, valt af te
leiden uit de motie- Klein c.s. Deze motie werd ingediend bij de behandeling van de
begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op 18
november 2015 en vervolgens aanvaard. 145 Aan de motie liggen de overwegingen ten
grondslag dat de wetgevende macht ‘gerechtigd is om wetten aan de Grondwet te toetsen’,
‘het belangrijk is dat de Kamer daadwerkelijk haar taak van het toetsen van initiatiefwetten
141
Handelingen II 2014-2015, nr. 60, item 11.
Verhey (n 133) 193; Boogaard & Uzman (n 111).
143
Schutgens (n 3) 196.
144
De Lange (n 140) 150-1.
145
De leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Lid-Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers,
50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP stemden voor de motie (samen 86 zetels), de aanwezige leden van de
overige fracties ertegen.
142
29
en wetsvoorstellen aan de Grondwet uitvoert’, en ‘dat een VenJ-toets en een
uitvoeringstoets wel al deel uitmaken van het wetgevingsproces’.146
Van de motie gaat een belangrijk politiek signaal uit. Blijkbaar vindt de meerderheid
in de Tweede Kamer dat er onvoldoende aandacht bestaat voor constitutionele toetsing in
het wetgevingsproces. Volgens Van Sasse van Ysselt is de motie echter ‘enigszins
wonderlijk,
aangezien
de
constitutionele
toets
reeds
deel
uitmaakt
van
het
wetgevingsproces en is opgenomen in de memorie van toelichting van wetsvoorstellen.’147
De minister van BZK deelt die constatering. In een brief aan de Kamer schrijft de minister
dat de motie overbodig is, daar er voldoende aandacht voor constitutionele toetsing bestaat
en de zichtbaarheid daarvan in het wetgevingsproces voldoende aanwezig is.148
De meningen lopen dus uiteen over de mate van aandacht die bestaat voor
constitutionele toetsing in het wetgevingsproces. Uit de volgende paragrafen zal moeten
blijken voor welke opvatting het meest valt te zeggen.
3.2.
Constitutionele toetsing in kaart gebracht
Constitutionele toetsing door de wetgever onderscheidt zich van rechterlijke constitutionele
toetsing door het ex ante-karakter. 149 De toetsing aan de Grondwet en fundamentele
rechtsbeginselen door de wetgever vindt plaats voordat een voorstel van wet in werking
treedt en wordt door Efthymiou e.a. dan ook aangeduid als pre-legislative scrutiny.150 Hoe
(serieus) die pre-legislative scrutiny in het Nederlandse wetgevingsproces wordt uitgevoerd,
komt in de navolgende paragrafen aan bod.
3.2.1.
Constitutionele toetsing door de regering
Omdat de regering de meeste wetgeving initieert, zal de eerste constitutionele toets veelal
plaatsvinden
van
regeringszijde.
151
Zoals
gezegd
vindt
de
voorbereiding
van
regeringsvoorstellen plaats aan de hand van het IAK en het Awr. Wat het IAK betreft, is de
aandacht voor de Grondwet en ander hoger recht uitdrukkelijk onder gebracht bij de vraag
naar het beste instrument.152 De keuze voor het beste instrument wordt gebaseerd op een
integrale afweging van de kansen en risico's van de instrumenten en vanuit het oogpunt van
146
Kamerstukken II 2015-2016, 34 300 VII nr. 48 (Motie van het lid Klein c.s.).
Van Sasse van Ysselt (n 4) 1480-1.
148
Kamerstukken II 2015-2016, 34 300 VII, 63.
149
Everse (n 3) 27.
150
NS Efthymiou e.a., ‘Wetgever en grondrechten. Enkele algemene en inleidende beschouwingen’ in De Lange (n 3) 8.
151
Kamerstukken II 2015-2016, 34 300 VII, 63.
152
Zie <https://www.kcwj.nl/printpdf/10814> laatst bezocht 27 juli 2016.
147
30
rechtmatigheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid. De vraag naar de rechtmatigheid van
het instrument omvat een verkenning van de juridische kaders, waaronder een analyse van
de aansluiting op de Grondwet. 153 Om vast te stellen of wet- en regelgeving binnen de
grenzen blijft die de Grondwet stelt, wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de IAKchecklist grondrechten154, die de volgende vragen bevat:
-
Is er een grondrecht in het geding?
Valt het in het geding zijnde gedrag of belang onder de reikwijdte van het grondrecht?
Is er sprake van een beperking?
Is er wel of geen absoluut recht in geding?
Is de beperking voorzien bij wet?
Dient de beperking zoals opgenomen in de betreffende wet ter bescherming van een of meer
in de Grondwet/Verdrag genoemde belangen / een legitiem doel?
Is de beperking noodzakelijk in een democratische samenleving?
Daarnaast stellen ook fundamentele rechtsbeginselen eisen aan het te kiezen instrument.155
Constitutionele toetsing heeft daarmee expliciet zijn betekenis gekregen via het
rechtmatigheidsvereiste.156
Daarnaast schrijft Awr 18 voor dat ‘[b]ij het ontwerpen van regelingen wordt
onderzocht welke hogere regels de vrijheid van regeling ten aanzien van het betrokken
onderwerp hebben ingeperkt’. Onder hogere regels worden onder andere grondwettelijke
voorschriften, met de nadruk op artikel 1 Gw (het gelijkheidsbeginsel) en rechtsbeginselen met
name
het
rechtszekerheidsbeginsel,
het
gelijkheidsbeginsel
en
het
evenredigheidsbeginsel - verstaan.157
De ministeriële departementen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de
kwaliteit van hun wetgeving. Daarnaast ligt zoals gezegd de verantwoordelijkheid voor de
algehele (rechtsstatelijk en bestuurlijke) kwaliteit van wetgeving, waaronder ook de
constitutionele toetsing van wetgeving wordt begrepen, bij het ministerie van VenJ (Awr
254). Voor wat die constitutionele toetsing betreft werkt het ministerie van VenJ nauw
samen met het ministerie van BZK, daar de minister van BZK verantwoordelijk is voor het
beheer van de Grondwet.158
153
IAK § 6.2.1. Zie eveneens Kamerstukken II 2015-2016, 34 300 VII, 63.
Zie <https://www.kcwj.nl/sites/default/files/iak_checklist_grondrechten_0.pdf> laatst bezocht 27 juli 2016. De
checklist is eveneens als bijlage opgenomen in de bijdrage van Van Sasse van Ysselt (n 8) 57-9.
155
De beginselen die binnen het IAK de aandacht krijgen, zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het
zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het fair play beginsel, het gelijkheidsbeginsel); het beginsel van
contractsvrijheid; het subsidiariteitsbeginsel; het legaliteitsbeginsel; het rechtszekerheidsbeginsel; de kenbaarheid van
regelgeving; de redelijkheid en billijkheid; het gelijkheidsbeginsel; het specialiteitsbeginsel; het vertrouwensbeginsel; het
evenredigheidsbeginsel en tenslotte het primaat van de wetgever, zie: IAK § 6.2.3.
156
Van Sasse van Ysselt (n 8) 49.
157
Zie <https://www.kcwj.nl/printpdf/9934> laatst bezocht 27 juli 2016.
158
Kamerstukken II 2015-2016, 34 300 VII, 63.
154
31
Het resultaat van de constitutionele toetsing dient in de memorie van toelichting op
het wetsvoorstel te worden opgenomen indien constitutionele bepalingen in het
desbetreffende geval aan de orde zijn.159 Voorts dient het resultaat van de toetsing terug te
komen in het aanbiedingsformulier van de onderraad en/of ministerraad onder het
criterium ‘overeenstemming met hoger recht’. 160 Deze voorzieningen tezamen vormen
volgens de minister van BZK een waarborg waarmee zekerheid wordt verkregen dat
constitutionele toetsing heeft plaatsgevonden en dat deze onderwerp is van de
beraadslagingen, ten behoeve waarvan de ministerraad worden geadviseerd.161
3.2.2.
Constitutionele toetsing door de Raad van State
In het kader van zijn juridische toets onderzoekt de Raad van State of de voorgestelde
regeling in overeenstemming is met het geschreven en het ongeschreven recht162 en tevens
in hoeverre de voorgestelde regeling in het rechtssysteem als geheel past. Ter
beantwoording van die eerste vraag wordt de voorgestelde regeling aan de Grondwet en
andere bronnen van hoger recht getoetst, zoals internationaal en Europees recht163, maar
ook aan ongeschreven rechtsbeginselen.164 In de woorden van de Raad van State betreft dit
de toetsing aan algemene eisen van rechtsstaat en democratie, beginselen van
constitutioneel recht (zoals het primaat van de wetgever) en andere algemene
rechtsbeginselen. 165 Daarmee kwalificeert de toetsing van een wetsvoorstel aan hoger
geschreven en ongeschreven recht door de Raad van State mijns inziens dan ook als
constitutionele toetsing in brede zin.166
De constitutionele toetsing door de Raad van State verschilt echter van de
constitutionele toetsing door een rechtsprekend orgaan. De institutionele positie van de
Raad van State als adviseur is immers heel anders dan die van een rechter. Waar een
rechter in een aan hem voorgelegde zaak het laatste woord heeft, doet een adviseur per
definitie geen bindende uitspraken over de hem voorgelegde kwesties, maar is het de
159
In de paragraaf ‘Verhouding tot hoger recht’, <https://www.kcwj.nl/printpdf/12037> laatst bezocht 27 juli 2016. Zie
eveneens Awr 212 sub g.
160
Het aanbiedingsformulier is opgenomen als bijlage bij het Draaiboek, maar alleen beschikbaar voor medewerkers van
de Rijksoverheid, zie <https://www.kcwj.nl/kennisbank/draaiboek-voor-de-regelgeving/hoofdstuk-9-modelbrieven-enformulieren-0> laatst bezocht 27 juli 2016.
161
Kamerstukken II 2015-2016, 34 300 VII, 63.
162
De verenigbaarheid met geschreven en ongeschreven recht komt in veel adviezen van de Raad van State aan bod,
volgens Verhey (n 66) 20.
163
Vermeulen & Van Roosmalen (n 69) 214.
164
Broeksteeg e.a. (n 62) 29-30.
165
Raad van State, Jaarverslag 2002, 50 e.v.
166
En niet in beperkte zin, zie §1.2.1.
32
geadviseerde die uiteindelijk beslist.167, 168 Daarnaast verschilt de constitutionele toetsing
door de Raad van State met de rechterlijke toetsing aan constitutionele normen door het
feit dat zij abstract is, aan de hand van een ruimer beoordelingskader geschiedt (artikel 120
Gw geldt immers niet voor een vast college van advies) en in andere verhoudingen
plaatsvindt. De rechter dient namelijk het primaat van de wetgever en het principe van de
machtenscheiding respecteren. 169 De Raad van State maakt daarentegen op grond van
artikel 73 lid 1 Gw deel uit van het wetgevingsproces, waarmee de constitutionele toetsing
door de Raad van State tevens een staatkundige component krijgt.170
Toch stelt de Raad van State zich terughoudend op. Zo zijn de adviezen van de
Raad van State vaak in vragende zin opgesteld, waarin de Raad van State niet expliciet tot
ontoelaatbaarheid concludeert, maar wel duidelijk stelling neemt en de regering aanbeveelt
om nader aandacht te schenken aan bepaalde aspecten van de voorgestelde wetgeving.171
Deze bescheiden houding verdient volgens Konijnenbelt ook aanbeveling. Het door de
Raad van State aanwijzen van constitutionele gebreken in zijn adviezen over
wetsontwerpen zou namelijk alleen zinvol zijn in evidente gevallen van ongrondwettigheid.
Het is effectiever om conclusies tot strijdigheid met constitutionele normen te beperken tot
min of meer onmiskenbare gevallen en voor de overige gevallen te volstaan met een minder
streng oordeel, en vooral constructief te wijzen op verbeterpunten in het wetsontwerp. Een
Raad van State die zich te streng of activistisch opstelt, loopt namelijk het risico om de
regering en de Staten-Generaal tegen zichzelf in het harnas te jagen. Een logische
gevolgtrekking is dat de regering en de Staten-Generaal de adviezen van de Raad van State
minder ter harte zullen nemen, wat afbreuk zou kunnen doen aan de kwaliteit en daarmee
ook de grondwettigheid van wetgeving. Paradoxaal genoeg zal de Raad van State zich dus
soms terughoudend moeten opstellen, als hij in het wetgevingsproces van invloed en
betekenis wil blijven.172
167
Konijnenbelt (n 130) 73.
Vandaar dat er discussie bestaat of de juridische toets door de Raad van State wel gekwalificeerd mag worden als
constitutionele toetsing. Zie HJThM van Roosmalen, ‘Deel 1: Constitutionele toetsing aan grondrechten in het
wetgevingstraject’ in JCA de Poorter & HJThM van Roosmalen, Rol en Betekenis van de Grondwet (Raad van State 2010)
55: ‘Een oud-staatsraad betwijfelde zelfs of men in de context van de wetgevingsadvisering wel van toetsing moet spreken.
De Raad doet immers geen uitspraken over de (on)verbindendheid van een regel’.
169
De Hoge Raad leidt uit het toetsingsverbod, aangeduid als ‘de gegeven staatsrechtelijke verhoudingen’, af dat hij
terughoudend gebruik van de rechtsvormende taak dient te maken, zie Boogaard & Uzman (n 111); Martens (n 127) 747
e.v.
170
Vermeulen & Van Roosmalen (n 69) 214-5.
171
Verhey (n 66) 20-1.
172
Konijnenbelt (n 130) 74-5.
168
33
3.2.3.
Constitutionele toetsing door de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Of en hoe constitutionele toetsing door de Tweede Kamer plaats vindt, is moeilijk vast te
stellen. Materiële richtlijnen die ondersteuning bieden bij de constitutionele toetsing van
wetsvoorstellen door de Tweede Kamer ontbreken en een algemeen beleid voor
wetgevingskwaliteit – waarin een constitutioneel toetsingskader had kunnen zijn
opgenomen - bestaat eveneens niet.173 Voor de beoordeling van wetsvoorstellen hangt dus
veel af van de al dan niet kritische houding van de parlementariërs zelf. Tijdens de
schriftelijke voorbereiding stelt elke Tweede Kamerfractie afzonderlijk vragen over het
wetsvoorstel aan de behandelende Kamercommissie, maar volgens Verhey treden
constitutionele vraagstukken daarbij zelden op de voorgrond.
174
In feite komt de
schriftelijke voorbereiding door de commissie neer op een schriftelijke inventarisatie van
fractiestandpunten en een vorm van overleg met de verantwoordelijke minister. Van
onafhankelijk, deskundig onderzoek door de Kamercommissies is niet echt sprake. 175 Bij de
plenaire behandeling moet vervolgens blijken of een wetsvoorstel de steun krijgt van een
parlementaire meerderheid voordat de Kamer een standpunt inneemt over het voorstel; een
duidelijk inzichtelijke afweging door de Tweede Kamer in deze fase vindt echter ook niet
plaats.176
Volgens velen schiet de aandacht van Tweede Kamerleden voor de vraag of een
wetsvoorstel verenigbaar is met de constitutie tekort. Uit empirisch onderzoek blijkt dat de
aandacht van de meerderheid van de Tweede Kamerleden (62%) ten eerste uitgaat naar de
uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en controleerbaarheid van de voorgestelde wetgeving.
Daarnaast vindt meer dan de helft van de Tweede Kamerleden dat goede wetgeving
transparant en voorspelbaar moet zijn (58%) alsmede consistent en coherent (30%). Op de
vierde plaats komt de juridische houdbaarheid met een percentage van 18. Juridische
houdbaarheid omvat de rechtmatigheid, wetmatigheid en rechtsstatelijkheid van wetgeving.
In dit kader is het opvallend dat slechts twee Kamerleden in dit onderzoek expliciet
aangaven dat wetgeving niet in strijd mag zijn met de Grondwet en het juridischstaatsrechtelijk kader.177
Dat Tweede Kamerleden geen bijzondere aandacht voor de grondwettigheid van
wetten hebben, lijkt verklaard te kunnen worden door een gebrek aan kennis over
173
Zie § 2.2.3.
Verhey (n 66) 21.
175
PPT Bovend’Eert & JLW Broeksteeg, ‘Vertrouwen in het parlement? Kanttekeningen bij een parlementaire
zelfreflectie’ (januari 2010) TvCR 35.
176
Verhey (n 66) 21-22.
177
Dorbeck-Jung (n 24) 137, 139.
174
34
constitutionele kwesties. De instelling van het Bureau Wetgeving zou deze leemte niet
hebben gevuld.178 De Tweede Kamer laat constitutionele toetsing vooral over aan andere
instanties. Zo zeggen Tweede Kamerleden voor wat betreft de toetsing aan grondrechten op
het ministerie of de Raad van State te vertrouwen.179, 180 Meerdere auteurs menen dat de
Tweede Kamer zich hiermee te volgzaam opstelt ten opzichte van de regering. De regering
zou te weinig het vuur aan de schenen gelegd worden tijdens de behandeling van
wetsvoorstellen.
181
De Tweede Kamer zou te snel instemmen met ongrondwettige
wetgeving onder de toezegging van de regering dat zij deze wetgeving terughoudend zal
toepassen en/of de voorgestelde wetgeving na verloop van tijd aan een evaluatie zal
onderwerpen.182 Als medewetgever zou de Tweede Kamer echter een actieve rol moeten
opnemen, waarbij de Kamerleden zich telkens moeten afvragen of zij de voorgestelde
wetgeving voor eigen rekening willen nemen.183 Geopperd wordt derhalve dat Kamerleden
zich een actievere houding kunnen aanmeten door zelf deskundigen te horen, betrokkenen
uit te nodigen en zich derhalve goed te laten voorlichten.184
Loof meent daarentegen te constateren dat Tweede Kamerleden bij de beoordeling
van bijvoorbeeld de mensenrechtenaspecten van aanhangig gemaakte wetgeving wel
degelijk gebruik maken van informatie van andere adviesinstanties en belangenorganisaties.
De stroom aan informatie is echter vaak zo groot dat Tweede Kamerleden door de bomen
het bos niet meer zien. Dit maakt het voor Tweede Kamerleden moeilijk om de
afzonderlijke waarde van de door geraadpleegde adviesinstanties naar voren gebrachte
argumenten te bepalen en tegen elkaar af te wegen.185 Vervolgens moet de uitkomst van die
afweging, oftewel het oordeel over de grondwettigheid van het voorstel concurreren met
andere beleidsmatige, politieke en financiële aspecten van de aanhangig gemaakte
wetgeving.186
Dat rechtsgeleerden kritiek uiten op de wetgever is niets nieuws onder de zon.
Interessant is echter dat met betrekking tot dit onderwerp de Tweede Kamer het met de
178
Verhey (n 66) 22-3.
G ter Kuile, Of bills and rights. Human rights proofing legislation. Comparing the United Kingdom and the Netherlands
(Intersentia 2013) 110.
180
Everse (n 3) 30.
181
EJ Janse de Jonge, ‘De rol van het parlement in het wetgevingsproces’ in Ph Eijlander e.a. (red), Wetgeven en de Maat
van de tijd (WEJ Tjeenk Willink 1994) 325.
182
J-P Loof, ‘Het parlement, de mensenrechten en de zorgvuldigheid in het wetgevingsproces’ in De Lange (n 3) 115, 118;
Schutgens (n 3) 206-7.
183
W Konijnenbelt, ‘Het parlement als wetgever’ in Gegeven de Grondwet (CZWbundel, Kluwer 1988) 184; zie eveneens M
van der Woude, ‘Grondwettelijke toetsing van strafwetgeving in de Nederlandse veiligheidscultuur’ (2010) 2232 NJB
2754.
184
Schutgens (n 3) 206.
185
Loof (n 182) 109, 115.
186
Schutgens (n 3) 204.
179
35
kritiek eens lijkt te zijn. Ik wees al eerder op de motie Klein c.s., maar recenter is het
Symposium constitutionele toetsing in de Tweede Kamer van 2 juni jl. (Symposium).187 Op
het Symposium, waar zowel Tweede Kamerleden als staatsrechtsgeleerden het woord
kregen, bleek al gauw dat men het eens was dat constitutionele toetsing in de Tweede
Kamer te weinig, willekeurig, onbewust dan wel onzichtbaar plaats vindt.188 Geconcludeerd
kan dan ook worden dat de Tweede Kamer over het geheel bezien weinig, althans, geen
bijzondere aandacht aan de constitutionele aspecten van wetsvoorstellen besteedt. De
Tweede Kamer legt het accent van haar werkzaamheden meer op beleidscontrole dan op
het vaststellen van wetgeving.189 Dit is anders in de Eerste Kamer.
3.2.4.
Constitutionele toetsing door de Eerste Kamer der Staten-Generaal
In § 2.2.4 kwam al naar voren dat de Eerste Kamer een toetsende rol toekomt in het
wetgevingsprocedure en in die hoedanigheid meer oog heeft voor de kwaliteit van
wetgeving dan de Tweede Kamer. Dat de Eerste Kamer die toetsende rol op zich neemt,
hangt samen met het feit dat de Eerste Kamer pas laat in de wetgevingsprocedure aan zet is
en de bij haar ingediende wetsvoorstellen inhoudelijk niet meer kan aanpassen, maar
slechts kan beoordelen.
Daarnaast bestaat de indruk dat er in de Eerste Kamer meer ruimte is voor rationele
bezinning dan in de Tweede Kamer. De kritiek op de Tweede Kamer dat zij te vaak de
waan van de dag verwoordt in plaats van het algemeen belang vertegenwoordigt gaat
namelijk niet op voor de Eerste Kamer. Vanwege haar indirecte democratische legitimatie
voelen Eerste Kamerleden zich minder dan Tweede Kamerleden geroepen om telkens weer
op vermeende onvrede in de samenleving te reageren met daadkrachtige taal en hevige
emotie in plaats van met koele feiten en rationele bezinning, omdat zij anders mogelijk
electoraal verlies zouden lijden.190 Omdat Eerste Kamerleden het Nederlandse volk indirect
vertegenwoordigen en omdat zij niet betrokken zijn bij de totstandkoming van het
regeerakkoord, staan Eerste Kamerleden dus meer op afstand van de dagelijkse politieke
187
Voor de vooraankondiging en het programma van het Symposium, raadpleeg
<http://www.staatsrechtkring.nl/vooraankondiging-symposium-constitutionele-toetsing-in-de-tweede-kamer/> laatst
bezocht 4 augustus 2016.
188
Volgens Van der Staaij halen Tweede Kamerleden de Grondwet nu te willekeurig van stal, zie ‘Van der Staaij (SGP):
Geef nieuw Kamerlid Grondwet’ 3 juni 2016 Reformatorisch Dagblad <http://www.rd.nl/van-der-staaij-sgp-geef-nieuwkamerlid-de-grondwet-1.549303>. Taverne meent dat grondwettelijke toetsing van wetten nu nog onvoldoende op het
netvlies van Kamerleden staat, zie ‘Taverne (VVD) pleit voor Kamercommissie Constitutionele Zaken’ 6 juni 2016 PDC
IA <https://www.denederlandsegrondwet.nl/9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vk4pctjzg5uy?ctx=vhnnmt7l3ozx> beide laatst
bezocht 4 augustus 2016. Het officiële verslag van deze bijeenkomst verschijnt pas na de zomer.
189
Van Lochem (n 82) 185.
190
WJ Witteveen, ‘De Beleidskamer en de Wetgevingskamer’ (juli 2011) TvCR 325-6.
36
besluitvorming. Bovendien beschikken Eerste Kamerleden doorgaans over een omvangrijke
bestuurlijke, politieke en maatschappelijke ervaring: door hun functie(s) naast het (deeltijd)Kamerlidmaatschap staan zij zogezegd ‘midden in de maatschappij’. 191 Daardoor hebben
zij meer oog voor andere dan partijpolitieke belangen192, zoals het belang van kwalitatief
goede wetgeving.
Dat de Eerste Kamer zich als een gezaghebbend wetgevingsorgaan profileert en in
het verlengde daarvan wetgeving als haar kerntaak accentueert, lijkt ook in ruime kring
geaccepteerd. 193 Vanwege de ruimte voor rationele bezinning wordt de Eerste Kamer
beschouwd als een chambre de réflexion, die de toetsing van de kwaliteit van wetgeving als
haar voornaamste taak ziet 194 , en waar wetsvoorstellen op basis van deskundigheid en
ervaring worden heroverwogen alvorens zij in werking zouden treden.195 Zodoende zou de
beoordeling van de Eerste Kamer aangemerkt kunnen worden als een second opinion die de
kwaliteit en de stabiliteit van de wetgeving zou bevorderen.196 Hierbij zou de Eerste Kamer
niet zo zeer (opnieuw) een politiek oordeel moeten vellen over wetsvoorstellen - wat de
Tweede Kamer verondersteld wordt te doen197 - maar moeten beoordelen op aspecten als
rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. 198 In het verlengde hiervan heeft
Witteveen dan ook bepleit dat de Eerste Kamer de positie van Wetgevingskamer moet
krijgen.199
De Eerste Kamer heeft met het oog op de beoordeling van wetsvoorstellen twee
lijsten met aandachtspunten voor wetgevingskwaliteit samengesteld
191
200
, die sterk
PJPM van Lochem, ‘Eerste Kamer en wetgeving: Een boodschap aan de staatscommissie’ (2016) 31 RegelMaat 74;
RH van de Beeten, ‘De Eerste Kamer en wetgeving: geen hoofdrol maar wel de belangrijkste bijrol’ (2009) 24 RegelMaat
259 e.v.
192
Burkens e.a. (n 32) 229.
193
Van Lochem (n 191) 73, 83.
194
PPT Bovend’Eert, ‘De Eerste Kamer en de kabinetsformatie: Afzijdig of betrokken?’ (oktober 2011) TvCR 382,
verwijzend naar het verslag van informateur Tjeenk Willink (13 september 2010) 4,
<http://www.kabinetsformatie2012.nl/binaries/kabinetsformatie/documenten/verslagen/2010/09/13/eindverslaginformateur-tjeenk-willink/2010.09.13+Eindverslag+informateur+Tjeenk+Willink.pdf> laatst bezocht 2 augustus 2016.
195
Leenknegt (n 72) para 1. Zie ook Burkens e.a. (n 32) 228.
196
Drexhage (n 97) 2348; PTT Bovend’Eert & HBRM Kummeling, Het Nederlandse parlement (11e druk, Kluwer 2010) 612.
197
H Broeksteeg, ‘Het bestaansrecht van de Eerste Kamer’ (december 2014) Ars Aequi 912-3: ‘Volgens Zijlstra is deze
[Eerste] Kamer vooral bedoeld om de kwaliteit van wetgeving te toetsen. Met andere woorden: zij mag niet het werk van
de Tweede Kamer ‘overdoen’, moet het politieke debat in de Tweede Kamer laten en een terughoudende positie
innemen’. Zie ook ‘Zijlstra: te politieke Eerste Kamer beter afschaffen’ 19 april 2013, De Volkskrant:
<http://www.volkskrant.nl/politiek/zijlstra-te-politieke-eerste-kamer-beter-afschaffen~a3428375/> laatst bezocht 25 juli
2016.
198
E Jurgens & W Voermans, ‘Eerste Kamer “revisited”’ (2014) 308 NJB 400.
199
En de Tweede Kamer de Beleidskamer moet worden, zie Witteveen (n 190) 327.
200
Één lijst voor de Kamerleden en één voor de staf van de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning:
<https://www.eerstekamer.nl/begrip/aandachtspunten_voor>. Voor de lijsten zelf, zie:
<https://www.eerstekamer.nl/id/vhyxhx4cb2z0/document_extern/aandachtspunten_leden/f=/viinjo3syafn.pdf> en
<https://www.eerstekamer.nl/id/vhyxhx4cb4z1/document_extern/lijst_aandachtspunten_wetgevingskwa/f=/viinjqa0r
ku0.pdf> alle websites laatst bezocht 23 juli 2016.
37
overeenkomen met het toetsingskader dat de Raad van State hanteert. 201 Het eerste
onderdeel van de lijst met aandachtspunten voor de Kamerleden bevat vragen en
beoordelingscriteria ten aanzien van (eerdere toetsing in) het wetgevingsproces; het tweede
onderdeel richt zich op de juridische en wetstechnische aspecten van rechtmatigheid. Om
vast te stellen of een wetsvoorstel rechtmatig is, dient de Eerste Kamer ten eerste na te gaan
of het wetsvoorstel strijdig is met de Grondwet. Vervolgens toetst de Eerste Kamer aan
internationale regelgeving; Koninkrijksaspecten; consistentie met reeds bestaande en tevens
verwante wetgeving; algemene rechtsbeginselen en tenslotte voert ze een wetstechnische
toets uit die meer ziet op de toelaatbaarheid van (sub)delegatie en wetssystematiek. Wat de
toetsing aan algemene rechtsbeginselen betreft, is de aandacht voornamelijk gevestigd op
het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op terugwerkende kracht.
Geïnterviewde Eerste Kamerleden menen zelf dat de intensiteit en frequentie van
toetsing aan hoger recht beide van adequaat niveau zijn.
202
Een wetsvoorstel dat
onverenigbaar is met de Grondwet wordt naar eigen zeggen niet aangenomen. 203 Toch
komt de afwijzing van een wetsvoorstel door de Eerste Kamer weinig voor 204: voorstellen
van wet lijken de constitutionele toetsing door de Eerste Kamer dus over het algemeen te
doorstaan. Welke conclusie moet hieraan worden verbonden? Het feit dat het merendeel
van de wetsvoorstellen de constitutionele toetst doorstaat, zou eenvoudigweg gelegen
kunnen zijn in het feit dat deze voorstellen geen constitutionele gebreken vertonen. Deze
conclusie correspondeert met het betoog van sommigen dat er weinig aanwijzingen zijn dat
de wetgever ongrondwettige wetgeving tot stand brengt.205
Een ander perspectief is ook denkbaar. We zagen dat de Eerste Kamer als chambre de
réflexion meer ruimte heeft voor rationele bezinning, omdat ze afstand houdt van de
dagelijkse politieke besluitvorming. Die afstand heeft echter ook nadelen. Omdat het
politieke primaat als gevolg van de indirecte samenstelling van de Eerste Kamer bij de
Tweede Kamer ligt, is de Eerste Kamer veroordeeld tot volgzaamheid.206 In die zin is het
201
Verhey (n 66) 23.
Ter Kuile (n 179) 121
203
Everse (n 3) 30.
204
Raadpleeg de website (<https://www.eerstekamer.nl/begrip/verworpen_door_de_eerste_kamer> laatst bezocht op 7
augustus 2016) van de Eerste Kamer voor een overzicht van de door haar verworpen wetsvoorstellen in totaal en per
kabinetsperiode. Tijdens kabinetsperiode Rutte II zijn er bijvoorbeeld maar zes wetsvoorstellen verworpen, waarvan de
helft bestond uit initiatiefvoorstellen. Zie tevens Van Lochem (n 191) 72: ‘De voorspelling dat het bestaansrecht van de
Senaat aan de orde is zodra de coalitiepartijen er hun meerderheid verliezen, mag juist zijn, dat lijkt niet het geval voor de
voorspelling dat dan een ‘wezenlijk bestanddeel’ van de wetsvoorstellen in de Senaat sneuvelt. De cijfers laten zien dat het
aantal verwerpingen (…) minimaal is gebleven.’
205
Schutgens (n 3) 197-8; Sillen (n 123) 2744.
206
Witteveen (n 190) 326.
202
38
politieke primaat van de Tweede Kamer eigenlijk moeilijk te rijmen met het feit dat de
Eerste Kamer het laatste woord heeft.207
Dit blijkt ook uit de manier waarop de Eerste Kamer gebruik maakt van het recht
een wetsvoorstel te verwerpen. Dit vetorecht is in potentie een zeer krachtig instrument,
maar in werkelijkheid past de Eerste Kamer haar vetorecht slechts terughoudend toe.208 Het
onthouden van goedkeuring aan een regeringsvoorstel vanwege de constitutionele
bezwaren daartegen, doet zich nauwelijks voor. Ook bij wetsvoorstellen die in de Eerste
Kamer nog op fundamentele kritiek stuitten, lijkt het coalitiebelang uiteindelijk zwaarder te
wegen.209 Omdat het vetorecht vaak disproportioneel is, beschikt de Eerste Kamer dus in
wezen niet over geschikte instrumenten om (constitutionele) tekortkomingen in
wetsvoorstellen te corrigeren.210 Dit kan alleen door indirect via een novelle een wijziging
aan de Tweede Kamer voor te stellen.211
3.3.
Constitutionele toetsing in Nederland: een evenwichtige praktijk?
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat constitutionele toetsing op verschillende
plaatsen en door verschillende actoren in het wetgevingsproces geschiedt, met name daar
waar wetsvoorstellen beoordeeld worden op hun rechtmatigheid. Dat er bij de
totstandkoming van wetgeving te weinig aandacht zou zijn voor constitutionele toetsing
wordt dus niet per se door de bevindingen ondersteund. Een andere constatering is dat elk
van de actoren niet alleen verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de door hemzelf
verrichte constitutionele toets, maar ook dat er tegelijkertijd, het gehele wetgevingsproces in
samenhang bezien, sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid.212 Dat niet slechts één
wetgevingsorgaan verantwoordelijk is voor de constitutionele toetsing van wetsvoorstellen,
maar dat deze verantwoordelijkheid gedeeld wordt met andere actoren213, correspondeert
met het idee van checks & balances. Doordat constitutionele toetsing niet de
207
Bovend’eert (n 194) 390.
E Korevaar, ‘Het zwarte gat in het politieke staatsrecht: Een conflictregeling voor het parlement’ (2014) 1770 NJB
2356: ‘De Eerste Kamer zou als ‘chambre de reflection’ slechts terughoudend van dit vetorecht gebruik moeten maken’.
Volgens Van Lochem (n 191) 71 vloeit dit voort uit het staatsrechtelijk gewoonterecht: ‘Het grondwettelijke vetorecht
geeft formele macht, maar de gewoonterechtelijke regel van terughoudendheid beperkt deze feitelijk’. Andere menen dat
een terughoudende toepassing van het vetorecht in artikel 51 Gw moet worden gelezen: HRBM Kummeling, De
Nederlandse Eerste Kamer (WEJ Tjeenk Willink 1992) 20­21; JHC van Zanen, ‘De Eerste Kamer en de vertrouwensregel’
(1985) Ars Aequi 372­378; Bovend’Eert & Kummeling (n 196) 38. Broeksteeg (n 197) 915 meent daarentegen dat de
terughoudendheid die de Eerste Kamer zou moeten betrachten noch volgt uit geschreven constitutioneel recht noch
gekwalificeerd kan worden als een gewoonteregel van ongeschreven constitutioneel recht.
209
Loof (n 182) 113.
210
Verhey (n 66) 24.
211
Korevaar (n 208) 2356.
212
Van Sasse van Ysselt (n 4) 1483-4.
213
Efthymiou e.a. (n 150) 10, 12.
208
39
verantwoordelijkheid is van één centrale wetgevingsinstantie, maar op verschillende
momenten in het wetgevingsproces geschiedt door verschillende actoren die elkaar
onderling controleren, wil men bereiken dat constitutionele toetsing evenwichtig en niet
willekeurig plaatsvindt. 214 Deelvraag 3 die in deze sectie beantwoord wordt, ziet op die
constitutionele balans: In hoeverre geschiedt constitutionele toetsing in het Nederlandse
wetgevingsproces op een evenwichtige manier?
De aandacht
voor constitutionele toetsing tijdens de voorbereiding van
wetsvoorstellen van regeringszijde lijkt ruim aanwezig. Zowel tijdens de departementale
voorbereiding op de verschillende ministeries als door het ministerie van VenJ wordt een
wetsvoorstel onder meer op rechtmatigheid beoordeeld, waarbij het ministerie met
betrekking tot de constitutionele aspecten van een wetsvoorstel samenwerkt met dat van
BZK. De constitutionele toetsing vindt dus gespreid plaats, te weten op de afzonderlijke
ministeries en overkoepelend door de ministeries van VenJ alsmede van BZK. Dit geeft
uiting aan de gedachte dat constitutionele toetsing een gezamenlijke verantwoordelijkheid
is. Desalniettemin is deze fragmentatie niet bevorderlijk voor de inzichtelijkheid van de
constitutionele toetsing. Uit de wetgevingsstukken blijkt namelijk niet duidelijk welke
constitutionele afwegingen aan het wetsvoorstel vooraf zijn gegaan. Zo worden de
resultaten van de toetsing aan constitutionele aspecten door het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet openbaar gemaakt. Dat maakt het lastig
om vast te stellen in hoeverre die toetsing voldoende grondig en kritisch geschiedt.215
De mate waarin de regering haar verantwoordelijkheid op het gebied van
constitutionele toetsing serieus neemt, blijft daarnaast toch altijd een kwestie van ambtelijke
capaciteit, politieke wil of de politieke krachtverhoudingen binnen een kabinet. 216 Het is
daarbij aannemelijk dat de constitutionele toetsing door de regering niet volledig objectief
is217: de regering wil de Staten-Generaal natuurlijk in haar voorstellen meekrijgen, opdat zij
haar beleidsdoelen kan verwezenlijken. Zo blijkt uit onderzoek dat de memorie van
toelichting bij regeringsvoorstellen doorgaans misleidende en selectieve informatie bevat.218
214
P Popelier, ‘De wetgever in balans: over gewichten en tegengewichten in een constitutioneel netwerk’ (2012) in M
Diamant e.a. (red), The Powers that Be : op zoek naar nieuwe checks en balances in de verhouding tussen wetgever, bestuur, rechter en
media in de veellagige rechtsorde (Wolf Legal Publishers 2013) 176: ‘Traditioneel wordt de kern [van theorieën over
constitutionele balans] verwoord als een leer van scheiding der machten of de trias politica. Zowel in België als in
Nederland is dat concept, zoals in andere rechtssystemen, geëvolueerd naar de idee van checks and balances. Macht moet
verdeeld worden over verschillende instellingen die elkaar controleren, om willekeur door één centrale overheidsmacht te
voorkomen.’
215
LHM Loeber, ‘De onschendbare wet?’ (2005) 5 RegelMaat 172.
216
Van Sasse van Ysselt (n 4) 1484.
217
Efthymiou e.a. (n 150) 11.
218
G Enthoven, Hoe vertellen we het de Kamer? Een empirisch onderzoek naar de informatierelatie tussen regering en parlement
(Eburon 2011). Zie ook Lochem (n 82) 187.
40
Vanzelfsprekend is voor de Staten-Generaal als medewetgever een even belangrijke
rol weggelegd in het vaststellen van grondwettige wetgeving als voor de regering. De
Staten-Generaal is immers niet slechts de controleur van de regering, maar is
medeverantwoordelijk voor de totstandbrenging van wetgeving:
‘Ook wanneer, zoals meestal, het wetgevingsinitiatief bij de regering ligt, mag het parlement
niet volstaan met te controleren of de Kroon een voorstel heeft ingediend dat min of meer
door de beugel kan: de Kamers moeten nagaan of zij het ontwerp voor hun eigen rekening
willen nemen, of ze als (mede-)auteur te boek willen staan.’219
De verantwoordelijkheden van de regering en het parlement in het kader van wetgeving
zijn dus in beginsel van gelijk niveau.220 Juist op dit punt ligt het parlement echter onder
vuur. Vanwege de monistische verhoudingen tussen de regering en de Tweede Kamer zou
de regering bij de indiening van wetsvoorstellen in de Tweede Kamer niet op veel
tegenspraak hoeven te rekenen. Door de sterke partijpolitieke binding tussen kabinet en
meerderheidsfracties in de Tweede Kamer, wat gekenmerkt wordt door het sluiten van een
gedetailleerd regeerakkoord tijdens de kabinetsformatie en door intensief tussentijds
coalitieoverleg tijdens de kabinetsperiode, raken regering en parlement steeds sterker met
elkaar vergroeid.221 Coalitiefracties in de Tweede Kamer neigen er daardoor sterk naar om
regeringsvoorstellen te steunen, met name wanneer het voorstel afkomstig is van
bewindslieden uit de eigen politieke partij.222 Ten gevolge van zo’n monistische verhouding
vervaagt het principe dat regering en Staten-Generaal twee zelfstandige en afzonderlijke
staatsmachten zijn en komt de regering een sterk overwicht toe in de uitoefening van de
wetgevingsfunctie.223
Zodoende is de rol van de Tweede Kamer als medewetgever sterk teruggedrongen.224
In plaats van medewetgeven zou zij het accent grotendeels verschoven hebben naar de
controle op de regering, meer specifiek: de controle op de beleidsuitvoering. 225 Wanneer de
Tweede Kamer de vaststelling van wetten echter grotendeels overlaat aan de regering en
haar ambtelijk apparaat, miskent zij haar zelfstandige en gelijkwaardige positie als
219
Konijnenbelt (n 183) 184.
Loof (n 182) 90.
221
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De toekomst van de nationale rechtsstaat (Rapporten aan de regering,
Sdu Uitgevers 2003) 27: ‘De staatsmachten stonden in principe enigszins op afstand van elkaar, bij wijze van spreken als
drie afzonderlijke bomen. Maar in de loop van de tijd zijn de takken en de wortels van die drie bomen flink met elkaar
verstrengeld geraakt.’
222
Kortmann (n 2) 330: ‘De fracties waarop het kabinet steunt, zijn in het algemeen niet snel geneigd (belangrijke)
wetsvoorstellen van de regering (…) te wijzigen. De vaak nogal monistische relatie tussen kabinet en kamermeerderheid
staat daaraan in de weg’.
223
Bovend’Eert & Broeksteeg (n 175) 48.
224
Ibid 30.
225
Van Lochem (n 82) 185.
220
41
medewetgever waarmee afbreuk gedaan wordt aan de democratische legitimatie van
wetgeving die als basis dient voor het overheidsoptreden.226
Dit heeft ook zijn weerslag op de constitutionele toetsing die de Staten-Generaal
behoort uit te oefenen. De Tweede Kamer lijkt haar verantwoordelijkheid op dit vlak te
verwaarlozen; zij zou vijf keer zoveel uren aan beleidscontrole dan aan wetgeving
besteden. 227 Het ontbreekt de Tweede Kamer zelfs aan een eigen toetsingskader aan de
hand waarvan zij de kwaliteit van wetsvoorstellen, de constitutionele deugdelijkheid van
een wetsvoorstel daar mede onder begrepen, kan beoordelen. Als Tweede Kamerleden al
voorstellen van wet aan het constitutionele recht toetsen, gebeurt dit dus hoe dan ook
willekeurig. Idealiter zou constitutionele toetsing dan ook systematisch worden ingebed in
de besluitvorming van de Tweede Kamer teneinde voldoende tegenwicht te bieden aan de
regering.
Betoogd kan echter worden dat een versterking van de constitutionele toetsing door
de Tweede Kamer - hoewel sympathiek – niet per se noodzakelijk is. Naast de regering en
de Tweede Kamer besteden de Raad van State en de Eerste Kamer immers uitvoerig
aandacht aan constitutionele toetsing. Beide actoren bevinden zich echter in hetzelfde
schuitje: zij ontberen de instrumenten om daadwerkelijk invloed op de totstandkoming van
wetgeving uit te kunnen oefenen.228 Zowel de Raad van State als van de Eerste Kamer zijn
tot terughoudendheid veroordeeld: de Raad van State kan vanwege zijn positie als adviseur
geen bindende uitspraken doen, waardoor de regering en de Staten-Generaal diens
adviezen probleemloos naast zich neer kunnen leggen; de Eerste Kamer heeft een in
potentie machtigere positie omdat zij wetsvoorstellen kan verwerpen, maar wanneer zij van
dit vetorecht gebruikt maakt, staat haar positie en voortbestaan binnen de kortste keren ter
discussie.229 Hoewel de constitutionele toetsing door de Raad van State en de Eerste Kamer
dus systematisch en kritisch geschiedt, ontbeert zij een zekere mate van dwingendheid,
waardoor er van deze toetsing geen conformerende werking uitgaat.230
De constitutionele toetsing in het Nederlandse wetgevingsproces vindt dus plaats op
gefragmenteerde wijze, wat op zich niet slecht is, omdat daarmee uiting gegeven wordt aan
226
Bovend’Eert & Broeksteeg (n 175) 33-4; zie ook PPT Bovend’Eert, ‘Versterking van de positie van het Nederlandse
parlement bij de vaststelling van wetten: het Amerikaanse Congres als voorbeeld voor verandering van de wetsprocedure’
in JA van Schagen (red.), Parlement en kwaliteit van wetgeving (Sdu Uitgevers 2003) 50-1.
227
Ibid 92.
228
Verhey (n 66) 26.
229
Zie bv. Broeksteeg (n 197) over het bestaansrecht van de Eerste Kamer; W van der Woude, ‘Staten-Generaal en
wetgeving’ (2014) 29 RegelMaat 329 over de zorgelijke positie van de Eerste Kamer; DJ Elzinga, ‘Eerste Kamer mag
ieder voorstel verwerpen’ en ECM Jurgens, ‘Over de gelding van constitutioneel gewoonterecht’ (beide verschenen in het
TvCR in januari 2014) over de vraag of de Eerste Kamer zich nu wel of niet terughoudend op moet stellen.
230
‘Deze conformerende werking van pre-legislative scrutiny zal natuurlijk groter zijn naarmate die scrutiny systematischer,
kritischer en dwingender is’, aldus Efthymiou e.a. (n 150) 12.
42
het idee van constitutionele toetsing als een gedeelde verantwoordelijkheid231, en waarmee
de basis voor checks & balances tussen de verschillende wetgevingsactoren gelegd is. Het is
daarentegen problematisch dat a) niet alle betrokken partijen op zichtbare, systematische,
objectieve en kritische wijze wetgeving aan het constitutioneel recht toetsen, en b) de
constitutionele toetsing die wel plaatsvindt een zekere mate van dwingendheid ontbeert.
Daardoor komt de onderlinge controle tussen de wetgevingsactoren onvoldoende van de
grond. Het feit dat de regering niet hoeft te anticiperen op een strenge constitutionele
toetsing van haar wetsvoorstellen door de Raad van State of het parlement, maakt dat zij
haar constitutionele toetsing niet hoeft aan te scherpen of serieus te nemen.232
Dit maakt de constitutionele toetsing in het Nederlandse wetgevingsproces te
afhankelijk van de politieke bereidheid om grondwettige wetgeving tot stand te brengen,
terwijl de wetgever met het oog op een functionerende rechtsorde verplicht is om wetgeving
tot stand te brengen die in overeenstemming is met hoger recht. 233 Om te bereiken dat
constitutionele toetsing systematisch en kritisch geschiedt en meer dwingend van aard
wordt, is dan ook nodig dat de bestaande toetsingsmechanismen versterkt en, indien nodig,
nieuwe toetsingsmechanismen geïnstitutionaliseerd worden.234
231
Ibid Efthymiou e.a. (n 150) 10, 12, 17; Van Sasse van Ysselt (n 4) 1484.
Ibid Efthymiou e.a. (n 150) 11: ‘De anticipatie op een strenge controle door een onafhankelijk orgaan, het parlement,
dan wel door rechters kan de interne toets echter aanscherpen’.
233
Van Sasse van Ysselt (n 4) 1482: ‘De noodzakelijkheid en relevantie van de constitutionele toets is gelegen in de
bestaande normenhiërarchie en het legaliteitsbeginsel als een van de kernelementen van de democratische rechtsstaat. Dat
beginsel houdt niet alleen in dat overheidshandelen op een wettelijke grondslag berust, maar ook dat die grondslag en het
overheidshandelen op basis van die grondslag hogere wettelijke normen in acht nemen’.
234
‘Want zonder procedure gebeurt het niet systematisch’, aldus Kamerlid Taverne (VVD) op het Symposium
Constitutionele Toetsing van 2 juni jl., zie: <https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raadvoor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/Nieuwe-Kamercommissie-voor-constitutionele-zaken.aspx> laatst bezocht 5
augustus 2016.
232
43
4.
Over de grens: constitutionele toetsing door de wetgever elders
Waar rechterlijke toetsing in 1947 nog een Amerikaanse exceptie was, en het oordeel of
bepaalde wetgeving al dan niet verenigbaar is met de Grondwet bijna overal uitsluitend aan
de wetgever werd overgelaten235, is het toetsingsverbod van artikel 120 Gw in korte tijd
uitzonderlijk geworden.236 In de afgelopen decennia is in meer dan 150 landen judicial review
geïntroduceerd en zijn constitutionele hoven geïnstalleerd, omdat rechterlijke toetsing door
constitutionele hoven meer en meer beschouwd wordt als een kernelement van een
levensvatbare democratie.237 Dit weerspiegelt de opvatting dat democratie meer zou moeten
omvatten dan alleen meerderheidsbesluitvorming, namelijk ook dat ieders rechten en
vrijheden,
ook
die
van
minderheden,
beschermd
worden
door
onafhankelijke
rechtspraak.238
Toch scoren landen met een sceptische houding ten opzichte van judicial review
opvallend goed op de Democracy Index van The Economist: de top tien bestaat namelijk uit
Noorwegen, IJsland, Denemarken, Zweden, Nieuw Zeeland, Australië, Finland,
Zwitserland, Canada en Nederland.
239
Nederland en Nieuw Zeeland kennen geen
constitutionele toetsing door de rechter; de andere landen hanteren een weak form of judicial
review. Niemand zal echter beweren dat deze landen minder democratisch zouden zijn dan
de Verenigde Staten die met zijn strong-form judicial review de 17e plaats op de Democracy
Index inneemt.240 Met het oog op de vraag hoe constitutionele toetsing gestalte krijgt in
andere landen die het primaat bij de wetgever leggen, ligt het dan ook voor de hand om in
deze scriptie te vergelijken met landen die in de top tien van deze index staan.
De keuze is daarbij gevallen op de Scandinavische landen, niet in de laatste plaats
omdat ik nieuwsgierig ben hoe de uitstekende staat van dienst van deze landen op het
gebied van democratie, welvaart en welzijn valt te rijmen met hun agnostische, of zelfs
235
PJ Oud, Het Constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden (Deel II, Tjeenk Willink 1947) 8.
Boogaard & Uzman (n 111) para 3.
237
R Hirschl, ‘The Nordic counternarrative: Democracy, human development, and judicial review’ (2011) 9 ICON 452-3.
238
M Adams, ‘Constitutionele geletterdheid voor de democratische rechtsstaat’ (2013) 874 NJB para V; EMH Hirsch
Ballin, ‘De rechtsstaat: wachten op een nieuwe dageraad?’ (2011) 29 NJB 71.
239
Hirschl (n 237) 253-5. Norway, Australië, Zwitserland, Denemarken, Nederland, Canada, Nieuw-Zeeland staan
eveneens in de top-tien van de Human Development Index. Zweden staat op de 14e, IJsland op de 16e en Finland op de
24e plaats. Zie <http://hdr.undp.org/sites/default/files/2015_human_development_report.pdf> laatst bezocht 8
augustus 2016.
240
Aldus R Dahl, Democracy and Its Critics (Yale University Press 1989) 189: ‘No one has shown that in countries such as
the Netherlands or New Sealand, which lack judicial review, or in Norway and Sweden, where it is exercised rarely and
in highly restrained fashion, or in Switzerland where it can be applied only to cantonal legislation, are less democratic
than the United States, nor, I think could one reasonably do so’. Voor het verschil tussen weak-form judicial review en strongform judicial review, zie M Tushnet, ‘Alternative Forms of Judicial Review’ (2003) 101 Michigan Law Review 2781.
236
44
achterdochtige241, houding ten aanzien van constitutionalisme, rechterlijk activisme en het
mensenrechten-discours.242 Daarnaast wordt de keuze gerechtvaardigd door het feit dat de
Scandinavische
landen
en
Nederland
een
aantal
eigenschappen
met
elkaar
gemeenschappelijk hebben. Ten eerste lijken landen in socio-economisch opzicht op elkaar:
alle landen kennen een relatief kleine populatie, relatief sterke economieën, en een relatief
gulle welfare-state tradition. 243 Ook in staatkundig opzicht hebben zij een aantal dingen
gemeen: zo kwalificeren zowel de Scandinavische landen als ook Nederland als civil lawsystemen – anders dan Australië, Canada en Nieuw-Zeeland – en zijn het allen
gedecentraliseerde eenheidsstaten in tegenstelling tot de Zwitserse Bondsstaat. Tenslotte
hebben Zweden, Denemarken, Finland, Noorwegen en Nederland een parlementair
systeem als regeringsvorm en worden het parlement in al deze landen op basis van
evenredige vertegenwoordiging verkozen. De in al deze landen heersende opvatting is dat
deze, door het volk verkozen, politici de meest belangrijke beslissingen in de publieke sector
zouden moeten nemen244, en niet de rechter.
Uit praktische overwegingen verdiep ik me in dit afstudeeronderzoek echter niet in
alle Scandinavische landen, maar wordt gekozen voor twee landen die naar mijn mening
het meest vergelijkbaar zijn met Nederland. Doorgaans wordt binnen de Scandinavische
rechtsfamilie (IJsland buiten beschouwing gelaten) onderscheid gemaakt tussen twee
landenparen, te weten Noorwegen & Denemarken enerzijds en Zweden & Finland
anderzijds. 245 Noorwegen & Denemarken zouden ten opzichte van Zweden & Finland
dichter bij elkaar liggen en vice versa. Constitutionele toetsing door rechters is in alle vier de
landen toegestaan, maar het Noorse en Deense rechtssysteem voorziet niet in een expliciete
grondwettelijke basis voor judicial review; het Zweedse en Finse rechtssysteem wel. Het
daadwerkelijke verschil is echter gelegen in de mate van rechterlijk activisme. De rechters
in Noorwegen & Denemarken stellen zich tamelijk activistisch op, terwijl Zweedse en
Finse rechters meer zelfbeheersing betrachten.246 Hierin lijkt de houding van Zweedse en
241
Husa meent zelfs dat er sprake is van een achterdochtige houding, zie J Husa, ‘Nordic constitutionalism and European
Human Rights – Mixing Oil and Water?’ (2010) 55 Scandinavian Studies in Law 106, noot 25: ‘As Max Lyles notes: in
Hägerström’s thinking such things like human rights “reflect special interests rather than universal values”’, zie M Lyles,
A Call for Scientific Purity: Axel Hägerström’s Critique of Legal Science (Olin Foundation, 2006) 368.
242
Iets waar Hirschl (n 237) 452 zich over verbaast.
243
Ibid 453.
244
‘In Nordic countries, it is universally accepted that it is elected politicians who should take the most important
decisions in the public sphere’, aldus I Cameron, ‘The Influence of European Human Rights Law on National Law’ in EJ
Hollo (red), National Law and Europeanisation (Suomalainen lakimiesyhdistys 2009) 72.
245
Husa (n 241) 110 duidt Zweden en Finland aan als de Oosterse broertjes van Noorwegen en Denemarken in het
westen.
246
Husa meent dat de Zweedse en Finse rechters een ‘ambtenarenmentaliteit’ hebben, zie J Husa, ‘Guarding the
Constitutionality of Laws in the Nordic Countries: A Comparative Perspective’ (2000) 48 The American Journal of
Comparative Law 354 e.v. Ibid Husa, ‘Nordic constitutionalism and European Human Rights’ (n 241) 107.
45
Finse rechters op die van de Nederlandse rechter, die slechts terughoudend gebruik meent
te mogen maken van haar rechtsvormende taak.247 In Zweden en Finland zijn ze dezelfde
mening toegedaan: de rechter beoordeelt wetten slechts zelden en met grote voorzichtigheid
op hun grondwettigheid. Een reden voor deze rechterlijke behoedzaamheid is gelegen in de
cruciale positie die het nationale parlement in Zweden en Finland inneemt: vanwege zijn
democratische legitimatie laat het parlement weinig ruimte toe voor de rechter toe om met
hem in geschil te geraken.248 Net als in Nederland ligt het primaat in deze landen dus bij de
democratische gelegitimeerde wetgever, wat de rechterlijke macht tot terughoudendheid
veroordeelt.
Ook het feit dat Noorwegen bovendien geen lid is van de Europese Unie, en dat
Noorwegen en Denemarken minder ontvankelijk lijken te zijn voor de rechtspraak van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens249, maakt dat de keuze gevallen is op Zweden
en Finland, wier constitutionele identiteit sterk bepaald wordt door het feit dat zij, evenals
Nederland deel uitmaken van een pluralistische constitutionele orde. 250 In de volgende
sectie zal per land een korte constitutionele achtergrondschets en een overzicht van het
verloop van de wetgevingsprocedure worden gegeven. Vervolgens ga ik over op de
beantwoording van deelvraag 4: Hoe krijgt constitutionele toetsing door de wetgever
gestalte in Zweden en Finland en welke controlemechanismen zorgen ervoor dat deze
constitutionele toetsing op een evenwichtige manier geschiedt? Hierbij ben ik beperkt tot
het raadplegen van hoofdzakelijk Engelstalig bronnenmateriaal, aangezien ik de Zweedse
noch Finse taal beheers.
4.1.
Constitutionele toetsing in het Zweedse wetgevingsproces
4.1.1.
Achtergrond
Het rechtssysteem van Zweden is te typeren als een civil law-systeem met als voornaamste
rechtsbron het geschreven recht. Geschreven rechtsnormen zijn doorgaans abstract
geformuleerd; het zijn de travaux préparatoires die concrete aanknopingspunten bieden voor
de toepassing van deze normen. De travaux préparatoires bij een wet bestaan onder meer uit
247
Zie (n 169).
Husa, ‘Nordic constitutionalism and European Human Rights’ (n 241) 107-8.
249
Ibid 110.
250
De aansluiting bij de Europese Unie en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in
beide landen veel verandering voortgebracht ten aanzien van de traditionele, constitutionele tradities in dit land. Hierover
schrijven bijvoorbeeld: J Lavapuro, T Ojanen & M Scheinin, ‘Rights-based constitutionalism in Finland and the
development of pluralist constitutional review’ (2011) 9 ICON 505; T Ojanen, ‘The EU at the Finnish Constitutional
Arena’ (juli 2013) TvCR 242; J Husa, ‘Nordic constitutionalism and European Human Rights – Mixing Oil and Water?’
(2010) 55 Scandinavian Studies in Law 101.
248
46
het onderzoeksrapport dat aan de wetgeving vooraf ging en het rapport van de
parlementaire voorbereiding. Daarmee vormen de travaux préparatoires een uitdrukking van
wat de wetgever heeft willen bereiken met haar wetgeving. Het feit dat Zweedse rechters bij
hun interpretatie van de wet uitvoerig steunen op de travaux préparatoires251, geeft niet alleen
blijk van het belang van deze voorbereidende stukken voor de interpretatie van de wet,
maar tevens van het respect dat de rechterlijke macht heeft ten aanzien van de wil van de
wetgever.252
Wat die geschreven rechtsbronnen betreft, wordt er in Zweden een hiërarchisch
onderscheid gemaakt tussen grondwetten, de Riksdagact, gewone wetgeving en lagere
regelgeving. De grondwetten (fundamental laws) vormen in Zweden de constitutie. De
Zweedse constitutie bestaat dus niet uit één kerndocument, zoals een Grondwet met
hoofdletter G, maar omvat vier ‘losse’ grondwetten (Rikets grundlagar) te weten: the
Instrument of Government (IG); the Act of Succession (AS); the Freedom of the Press Act (FPA) en
the Fundamental Law on Freedom of Expression (FLFE). Omdat deze Rikets grundlagar een
constitutionele status hebben, geschiedt de wijziging van elk van deze grondwetten volgens
een speciale procedure. Om over te gaan tot wijziging, dient het parlement met gewone
meerderheid een wijzigingsvoorstel voor een grondwet aan te nemen, waarna verkiezingen
plaatsvinden en hetzelfde wijzigingsvoorstel eveneens met gewone meerderheid wordt
aangenomen (IG 8:14). Op de dag van de verkiezingen kan eventueel een referendum
georganiseerd worden met het oog op de wijziging van een grondwet (IG 8:16).
De IG komt het meest in de buurt van een Grondwet zoals veel andere landen die
hanteren. Hoofdstuk 1 van de IG bevat de kernbepalingen van het Zweeds constitutioneel
bestel, zoals het principe van de volkssoevereiniteit (artikel 1:1 IG):
‘All public power in Sweden proceeds from the people. Swedish democracy is founded on
the free formation of opinion and on universal and equal suffrage. It is realised through a
representative and parliamentary form of government and through local self-government.
Public power is exercised under the law.’
Het Zweedse parlement, de Riksdag belichaamt de volkssoevereiniteit en vervult daarmee
een overheersende rol in het Zweedse staatsbestel. Dit blijkt ook uit de centrale plaats die
zij in de IG inneemt: de Riksdag wordt van alle overheidsorganen als eerst genoemd (1:4
251
B Holström, ‘The Judicialization of Politics in Sweden’ (1994) 15 nternational Political Science Review 159: ‘in
Swedish jurisdiction intentions expressed and statements made in the travaux preparatoires are important sources for a
court's reasoning and judgment’.
252
Th Bull & I Cameron, ‘Legislative Review for Human Rights Compatibility: A View from Sweden’ in M Hurray, HJ
Hooper & P Yowell (red), Parliaments and Human Rights: Redressing the Democratic Deficit (Hart Studies in comparative
public law vol 5, Hart Publishing 2015) para 1.
47
IG).253 Daarnaast voorzien hoofdstuk 3-4 van de IG in een aantal bepalingen inzake de
verkiezing van de leden van de Riksdag en zijn werkzaamheden. Deze bepalingen zijn nader
uitgewerkt en aangevuld in de Riksdag Act (Riksdagsordningen, RA). Qua type regeling staat
deze RA hiërarchisch tussen de vier grondwetten en gewone wetgeving in. Deze semiconstitutionele status blijkt uit het feit dat de wijzigingsprocedure van de RA nagenoeg
gelijk is aan die van de grondwetten, zij het dat de referendum-optie in dit soort gevallen
ontbreekt (IG 8: 17).
De Riksdag wordt evenredig verkozen. Zij bestaat uit één Kamer en telt 349 leden
(artikel 3:2 IG). De kiezersdrempel van vier procent maakt een brede representatie van
politieke partijen mogelijk; momenteel zijn er acht partijen in de Riksdag vertegenwoordigd.
Het komt in het Zweedse stelsel nauwelijks voor dat één politieke partij een meerderheid
aan zetels krijgt en sinds 1974 zijn minderheidskabinetten zelfs de norm. 254 Dit heeft geleid
tot een dynamiek waarbij de regering voor steun afhankelijk is van de kleinere partijen in de
Riksdag. Consensusvorming en onderhandelingen tussen politieke partijen zijn dan ook
kenmerkend voor de Zweedse politiek.255
Behalve een parlementair stelsel, is Zweden ook een monarchie. De Koning heeft
door de eeuwen zijn politieke macht echter aan de Riksdag af moeten staan en oefent thans
louter ceremoniële werkzaamheden uit. 256 Het is de regering die het land bestuurt en
daarover verantwoording moet afleggen aan de Riksdag (artikel 1:6 IG). De Riksdag
controleert de regering in wezen op haar beleidsuitvoering. Daarnaast is de Riksdag
exclusief bevoegd tot wetgeving (artikel 1:4 IG): De vaststelling van wetgeving geschiedt
dus alleen door de Riksdag.
De meeste wetgeving in Zweden wordt evenwel geïnitieerd door de regering (artikel
4:4 IG). In Zweden wordt dit initiatief gezien als een verzoek van de regering aan de
Riksdag om nieuwe wetgeving tot stand te brengen in de vorm van een regeringsvoorstel.
Dit regeringsvoorstel zal samen met een verslag van de voorbereidingswerkzaamheden
253
BMJ van Klink & WJ Witteveen, ‘Machtenscheiding of machtendeling? Over de rol van de rechter in het Zweedse
wetgevingsproces’ (2003) 1 RegelMaat 5. De Koning, de regering en de rechterlijke macht volgen daarna in artikel 1:5, 1:6
en 1:8 IG.
254
J Nergelius, ‘Constitutional Reform in Sweden’ (oktober 2013) TvCR 372-4 duidt dit aan als ‘negative
parliamentarianism’. DA Arter, ‘From “Parliamentary Control” to “Accountable Government”? The Role of Public
Committee Hearings in the Swedish Riksdag’ (2007) 61 Parliamentary Affairs 2-3;
255
Bull & Cameron (n 252) para 1.
256
BM Ortwein, ‘The Swedish Legal System: An introduction’ (2003) 13 Indiana International & Comparative Law
Review 409-10. Zie ook ‘The Constitution of Sweden: The Fundamental Laws and the Riksdag Act’ (Sveriges Riksdag
2016) 10-15 e.v. De koninklijke erfopvolging is nader geregeld in de AS.
48
door een zogenaamde wetgevingscommissie, de redenen voor het voorstel alsmede een
advies van de Wetgevingsraad moeten worden ingediend bij de Riksdag (artikel 9:2 RA).257
Als een wetsvoorstel bij de Riksdag wordt ingediend, schort de Kamer haar beslissing
daaromtrent op om de voorstellen direct naar de daarvoor geschikte commissies te
verwijzen. De komst van een unicameraal stelsel in 1971258 ging gepaard met de oprichting
van het huidige parlementaire commissiestelsel. 259 Deze permanente commissies (utskott)
zijn samengesteld uit leden van de Riksdag (artikel 4:3 IG jo. artikel 7:2 RA) en vervullen
een belangrijke rol in het kader van de parlementaire behandeling. Wetsvoorstellen worden
in de commissies uitvoerig bestudeerd teneinde de besluitvorming in de Riksdag zo goed
mogelijk voor te bereiden (beredningstvång, artikel 4:5 IG jo. artikel 10:2 RA).260
Het huidige commissiestelsel bestaat uit vijftien commissies met elk 17 leden,
inclusief voorzitter en vicevoorzitter. De commissies zijn zo samengesteld dat zij de
verhoudingen binnen de Riksdag goed weergeven: de grootste politieke partij in de Riksdag
heeft naar evenredigheid het grootst aantal leden in ieder van de commissies; de kleinste
partij heeft naar evenredigheid het kleinst aantal leden. In Zweden duiden ze de commissies
dan ook aan als ‘Riksdag-miniaturen’. 261 Elke commissie is gespecialiseerd en behandelt
alleen voorstellen die raken aan een bepaald beleidsterrein.262 Als een voorstel raakt aan
meerdere beleidsterreinen, kan de voorbereidende commissie een andere commissie
verzoeken om een aanbeveling over het voorstel (artikel 10:7 RA). Dit is de meest
gebruikelijke vorm van samenwerking tussen de commissies.263
Voordat de commissie tot een beslissing aangaande het wetsvoorstel komt, zal zij
zich moeten laten voorlichten. De commissie is namelijk verplicht om alle informatie en
commentaren te vergaren die haar aanbevelingen aan de Kamer ondersteunen (artikel 10:4
RA). Aangezien de commissie zelf weinig ambtelijke ondersteuning heeft, is zij
257
Hoewel de meeste wetsvoorstellen ingediend worden door de regering, heeft in Zweden niet alleen de regering maar
ook ieder afzonderlijk lid van de Riksdag het recht om wetsvoorstellen in te dienen ten aanzien van alle aangelegenheden
die binnen de bevoegdheid van de Riksdag vallen (artikel 4:4 IG). De indiening van voorstellen door individuele
parlementsleden geschiedt in de vorm van een particuliere ledenmotie (private member motion, zie artikel 9:10 RA).
Daarnaast mogen parlementaire commissies een commissie-initiatief indienen in de vorm van een commissierapport,
maar alleen ten aanzien van aangelegenheden die binnen hun taakopdracht liggen (RA 9: 16). Zie eveneens ‘The
Constitution of Sweden’ (n 270) 53.
258
L Miles, ‘Sweden: A Relevant or Redundant Parliament’ (1997) 50 Parliamentary Affairs 423.
259
Arter (n 254) 3.
260
Ibid 4.
261
M Havegi, ‘Parliamentary party groups in the Swedish Riksdag’ in K Heidar & R Koole (red), Parliamentary Groups in
European Democracies: Political parties behind closed doors (ECPR Studies in European Political Science, Routledge 2000) 150.
Zie ook Sveriges Riksdag, ‘The Swedish Parliament’ (zie: <https://www.riksdagen.se/sv/SysSiteAssets/15.-bestall-ochladda-ned/andra-sprak/the-swedish-parliament.pdf/> laatst bezocht 12 augustus 2016) 13: ‘The committee – a Riksdag in
miniature’.
262
Zo bestaat er een Commissie voor Constitutionele Zaken; voor Financiën; Belastingzaken; Justitie; Burgerzaken;
Buitenlandse zaken; Defensie; Sociale Zekerheid; Gezondheid en Welzijn; Culturele Zaken; Onderwijs; Transport en
Communicatie; Milieu en Landbouw; Handel en Industrie en een commissie voor de Arbeidsmarkt (artikel 7:2.1 RA)
263
Zie ook ‘The Constitution of Sweden’ (n 256) 54.
49
aangewezen op expertise van buitenaf. Zo leggen commissieleden binnen- en buitenlandse
studiebezoeken af om meer wetenschappelijke kennis te vergaren en bij te blijven met de
maatschappelijke ontwikkelingen. Ook onderhouden zij contacten met partijgenoten en
achterban om te weten wat er onder hen leeft.264 Daarnaast staat het de commissie vrij om
publieke hoorzittingen te organiseren met het oog op het verzamelen van informatie over
een
specifiek
onderwerp
(artikel
7:17
RA).
265
Tenslotte
kan
de
commissie
overheidsinstanties raadplegen voor advies. De staatsautoriteiten aan wie de commissie een
verzoek tot het verschaffen van dergelijke informatie doet, zijn in beginsel dan ook verplicht
om hun medewerking te verlenen (artikel 10:8 RA).
Op basis van de informatie die de commissie vergaard heeft, beraadslaagt de
commissie over het wetsvoorstel. Deze beraadslaging vindt plaats in vergaderingen die niet
voor het publiek toegankelijk zijn; het doorlichtingsproces van wetgeving vindt dus achter
gesloten deur plaats (artikel 7:16 RA). Aan de ene kant is dit opmerkelijk, gelet op het
belang dat in Zweden aan transparante politieke besluitvorming wordt gehecht.266 Aan de
andere
kant
kan
deze
heimelijkheid
verklaard
worden
vanuit
de
Zweedse
consensuspolitiek. De evenredige vertegenwoordiging van politieke partijen in de
commissies en de sterke fractiecohesie in Zweden267 maakt dat de commissievergadering
zich uitstekend leent voor onderhandelingen op concreet niveau tussen leden van
verschillende politieke partijen.268 Dit wordt doelmatiger geacht dan een discussie tussen
349 leden in de Kamer.269
Wanneer er binnen de commissie overeenstemming is bereikt over het wetsvoorstel,
stelt de commissie een rapport over het wetsvoorstel op met aanbevelingen voor de Kamer
om de wet wel of niet uit te vaardigen (artikel 10:3 RA). Daarbij kan de commissie een of
meerdere moties tot wijziging van het voorstel voegen. Mocht een commissielid het niet
eens zijn met de uiteindelijke beslissing, is het dat lid altijd toegestaan om een afwijkend
264
Zie ‘Visits provide knowledge’ op de website van de Zweedse Riksdag < http://www.riksdagen.se/en/committees/theparliamentary-committees-at-work/> laatst bezocht 17 augustus 2016.
265
Arter (n 254) 4, 10 noemt dit de ‘lawmaking hearings’.
266
Ibid 4.
267
Die fractiecohesie blijkt uit het feit dat parlementariërs eens per week hun partijgenoten consulteren tijdens een
politieke partijenvergadering. Doel van deze vergaderingen is dat de leden van één politieke partij hun handelen op elkaar
afstemmen en een gezamenlijk standpunt innemen ten aanzien van bepaalde beleidskwesties en binnen de partij steun
verwerven voor de houding die zij ten opzichte van een wetsvoorstel op commissieniveau moet innemen. Zie Hagevi (n
261) 149: ‘Each parliamentary party group holds meetings at least once a week. (…) This is to ensure that members coordinate their actions and provide reassurance that they have the support of their party comrades’.
268
Arter (n 254) 2. De website van de Riksdag vermeldt het volgende: ‘Committee meetings are held behind closed doors,
which means that neither the public nor the media can attend. (…) This provides better opportunities for reaching
agreements and compromise solutions between the parties. Everyday political life is very much about "give and take".
Since no party has a majority of its own in the Riksdag, the parties need to be prepared to negotiate with each other’, zie:
<http://www.riksdagen.se/en/committees/the-parliamentary-committees-at-work/> laatst bezocht 12 augustus 2016.
269
Miles (n 258) 427: ‘The Riksdag's (…) consensual style of operations encourages policy to be made at the committee
level and without the drama seen in some other parliaments’.
50
standpunt afzonderlijk aan het rapport toe te voegen (artikel 10:11 RA). De oppositie kan
dus te allen tijde zijn stem laten horen. Het rapport wordt vervolgens ingediend bij de
Riksdag, maar een uitgebreid debat in het plenum blijft dan vaak achterwege uit angst om de
in de commissie gesmede compromissen aan te tasten.270 Indien de Riksdag het wetsvoorstel
goedkeurt, verwijst ze haar besluit tot goedkeuring naar de regering met het verzoek om de
wet formeel af te kondigen in het Zweedse Staatsblad (Svenks Författingssamling).
Uit het voorgaande volgt dat de Riksdag eerder kwalificeert als een working parliament
dan als een arena. Een parlement kan getypeerd worden als arena, wanneer in het plenaire
debat hevige debatten plaatsvinden tussen de regerende partij en de oppositie. Vaak is het
zo dat die discussies spectaculair zijn, maar niet heel constructief zijn met betrekking tot
beleidsvorming. In een working parliament wordt daarentegen wel beleid gemaakt. De
debatten worden niet zo zeer gevoerd tussen regeringspartijen aan de ene kant en
oppositiepartijen aan de andere kant, maar vinden plaats tussen leden van alle fracties. De
discussies zijn daarbij inhoudelijk van aard, waar verschillende beleidsalternatieven worden
overwogen en waarbij de parlementsleden streven naar onderlinge consensus.271
4.1.2.
Constitutionele toetsing in het Zweedse wetgevingsproces
Het Zweedse systeem van constitutionele toetsing van wetgeving valt uiteen in judicial
review en prelegislative scrutiny, waarbij het zwaartepunt ligt op de laatste. Het Zweedse
systeem
van
constitutionele
toetsing
ex
ante
bestaat
uit
vier
elementen:
de
wetgevingscommissies die zorgdragen voor de voorbereiding van wetsvoorstellen; de vrije
toegang tot publieke documenten en het recht om deze te publiceren; toetsing door de
parlementaire Commissie voor Constitutionele Zaken en tenslotte, het expertise-oordeel
van de Wetgevingsraad.272
1.
De wetgevingscommissies
In de vorige paragraaf werd de voorbereiding van wetgeving door wetgevingscommissies al
kort aangestipt. Hier wordt daar dieper op ingegaan. Het wetgevingsproces begint
normaliter met een besluit van de regering om de mogelijkheden voor nieuwe wetgeving te
laten
onderzoeken.
Dit
onderzoek
wordt
270
uitgevoerd
door
een
zogenaamde
Voor Van Klink & Witteveen (n 253) 5-6 is dit een reden om te zeggen dat het Zweedse parlement een veel
bescheidenere rol in het wetgevingsproces heeft dan de IG doet suggereren.
271
S Otjes, ‘De Tweede Kamer: arena of working parliament?’ 30 juni 2014 De Hofvijver nr. 43.
272
Th Bull, ‘Judges without a Court: Judicial Preview in Sweden’ in T Campbell, KD Ewing & A Tomkins (red), The
Legal Protection of Human Rights: Sceptical Essays (OUP 2011) 393.
51
wetgevingscommissie (utredning). 273 De enigszins vage constitutionele grondslag voor dit
commissiewerk moet worden gevonden in artikel 7:2 IG, wat luidt als volgt:
‘In preparing Government business the necessary information and opinions shall be
obtained from the public authorities concerned. Information and opinions shall be obtained
from local authorities as necessary. Organisations and individuals shall also be given an
opportunity to express an opinion as necessary.’
De commissie die met deze wetgevingsvoorbereiding van wetgeving wordt belast, wordt ad
hoc ingesteld. Doorgaans neemt een expert op wetgevingsvlak (vaak een rechter van het
hooggerechtshof die ook werkervaring heeft op het wetgevingsdepartement van de
regering274) zitting in zo’n commissie alsmede overheidsambtenaren die betrokken zijn bij
het beleidsterrein waaraan de voorgenomen wetgeving raakt en andere deskundigen,
ambtenaren, rechters, politici en journalisten.275 Door een pluriforme samenstelling wordt
getracht om voeling met de samenleving te houden.276 Daarnaast vloeit de behoefte aan
expertise van buitenaf voort uit het feit dat de departementen van de regering tamelijk klein
zijn; een aanzienlijk deel van de uitvoerende macht is gedelegeerd aan bestuursorganen.277
Derhalve komt het ook voor dat individuele parlementsleden, die tevens deel
uitmaken van één van de vijftien permanente commissies van de Riksdag, plaatsnemen in
een voorbereidende wetgevingscommissies. Op die manier wordt de wetgever al vroeg in
het wetgevingsproces betrokken. 278 De parlementsleden kunnen hierdoor invloed op de
beleidsvorming uitoefenen, maar ook weten zij al eerder wat voor motieven er spelen en
welke belangen er in het geding zijn.279
Middels een instructiebrief krijgt een wetgevingscommissie de opdracht mee om een
onderwerp te onderzoeken en advies te geven.280 Een vast onderdeel van zo’n instructiebrief
is de aanwijzing dat de wetgevingscommissie verslag uit moet brengen over de
constitutionele implicaties van de wetgevingsmogelijkheden die worden onderzocht. 281
Zodra de commissie is ingesteld, is het niemand echter meer toegestaan om de
273
Het commissiesysteem vormt de basis van het Zweedse wetgevingsproces, aldus Bull & Cameron (n 252) para 2.A: ‘It
is a longstanding tradition to have any issue of upcoming legislation examined by such a commission’.
274
Bull (n 272) 393.
275
Eenpersoons-commissies komen overigens steeds vaker voor. Dat vindt niet iedereen een goede ontwikkeling: het zou
afbreuk doen aan een breed gedragen en transparante analyse. Dit wordt versterkt door het feit dat de termijnen voor
wetgevingscommissies om hun onderzoek af te ronden korter worden. Zie OECD, Better Regulation in Europe: Sweden 2010
(OECD 2010) 96 en Bull (n 272) 394.
276
Van Klink & Witteveen (n 253) 3.
277
Bull & Cameron (n 252) para 2.A.
278
Arter (n 254) 4.
279
Miles (n 258) 429.
280
OECD (n 275) 96.
281
Bull & Cameron (n 252) para 2.A.
52
werkzaamheden van de commissie inhoudelijk te sturen. 282 De wetgevingscommissie
opereert onder de verantwoordelijkheid van de regering, maar heeft evenwel een
onafhankelijke status. Bij de uitvoering van haar onderzoek treedt de wetgevingscommissie
dan ook zelfstandig in overleg met uitvoeringsinstanties en belanghebbende organisaties en
maakt zij een autonome belangenafweging. 283 Ter afronding van haar onderzoek, maakt
de wetgevingscommissie een rapport op waarin zij aanbevelingen voor een wetsontwerp
opneemt. De wetgevingscommissie dient haar rapport in bij de regering, wat vervolgens
wordt gepubliceerd in de Swedish Government Official Report series.284 Het rapport van de
wetgevingscommissie en de uitgebreide achtergrondstudies waarop zij haar aanbevelingen
baseert vormen een gezaghebbende informatiebron.
Als onderdeel van de travaux
préparatoires wordt hiervan in de juridische praktijk veelvuldig gebruik gemaakt bij de uitleg
van wetgeving.285
Zodra de regering het rapport heeft ontvangen, neemt zij niet onmiddellijk een
positie in ten aanzien van hetgeen de commissie naar voren heeft gebracht. Het rapport
wordt eerst verspreid onder de ministeries en naar andere instanties en organisaties
opgestuurd, zoals overheidsinstanties, rechtbanken, universiteiten, vakbonden en NGO’s,
die vanwege hun expertise of hun belanghebbende positie om commentaar worden
gevraagd. Individuele burgers kunnen eveneens opmerkingen aanleveren op het rapport.
Deze fase in het wetgevingsproces wordt aangeduid als ‘de voorlegging aan het publiek’.286
Door te werken met dit soort tijdelijke commissies die speciaal zijn ingesteld voor een
bepaalde kwestie verschilt het Zweedse systeem van andere Europese landen, zoals
Nederland, waar vaste colleges van advies om inbreng gevraagd worden. 287 De Zweedse
regering maakt daarmee op unieke wijze mogelijk dat belanghebbenden of deskundigen al
in een uiterst vroege fase van wetgeving hun gezichtspunten kenbaar kunnen maken.288
Op basis van het voorontwerp van de wetgevingscommissie en het door stakeholders
geleverde commentaar gaan wetgevingsjuristen op het verantwoordelijke ministerie
vervolgens over tot de voorbereiding van het wetsvoorstel. Het resultaat van de consultatie
zal moeten worden opgenomen bij de toelichting op het wetsvoorstel.289 Het wetsvoorstel
282
Van Klink & Witteveen (n 253) 4.
Ibid 3.
284
OECD (n 275) 96.
285
Van Klink & Witteveen (n 253) 4.
286
JM de Meij, ‘Het koninkrijk Zweden’ in L Prakke & CAJM Kortmann (red), Het staatsrecht van de landen
van de Europese Unie (5e druk, Kluwer 1998) 902.
287
Zie G Leenknegt, ‘Commentaar op artikel 79 van de Grondwet’ Hirsch Ballin & Leenknegt (n 7).
288
OECD (n 275) 96.
289
Bull (n 272) 394; OECD (n 275) 95-7.
283
53
wordt door het ministerie van Justitie, dat verantwoordelijk is voor de algehele kwaliteit
van wet- en regelgeving getoetst op consistentie, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.290
2.
Openbaarmaking van overheidsdocumentatie
In Zweden wordt over het algemeen groot belang gehecht aan openbare besluitvorming en
transparantie van het democratische proces. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat de
‘voorlegging aan het publiek’ een verplicht onderdeel uitmaakt van de voorbereiding van
wetgeving, maar ook uit de prominente plaats die de persvrijheid in de Zweedse constitutie
heeft gekregen, nu deze afzonderlijk geregeld is in één van de grondwetten, te weten de
FPA, die het beginsel van publieke toegang gedetailleerd uitwerkt. Dit beginsel omvat
onder meer het recht van eenieder om overheidsdocumenten te lezen alsmede de vrijheid
van overheidsambtenaren om informatie te delen met mensen buiten de overheid,
waaronder de media.
291
Vanwege het beginsel van publieke toegang worden de
onderzoeksrapporten van de wetgevingscommissies en de adviezen van de Wetgevingsraad
standaard gepubliceerd. Verder kan iedere burger de overheidsdocumenten opvragen die hij
of zij wil inzien, tenzij zich het uitzonderlijke geval voordoet dat dergelijke documenten als
geheim zijn gekwalificeerd.
De publieke toegang tot overheidsdocumenten maakt het voor de pers mogelijk om
het overheidsoptreden en de democratische besluitvorming kritisch te monitoren. Dit heeft
bijgedragen aan het besef onder overheidsorganen en –ambtenaren dat de uitoefening van
het openbaar gezag in het kader van wetgeving en politieke besluitvorming zijn grenzen
heeft.292 Het is daarom dat de meeste Zweden menen dat de pers en andere media een
aanzienlijk grotere rol hebben in het controleren van de overheid dan de rechterlijke
macht.293
3.
De Commissie voor Constitutionele Zaken
In het kader van de parlementaire voorbereiding van wetgeving heeft de Commissie voor
Constitutionele Zaken (Konstitutionsutkottet) een taak ten aanzien van de grondwetten en de
290
Daarnaast controleert het ministerie van Justitie of het gehanteerde taalgebruik in het voorstel van wet voldoende
begrijpelijk is voor de normale burger, en of voldaan is aan de verplichting ex artikel 7:2 IG om belanghebbende partijen
te consulteren. Zie Van Klink & Witteveen (n 253) 5; OECD (n 275) 95.
291
OECD (n 275) 94-5.
292
Bull (n 272) 395: ‘open access to public documents has played an important role in ensuring that the legislative process
and the public decision-making process has been reasonably aware of the limits of public power’.
293
Ortwein (n 256) 405: ‘It has been stated that if one were to ask the average Swedish citizen what the “third branch of
power” in their government might be, they would most likely reply "the press, the media”. No one would think of the
Courts’. Zie tevens, PH Lindblom, ‘Civil and Criminal Procedure’ in M Bogdan (red), Swedish Law in the New Millennium
(Norstedts Juridik 2000) 201.
54
RA (artikel 7:8 RA). Met andere woorden, als er een wijzigingsvoorstel voor één van de
grondwetten of de RA wordt ingediend, vindt de bestudering daarvan plaats in de
Konstitutionsutkottet. Dit geldt ook voor wetgeving van constitutionele of bestuursrechtelijke
aard; wetgeving ten aanzien van radio, televisie, film, de vrijheid van meningsuiting,
godsdienst en de vrije vorming van de publieke opinie, etc.
294
Ook als andere
wetsvoorstellen op constitutionele bezwaren (zowel institutionele als grondrechtelijke
kwesties) lijken te stuiten, zullen deze door de Konstitutionsutkottet grondig bestudeerd
worden. Vervolgens stelt de Konstitutionsutkottet een schriftelijke verklaring op voor de
Kamer, waarin zij zich uitlaat over deze bezwaren.295
Daarnaast heeft de Konstitutionsutkottet een belangrijke controlefunctie: zij
onderzoekt of de taakuitoefening van individuele ministers dan wel de regering in zijn
geheel verenigbaar is met het constitutionele recht (artikel 13:1 IG). Parlementsleden
kunnen daarover een klacht indienen bij de Konstitutionsutkottet. Zij onderzoekt vervolgens
in hoeverre deze klacht gegrond is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de
Konstitutionsutkottet, omdat een dergelijk onderzoek constitutioneel en niet politiek van
aard zou moeten zijn.296 Van haar onderzoek maakt de Konstitutionsutkottet een rapport op
dat als basis kan dienen voor een parlementair debat; een dergelijk onderzoek kan
uiteindelijk leiden tot negatieve publiciteit en zelfs tot een motie van wantrouwen jegens de
minister of de regering in haar totaliteit.297 Ook maakt zij per jaar gemiddeld twee rapporten
op met observaties ten aanzien van de bestuurlijke praktijken van de regering (artikel 13:2
IG).298 Tenslotte is Konstitutionsutkottet exclusief bevoegd om te beslissen tot het opstarten
van een strafrechtelijk onderzoek naar een minister (artikel 13:3 IG). 299
Net als andere permanente Kamercommissies bestaat de Konstitutionsutkottet uit 17
personen inclusief voorzitter en vice-voorzitter. De ambtelijke ondersteuning van de
Konstitutionsutkottet bestaan uit vijf personen die allen hoogopgeleid zijn in het gebied van
rechten of politicologie: het zijn ofwel voormalig rechters ofwel academici. De
commissieleden steunen sterk op het advies van deze secretarissen. Een onjuiste
interpretatie van het constitutioneel recht door de Konstitutionsutkottet zal dan ook niet
gauw voorkomen.300 Mocht een meerderheid in de commissie toch de constitutie op een
294
Zie artikel 7.5.1 (appendix) RA.
Bull (n 272) 394.
296
‘The Constitution of Sweden’ (n 256) 47.
297
Bull (n 272) 397.
298
Arter (n 254) 7-8
299
N Sonntag, ‘An Introduction to Swedish Constitutional Law’ (2010) 4 Vienna Online Journal on International
Constitutional Law 674-5.
300
Bull (n 272) 397.
295
55
manier willen interpreteren waar een minderheid niet achter staat, kan deze minderheid de
kwestie verwijzen naar de Wetgevingsraad, wat veel publiciteit zal opleveren. Daardoor is
het waarschijnlijk dat de leden van de Konstitutionsutkottet zullen proberen te streven naar
een interpretatie waarin ieder commissielid zich kan vinden.301
4.
De Wetgevingsraad
Voordat de regering een wetsvoorstel indient bij de Riksdag, dient zij zoals gezegd haar
voorstel ter advisering voor te leggen aan de Wetgevingsraad (Lagrådet, artikel 8:20 IG).
Bijzonder aan de Lagrådet is dat zij samengesteld is uit (gepensioneerde) rechters van hetzij
het Zweedse Hooggerechtshof dan wel de hoogste rechterlijke instantie voor bestuurszaken.
In een bijzondere wet die de positie en de werkwijze van de Lagrådet nader specificeert,
staat dat deze uit zes personen zou moeten bestaan, waarvan vier op dat moment
werkzaam zijn als rechter bij één van de twee hoven. De overige twee mogen
gepensioneerde rechters zijn van dezelfde hoven. Niet de regering, maar de rechterlijke
instanties bepalen welke rechters zitting nemen in de Lagrådet, waarbij de zittende rechters
iedere twee jaar plaatsmaken voor andere rechters. De Lagrådet opereert normaal gesproken
in twee secties met ieder drie rechters, waarvan ten minste één ervaring heeft bij het
Hooggerechtshof en één bij de hoogste bestuursrechter.302
Vroeger was het verplicht om ontwerpwetgeving te verwijzen naar het
Hooggerechtshof, zodat deze daarover advies kon uitbrengen. Deze taak van judicial preview
werd in 1909 overgeheveld naar een nieuwe instantie, te weten: de Lagrådet. 303 De
verplichting om alle wetsvoorstellen aan de Lagrådet voor te leggen werd in 1971 afgeschaft
en vervangen door een discretionaire bevoegdheid: de regering had als het ware de keuze
om een wetsvoorstel al dan niet ter advisering aan de Lagrådet te geven.304 In 1976 werd
daaraan de eis verbonden dat de regering moest motiveren waarom zij een voorstel niet
voorgelegd had aan de Lagrådet. 305 Sinds 2010 is de consultatie van de Lagrådet weer
verplicht geworden.306 Alleen in het geval dat bestudering van een wetsvoorstel door de
Lagrådet geen toegevoegde betekenis zou hebben (bijvoorbeeld wanneer een bepaalde
terminologie gewijzigd wordt in een wet) en wanneer raadpleging van de Lagrådet zou
301
Ibid 398.
Ibid 398.
303
Holström (n 251) 154.
304
I Cameron, ‘Protection of constitutional rights in Sweden’ (1997) Public Law 500.
305
JB Board, ‘Judicial Activism in Sweden’ in KM Holland (red), Judicial Activism in Comparative Perspective (St. Martin’s
Press 1991) 184.
306
Naar aanleiding van een rapport van de Commissie voor Constitutionele Zaken in 2008 dient de Lagrådet in beginsel
altijd te worden gehoord over wetsvoorstellen, zie ‘The Constitution of Sweden’ (n 256) 20, 21; Bull (n 272) 400, noot 19.
302
56
resulteren in een ontoelaatbare vertraging van het wetgevingsproces ten gevolge waarvan
aanzienlijke schade zou ontstaan (artikel 8:21 IG), hoeft de Lagrådet niet geconsulteerd te
worden.307
De pre-legislative scrutiny door de Lagrådet valt uiteen in vijf onderdelen. Ten eerste
wordt bestudeerd hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de grondwetten en tot het
rechtssysteem in zijn algemeen. Daarnaast kijkt de Lagrådet naar de verhouding tussen de
bepalingen van het wetsvoorstel onderling en naar de verhouding tussen het wetsvoorstel
en de vereisten die voortvloeien uit de rule of law. Ten vierde wordt beoordeeld of het
wetsvoorstel op een manier is opgezet dat het zal slagen in het bereiken van de beoogde
doelstellingen. Ten slotte gaat de Lagrådet na welke problemen zouden kunnen ontstaan op
het moment dat de wet zou worden toegepast (artikel 8:22 IG). De ex ante-toetsing van de
Lagrådet valt dus als het ware uiteen in twee toetsen: een meer technische toets, die ziet op
de logica achter en de effecten van de wet, en daarnaast, de constitutionele toets.308
Hoe kritisch is nu deze ex ante-toetsing? Vooropgesteld moet worden dat de
commissie bestaat uit de hoogste rechters van het land; qua juridische deskundigheid lijkt
het dus wel goed
te zitten. Wat grondrechten betreft, wordt de Commissie voor
Constitutionele Zaken meer gezien als expert dan de Lagrådet.309 Daarentegen is het wel
interessant om te zien dat de Lagrådet wetsontwerpen ook toetst aan de rule of law, en zich
ook steeds vrijer voelt om wetsontwerpen vanuit dit perspectief te bekritiseren. Dit zou te
maken kunnen hebben met een afnemende kwaliteit van wetsvoorstellen op dit vlak, nu de
druk om in korte tijd wetgeving te produceren steeds hoger komt te liggen.310
De toetsing door de Lagrådet is echter niet heel dwingend: de adviezen van de
Lagrådet binden de regering en het parlement immers niet. Toch wordt de toetsing door de
Lagrådet als een belangrijk controlemiddel in het wetgevingsproces beschouwd. Omdat zij
uit de hoogste rechters van het land is samengesteld, komt aan haar onafhankelijke advies
extra gewicht toe: het advies is als het ware afkomstig van een rechtsbron, namelijk de
rechtspraak. 311 Als de regering ervoor kiest om het advies naast zich neer leggen, zal zij
deze keuze vervolgens ook moeten motiveren in toelichting op het wetsvoorstel. 312 Het
advies en de reactie daarop van de regering maakt eveneens onderdeel van de travaux
307
Ibid Bull 400-1.
Bull 399-400 meent dat de Lagrådet met zijn technische toets in feite fungeert als een overgekwalificeerde proofreader.
309
Cameron (n 304) 500-1 heeft zijn twijfels ten aanzien van de capaciteiten van de Lagrådet om de omvangrijke
rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te vertalen naar de Zweedse context.
310
Nergelius (n 254) 376.
311
‘The Constitution of Sweden’ (n 256) 40; Bull (n 272) 400.
312
Ook wanneer de Lagrådet geen commentaar heeft op het voorstel, zal de regering dit in haar voorstel bij het
commentaar op het advies van de Lagrådet willen benadrukken, zie Bull (n 272) 400-1.
308
57
préparatoires, en zijn daarmee toegankelijk voor het publiek. Daardoor gaat er natuurlijk een
dwingendere werking van deze toetsing uit dan van adviezen die intern zouden blijven.
Zowel het advies als de manier waarop de regering met dat advies omgaat, zal vervolgens
kritisch worden bestudeerd in een commissie van de Riksdag. Als de Riksdag meent dat de
regering het advies van Lagrådet wel had moeten overnemen, kan zij het wetsvoorstel
afwijzen. Als de Riksdag een wetsvoorstel ondanks kritiek van de Lagrådet toch goedkeurt,
biedt dit de rechter in een later stadium munitie om de wet buiten toepassing te laten. Op
deze wisselwerking gaat de volgende paragraaf dieper in.
4.1.3.
Checks and balances ten aanzien van constitutionele toetsing door de Zweedse wetgever
Zoals al kort aangestipt werd, ligt het zwaartepunt van constitutionele toetsing in Zweden
in het wetgevingsproces. Zweden kent echter ook twee vormen van constitutionele toetsing
ex post, namelijk door de rechter en door openbare lichamen. Dat de Zweedse rechter
wetten mag toetsen aan constitutioneel recht werd in de jaren ’30 in de juridische doctrine
algemeen aanvaard, en in 1964 tevens door het Zweedse Hooggerechtshof geaccepteerd.
Uiteindelijk werd in 1979 werd de bevoegdheid tot constitutionele toetsing opgenomen in
artikel 11:14 IG.313 Duidelijk was evenwel dat constitutionele toetsing door de rechter, of
door een ander openbaar lichaam, met grote terughoudendheid plaats diende te vinden: de
wet mocht alleen buiten toepassing gelaten worden, indien er sprake was van kennelijke
strijd met de constitutie (uppenbarhetskrav). In de travaux préparatoirs bij de wijzigingswet die
deze bevoegdheid in de IG introduceerde, werd benadrukt dat de volksdemocratie namelijk
niet geleidelijk aan ondermijnd moest worden.314 In 2011 werd het uppenbarhetskrav echter
geschrapt en luidde artikel 11:14 IG als volgt:
1. If a court finds that a provision conflicts with a rule of fundamental law or other superior
statute, the provision shall not be applied. The same applies if a procedure laid down in law
has been disregarded in any important respect when the provision was made.
2. In the case of review of an act of law under paragraph one, particular attention shall be
paid to the fact that the Riksdag is the foremost representative of the people and that
fundamental law takes precedence over other law.
Een identieke regeling voor openbare lichamen is opgenomen in artikel 12:10 IG. De IG
voorziet daarmee in zowel een materieel als een formeel, gespreid toetsingsrecht voor de
rechter – Zweden kent geen constitutioneel hof dat speciaal belast is met de uitoefening van
het toetsingsrecht - en openbare lichamen in concrete zaken. Getoetst dient te worden of
313
314
Als gevolg van een politiek compromis, zie Holström (n 251) 157-8.
Nergelius (n 254) 376.
58
verkozen overheidsorganen de grenzen, die de grondwetten hebben gesteld ten aanzien van
het vaststellen van wettelijke bepalingen, hebben overschreden, maar zowel de rechter als
openbare lichamen moeten daarbij oog houden voor het feit dat de Riksdag de wil van het
volk vertegenwoordigt en voor het feit dat dat de grondwetten voorrang hebben op andere
wet- en regelgeving. Dit laatste kan overigens eveneens beschouwd worden als een
onderstreping van de macht van de Riksdag: deze is immers ook ‘grondwetgever’.315
Een wet wordt zelden buiten toepassing verklaard wordt door de rechter vanwege
strijd met de grondwetten.316 Dit kan te maken hebben met het feit dat rechters ook in het
wetgevingsprocedure een flinke vinger in de pap lijken te hebben. In ieder geval valt te
constateren dat rechters in iedere fase van het wetgevingsprocedure betrokken zijn: in de
voorbereidingsfase nemen rechters plaats in de wetgevingscommissies; wetsontwerpen
worden geschreven door rechters die gedetacheerd zijn op een ministerieel departement om
te werken als wetgevingsjurist (of door wetgevingsjuristen die later rechter worden);
diezelfde wetsontwerpen worden vervolgens beoordeeld door rechters in de Lagrådet, en
tenslotte steunt ook de permanente Commissie voor Constitutionele Zaken op het advies
van rechters, die haar ambtelijk ondersteunen bij de voorbereiding van een wetsvoorstel.
Van Klink & Witteveen vinden dat aan deze ‘machtendeling’ nadelen kleven.
Volgens hen tast de betrokkenheid van de rechter bij het maken van wetten, waarmee zij
meer macht uitoefenen in politieke en maatschappelijke zin, het gezag van de rechter als
onpartijdige en onafhankelijke beslisinstantie aan. 317 Daarentegen zien de Zweden zelf in
deze actieve rol van rechters tijdens de wetgevingsprocedure vooral een waarborg voor de
kwaliteit van wetgeving. Doordat rechters invloed kunnen uitoefenen op de tostandkoming
van wetgeving, zouden rechters zelf meer vertrouwen hebben in de uitkomst van het
wetgevingsproces.318 Ook gelooft men dat de betrokkenheid van rechters in het proces van
wetgeving een garantie biedt dat de rechters bij de toepassing van die wetgeving niet zal
afwijken van de bedoelingen van de wetgever319, laat staan die wetgeving buiten toepassing
zal laten vanwege onverenigbaarheid met de grondwetten.320
Daarnaast menen Van Klink & Witteveen dat voorbereiding van wetgeving met
inbreng vanuit de rechterlijke macht, de wetenschap en de maatschappij tot zodanig
uitgebreide en gedetailleerde wetsvoorstellen leidt, dat deze wetsvoorstellen nog maar
315
Ibid 377.
Bull & Cameron (n 252) conclusion.
317
Van Klink & Witteveen (n 253) 12.
318
Bull & Cameron (n 252) conclusion.
319
Van Klink & Witteveen (n 253) 9.
320
Bull & Cameron (n 252) conclusion.
316
59
zelden onderworpen worden aan levendige debatten in de Riksdag. Doordat de Riksdag
telkens op een laat moment in de wetgevingsprocedure geconfronteerd wordt met een
totaalpakket van afwegingen, kan zij alleen op details haar invloed laten gelden. Hiermee
zou de volksvertegenwoordigende taak van de Riksdag worden uitgehold.321
Mijns inziens wordt met deze stellingname miskend dat leden van de Riksdag al
vroegtijdig bij de voorbereiding van wetsontwerpen zijn betrokken. Daarbij lijkt het alsof
Van Klink & Witteveen over het hoofd hebben gezien dat de Zweedse Riksdag een working
parliament is en geen arena: dat een levendig debat in het plenum uitblijft, wil niet zeggen
dat op commissieniveau geen kritische en inhoudelijke discussies plaatsvinden, laat staan
dat kiezersbelangen niet worden vertegenwoordigd. Omdat dergelijke discussies niet in het
openbaar maar achter gesloten deuren plaatsvinden, is de besluitvorming alleen minder
zichtbaar dan in een plenair debat. Het probleem ligt dan veeleer in de transparantie van de
beraadslaging in de commissies, dan in de beraadslaging zelf. Daar kan echter weer tegen
ingebracht worden dat alle beleidsafwegingen in principe openbaar gemaakt worden op
grond van het beginsel van publieke toegang.
Wat de betrokkenheid van rechters in het wetgevingsproces betreft, hebben Van
Klink & Witteveen mijns inziens wel een punt. Van de participatie van rechters in het
wetgevingsproces, en dan met name in het kader van de advisering door de Lagrådet, zou
namelijk een extra dwingende werking uitgaan, omdat de rechter ex post kan toezien of de
wetgever de advisering door de Lagrådet wel serieus heeft genomen. De regering en de
Riksdag voelen meer druk om de advisering van de Lagrådet over te nemen, omdat er anders
een kans bestaat dat de rechter de wet onverenigbaar met de constitutie verklaart. 322 Hier
wordt dus een wisselwerking blootgelegd tussen ex ante- en ex post-toetsing. Ik betwijfel niet
dat de advisering door de Lagrådet inderdaad meer dwingend van aard is, nu de rechter een
toetsingsrecht heeft, maar ik meen wel dat die interactie ook de andere kant op werkt. Stel
nu dat een wetsvoorstel tijdens de wetgevingsprocedure niet op aanzienlijke bezwaren is
gestuit, ook niet van de rechters die in de wetgevingsprocedure waren betrokken, en dit
wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt. Vervolgens blijkt bij toepassing van
de wet dat de wet in concreto onverenigbaar is met de grondwetten. De vraag is dan hoe vrij
de rechterlijke macht zich op dat moment voelt om de wetgeving, waarmee zij nota bene
zelf heeft ingestemd, buiten toepassing te laten. In zo’n geval rijzen er inderdaad twijfels
321
322
Van Klink & Witteveen (n 253) 12.
Bull (n 272) 407-8; Holström (n 251) 159.
60
over de onafhankelijke positie en het onpartijdig functioneren van de rechterlijke macht:
durft de rechterlijke macht dan de hand in eigen boezem te steken?
Wat daar ook van zij: dat ook de rechter bevoegd is tot constitutionele toetsing
getuigt van de opvatting dat constitutionele toetsing een gezamenlijke verantwoordelijkheid
is. Niet slechts één maar alle drie – of zelfs vier, als je de pers meerekent - de staatsmachten
zouden zorg moeten dragen voor de grondwettigheid van wetgeving. 323 Zelfs binnen het
wetgevingsproces klinkt deze opvatting van een gedeelde verantwoordelijkheid door: niet
alleen de regering of de Riksdag maar ook allerlei andere instanties krijgen de kans om
toekomstige wetgeving grondig te bestuderen en kritisch te beoordelen. In de ontwerpfase
worden
verschillende
stakeholders,
deskundigen,
uitvoeringsorganisaties
en
adviesinstellingen om inbreng gevraagd.
Ook de inrichting van het commissiestelsel in de Riksdag faciliteert een structurele
inbreng van uiteenlopende gezichtspunten uit de samenleving. Doordat de politieke
besluitvorming telkens weer plaatsvindt tussen vertegenwoordigers van verschillende
politieke partijen, waarvan geen van allen een meerderheid heeft, kan geen enkele partij een
standpunt doorduwen wat door de overige partijen niet gesteund wordt. Van een dictatuur
van de meerderheid is dus geenszins sprake. Ook de relatief grotere partijen moeten juist
bereid zijn om water bij de wijn doen: het ultieme doel is immers dat zo veel mogelijk
partijen zich in de uiteindelijke beslissing kunnen vinden. Dit betekent dat politieke
minderheden bij de besluitvorming worden ingesloten in plaats van buitengesloten, omdat
hun stem nog al eens de doorslag kan geven voor een uiteindelijke meerderheid in een
commissie.
Daarmee is het Zweedse wetgevingsproces een mooi voorbeeld van political
moderation. Political moderation houdt in dat politieke macht ingedamd, gecontroleerd,
gebalanceerd en beperkt wordt door andere machtsinstanties. Dat maakt political moderation
de tegenpool van het despotisme, een bestuursvorm die zich kenmerkt door absolute,
onbeperkte, ongecontroleerde en onevenwichtige machtsuitoefening.
324
Het Zweedse
systeem is zo ingericht dat de politieke partijen die aan de macht zijn, afhankelijk zijn van
medewerking en steun van partijen die niet aan de macht zijn. Die steun zal een partij
echter alleen verlenen als dit ook in het belang van haar kiezers is. Dit betekent dat de
partijen die níet aan de macht zijn de partijen die wél aan de macht zijn in balans houden,
323
Bull & Cameron (n 252) conclusion.
Sumit Bisarya & Elliot Bulmer, ‘Rule of Law, Democracy and Human Rights: the Paramountcy of
Moderation’ forthcoming in Adams, Hirsch Ballin & Meuwese (n 13). See also, A Craiutu, A Virtue for Courageous Minds:
Moderation in French Political Thought, 1748 – 1830 (Princeton UP 2012) 14: ‘moderation opposes absolute power, conflict,
tension, polarization, violence, war, and revolution’.
324
61
waarmee een willekeurige machtsuitoefening wordt tegengaan: de macht van de heersende
partij wordt als het ware gematigd waardoor despotische neigingen worden onderdrukt. Zo
bezien zou political moderation een gunstig kader scheppen voor constitutionalisme en de rule
of law.325 De moderating mechanisms in het Zweedse wetgevingsproces lijken in ieder geval
ervoor te zorgen dat de vaststelling van wetgeving zorgvuldig geschiedt en de
constitutioneel toets verspreid doch evenwichtig plaatsvindt.
4.2.
Constitutionele toetsing in het Finse wetgevingsproces
4.2.1.
Achtergrond
Van de Scandinavische landen is Finland de enige republiek326 met zowel een parlementair
als een presidentieel stelsel. Finlands constitutionele cultuur komt echter grotendeels
overeen met die van Noorwegen, Zweden en Denemarken. Zo is het Finse constitutionele
systeem gebaseerd op tradities van constitutionele en politieke consensus, is het gros van
het constitutionele recht geschreven, maar wordt ook de bindende kracht van
constitutionele conventies en de constitutionele doctrine erkend.327 Ook kent Finland geen
geconcentreerde maar gespreide constitutionele toetsing door de rechter; net als de overige
Scandinavische landen ontbreekt het Finland aan een speciaal constitutioneel hof.328
Het Finse constitutionele systeem bevat elementen uit de tijd van de Zweedse (12001809) en Russische overheersing (1809-1917) maar kreeg na haar onafhankelijkheid in 1917
een nieuwe constitutie, die onder meer het parlementair stelsel introduceerde. Deze
constitutie bestond uit meerdere grondwetten, te weten de 1919 Form of Government; de
1928 Parliament Act; de 1922 Act on the High Court of Impeachment, en de 1922 Ministerial
Responsibility Act. Op 1 maart 2000 werd de constitutie van Finland hervormd met de
inwerkingtreding van de Constitution Act (Perustuslaki) als enige Grondwet.329
Wijziging van de Perustuslaki geschiedt volgens een speciale amenderingsprocedure:
een wijzigingsvoorstel moet in twee lezingen behandeld worden, waartussen verkiezingen
worden gehouden, en waarbij in de eerste lezing een gewone meerderheid en in de tweede
lezing een twee derde meerderheid van het parlement het wijzigingsvoorstel moet
325
Ibid.
Artikel 1 Perustuslaki: ‘Finland is a sovereign republic’.
327
J Husa, The Constitution of Finland: a Contextual Analysis (Constitutional Systems of the World, P Leyland & A Harding
red, Hart Publishing 2011) 10-11.
328
V-P Hautamäki, ‘REASONS FOR SAYING: NO THANKS! Analysing the Discussion about the Necessity of a
Constitutional Court in Sweden and Finland’ (2006) 10 Electronic Journal of Comparative Law 1; Husa, ‘Nordic
Constitutionalism and European Human Rights’ (n 256) 109.
329
De andere grondwetten vervielen. Husa (n 327) 22-3.
326
62
goedkeuren (artikel 73 Perustuslaki). 330 Met deze bijzondere wijzigingsprocedure wordt
uiting gegeven aan de hiërarchische superioriteit van de Perustuslaki.
De Perustuslaki staat in hiërarchisch opzicht namelijk boven ‘gewone’ wetgeving
(laki). Laki komen doorgaans tot stand, doordat een regeringsvoorstel door het parlement
wordt goedgekeurd. Daarnaast kan de regering, de president of een ministerie wetgeving in
materiële zin uitvaardigen: het betreft hier de regelgeving op lager niveau. Een andere groep
van gezaghebbende rechtsbronnen zijn de travaux préparatoires. Net als in Zweden bestaan
deze travaux uit regeringsvoorstellen en rapporten van de parlementaire commissies. De
travaux préparatoires ondersteunen rechters bij de toepassing van wetten, omdat rechters
daarmee kunnen achterhalen welke bedoeling van de wetgever aan de wetgeving ten
grondslag ligt. Ook belangrijke uitspraken van het Hooggerechtshof en de hoogste
bestuursrechter worden beschouwd als rechtsbronnen die de betekenis van de wet
aanvullen.331
Bronnen van Fins constitutioneel recht zijn niet alleen de Perustuslaki maar ook
andere wet- en regelgeving waarin constitutionele kwesties gereguleerd worden; uitspraken
van de parlementaire commissie voor constitutioneel recht332; de travaux préparatoires bij de
Perustuslaki; rechtspraak ten aanzien van constitutionele
rechten;
constitutioneel
gewoonterecht en ten slotte de academische doctrine ten aanzien van constitutioneel
recht.333 Zo bezien omvat de Finse constitutie in formele zin alleen de Perustuslaki, maar in
materiële zin ook het constitutionele recht zoals dat vervat is in de overige rechtsbronnen.334
De relatief jonge Finse Grondwet zet de constitutionele rechten en vrijheden op een
rijtje (artikel 6 – 23) en voorziet in een aantal basisregels en beginselen ten aanzien van de
organisatie van de Staat. Zo bevat de Perustuslaki bepalingen over de voornaamste organen
van de Staat waarin de instelling van deze organen geregeld wordt, wat hun functies en
bevoegdheden zijn, de principes die bij de uitoefening van die bevoegdheden in acht
genomen moeten worden en de verhoudingen tussen deze organen onderling.335
Artikel 3 van de Perustuslaki, waarin de spreiding der machten over de voornaamste
staatsorganen is geregeld, luidt als volgt:
The legislative powers are exercised by the Parliament, which shall also decide on State
finances.
330
Ibid 8.
Ibid 29.
332
Later meer over deze commissie.
333
Husa (n 327) 31-2.
334
Ibid 8.
335
Ibid 7-8.
331
63
The governmental powers are exercised by the President of the Republic and the
Government, the members of which shall have the confidence of the Parliament.
The judicial powers are exercised by independent courts of law, with the Supreme Court
and the Supreme Administrative Court as the highest instances.
De eerste drie organen hebben alle drie een democratische aard: iedere vier jaar wordt een
parlement direct en evenredig verkozen (artikel 25 Perustuslaki). De regeercoalitie steunt op
het vertrouwen van het parlement en is daardoor ook indirect democratisch gelegitimeerd.
Tenslotte wordt ook de president iedere zes jaar direct verkozen (artikel 54 Perustuslaki).
Zowel de regering als de president oefenen de hoogste uitvoerende macht uit. De
regering is daarbij verantwoordelijk voor het besturen van het land in algemene zin; de
president is voornamelijk betrokken bij het buitenlandse beleid (artikel 93 Perustuslaki),
vaardigt verordeningen uit, benoemt hoge ambtenaren en treedt op als opperbevelhebber
van het Finse leger (artikel 128 Perustuslaki).336
De rechterlijke macht bestaat uit onafhankelijke rechtbanken met aan het hoofd het
Hooggerechtshof en de hoogste bestuursrechter (artikel 98-99 Perustuslaki).
De Eduskunta stelt de staatsbegroting vast (artikel 83 Perustuslaki) en controleert de
regering, maar haar kerntaak ligt bij wetgeving. De wetgevende macht is exclusief
toegekend aan het parlement (Eduskunta). 337 De Eduskunta representeert het volk en is
daarmee het meest belangrijke staatsorgaan volgens de Perustuslaki én de heersende
rechtsopvatting.338 De Eduskunta bestaat uit één Kamer met 200 volksvertegenwoordigers
(artikel 24 Perustuslaki). Door het stelsel van evenredige vertegenwoordiging worden de
zetels over het algemeen over de leden van een groot aantal politieke partijen verdeeld.
Onderscheid wordt gemaakt tussen het coalitieblok, oftewel de leden van de politieke
partijen die samen de regeercoalitie vormen, en het oppositieblok, oftewel de leden van de
politieke partijen die niet tot de regeercoalitie behoren.
Over het algemeen presenteert de regering haar voorstellen van wet aan de
Eduskunta, waarna de Eduskunta beslist of zij het wetsvoorstel aanneemt, al dan niet na
wijziging, of afwijst.339 Dit hangt samen met het feit dat de Eduskunta weinig ambtelijke
ondersteuning geniet. Dit is anders bij de regering. De meeste wetsvoorstellen van de
regering worden namelijk ontworpen op één van de ministeries. Dergelijke voorstellen
336
Ibid 43; De macht van de president is wel sinds de jaren ’80 gradueel afgenomen, zie T Ojanen, ‘The EU at the Finnish
Constitutional Arena’ (juli 2013) 248 e.v.
337
Husa (n 327) 44-5.
338
Artikel 2 Perustuslaki: ‘The powers of the State in Finland are vested in the people, who are represented by the
Parliament’; Ibid Husa 64.
339
Individuele parlementsleden hebben ook een initiatiefrecht, maar maken daar aanzienlijk minder gebruik van (artikel
39 jo. artikel 70 Perustuslaki), zie Husa (n 327) 65.
64
vloeien meestal voort uit het regeerprogramma. Zo’n regeerprogramma wordt bij het
parlement ingediend, zodra een nieuw kabinet is aangetreden en vervalt na nieuwe
verkiezingen. Dit regeerprogramma vormt daarmee de drijvende kracht achter het
wetgevingsproces.340
De totstandkoming van wetgeving in Finland geschiedt niet volgens een formele
wetgevingsprocedure. Wel lopen de meeste wetsvoorstellen min of meer dezelfde fasen
door. Zo vangt het wetgevingsproces over het algemeen aan met een preliminaire
voorbereiding, waarbij in eerste instantie onderzocht wordt in hoeverre men behoefte heeft
aan nieuwe wetgeving. De regering kan er daarbij voor kiezen om een voorbereidende
instantie in het leven te roepen. Een dergelijke instantie kan de vorm aannemen van een
interdepartementale werkgroep of een commissie van ambtenaren en externe deskundigen.
In de volgende fase worden het voorontwerp van wet en de daaraan ten grondslag liggende
doelstellingen opgesteld. Vervolgens wordt de voorbereidende werkgroep of commissie
geconsulteerd en worden belanghebbenden om commentaar gevraagd door middel van
publieke hoorzittingen of online discussies. Daarna wordt het wetsontwerp voltooid en
voorzien van een samenvatting, algemene en uitgewerkte redenen voor de wetgeving en het
voorstel van wet zelf. Op grond van de Act on the Openness of Government activities dienen
deze overheidsdocumenten voor het publiek toegankelijk te zijn.341
Het wetsontwerp dient vervolgens gecontroleerd te worden door de sector
wetgevingsinspectie van het ministerie van Justitie. Het ministerie van Justitie is
verantwoordelijk voor de algehele kwaliteit van wetgeving. Zo heeft het ministerie van
Justitie verschillende richtlijnen en instructies opgesteld met betrekking tot de
totstandbrenging van wetgeving, waaronder aanwijzingen voor het ontwerpen van
wetsvoorstellen.342 De sector wetgevingsinspectie inspecteert het wetsvoorstel onder andere
op technische aspecten, consistentie, en de verenigbaarheid met rechtsbeginselen en andere
wetsbepalingen.343
Na de nodige bijstellingen wordt het wetsvoorstel door de verantwoordelijke
minister gepresenteerd aan de ministerraad. 344 Als de ministerraad het wetsvoorstel
goedkeurt, dient zij het in bij de president die het wetsvoorstel na zijn goedkeuring indient
bij het parlement. Mocht de president het wetsvoorstel afwijzen, dan stuurt hij het terug
340
Voermans & Ten Napel (n 19), Legislative processes in Transition: Comparative study of the legislative processes in Finland,
Slovenia and the United Kingdom as a Source for Inspiration for Enhancing the Efficiency of the Dutch Legislative Process (WODC
2012) 18, 31-2, 43.
341
Husa (n 327) 89.
342
Voermans & Ten Napel (n 358) 24.
343
Ibid 20-1.
344
Ibid 21.
65
naar het verantwoordelijke ministerie om het wetsvoorstel te laten herschrijven (artikel 58
Perustuslaki). De president is vervolgens verplicht om het herschreven voorstel bij het
parlement in te dienen.345
De behandeling van wetsvoorstellen in de Eduskunta vangt aan met een preliminair
debat in de plenaire vergadering. Deze vergaderingen zijn toegankelijk voor het publiek en,
als het wetsvoorstellen betreft die sterk in de publieke belangstelling staan, worden deze
debatten ook uitgezonden. Tijdens deze fase worden geen beslissingen gemaakt, maar een
basis geleverd voor het commissiewerk: na het preliminaire debat wordt een wetsvoorstel
namelijk ter voorbereiding doorgestuurd naar één van de permanente parlementaire
commissies (artikel 40 Perustuslaki).346
Finland kent een uitgebreid commissiestelsel van vijftien permanente commissies en
een Grand Committee, die zich met Uniekwesties bezig houdt (artikel 35 Perustuslaki).347 De
commissies zijn zo samengesteld dat ze de machtsverdeling tussen het coalitieblok en het
oppositieblok in het parlement weerspiegelen.348 In de commissies worden wetsvoorstellen
grondig bestudeerd en beoordeeld. Meestal worden de ambtenaren die het voorstel hebben
ontworpen eerst gehoord in de aanwezigheid van de commissieleden, externe deskundigen
en belanghebbenden. Dit biedt de gelegenheid voor een inhoudelijke discussie over het
wetsvoorstel. Daarbij wordt gedifferentieerd tussen de juridische en technische aspecten
van een wetsvoorstel enerzijds en de politieke aspecten anderzijds. Vervolgens wordt
bekeken op wat voor manier er consensus bereikt kan worden over het wetsvoorstel.
Daarvoor is vaak nodig dat er moties tot wijziging van het wetsvoorstel worden
ingediend.349
De commissievergaderingen zijn dus heel doelgericht op zoek naar een manier
waarop een wetsvoorstel zo veel mogelijk steun geniet in de commissie en van
belanghebbenden en deskundigen. Dit vergt van de commissieleden dat zij water bij de wijn
doen en bereid zijn tot het sluiten van compromissen. Vanwege de gevoeligheid van deze
onderhandelingen, zijn commissievergaderingen in beginsel dan ook niet openbaar.350 Dit
345
Husa (n 327) 114.
Ibid 65.
347
De andere commissies zijn de commissie voor constitutioneel recht; de commissie voor buitenlandse zaken; de
commissie voor financiële Zaken; de audit-commissie; de commissie voor werkgelegenheid en gelijkheid; de commissie
inzake het bestuur; de commissie voor juridische zaken; de commissie voor transport en communicatie; de commissie
voor land- en bosbouw; de commissie voor defensie; de commissie voor onderwijs en cultuur; de commissie voor sociale
zaken en gezondheid; de commissie voor handel; de commissie voor de toekomst en de commissie voor het milieu. Zie de
website van het Finse parlement voor een overzicht van de werkzaamheden per commissie:
<https://www.eduskunta.fi/EN/lakiensaataminen/valiokunnat/Pages/default.aspx> laatst bezocht 15 augustus 2016.
348
Husa (n 327) 66.
349
Voermans & Ten Napel (n 19) 35-6.
350
Over de wenselijkheid van al dan niet openbare commissievergaderingen bestaat discussie, zie Voermans & Ten Napel
(n 19) 21, 24, 39-40, 42.
346
66
gebrek aan transparantie wordt aan de ene kant bekritiseerd, maar wordt aan de andere
kant nodig geacht om commissieleden zo objectief mogelijk en zonder druk vanuit de waan
van de dag - die in plenaire debatten toch vaak de boventoon – te kunnen opereren.351
Bovendien zijn de aantekeningen, standpunten en rapporten van de Commissie wel voor
het publiek toegankelijk (artikel 50 Perustuslaki). Dat geldt ook voor het rapport dat de
commissie van haar beraadslagingen opmaakt en dat vervolgens weer op de plenaire
vergadering van de Eduskunta in twee lezingen wordt behandeld (artikel 41 Perustuslaki).
In eerste lezing presenteert de voorzitter van de commissie het rapport aan de
Eduskunta. In dat rapport neemt de commissie een onderbouwd standpunt in met
betrekking tot het wetsvoorstel en beveelt zij de Eduskunta het wetsvoorstel te verwerpen
dan wel aan te nemen, al dan niet na wijziging. Mocht de commissie van mening zijn dat
het wetsvoorstel aanpassing behoeft, bevat het rapport ook een motie waarin de wijziging
voorgesteld wordt. Doorgaans is dit het geval. Na deze presentatie volgt een algemeen
debat en een inhoudelijke bespreking van het wetsvoorstel per onderdeel. Daarbij kunnen
ook andere parlementsleden eventuele moties tot wijziging van het voorstel indienen.
Vervolgens wordt in de tweede lezing, die niet eerder dan drie dagen na het einde van de
eerste lezing mag beginnen, besloten of een wetsvoorstel aangenomen of afgewezen wordt;
wijzigingen zijn in deze fase niet meer mogelijk (artikel 72 Perustuslaki).352
Als een wetsvoorstel is goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de regering die
het wetsvoorstel aan de president moet presenteren voor definitieve goedkeuring. Als de
president besluit om het wetsvoorstel te vetoën, gaat het terug naar de Eduskunta, die het
wetsvoorstel heroverweegt en opnieuw kan aannemen met een meerderheid van stemmen
(artikel 77 Perustuslaki). De wet zal dan in werking treden zonder ratificatie door de
president. 353 De normale gang van zaken is echter dat de president het wetsvoorstel
goedkeurt, waarna het gepubliceerd wordt in het Staatsblad (artikel 79 Perustuslaki) en de
elektronische database FinLex en in werking treedt.354
4.2.2.
Constitutionele toetsing in het Finse wetgevingsproces
Het Finse systeem van constitutionele toetsing heeft zich lange tijd exclusief gekenmerkt
door gecentraliseerde, preventieve en abstracte toetsing door een buitengerechtelijke
351
Ibid Voermans & Ten Napel (n 19) 107.
Husa (327) 65-6.
353
Ibid Husa 114.
354
Voermans & Ten Napel (n 19) 22.
352
67
instantie. 355 Tot de grondwetsherziening in 2000 vond de constitutionele toetsing van
wetgeving in Finland namelijk alleen plaats door de wetgever, meer in het bijzonder door
één van de permanente commissies van de Eduskunta.356 De commissie voor constitutioneel
recht (Perustuslakivaliokunnan) is nog altijd de voornaamste instantie in Finland die wetten
in abstracto en ex ante toetst aan het Finse constitutionele recht. Artikel 74 Perustuslaki
bepaalt dat:
‘The Constitutional Law Committee shall issue statements on the constitutionality of
legislative proposals and other matters brought for its consideration, as well as on their
relation to international human rights treaties’
De Perustuslakivaliokunnan is een politiek orgaan, dat samengesteld is uit parlementsleden
van zowel de regeer- als de oppositiepartijen, waarvan de meesten juridisch opgeleid zijn,
en dat integraal onderdeel uitmaakt van het Finse wetgevingsproces. 357 Toch stelt de
commissie zich quasi-rechterlijk op. Haar positie is onafhankelijk en politieke partijen
moeten deze onafhankelijkheid ook respecteren: constitutionele kwesties die aan de
Perustuslakivaliokunnan worden voorgelegd, dienen van onenigheid tussen politieke partijen
uitgesloten te blijven. Politieke partijen mogen dus geen standpunt innemen ten aanzien
van deze constitutionele kwesties, waardoor de commissieleden geen pressie vanuit hun
politieke partij voelen. Het uitoefenen van politieke druk op deze commissieleden wordt
ontoelaatbaar geacht.358
Ook de werkwijze van de Perustuslakivaliokunnan is te typeren als quasi-rechterlijk.
De commissie voor constitutioneel recht is namelijk belast met de interpretatie van het
constitutionele recht en bij haar zoektocht naar goed gefundeerde interpretaties van de
Grondwet maakt zij op consistente wijze gebruik van precedenten359, zonder zichzelf aan
de strikte leer van stare decisis te binden.360 Haar uitspraken kenmerken zich dus door een
juridisch argumentatiepatroon, waarmee de commissie zich duidelijk onderscheidt van de
andere parlementaire commissies, wiens rapporten doorgaans bestaan uit politieke
afwegingen. 361 Tenslotte gaat van haar uitspraken een normatieve werking uit die
vergelijkbaar is met die van uitspraken van constitutionele hoven in andere
355
J Husa, ‘Guarding the Constitutionality of Laws in the Nordic Countries: A Comparative Perspective’ (2000) 48 The
American Journal of Comparative Law 364.
356
Husa (n 327) 78.
357
J Lavapuro, T Ojanen & M Scheinin, ‘Rights-based constitutionalism in Finland and the development of pluralist
constitutional review’ (2011) 9 I•CON 510; Ojanen, ‘The EU at the Finnish Constitutional Arena’ (n 336) 252.
358
T Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward the Center – Transformations of Judicial Review in Finland’ (2009)
27 Nordisk Tidsskrift for Menneskerettigheter 196; K Tuori, ‘Judicial Constitutional Review as a Last Resort’ in
Campbell, Ewing & Tomkins (n 288) 380.
359
Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward the Center’ (n 358) 196.
360
Tuori (n 358) 380.
361
Ibid.
68
rechtssystemen. 362 Sterker nog, de uitspraken van de Perustuslakivaliokunnan nemen als
onderdeel van de travaux préparatoires in Finland belangrijkere positie in dan de rechtspraak
van het Finse hooggerechtshof en de hoogste bestuursrechter.363
Hoewel de Perustuslakivaliokunnan onderdeel uitmaakt van het commissiestelsel en
daarmee van de institutionele organisatie van de Eduskunta, worden wetsvoorstellen niet
standaard voor beoordeling bij haar aanhangig gemaakt. De Perustuslakivaliokunnan wordt
alleen in het wetgevingsproces betrokken, wanneer er twijfels rijzen omtrent de
grondwettigheid van een wetsvoorstel en deze twijfels niet weggenomen kunnen worden
aan de hand van eerder gedane uitspraken van de Perustuslakivaliokunnan.364 Opvallend is
dat in de meeste gevallen de regering zelf het parlement adviseert om de
Perustuslakivaliokunnan te consulteren ten aanzien van het wetsvoorstel dat zij indient.365
De Perustuslakivaliokunnan doet vervolgens uitspraak over de verenigbaarheid van
het wetsvoorstel met het Finse constitutionele recht en internationale mensenverdragen.366
Als zij een wetsvoorstel verenigbaar acht met de constitutie, kan deze gewoon worden
aangenomen door de Eduskunta. Als de Perustuslakivaliokunnan een wetsvoorstel
onverenigbaar acht, kan zij de Eduskunta aanbevelen het wetsvoorstel af te wijzen. In het
geval een wetsvoorstel slechts op bepaalde aspecten in strijd is met de Finse constitutie,
kan de Perustuslakivaliokunnan echter ook wijzigingen voostellen die deze strijdigheden
zouden wegnemen. Ook kan ze een wetsvoorstel, waarvan het vermoeden bestaat dat deze
in een later stadium constitutionele controverses zou kunnen oproepen, toch goedkeuren
maar in haar uitspraak meegeven dat de wet zoveel mogelijk in overeenstemming met het
Finse constitutionele recht moet worden uitgelegd. In dit kader is ook de door de
Perustuslakivaliokunnan geadopteerde Constitutional Rights Conformity Rule of Interpretation
relevant. Deze interpretatieregel houdt in dat van alle mogelijke interpretaties de
interpretatie gekozen wordt die de intentie van de constitutionele rechten die in het geding
zijn zo goed mogelijk dient en de interpretatie die met die constitutionele rechten in botsing
komt, uitsluit.367
Voordat de Perustuslakivaliokunnan echter tot een uitspraak komt, wint zij het advies
in van deskundigen op het gebied van constitutioneel recht.368 Deze deskundigen hebben
doorgaans een academische achtergrond en werken meestal als professor op de universiteit.
362
Lavapuro, Ojanen & Scheinin (n 357) 510; Husa (n 327) 161.
Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward the Center’ (n 358) 196; Tuori (n 358) 379-80.
364
Husa, ‘Guarding the Constitutionality of Laws in the Nordic Countries’ (n 355) 366.
365
Tuori (n 358) 380.
366
Husa (n 327) 79.
367
Ibid 80, 82.
368
Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward the Center’ (n 358) 196.
363
69
Hoewel deze experts op het gebied van constitutioneel recht geen officiële status hebben en
hun rol noch in de Finse Grondwet noch in het reglement van orde van de Eduskunta
genoemd wordt, is het horen van deze deskundigen vaste praktijk. 369 Deze constitutionele
conventie houdt niet alleen in dat de Perustuslakivaliokunnan bij de beoordeling van
wetsvoorstellen deskundigen raadpleegt, maar ook dat het oordeel dat deze deskundigen
vellen, bindend is.370 De Perustuslakivaliokunnan slaat hun advies in principe dan ook nooit
in de wind.371
Omdat de Perustuslakivaliokunnan zo nadrukkelijk steunt op het oordeel van de
deskundigen, zijn de commissieleden het ook meestal met elkaar eens. Het gros van de
rapporten waarin de commissie uitspraak doet, is unaniem. Dit vergroot de gezaghebbende
werking van haar uitspraken.372 Deze gezaghebbende werking blijkt ook uit het feit dat de
wetgever zichzelf aan de uitspraken van de Perustuslakivaliokunnan gebonden acht. Deze
bindende werking is nergens met zoveel woorden vastgelegd, maar vloeit voort uit het
constitutionele gewoonterecht. 373 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat de
constitutionele toetsing objectief kritisch geschiedt, daar de Perustuslakivaliokunnan zich
onafhankelijk opstelt, er geen politieke druk vanuit de partijen wordt uitgeoefend op de
leden en de commissie grotendeels steunt op de deskundigheid van onafhankelijke externe
specialisten, meestal professoren, op het gebied van constitutioneel recht. Omdat niet alleen
de Perustuslakivaliokunnan in beginsel gebonden wordt geacht aan het advies van de
deskundigen die zij raadpleegt, maar ook omdat de Eduskunta vervolgens gebonden is aan
het advies van de commissie, kan ook geconcludeerd worden dat van de constitutionele
toetsing door de Perustuslakivaliokunnan een dwingende werking uitgaat.374
369
Tuori (n 358) 380.
M Scheinin, ‘Constitutional Law and Human Rights’ in J Pöyhönen (red), An Introduction to Finnish Law (Kauppakaari
2002) 40-41; Husa, ‘Guarding the Constitutionality of Laws in the Nordic Countries’ (n 355) 366.
371
Lavapuro, Ojanen & Scheinin (n 357) 510-511; Ojanen, ‘The EU at the Finnish Constitutional Arena’ (n 336) 252.
372
Tuori (n 358) 380.
373
Husa (327) 80: ‘The opinions, outlining the living Constitution, are constitutionally binding in compliance with
customary constitutional law, i.e. by the nature of constitutional convention the statements of the Committee are
considered as binding during the legislative process: no codified rule expresses this.
374
Er is voor de Eduskunta slechts één manier om de uitspraken van de Perustuslakivaliokunnan te omzeilen en dat is via de
weg van de uitzonderingswet (poikkeuslaki): een wetsvoorstel dat door de Perustuslakivaliokunnan ongrondwettig wordt
geacht kan nog steeds aangenomen worden, mits dit gebeurt via de speciale amendementsprocedure van artikel 73
Perustuslaki. De poikkeuslaki wijzigen als het ware de betekenis van de Grondwet zonder de tekst van de Grondwet aan te
passen. De achterliggende gedachte is dat deze wijziging vanuit een formeel perspectief ongrondwettig is, maar vanuit
materieel perspectief acceptabel. Poikkeuslaki worden thans alleen nog maar gebruikt om de inwerkingtreding van
internationale verdragen die conflicteren met de Finse Grondwet te faciliteren. Zie Tuori (n 358) 380-1; Husa, ‘Guarding
the Constitutionality of Laws in the Nordic Countries’ (n 355) 367 en Ojanen, ‘The EU at the Finnish Constitutional
Arena’ (n 336) 243-4.
370
70
4.2.3.
Checks and balances ten aanzien van constitutionele toetsing door de Finse wetgever
Vanwege het Finse evenredigheidsstelsel nemen politici van verschillende partijen zitting in
de Eduskunta, waarvan nog nooit één partij de meerderheid van de stemmen heeft weten te
behalen. De Finse regering is om die reden altijd gevormd door een coalitie van meerdere
politieke partijen. Coalitievorming stimuleert het streven naar consensus en het sluiten van
compromissen tussen meerdere politieke partijen.375
Dat consensusvorming een centraal element is
van de Finse
politieke
besluitvorming, blijkt uit de werkwijze van het parlementaire commissiestelsel. De Finse
Eduskunta wordt vanwege haar commissiestelsel gekwalificeerd als working parliament, daar
de permanente commissies de structuur van de ministeriële departementen reflecteren, de
parlementaire werkzaamheden veelal op commissieniveau plaatsvinden en niet zo zeer in
het plenum en omdat de parlementsleden meer waarde hechten aan een nauwkeurige en
gedetailleerde bestudering van wetsvoorstellen dan aan een openlijk debat in de
Kamer.
376
Net als in Zweden kan in Finland geconstateerd worden dat het
evenredigheidsstelsel en de inrichting van het commissiestelsel bevorderlijk is voor political
moderation.
De Perustuslakivaliokunnan vormt in dit geheel van commissies een uitzondering; de
commissievergaderingen van de Perustuslakivaliokunnan, een onafhankelijk orgaan, staan los
van het zoeken naar politieke consensus. Het lijkt algemeen aanvaard dat partijpolitieke
standpunten geen rol horen te spelen bij de zoektocht naar de betekenis van de Finse
constitutie. Het vermoeden dat het oordeel van de Perustuslakivaliokunnan objectief is,
wordt versterkt door het feit dat zij haar uitspraken doorgaans baseert op de advisering van
onafhankelijke experts op het gebied van constitutioneel recht. Binnen de wetgevende
macht neemt de Perustuslakivaliokunnan dus de taak van onafhankelijke, constitutionele
toetsing op zich. Het feit dat de regering het parlement meestal aanbeveelt om een van haar
afkomstig wetsvoorstel aan de Perustuslakivaliokunnan voor te leggen, en dat de rechterlijke
macht bij de toepassing van wetgeving sterk steunt op de uitspraken van de
Perustuslakivaliokunnan, getuigt van het gezag dat van deze commissie uitgaat.
Lange tijd bestond het Finse systeem van constitutionele toetsing alleen maar uit
deze vorm van ex ante-toetsing in abstracto. Het parlement heeft als wetgever altijd een
machtige positie ingenomen, aangezien de wet als de ultieme uitdrukking van de wil van
het volk wordt beschouwd. De rechter heeft tegenover het parlement echter van oudsher
375
376
OECD, Finland: Working to Sustain Success (OECD Public Governance Reviews, OECD 2010) 70
T Raunio & T Tiilikainen, Finland in the European Union (Frank Cass Publishers 2003) 76.
71
een kleine rol gespeeld. Deze verhouding manifesteerde zich op verschillende manieren,
waarvan het toetsingsverbod voor de Finse rechter er één was.377 In artikel 92 lid 2 van de
Grondwet van 1919 was bepaald dat rechters en andere autoriteiten verplicht zijn om lagere
regelgeving niet toe te passen, wanneer deze regelgeving met de Grondwet of met andere
wetgeving in strijd is. Door middel van een a contrario-redenering werd uit deze bepaling
afgeleid dat de Finse rechter wetgeving die al dan niet strijd zou zijn met de Finse
Grondwet gewoon moest toepassen en dus niet in de beoordeling van de grondwettigheid
van deze wetten mocht treden.378
In de jaren ’80 van de twintigste eeuw kregen grondrechten langzaam maar zeker
steeds meer aandacht. Deze ontwikkeling kreeg onder meer zijn beslag in de Fundamental
Rights Reform in 1995, waarbij de grondrechtencatalogus werd uitgebreid. Benadrukt werd
dat de rechter een belangrijke rol diende te spelen in de bescherming van fundamentele
rechten en vrijheden. 379 Daarnaast zorgde het lidmaatschap van de EU, ten gevolge
waarvan rechters wetten moest toetsen op verenigbaarheid met het Unierecht, en de
toenemende betekenis van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van Mens
ervoor dat men steeds meer ging twijfelen over de houdbaarheid van het toetsingsverbod
voor de rechter. De heroverweging van het toetsingsverbod resulteerde uiteindelijk in de
invoering van een ex post-toetsingsrecht voor de Finse rechter in concrete zaken380, wat is
neergelegd in artikel 106 van de Grondwet van 2000 en thans als volgt luidt:
‘If, in a matter being tried by a court of law, the application of an Act would be in evident
conflict with the Constitution, the court of law shall give primacy to the provision in the
Constitution.’
Dit toetsingsrecht kwalificeert als een vorm van weak judicial review, daar de rechter slechts
bevoegd is om een wet buiten toepassing te verklaren en niet om een wet nietig te
verklaren.381 Dat de rechter wetten nu aan de Grondwet mag toetsen, wil echter niet zeggen
dat met het Finse systeem van constitutionele toetsing door de wetgever radicaal gebroken
is en die toetsing voortaan door de rechter plaatsvindt. 382 Integendeel, in de travaux
préparatoires bij de Grondwet van 2000 is benadrukt dat de ex ante-toetsing door de
377
Lavapuro, Ojanen & Scheinin (n 357) 195; Ojanen, ‘The EU at the Finnish Constitutional Arena’ (n 336) 249.
Lavapuro, Ojanen & Scheinin (n 357) 511.
379
Ojanen, ‘The EU at the Finnish Constitutional Arena’ (n 336) 252.
380
Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward the Center’ (n 358) 204.
381
Ojanen, , ‘The EU at the Finnish Constitutional Arena’ (n 336) 253; Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward
the Center’ (n 358) 204.
382
Tuori (n 358) 381; Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward the Center’ (n 358) 253.
378
72
commissie voor constitutioneel recht het voornaamste toetsingsmechanisme blijft waaraan
ook de meeste betekenis wordt gegeven383:
‘In the (Constitutional Law) Committee, the constitutionality of laws is examined, as it
were, at a general level, in abstracto, whereas a court assesses the issue in the context of a
concrete case. Hence, it is possible that a court detects a contradiction which the Committee
has not addressed at all. In such a situation, the requirement for evident conflict can
exceptionally be met although the law has passed the control of the Constitutional Law
Committee’.
Als de Perustuslakivaliokunnan al aandacht besteed heeft aan de vraag of een wet op een
bepaald aspect verenigbaar is met de Finse Grondwet en die vraag bevestigend heeft
beantwoord, is de rechter verplicht om dit oordeel te volgen.384 Het toetsingsrecht voor de
rechter is dus enkel bedoeld om de leemten op te vullen die bij de toepassing in de praktijk
zijn gebleken en waarin de commissie voor constitutioneel recht niet heeft (kunnen)
voorzien. Zelfs dan mag een wet alleen in extreme gevallen buiten toepassing worden
gelaten, namelijk wanneer geen andere rechterlijke interpretatiemethode de spanning tussen
een wet en de Grondwet kan oplossen. De rechter moet er dus nog steeds naar streven om
wetten zo te interpreteren dat ze met de Grondwet verenigbaar zijn.385 Dat de rechter een
wet alleen buiten toepassing mag laten ingeval van een evident conflict met de Grondwet,
wijst eveneens op de grote terughoudendheid waarmee de rechter gebruik mag maken van
deze bevoegdheid.386
Het toetsingsrecht voor de rechter moet dus in wezen beschouwd worden als een
laatste redmiddel.387 De rechter lijkt in deze terughoudende positie te berusten: sinds 2000 is
artikel 106 maar in een klein aantal zaken toegepast. 388 De vraag is echter hoeveel
tegenwicht van deze vorm van weak judicial review uitgaat ten opzichte van de wetgever, bij
wie de constitutionele toetsing toch grotendeels geconcentreerd is. Sinds de rechter de
mogelijkheid heeft om wetten ex post aan de Finse Grondwet te toetsen, blijkt de ex antetoetsing door de Perustuslakivaliokunnan grondiger te zijn geworden De werklast is sinds de
Fundamental Rights Reform in 1995 en de inwerkingtreding van de nieuwe Grondwet in 2000
aanzienlijk toegenomen.389 Daarnaast heeft de Perustuslakivaliokunnan bij haar beoordeling
383
Ibid Tuori 383.
Husa (n 327) 161; PEVL 10/1998 vp. De afkorting PeVL staat voor perustuslakivaliokunnan lausunto (Uitspraak van de
commissie voor constitutioneel recht). De afkorting 'vp' staat voor valtiopdiviit, het vergaderingjaar van het parlement.
385
De plicht voor rechters om deze ‘constitution-oriented interpretation approach’ te hanteren vloeit voort uit een
uitspraak van de commissie, te weten de PeVM 25/1994 vp.
386
Tuori (n 358) 381-2; Ojanen ‘The EU at the Finnish Constitutional Arena’ (n 336) 253; Lavapuro, Ojanen & Scheinin
(n 357) 517-8; Ojanen, ‘From Constitutional Periphery toward the Center’ (n 358) 204-5.
387
Zie Tuori (n 358): ‘Judicial Constitutional Review as a Last Resort’.
388
Ojanen, ‘The EU at the Finnish Constitutional Arena’ (n 336) 253.
389
Tuori (n 358) 381.
384
73
meer oog gekregen voor de verenigbaarheid van wetten met grondrechten. Voorheen
hanteerde de Perustuslakivaliokunnan een meer formele aanpak: bekeken werd of de
totstandkoming van wetsvoorstellen wel in overeenstemming was met de Grondwet. Het
enige grondrecht waaraan de Perustuslakivaliokunnan actief toetste was het individuele
eigendomsrecht. Inmiddels heeft de Perustuslakivaliokunnan meer aandacht voor de
bescherming van alle grondrechten en daarmee voor de vraag of een wetsvoorstel ook
inhoudelijk in overeenstemming is met de Grondwet.390 De Constitutional Rights Conformity
Rule of Interpretation geeft hier eveneens blijk van. Ook in regeringsvoorstellen is de
verwijzing naar grondrechtenbepalingen aanzienlijk verbeterd.
Bovenstaande alinea geeft blijk van een toegenomen besef dat grondrechten
belangrijk zijn.391 De vraag is natuurlijk of het feit dat de grondrechten een grotere rol zijn
gaan spelen in de ex ante-toetsing kan worden toegeschreven aan de invoering van artikel
106 Grondwet. Aan de ene kant gaat van de institutionalisering van een ex posttoetsingsrecht voor de rechter wellicht een stok-achter-de-deur effect uit; aan de andere kant
zou de invoering van een beperkt toetsingsrecht voor de rechter en de toegenomen
aandacht voor grondrechten bij de constitutionele toetsing door de wetgever beide symbool
kunnen staan voor een meer algemene omslag in de Finse rechtscultuur.392
4.3.
De rechtsvergelijking
Het beschrijven van drie rechtsstelsels is één ding; deze rechtsstelsels vergelijken een
tweede. Op basis van het voorgaande kunnen meerdere verschillen en overeenkomsten
tussen het Nederlandse, Zweedse en Finse rechtssysteem worden onderscheiden. Wat als
eerst opvalt, is dat de vaststelling van wetgeving in Nederland geschiedt door de regering en
parlement tezamen. Dit is anders in Zweden en Finland, waar het parlement enig wetgever
is. De facto lijkt de rolverdeling tussen regering en parlement in de drie landen echter
hetzelfde: niet alleen de Nederlandse maar ook de Zweedse en Finse regering initieert de
meeste wetgeving en bereidt dan ook de meeste wetsvoorstellen voor.
In Nederland vindt deze voorbereiding plaats op de ministeriële departementen,
waar de ambtenaren een wetsontwerp opstellen, (inter)departementaal overleg voeren,
vaste
adviesinstellingen
en
deskundigen
raadplegen,
onderhandelen
met
belangenorganisaties, et cetera. In Zweden worden met het oog op die voorbereiding ad hoc
390
Husa (n 327) 82.
Tuori (n 358) 382.
392
Husa (n 327) 85.
391
74
commissies samengesteld, waarin deskundigen, rechters, politici en belanghebbenden
plaatsnemen. In Finland wordt een wetsvoorstel voorbereid op de ministeries, waarbij een
interdepartementale werkgroep of onderzoekscommissie in het leven geroepen kan worden.
Finland lijkt wat dit betreft een tussenvorm te hanteren.
In alle drie de landen ziet het ministerie van (in Nederland: Veiligheid en) Justitie
erop toe dat de wetgevingskwaliteit van de wetsvoorstellen naar behoren is. Daarnaast
dienen in Nederland de ambtenaren zorg te dragen voor de constitutionele toetsing van
wetsvoorstellen alsmede het ministerie van BZK. In Zweden brengen de ad hoc ingestelde
wetgevingscommissies, waarin onafhankelijke deskundigen plaatsnemen, de constitutionele
implicaties van de voorgenomen wetgeving in beeld. De constitutionele toetsing in de
voorbereidingsfase van wetgeving in Zweden komt dus objectiever voor dan in Nederland,
waar de regering een dikkere vinger in de pap lijkt te hebben. In hoeverre er constitutionele
toetsing plaatsvindt bij de voorbereiding van wetsvoorstellen in Finse context, is onbekend.
Daarnaast bestaat het Nederlandse parlement uit twee Kamers, terwijl de Riksdag en
de Eduskunta beide uit één Kamer bestaan. In Nederland wordt de wetgevende taak vooral
aan de Eerste Kamer uitbesteed, terwijl dit in Zweden en Finland als de voornaamste taak
van het direct verkozen parlement wordt gezien. In alle drie de landen wordt een
commissiestelsel gehanteerd (in Nederland in beide Kamers), maar de positie van de
parlementaire commissies in Nederland verschilt aanzienlijk van de positie die
parlementaire commissies in Zweden en Finland hebben.
In Zweden en Finland spelen de parlementaire commissies een centrale rol in de
behandeling van wetsvoorstellen. In de commissievergaderingen wordt beleid gemaakt aan
de hand van inhoudelijke debatten met inbreng van deskundigen en belanghebbenden.
Daarbij wordt gezocht naar de steun van zoveel mogelijk commissieleden. Vaak is hiervoor
nodig dat het wetsvoorstel aan een aantal wijzigingen wordt onderworpen, voordat het de
unanieme goedkeuring draagt van de commissie. Omdat de parlementaire commissies zo
grondig te werk gaan en streven naar het sluiten van politieke compromissen, blijft een
debat in het plenum vaak uit en worden de aanbevelingen van de commissie doorgaans
opgevolgd. De achterkamertjespolitiek van de commissies lijkt noodzakelijk voor de
parlementariërs om weerstand te bieden aan de waan van de dag. Bovendien wordt de
beslotenheid
van
deze
vergadering
deels
gecompenseerd
door
het
feit
dat
overheidsdocumenten in beide landen over het algemeen publiekelijk toegankelijk zijn.
De parlementaire commissies van de Tweede en Eerste Kamer bereiden de
parlementaire behandeling van wetsvoorstellen eveneens voor, maar van een onafhankelijk
75
en grondig vooronderzoek door de commissies is niet echt sprake; vaak blijft het bij een
inzameling van fractiestandpunten over het wetsvoorstel en een vorm van overleg met de
verantwoordelijke bewindslieden. Constitutionele vraagstukken zouden daarbij zelden op
de voorgrond treden. Tijdens het debat dat vervolgens in het plenum plaatsvindt, verdedigen
de verantwoordelijke bewindslieden hun wetsvoorstel ten overstaan van de Tweede Kamer.
Moties tot wijziging komen doorgaans ook niet in commissieverband tot stand, maar vaak
tijdens de algemene beraadslaging in de Kamer. In Nederland ligt het zwaartepunt in de
parlementaire behandeling van wetsvoorstellen dus met name bij dit plenaire debat. Daarbij
wordt de Tweede Kamer verweten dat zij zich te passief opstelt in het wetgevingsproces en
te gevoelig is voor de waan van de dag. De Eerste Kamer bewaart meer afstand en neemt
haar wetgevende taak wel serieus, maar kan weinig daadwerkelijke invloed uitoefenen op
de kwaliteit van wetgeving.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de Riksdag en de
Eduskunta duidelijk te kwalificeren zijn als een working parliament en een actieve houding
aannemen ten aanzien van het vaststellen van wetgeving, terwijl het Nederlandse
parlement meer als arena fungeert.393
Daarnaast kent Nederland geen vaste Kamercommissie die zich met constitutionele
kwesties bezig houdt, terwijl Zweden en Finland zo’n commissie wel hebben ingesteld.
Zowel de Zweedse IG als de Finse Perustuslaki voorzien in een grondwettelijke basis voor
de instelling van zo’n commissie. De Zweedse Konstitutionsutkottet en de Finse
Perustuslakivaliokunnan verschillen
echter
wel
van
elkaar.
Waar
de
Zweedse
Konstitutionsutkottet haar constitutionele toetsingstaak deelt met andere actoren (de ad hoc
wetgevingscommissies en de Lagrådet) en daarnaast belast is met het controleren van de
regering, is constitutionele toetsing in het Finse wetgevingsproces exclusief ondergebracht
bij de Finse Perustuslakivaliokunnan. De uitspraken van de Perustuslakivaliokunnan zijn quasirechterlijk, maar rechters zijn bij het Finse wetgevingsproces niet betrokken: de
Perustuslakivaliokunnan werkt vooral samen met professoren wier vakgebied het
constitutioneel recht is. Daarentegen kenmerkt het Zweedse wetgevingsproces zich juist
door de aanwezigheid en betrokkenheid van rechters in elke fase van het wetgevingsproces;
de constitutionele toetsing door de Lagrådet wordt ook wel aangeduid als judicial preview.394
In Nederland is de constitutionele toetsing niet ondergebracht bij één instantie, zoals
in Finland, maar verspreid over de regering, de Raad van State en de Eerste Kamer van de
393
394
Voermans & Ten Napel (n 19) 144; Otjes (n 271).
Bull (n 272).
76
Staten-Generaal. Daarin lijkt Nederland op Zweden. Bovendien is positie van de Raad van
State vergelijkbaar met die van de Zweedse Lagrådet. Beide fungeren als onafhankelijke
wetgevingsadviseur, zijn min of meer samengesteld uit rechters395 en worden geconsulteerd
over een wetsvoorstel voorafgaand aan de indiening ervan bij het parlement. De adviezen
van de Raad van State en de Lagrådet binden de wetgever niet, maar worden wel openbaar
gemaakt. Op het eerste gezicht lijkt van de advisering door beide instanties, hoewel
gezaghebbend, dan ook geen dwingende werking uit te gaan.
Er bestaat echter een groot verschil tussen het Zweedse en het Nederlandse systeem
van constitutionele toetsing. Ingevolge het toetsingsverbod van artikel 120 Gw ontbreekt
het de Raad van State namelijk aan een bondgenoot in de rechterlijke macht die op de
naleving van zijn advisering door de wetgever kan toezien.396 De Raad van State is dus
paradoxaal genoeg veroordeeld tot terughoudendheid en tact, wil hij invloed kunnen
uitoefenen op de totstandkoming van constitutioneel-deugdelijke wetgeving. In Zweden is
constitutionele toetsing door de rechter wel toegestaan, waardoor de Lagrådet het zich meer
kan veroorloven om scherpe kritiek te leveren op een wetsvoorstel – en dat de laatste jaren
ook steeds meer doet. Als de Zweedse wetgever namelijk een advies van de Lagrådet zou
negeren, kan deze daarop worden afgerekend door de rechter. De institutionalisering van ex
post-toetsing zorgt er dus voor dat er een dwingendere werking uitgaat van de toetsing ex
ante.
Ook in Finland heeft de rechter de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een
wet buiten toepassing te laten vanwege onverenigbaarheid met de Grondwet. In beide
landen fungeert het toetsingsrecht voor de rechter echter als een laatste redmiddel. De
voornaamste bevoegdheid voor constitutionele toetsing ligt bij de wetgever. De
bevoegdheid voor de Zweedse respectievelijk Finse rechter ziet op de gevallen dat bij de
toepassing van wetgeving blijkt dat er een (evident) conflict bestaat met het constitutioneel
recht, waarin de wetgever niet voorzien heeft. De rechter heeft dan niet de bevoegdheid om
een wet nietig te verklaren – alleen om deze wet in dat specifieke geval niet toe te passen.
Op deze manier kan een ongrondwettige uitwerking van wetgeving gecorrigeerd worden,
terwijl de wetgever toch het laatste woord behoudt.
395
De Raad van State bestaat uit leden en staatsraden, die bij Koninklijk Besluit voor het leven benoemd worden.
Wanneer zij bij de Afdeling Bestuursrechtspraak werkzaam zijn, zijn zij belast met rechtspraak; wanneer zij bij de
Afdeling Advisering werkzaam zijn, met advisering. Staatsraden zijn dus eigenlijk een bepaald soort rechters.
396
Ibid Konijnenbelt (n 130) 73, 76.
77
5.
Discussie
In deze sectie wordt de laatste deelvraag behandeld, te weten: wat kan de Nederlandse
wetgever met het oog op de versterking van zijn constitutionele toetsing leren van de
Zweedse en Finse voorbeelden?
In wezen is dit een vraag naar de praktische relevantie van het rechtsvergelijkende
onderzoek. Vervolgens wordt geprobeerd om de theoretische relevantie van het
rechtsvergelijkende onderzoek vast te stellen. Dit strekt tot de beantwoording van de
hoofdvraag, namelijk: in hoeverre wordt de mate waarin en de manier waarop de wetgever
wetsvoorstellen aan de Grondwet toetst, bepaald door de vormgeving en inrichting van het
wetgevingsproces?
5.1.
Praktische relevantie van het rechtsvergelijkend onderzoek
Vanwege het feit dat in Nederland a) niet alle wetgevingsactoren op zichtbare,
systematische, objectieve en kritische wijze wetgeving aan het constitutioneel recht toetsen,
en b) de constitutionele toetsing die wel plaatsvindt een zekere mate van dwingendheid
ontbeert, zijn al verschillende voorstellen in de literatuur gedaan tot verbetering. Deze
zullen hieronder besproken worden en waar mogelijk afgezet worden tegen de Zweedse en
Finse voorbeelden.
Ten aanzien van alle actoren in het wetgevingsproces is voorgesteld om door
scholing en uitbreiding de grondrechtelijke en constitutionele expertise van de ambtelijke
ondersteuning te vergroten.397 Wat de regering betreft, zijn het immers de op de ministeries
werkzame ambtenaren die in wezen de wetgevende activiteiten uitvoeren. Efthymiou e.a.
hebben betoogd dat deze ambtenaren niet alleen over de vereiste deskundigheid op het
gebied van het constitutionele recht dienen te beschikken, maar ook in staat moeten zijn
om het belang van grondwettige wetgeving in het politieke onderhandelingsproces op de
kaart te zetten en, als het ware, te promoten.398 Hiermee hangt samen dat de juristen die op
de ministeries werkzaam zijn op de afdelingen wetgeving en juridische zaken verwacht mag
worden dat zij méér doen dan alleen het juridische toilet te verzorgen van beleidskeuzen die
elders gemaakt zijn399, en dat zij daartoe ook in staat worden gesteld.400
397
Schutgens (n 3) 201; Nationale conventie (n 135) 47; Staatscommissie Grondwet (n 134) 45; PPT Bovend’Eert, ‘De
wetgevende macht van het parlement’ in JThJ van den Berg, JLW Broeksteeg & LFM Verhey, Het Parlement
(Staatsrechtconferentie 2006, Wolf Legal Publishers 2007) 101.
398
Efthymiou e.a. (n 150) 7.
399
S Zouridis, W Wierenga & B Niemeijer, ‘De rechtsstaat: van sluitpost naar “Leitmotiv”’ (2016) 947 NJB 1340 citeren
de Raad van State in zijn jaarverslag van 2015, 21: ‘afdelingen wetgeving en juridische zaken dienen te vaak nog slechts
om het juridische toilet te verzorgen van beleidskeuzen die elders gemaakt zijn’.
78
In de voorbereiding van wetsvoorstellen in Zweden wordt nadrukkelijk geleund op
expertise van buitenaf. Daarbij zijn de ad hoc ingestelde wetgevingscommissies ook
verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de constitutionele implicaties van de
voorgestelde wetgeving. Constitutionele toetsing geschiedt in dit kader dus eigenlijk door
een onafhankelijke groep en blijft niet onder de vleugels van de regering. Dit maakt het
mogelijk voor de wetgevingscommissie om een kritischere houding aan te nemen dan de
ambtenaren die Nederlandse wetsvoorstellen moeten voorbereiden.
Dat Zweden met deze wetgevingscommissies werkt, heeft te maken met het feit dat
de regering weinig ambtelijke ondersteuning geniet. De Nederlandse regering beschikt
echter over een aanzienlijk ambtenarenapparaat. Het Zweedse voorbeeld is dus interessant,
maar een overstap van de voorbereiding van wetsvoorstellen door ambtenaren naar de
voorbereiding van wetsvoorstellen door onafhankelijke wetgevingscommissies, is niet
realistisch. Des te noodzakelijker is het dat de constitutionele expertise van de
wetgevingsjuristen op de Nederlandse ministeries wordt versterkt.
De versterking van de constitutionele toetsing door de Tweede Kamer vereist
eveneens een aanzienlijke uitbreiding van de ambtelijke ondersteuning. Versterking van de
constitutionele expertise onder ambtenaren zou de Tweede Kamer immers niet ontslaan
van haar eigen verantwoordelijkheid in de totstandbrenging van grondwettige wetgeving.401
De versterking van algemene diensten, zoals het Bureau Wetgeving kan wat dat betreft
zeker een bijdrage leveren, maar om kennis en expertise op het vlak van het Nederlandse
constitutionele recht te verkrijgen, ligt de versterking van de ambtelijke ondersteuning aan
de afzonderlijke Kamercommissies meer voor de hand. 402 Ter bevordering van de
deskundigheid van de Tweede Kamer ten aanzien van constitutioneel recht is zelfs vanuit
verschillende hoeken geopperd om een vaste Kamercommissie voor constitutionele zaken
in te stellen.403 Zowel Zweden als Finland kent een vaste commissie voor Constitutionele
Zaken. De Zweedse Konstitutionsutkottet en de Finse Perustuslakivaliokunnan kunnen in dit
kader dan ook als inspiratiebron voor de Nederlandse wetgever fungeren met het oog op
versterking van de constitutionele toetsing.
400
Zie ML Haimé, ‘De dagelijkse praktijk’ (2015) 30 RegelMaat 272ff over de ‘ruimte die de wetgevingsjurist heeft in de
organisatie’.
401
Zie ook PJPM van Lochem, ‘Politiek primaat achter een juridisch schild: Een kanttekening bij de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen Kamerleden en wetgevingsjuristen’ (2016) 31 RegelMaat 72.
402
Bovend’Eert & Broeksteeg (n 175) 44.
403
Schutgens (n 3) 204; Loof (n 182) 122; Op het symposium van 2 juni jl. werd het idee eveneens geopperd, zie:
<https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/NieuweKamercommissie-voor-constitutionele-zaken.aspx> laatst bezocht 7 augustus 2016.
79
Ook ten aanzien van de Eerste Kamer zijn in de literatuur voorstellen gedaan om
haar positie zo te veranderen dat zij meer invloed krijgt op de totstandkoming van
wetgeving. Geopperd is om hetzij een terugzend- dan wel een amendementsrecht te geven
al dan niet met opgave van het vetorecht.404 Ook hebben de Tweede en Eerste Kamer de
minister-president recentelijk verzocht om een zogenaamde staatscommissie Bezinning
Parlementair Stelsel in te stellen. Deze staatscommissie moet antwoord geven op vraag of
het parlementaire stelsel voldoende toekomstbestendig is. Het voorstel voor de
staatscommissie kwam in oktober 2014 van Hermans, destijds VVD-fractievoorzitter in de
Eerste Kamer, op een moment dat zijn partij veel last had van de coalitieminderheid in de
Eerste Kamer. De commissie stond dan ook al snel te boek als de commissie die de
afschaffing van de Eerste Kamer moest gaan inleiden.405
Een unicameraal parlement zou betekenen dat de Tweede Kamer haar wetgevende
taak, en daarmee haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het waarborgen van de
grondwettigheid van wetgeving en wetgevingskwaliteit in het algemeen, niet meer kan
afwentelen op de Eerste Kamer. In zowel Zweden als Finland is het parlement
unicameraal. In beide landen wordt de vaststelling van wetgeving de voornaamste taak van
het parlement geacht; het controleren van de regering komt pas op de tweede plaats. Het
afschaffen van de Eerste Kamer kan dus alleen als de Tweede Kamer haar wetgevende taak
serieuzer neemt.
Wat de positie van de Raad van State betreft, is voorgesteld dat de regering een
verzwaarde motiveringsplicht moet krijgen. Indien de regering afwijkt van een advies van
de Raad terwijl deze gemotiveerd heeft geconcludeerd tot een schending van of althans
spanning met het constitutionele recht, dan zou de regering niet mogen volstaan met een
marginale motivering. 406 Het is vervolgens wel weer aan het parlement om op deze
motiveringsplicht toe te zien, wil er een dwingende werking vanuit gaan.407 Daarnaast heeft
404
Een aantal voorbeelden: Jurgens & Voermans (n 198) 400-1 stellen voor de invoering van een terugzendrecht voor de
Eerste Kamer, waarbij zij haar vetorecht en dus het laatste woord over wetsvoorstellen behoudt; JA Peters stelt voor de
invoering van een amendementsrecht voor de Eerste Kamer en de Tweede Kamer het laatste woord laten, in ‘Het
Tweekamerstelsel in Nederland: nut en doel’ in Van den Berg, Broeksteeg & Verhey (n 397) 123; JThJ van den Berg stelt
voor de invoering van een amendements- of terugzendrecht onder gelijktijdige opgave van het budgetrecht en het
vetorecht van de Eerste Kamer, in De Eerste Kamer, of: de zin van rivaliteit (afscheidsrede Universiteit Leiden, 29 september
2006) 14-18:
<https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/12624/afscheidsrede_van_den_berg.pdf?sequence=1> laatst
bezocht 3 augustus 2016. Zie daarnaast nog Korevaar n (208) en Drexhage (n 97).
405
Kamerstukken II 2015-2016, 34 430 nr. 2. Zie eveneens E van Outeren, ‘Kamers steunen commissie parlementair stelsel’
(7 juli 2016, NRC) <http://www.nrc.nl/nieuws/2016/07/07/kamers-akkoord-met-commissie-parlementair-stelsela1510437> laatst bezocht 3 augustus 2016.
406
C Waaldijk, Motiveringsplichten van de wetgever (dissertatie Leiden, Vermande 1994) 155-156: ‘De Grondwet is een
“discussiestuk” dat bijzondere motiveringsplichten voor de wetgever met zich meebrengt’. Zie ook De Poorter & Van
Roosmalen (n 168) 148; Schutgens (n 3) 20-3.
407
Van der Woude (n 183) 2756.
80
de Raad van State zelf actie ondernomen om de constitutionele toetsing in zijn
adviseringspraktijk te versterken.408, 409 Zo heeft de Raad onder meer studies uit laten voeren
naar de rol en betekenis van de Grondwet bij de beoordeling van wetsvoorstellen en een
interne commissie, te weten het Constitutioneel Beraad, ingesteld die de Raad van State
kan (pre)adviseren over algemene constitutionele vraagstukken.410
Onlangs heeft Boogaard ervoor gepleit om ‘het huidige Constitutioneel Beraad uit
de achterkamers van het Witte Paleisje aan de Kneuterdijk te halen en uit te rusten met het
idioom en de uitspraakbevoegdheden van weak judicial review’. 411 Hoewel Boogaard een
vaste Kamercommissie voor Constitutionele zaken een prima oplossing acht voor de
versterking van de constitutionele toetsing ex ante, vormt het volgens hem geen oplossing
voor het feit dat een concrete toetsing ex post nog altijd ontbreekt. Die toetsing hoort
eigenlijk bij een rechter thuis, maar nu het wetsvoorstel-Van Tongeren stil ligt, stelt
Boogaard voor om het Constitutioneel Beraad beschikbaar te maken voor eenieder die een
concrete klacht over de grondwettigheid van een in werking getreden wet heeft. De reactie
van het Constitutioneel Beraad zou dan blijven gelden als advies, die tot niets anders
verplicht dan een goede reactie van de wetgever.412
Hiermee raakt Boogaard de kern van het probleem van het huidige systeem van
constitutionele toetsing in Nederland. De wetgever beschikt niet over een glazen bol: op het
moment dat wetgeving ontworpen wordt, is niet alle relevante informatie, waaronder de
gevolgen en neveneffecten van de beoogde wetgeving, bekend.413 Dat wetgeving in abstracto
met hoger recht in overeenstemming wordt geacht door de wetgever, sluit immers niet uit
dat de toepassing van diezelfde wetgeving in concreto ongrondwettige effecten kan hebben
en daarom (door de rechter) moet worden gecorrigeerd.414 In Nederland kan echter alleen
de wetgever dergelijke wetgeving corrigeren. Ervan uitgaande dat daarvoor de politieke wil
bestaat, neemt een wetswijziging echter weer tijd in beslag. Ondertussen doen de gevolgen
408
Vermeulen & Van Roosmalen (n 69) 215 e.v.
Een van de redenen daarvoor was dat uit onderzoek gebleken was dat de Raad van State in haar adviezen over
grondwetskwesties soms zonder duidelijke reden naliet daarover opmerkingen te maken en dat de Raad van State niet
altijd een duidelijk bevestigend of ontkennend antwoord gaf op de vraag naar de verenigbaarheid met hoger recht,
waardoor de regering eerder geneigd was om vast te houden aan het eigen standpunt dan wanneer de Raad van State
duidelijk stelling in nam ten aanzien van de (on)verenigbaarheid. Zie Van Roosmalen (n 168) 55 en Broeksteeg e.a. (n 62)
514, 516.
410
En nog meer, zie Vermeulen & Van Roosmalen (n 69) 217 e.v.
411
G Boogaard, ‘Pleidooi voor een Constitutioneel Beraad’ (januari 2015) TvCR 63.
412
G Boogaard, ‘Glas en plas of water bij de wijn?’ 19 juli 2016 MR-Online <http://www.mronline.nl/snelrecht/staatsrecht/31165-glas-en-plas-of-water-bij-de-wijn> laatst bezocht 5 augustus 2016.
413
Anders dan de rechter, beschikt de wetgever niet over een concreet dossier, dat gedetailleerde informatie over de
uitwerking van een wet in de praktijk bevat, zie P Popelier, ‘Constitutionele toetsing van wetgeving in België’ (2006) 4/5
RegelMaat 120, die het een ‘informatiehandicap’ noemt.
414
EMH Hirsch Ballin, ‘De levende Grondwet’ (2005) 5 RegelMaat 162.
409
81
van de in werking zijnde, ongrondwettige wet zich natuurlijk voelen, met name daar waar
individuele grondrechten in het geding zijn.415
Om die reden wordt dan ook gepleit voor een constitutioneel toetsingssysteem dat
zowel voorziet in een ex ante-toetsing door de wetgever als een ex post- toetsing door de
rechter.416 Het vooruitzicht van rechterlijke toetsing verhoogt de druk voor de wetgever om
constitutionele toetsing serieus te nemen. Zweden en Finland tonen aan dat zo’n systeem
kan bestaan zonder het primaat van de wetgever aan te tasten. Door de rechter uit te rusten
met weak judicial review (de bevoegdheid om ongrondwettige wetten in concrete gevallen
buiten toepassing te laten) en het zwaartepunt te leggen bij de constitutionele toetsing door
de wetgever, houdt de wetgever het laatste woord. Zo zijn er meer waarborgen tegen
ongrondwettige wetgeving zonder afbreuk te doen aan het primaat van de wetgever.
De invoering van weak judicial review lijkt in Nederland echter nog ver weg. Het ligt
daarom in ieder geval voor de hand om de constitutionele toetsing door de Nederlandse
wetgever te versterken. Mijns inziens verdient het aanbeveling dat de Tweede
Kamercommissies op eenzelfde manier gaan functioneren als in de Zweedse Riksdag en de
Finse Eduskunta. Hiermee zou de Tweede Kamer, als directe volksvertegenwoordiger, beter
uitvoering geven aan haar grondwettelijke taak om nieuwe wetten vast te stellen en niet
slechts aan te nemen: de vaststelling van wetten vergt een actievere houding dan het
aannemen van wetten. Het commissiestelsel bestaat al; het zal wellicht een aanpassing van
het Reglement van Orde maar voornamelijk een cultuuromslag van de Tweede Kamer
vergen.
In het verlengde hiervan lijkt een vaste Kamercommissie voor constitutionele zaken
een goed idee om de constitutionele toetsing van wetsvoorstellen te versterken. Momenteel
laat de Tweede Kamer constitutionele toetsing over aan de regering, de Raad van State en
de Eerste Kamer van de Staten-Generaal. Dit is niet te rijmen met het argument tegen
judicial review; dat de rechter wetten niet aan de Grondwet en fundamentele
rechtsbeginselen zou mogen toetsen, omdat de rechter niet democratisch gelegitimeerd is,
impliceert immers dat deze toetsing door een democratisch gelegitimeerd orgaan zoals de
Tweede Kamer moet gebeuren.
Constitutionele toetsing door de Tweede Kamer gebeurt nu echter niet of in ieder
geval
willekeurig,
omdat
constitutionele
toetsing
niet
in
de
Tweede
Kamer
geïnstitutionaliseerd is en omdat zij niet over genoeg kennis beschikt. De instelling van een
415
416
Efthymiou e.a. (n 150) 4-6.
Zie bijvoorbeeld Van der Woude (n 183) 2749.
82
gespecialiseerde, permanente Kamercommissie voor constitutionele zaken komt aan beide
gebreken tegemoet: constitutionele toetsing krijgt een vaste plaats in de parlementaire
behandeling van wetsvoorstellen door de Tweede Kamer en een commissie leent zich voor
het ontwikkelen van expertise. De Tweede Kamer is momenteel niet in staat om de door
geraadpleegde adviesinstanties naar voren gebrachte argumenten tegen elkaar af te wegen
en een eigen standpunt te bepalen. Een commissie die zich in constitutioneel recht
specialiseert is daar beter toe in staat, en verdient dan ook aanbeveling. Overigens tonen de
Zweedse en Finse voorbeelden aan dat zo’n commissie niet helemaal op zichzelf
aangewezen hoeft te zijn, maar steunen kan op de ambtelijke ondersteuning en advisering
door academici en/of rechters.
5.2.
Theoretische relevantie van het rechtsvergelijkend onderzoek
In de voorgaande paragrafen is geprobeerd om de inrichting van het Nederlandse, Zweedse
en Finse wetgevingsproces zo goed mogelijk te beschrijven alsmede in kaart te brengen hoe
constitutionele toetsing in het wetgevingsproces gestalte krijgt. Deze institutionele
benadering past bij het idee van constitutional (institutional) design: een idee dat berust op de
veronderstelling dat een optimale en zorgvuldige vormgeving van een constitutie resulteert
in wenselijke maatschappelijke en politieke uitkomsten. 417 De vraag is natuurlijk of de
vormgeving en inrichting van een proces inderdaad zo belangrijk is voor het resultaat of dat
een en ander met name beïnvloed wordt door gewoontes en gebruiken zoals die zich
binnen een bepaalde rechtscultuur hebben ontwikkeld. Met het oog op het onderwerp van
dit afstudeeronderzoek, namelijk constitutionele toetsing door de wetgever, kan deze vraag
concreter worden gemaakt, te weten: in hoeverre wordt de mate waarin en de manier
waarop de wetgever wetsvoorstellen aan de Grondwet toetst, bepaald door de vormgeving
en inrichting van het wetgevingsproces?
Uit het rechtsvergelijkende onderzoek blijkt dat Nederland, Zweden en Finland qua
constitutional design het een en ander gemeen hebben. Zo worden zowel het Nederlandse als
het Zweedse en Finse parlement op basis van evenredigheid verkozen; oefent elk van de
drie parlementen wetgevende macht uit en kennen de parlementen alle drie een
commissiestelsel. Ook de wetgevingsprocedures in de drie landen vertonen op hoofdlijnen
overeenkomsten: het initiatief voor wetgeving ligt in Nederland, Zweden en Finland
grotendeels bij de regering. Onder diens verantwoordelijkheid worden wetsvoorstellen
417
Zie (n 10).
83
voorbereid en ontworpen en vervolgens ingediend bij het parlement. In het parlement vindt
eerst behandeling in een parlementaire commissie plaats en daarna een plenaire
behandeling.
Zowel het Nederlandse als het Zweedse en Finse parlement wordt evenredig
verkozen en kenmerkt zich derhalve door consensusvorming. Omdat doorgaans geen
enkele politieke partij in een evenredigheidsstelsel de meerderheid van de stemmen (dus
niet de winner takes it all) zal behalen, zullen partijen altijd de samenwerking met andere
partijen aan moeten gaan om te kunnen regeren. Dit betekent dat politieke partijen
compromissen moeten sluiten. De afspraken die in coalitieverband gemaakt worden en
waaraan uitvoering gegeven wordt middels wetgeving, vereisen daarbij telkens de steun van
(een meerderheid binnen) het parlement. Consensusvorming heeft echter in elk van de drie
landen een andere uitwerking.
Het Nederlandse regeerlandschap kenmerkt zich door coalitiefracties. De
Nederlandse regering wordt in principe altijd gevormd door een coalitie van meerdere
partijen, die samen een meerderheid aan zetels in de Tweede Kamer hebben. De
onderhandelingen die partijfracties na verkiezingen met elkaar voeren met het oog op
coalitievorming
resulteert
in
een
gedetailleerd
regeerakkoord.
Ook
tijdens
de
kabinetsperiode vindt intensief tussentijds coalitieoverleg plaats. Dit heeft als gevolg dat er
een
sterke
partijpolitieke
binding
ontstaat
tussen
het
kabinet
enerzijds
en
meerderheidsfracties in de Tweede Kamer, waardoor regering en parlement steeds meer
elkaar vergroeid raken. De monistische verhouding tussenbeide leidt ertoe dat
coalitiefracties in de Tweede Kamer doorgaans geneigd zijn om wetsvoorstellen die de
regering indient te steunen en het dus op de leden van de oppositie aankomt om een
wetsvoorstel bekritiseren. In wezen komt het erop neer dat de bewindslieden hun
wetsvoorstellen in de plenaire vergadering van de Tweede Kamer moeten verdedigen
tegenover de oppositie in het parlement, maar ondertussen zeker zijn van de steun van de
meerderheid waarmee de regering met gemak haar beleidsinitiatieven kan doorvoeren.
Ondanks haar commissiestelsel functioneert het Nederlandse parlement dus als arena,
waarin de regering met de oppositie in debat gaat, wat een spektakel kan zijn, maar weinig
invloed heeft op een wetsvoorstel.
In Zweden komt het zelden voor dat één politieke partij een meerderheid aan zetels
krijgt: minderheidskabinetten zijn daar zelfs de norm. Hierdoor is de regering voor steun
afhankelijk van meerdere kleine partijen in de Riksdag. Onderhandelingen tussen politieke
partijen zijn dan ook kenmerkend voor de Zweedse politiek. Die onderhandelingen vinden
84
plaats in de parlementaire commissies, waarin alle fracties naar evenredigheid
vertegenwoordigd
zijn.
De
commissieleden
voeren
in
de
commissievergadering
inhoudelijke discussies over het voorliggende wetsvoorstel en streven daarbij naar een
oplossing waarin de meerderheid, zo niet alle commissieleden zich kunnen vinden.
Hierdoor kunnen politieke minderheden daadwerkelijk invloed uitoefenen op de
totstandkoming van wetgeving. De compromissen die uit zo’n commissievergadering
vloeien (meestal een aanbeveling om na verwerking van de voorgestelde wijzigingen een
wetsvoorstel goed te keuren) worden doorgaans gerespecteerd door de Riksdag: een
uitgebreid debat tussen de regering en oppositie vindt nauwelijks plaats. Zoals gezegd
kwalificeert de Zweedse Riksdag daarmee als working parliament: de parlementaire
commissieleden stellen zelfstandig en in onderlinge overeenstemming wetgeving vast.
Finland hanteert een tussenvorm. Net als in Nederland wordt Finland over het
algemeen geregeerd door een coalitiekabinet. Het Finse parlement valt uiteen in een
coalitieblok enerzijds en een oppositieblok anderzijds. In de commissies is hier echter niet
veel van te merken. De voorbereiding van wetsvoorstellen kenmerkt zich net als in Zweden
door het streven naar consensusvorming binnen de commissie, die zo samengesteld is dat
zij de verdeling van zetels in de Eduskunta op commissieniveau weerspiegelt. De uitkomst
van de commissievergadering wordt eveneens vrijwel altijd aanvaard in het plenum. Als
working parliament stelt de Eduskunta dus eveneens wetgeving zelfstandig en in onderlinge
overeenstemming vast.
De institutionalisering van een commissiestelsel zegt dus niets over de manier
waarop een parlement functioneert en biedt al helemaal geen garantie voor een grondige en
kritische beoordeling van regeringsvoorstellen. In Nederland domineert de monistische
verhouding tussen de regering en de Tweede Kamer op zodanige wijze, dat deze laatste de
vaststelling van wetten voornamelijk overlaat aan de regering en de kritische beoordeling
daarvan aan Raad van State en de Eerste Kamer. In deze zin lijken vooral de feitelijke
verhoudingen en niet zo zeer het design van het wetgevingsproces van doorslaggevende
betekenis op de mate waarin wetgeving kritisch beoordeeld wordt.
Er is echter wel een duidelijk verschil van constitutional design dat kan verklaren
waarom de Tweede Kamer haar wetgevende taak uitbesteedt aan andere actoren, terwijl de
Riksdag en de Eduskunta dit niet doen. De Riksdag en de Eduskunta zijn namelijk allebei
ontworpen als unicameraal parlement, aan wie als enig orgaan de wetgevende macht is
toegekend. De Nederlandse Grondwet kent daarentegen de wetgevende macht toe aan de
regering en het parlement tezamen, waarbij het parlement uit twee Kamers bestaat.
85
Doordat niet één maar drie instanties belast zijn met de vaststelling van wetgeving kan de
Tweede Kamer haar wetgevende taak afschuiven op de andere twee actoren. In deze zin
lijkt constitutional design dus wel degelijk invloed te hebben op de manier waarop een
parlement zijn wetgevende taak opvat.
Als onderdeel van haar wetgevende taak laat de Tweede Kamer de constitutionele
toetsing van wetgeving eveneens over aan de regering, de Raad van State en de Eerste
Kamer, maar omdat coalitiefracties in de Tweede Kamer de neiging vertonen om
regeringsvoorstellen voor lief te nemen, is, de invloed van de Raad van State, wiens
adviezen de wetgever niet binden, en de Eerste Kamer, die tot volgzaamheid veroordeeld
is, op de (constitutionele) kwaliteit van wetgeving betrekkelijk te noemen.
Kortom, de Tweede Kamer lijkt de vaststelling en de constitutionele toetsing van
wetten dus voornamelijk uit te besteden: niet omdat het moet, maar omdat het kan –
namelijk omdat de inrichting van het wetgevingsproces en de daarbinnen ontstane
gewoonten en verhoudingen dat toelaten. Het antwoord op de hoofdvraag is dus dat de
inrichting van het wetgevingsproces deels bepaalt hoe de wetgever wetsvoorstellen aan de
Grondwet toetst.
Het design van een wetgevingsproces is namelijk niet doorslaggevend voor de wijze
waarop de wetgever aan de Grondwet toetst, maar schept wel een kader waarbinnen
vervolgens bepaalde verhoudingen en dynamieken kunnen ontstaan, die zich in andersgeschapen kaders waarschijnlijk niet als zodanig zouden kunnen ontwikkelen. Denk aan de
monistische verhouding tussen de regering en het parlement in Nederland enerzijds en het
negative parliamentarianism in Zweden anderzijds. Deze feitelijke verhoudingen hebben meer
invloed op de manier waarop een parlement functioneert dan de institutionalisering van
een parlementair commissiestelsel.
Does constitutional design matter, of wordt de betekenis van constitutional design
overschat? Op basis van dit afstudeeronderzoek alleen is het onmogelijk om te zeggen in
hoeverre de vormgeving en de inrichting van een constitutioneel stelsel bepalend is voor
bepaalde feitelijke uitkomsten. Dát er invloed van een bepaald design uitgaat, kan wat mij
betreft niet worden ontkend. Dat er echter ook andere factoren zijn die het functioneren
van de staatsmachten beïnvloeden, is wat mij betreft eveneens onmiskenbaar. Om beter
vast te kunnen stellen in hoeverre design en in hoeverre andere factoren invloed hebben op
het functioneren van de staatsmachten, zouden dan ook meer concrete bottom up-studies
gedaan moeten worden om bepaalde wisselwerkingen bloot te leggen en uit te zoeken
welke factoren (zoals design) die wisselwerking (mede) bepalen.
86
6.
Conclusie
In het Nederlandse wetgevingsproces vindt constitutionele toetsing plaats op verschillende
momenten en door meerdere actoren: tijdens de voorbereiding van regeringsvoorstellen
wordt op verschillende ministeries een constitutionele toets verricht, deze wetsvoorstellen
worden door de Raad van State als onafhankelijke adviesinstantie aan de constitutie
getoetst en tenslotte legt ook de Eerste Kamer een kritische toets aan bij de behandeling van
wetsvoorstellen. Constitutionele toetsing vindt echter niet plaats tijdens de behandeling van
wetsvoorstellen in de Tweede Kamer. De Tweede Kamer is sowieso niet actief in het
vaststellen van wetgeving; zij neemt regeringsvoorstellen over het algemeen vrij
gemakkelijk aan vanwege de monistische verhoudingen tussen regering en Tweede Kamer.
Hoe minder invloed de Tweede Kamer uitoefent op de totstandkoming van nieuwe
wetgeving, hoe meer twijfels dit echter veroorzaakt over de democratische legitimatie van
die wetgeving.
Naar Zweeds en Fins voorbeeld zou de Tweede Kamer er dan ook goed aan doen
om haar commissiestelsel nieuw leven in te blazen. Op commissieniveau zouden
wetsvoorstellen grondig bestudeerd moeten worden teneinde wetgeving vast te stellen die
de Tweede Kamer voor eigen rekening durft te nemen. Daarnaast zou, eveneens naar
Zweeds en Fins voorbeeld, de Tweede Kamer een vaste Kamercommissie voor
Constitutionele Zaken moeten instellen. Op die manier krijgt constitutionele toetsing een
vaste plaats in de parlementaire behandeling van wetsvoorstellen door de Tweede Kamer.
Ook leent de instelling van zo’n commissie zich perfect voor het ontwikkelen van expertise
op het gebied van constitutioneel recht en waar het de Tweede Kamer thans aan schort.
Door de constitutionele toetsing door de Tweede Kamer te versterken, zal de
onderlinge controle tussen de wetgevingsactoren beter van de grond komen. De regering
zal moeten anticiperen op een strengere constitutionele toetsing in de Tweede Kamer en de
instelling van een vaste Kamercommissie voor constitutionele zaken maakt de Tweede
Kamer meer ontvankelijk voor kritisch advisering door de Raad van State.
Een zorgvuldige en kritische voorbereiding van wetgeving verkleint de kans op
ongrondwettige wetgeving, maar kan niet voorkomen dat de toepassing van diezelfde
wetgeving in concreto tot ongrondwettige resultaten leidt. Een compleet systeem van
constitutionele toetsing zou daarom niet kunnen zonder een vorm van rechterlijke toetsing
ex post. Zweden en Finland tonen aan dat de invoering van een toetsingsbevoegdheid voor
de rechter mogelijk is zonder afbreuk te doen aan het primaat van de wetgever. Dit is in
Nederland het overwegen waard.
87
Download