Ringvaartzijde 23 Lisse Ruimtelijke onderbouwing identificatie planstatus projectnummer: datum: status: 080105.19236.00 27-01-2015 20-04-2015 voorontwerp ontwerp opdrachtleider: ing. D.J. Willems imro-code : NL.IMRO.0553.roringvaartz23-VAX1 Delftseplein 27b aangesloten bij: RBOI - Rotterdam postbusbv150 Delftseplein 27b 3000 AD Rotterdam Postbus 150 T: 010-20 18 555 3000 AD Rotterdam telefoon (010) E-mail: 201 [email protected] 55 E-mail: [email protected] 2 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding en doel 3 1.2 Ligging plangebied 3 1.3 Vigerend bestemmingsplan 4 1.4 Leeswijzer 4 Hoofdstuk 2 Planbeschrijving 5 2.1 Bestaande situatie 5 2.2 Beoogde situatie 6 Hoofdstuk 3 Beleidskader 8 3.1 Beleidskaders 8 3.2 Provinciaal- en regionaal beleid 8 3.3 Gemeentelijk beleid 10 Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken 13 4.1 Verkeer en parkeren 13 4.2 Bodem 14 4.3 Water 14 4.4 Ecologie 17 4.5 Archeologie en cultuurhistorie 20 4.6 Bedrijven en milieuhinder 20 4.7 Externe veiligheid 21 4.8 Planologisch relevante leidingen 22 4.9 Geluidhinder 22 4.10 Luchtkwaliteit 23 4.11 Beperkingengebied Schiphol 24 4.12 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) 24 Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 25 5.1 Economische uitvoerbaarheid 25 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 25 Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 3 Hoofdstuk 1 1.1 Inleiding Aanleiding en doel Aan de Ringvaartzijde 23 in Lisse is een vrijstaande woning gelegen. De eigenaar van de woning aan de Ringvaartzijde 23 heeft het zuidelijk gelegen perceel van de gemeente Lisse gekocht. De eigenaar heeft namelijk het voornemen om de woning uit te breiden op de begane grond en de tuin te vergroten. De uitbreiding van de woning en het gebruik als tuin is niet mogelijk in het huidige vigerende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling toch doorgang te kunnen laten vinden is een 'omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan' benodigd. Onderdeel van deze omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Dit rapport vormt deze ruimtelijke onderbouwing. 1.2 Ligging plangebied Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Lisse. Het grenst aan de oostzijde van het gebied Greveling. Het plangebied is gelegen aan de Ringvaartzijde aan de oostzijde en wordt begrensd door de Ringvaart aan de westzijde. Het plangebied betreft het gehele perceel van de woning Ringvaartzijde 23. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven. Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps) Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 4 1.3 Vigerend bestemmingsplan Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Meerzicht-1', dat op 26 juni 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad. De bestaande woning is overeenkomstig het huidig gebruik bestemd als 'Wonen'. Het plangebied is aangegeven met de blauwe markering. Een gedeelte van het plangebied kent een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Het voormalige gemeentelijk perceel dat momenteel gebruikt wordt als tuin, heeft de bestemming 'Verkeer'. Een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.2. De gewenste ontwikkeling van de uitbreiding van de woning past niet binnen dit bestemmingsplan. Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Meerzicht-1 met markering plangebied (blauw) 1.4 Leeswijzer Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd: Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande- en beoogde situatie; Hoofdstuk 3 gaat in op de beleidscontext; Hoofdstuk 4 toont de conclusies van de uitgevoerde onderzoeken op het gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie en water; Hoofdstuk 5 maakt de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 5 Hoofdstuk 2 2.1 Planbeschrijving Bestaande situatie Omgeving plangebied Het plangebied ligt binnen de zone langs de Ringvaart. De Ringvaart kenmerkt zich door openheid in de stedenbouwkundige structuur. Vanuit de Grevelingenstraat is er een open verbinding via een voetpad naar de Ringvaart. De woning Ringvaartzijde 23 is onderdeel van het woongebied Meerzicht en vormt de afronding van de rij woningen langs de Ringvaart. Het appartementencomplex 'Cascade' is de stedenbouwkundige afronding van dit deel van de Ringvaart. Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied (bron: Bing Maps) Plangebied In het plangebied is momenteel een woning gelegen. Een deel van het plangebied wordt gebruikt als tuin. Aan de zuidzijde van het perceel was voorheen een gemeentelijk perceel openbaar groen. Dit perceel is later aangekocht door de eigenaar van de woning Ringvaartzijde 23 en is heringericht als tuin. Aan de Ringvaart is een steiger aangelegd zodat boten aangemeerd kunnen worden. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 6 2.2 Beoogde situatie Een deel van het perceel is feitelijk ingericht als tuin. Deze onderbouwing ziet op het afwijken van de bestemming Verkeer ten behoeve van wonen/tuin. De perceelwijziging ziet op onderstaand perceel dat rood omkaderd is. Hiermee wordt het mogelijk de woning aan deze zijde uit te bouwen. De woning wordt uitgebreid op de begane grond. De uitbreiding betreft de aanbouw van een zitkamer met een 2 oppervlakte van 42 m . De uitbouw kent een breedte van 6 m en een lengte van 7 m. De hoogte bedraagt circa 3,2 m. De uitbouw is 1 m gelegen achter de voorgevelrooilijn. In figuur 2.2 zijn ontwerptekeningen opgenomen. Figuur 2.2 Voorgevel, ter plaatse van rode cirkel is de uitbreiding aangeduid Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 7 Figuur 2.3 Rechter zijgevel, ter plaatse van rode cirkel is de uitbreiding aangeduid Figuur 2.4 Perceeluitbreiding, ter plaatse van het rode vlak Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 8 Hoofdstuk 3 3.1 Beleidskader Beleidskaders Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het rijk wil zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten, om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor de kleinschalige ontwikkeling van de uitbreiding van de woning, stelt het rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg. 3.2 Provinciaal- en regionaal beleid Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014) De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen. De vier rode draden zijn: 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is; 2. vergroten van de agglomeratiekracht; 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit; 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is': Beter benutten en opwaarderen van wat er is Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Met de uitbreiding van de bestaande woning wordt er ingezet op het beter benutten van de beschikbare ruimte. Gezien de ligging van het plangebied tussen andere woningen wordt daarnaast een deel van de Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 9 weg omgezet naar de functie tuin. Deze functie past beter binnen de omgeving aangezien de bestaande verharding niet noodzakelijk is waardoor het bestaande terrein beter benut wordt. Bestaand stads- en dorpsgebied Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid. Conclusie De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit. Programma Ruimte (9 juli 2014) Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet. Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied. Aangezien er geen toename is van het aantal woningen is er geen toetsing noodzakelijk aan de woningbouwbehoefte. Conclusie De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. Verordening Ruimte (9 juli 2014) De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen zijn hier onder uitgelicht. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 10 Ladder duurzame verstedelijking De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. Aangezien er geen toename is van het aantal woningen is er geen toetsing noodzakelijk aan de ladder van duurzame verstedelijking. Conclusie De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Provinciale Verordening. Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim vijfhonderdduizend inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie. De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. Conclusie Gezien de ligging binnen de rode contour en dat de ontwikkeling toeziet op de uitbreiding van een bestaande woning en niet op de realisatie van nieuwe woningen, past de ontwikkeling de regionale structuurvisie. 3.3 Gemeentelijk beleid Structuurvisie 'Vertalen, verbinden en versterken' (2011) De Structuurvisie Vertalen, verbinden en versterken vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie uit 2010. In de visie positioneert Lisse zich niet alleen als onderdeel van de Bollenstreek maar ook als zelfbewuste zelfstandige gemeente. De Structuurvisie borduurt voor een groot gedeelte voort op de reeds bestaande beleidsstukken. Het doel van de structuurvisie is het samenbrengen en ruimtelijk op elkaar afstemmen van alle ruimtelijk relevante regionale en lokale beleidsuitspraken op kaart en te komen tot een afgestemde uitvoering van de beleidsuitspraken via een integraal uitvoeringsprogramma. In de structuurvisie zijn de opgaven voor de toekomst opgenomen en vertaald in een ruimtelijk kader waarbij de volgende ruimtelijke principes gelden: contrasten behouden en versterken; Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 11 verbindingen leggen; herstructurering stedelijk gebied; herstructurering en bevorderen medegebruik landelijk gebied; versterken imago Lisse: centrum van de Bollenstreek. Conclusie In dit plan is vooral het principe 'herstructurering stedelijk gebied' van belang. De woning maakt onderdeel uit van de transformatie van het voormalige bedrijventerrein aan de Grevelingstraat. De uitbreiding van de woning is een beperkte aanpassing die past binnen de visie van herstructurering. Masterplan Greveling (2001) Voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein aan de Greveling naar een woningbouwlocatie is in 2001 een Masterplan opgesteld. Deze ontwikkeling zal gefaseerd worden ontwikkeld. Het Masterplan is de ruimtelijke onderbouwing voor de verschillende bouwplannen die op basis van een artikel 19 WRO procedure verleend kunnen worden. Voor de ontwikkeling van de Greveling zijn onderstaande uitgangspunten van belang: a. de lengte van het water zal geheel worden benut: enerzijds zal de uitgifte van particuliere gronden aan het water belangrijk zijn voor kopers van een woning in het hogere segment, omdat de mogelijkheid wordt geboden om boten bij het eigen perceel aan te meren. Anderzijds zal op enkele plekken door middel van onder andere kaden (in het westelijk deelgebied), en insteken vanuit de Greveling het gebied in, de oever juist openbaar worden gemaakt als een 'balkon' van de wijk Meerzicht aan het water; b. behouden van de groene zone langs de Grevelingstraat; c. de locatie zal worden verdeeld in een viertal deelgebieden die een eigen karakteristiek hebben en daardoor ook verschillende ruimtelijke uitgangspunten kennen. Onderscheiden worden de zone langs en grenzend aan de Grevelingstraat, de zone direct gelegen langs het water van de Greveling, de locatie op het Sierexterrein en het gebied dat grenst aan de Ringvaart van de Haarlemmermeer. In onderstaande figuur zijn deze uitgangspunten vertaald in het stedenbouwkundig plan. Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan Greveling Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 12 Conclusie De woningen aan de Ringvaartzijde zijn reeds gebouwd. Andere delen van de wijk zijn nog niet (geheel) voltooid. De uitbreiding van de woning aan de Ringvaartzijde 23 vindt plaats op basis van de gestelde uitgangspunten. Het plan heeft geen effect op het benutten van het water van de Ringvaart. De zichtlijn op het water van de Greveling blijft door de uitbreiding behouden omdat ter plaatse van de weg er zich is. Bij uitbreiding van de woning en de tuin blijft de Ringvaart via de Grevelingenstraat te bereiken en te beleven. Het plan is in lijn met het Masterplan. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 13 Hoofdstuk 4 4.1 Sectorale onderzoeken Verkeer en parkeren Verkeersontsluiting Gemotoriseerd verkeer De ontwikkeling is gelegen aan de Ringvaartzijde. De Ringvaartzijde is een doodlopende weg waardoor enkel bestemmingsverkeer deze straat gebruikt. De uitbouw is gelegen parallel aan het einde van de Grevelingstraat. Beide wegen hebben een maximumsnelheid van 30 km/h. De route Laan van Rijckevorsel-Gladiolenstraat waarop het plangebied via de Grevelingstraat wordt ontsloten, heeft een gebiedsontsluitende functie met een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze weg sluit ten zuiden aan op de provinciale weg N208. De N208 geeft in zuidelijke richting verbinding met Sassenheim en de A44. In noordelijke richting geeft de weg verbinding met Haarlem via Hillegom en Heemstede en de N207 richting de A4. Langzaam verkeer Ook voor het langzaam verkeer vindt de ontsluiting van het plangebied plaats op de Grevelingstraat. Fietsers maken op deze erftoegangsweg, conform de richtlijnen uit Duurzaam Veilig, gebruik van dezelfde rijloper als het gemotoriseerd verkeer. De functie van de weg met daarbij passende verkeersintensiteiten en een relatief lage verkeerssnelheid maken dit mogelijk. Ten noordwesten van het plangebied sluit de Grevelingstraat aan op de route Laan van Rijckevorsel-Gladiolenstraat. Deze weg beschikt aan beide zijden van de weg over fietsstroken. Dit is, vanwege beperkingen in het ruimtegebruik, de minimale inrichting voor een gebiedsontsluitingsweg. Ter hoogte van het kruispunt met de Heereweg wordt aangesloten op de daar aanwezige vrijliggende fietspaden richting de N208. Langs alle genoemde wegen, zijn ten behoeve van voetgangers, trottoirs aanwezig. Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling Er is sprake van een uitbouw van een bestaande woning waarbij er geen toename is het van aantal personen. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van verkeer en heeft daarom geen invloed op de huidige verkeersafwikkeling. Parkeren De uitbreiding van de woning leidt niet tot een toename van verkeer waardoor er geen extra parkeerbehoefte ontstaat. Parkeren vindt plaats op eigen terrein en zal niet wijzigen. Conclusie De ontsluiting van de ontwikkelingslocatie voor het autoverkeer en het langzaam verkeer is goed. Er vindt geen wijziging plaats van de verkeersbehoefte. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 14 4.2 Bodem Toetsingskader Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In het algemeen wordt de richtlijn gehanteerd dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek Het plan voorziet planologisch gezien in een functiewijziging. In de feitelijke situatie is er reeds een tuin aanwezig. Uit gegevens van het bodemloket blijkt dat in de periode 2003/2004 bodemsanering heeft plaatsgebonden. In 2006 is er door Geofox-Lexmond een evaluatierapport geschreven. De bodem is daarmee geschikt voor de functie wonen en nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Conclusie Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan. 4.3 Water Waterbeheer en watertoets De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld. Europa: Kaderrichtlijn Water (KRW) Nationaal: Nationaal Waterplan (NW) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) Waterwet Provinciaal Provinciaal Waterplan Provinciale Verordening Ruimte Provinciale Structuurvisie Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 15 Waterschapsbeleid Waterbeheerplan 2010-2015 Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan Keur en Beleidsregels 2009 Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden); watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken); andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene. Huidige situatie Algemeen Het plangebied is gelegen aan de Ringvaartzijde 23 te Lisse en betreft een woonperceel. Ten oosten van het perceel is de Ringvaart gelegen. Het plangebied ligt in de Meer- en Duinpolder met een zomer- en winterpeil van -1.62 m ten opzichte van NAP. Bodem en grondwater Het plangebied is conform de informatie van de bodemkaart gelegen ter plaatse van Veen op ongerijpte klei en beschikt over grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m onder maaiveld, en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,5 tot 0,8 m onder maaiveld. Waterkwantiteit en waterkeringen. De watergang Ringvaart ten oosten van het plangebied betreft een primaire watergang. Parallel aan deze watergang loopt een regionale waterkering. De beschermingszone ten behoeve van deze waterkering is in het plangebied gelegen. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 16 Afvalwaterketen en riolering De woning is in de huidige situatie aangesloten op de gemeentelijke riolering. Toekomstige situatie Algemeen De ontwikkeling betreft een aanbouw aan de woning aan de zuidzijde van de woning van circa 42 m². Planologisch wordt de verkeersbestemming gewijzigd naar de bestemming wonen waardoor het verhard oppervlakte afneemt. Ten gevolge van deze aanbouw zal het verhard oppervlak binnen het plangebied feitelijk toenemen omdat de tuin reeds wordt gebruikt als onverhard gebied. Planologisch gezien neemt het verhard oppervlakte juist af. Deze toename is echter dermate gering dat in combinatie met het feit dat er geen oppervlaktewater in de buurt aanwezig is waarop aangesloten kan worden, het realiseren van open water niet realistisch geacht wordt. Het oppervlaktewater kan wel afgekoppeld worden en infiltreren in de tuin van de woning, of afgekoppeld worden op de Ringvaart. Watersysteemkwaliteit en ecologie Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Veiligheid en waterkeringen De geplande uitbouw komt in de beschermingszone en mogelijk in de kernzone van de waterkering uit. De uitvoering van de bouw is daarom onderhevig aan restricties met name voor het graven in de grond. Zie hiervoor de beleidsregels waterkeringen op www.rijnland.net. Voor de bouw in de zones van de waterkering is een watervergunning vereist. Voor de bouw begint hierover vooroverleg met Rijnland te hebben en watervergunning tijdig aan te vragen. Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringsbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod. Riolering en afkoppelen Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat: a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt; b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt; c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater; d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd; e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d: zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt; Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 17 lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht; De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan. Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld: duurzaam bouwen; het toepassen van berm- of bodempassage; toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen; het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel; adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen); het toepassen van duurzaam onkruidbeheer; de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan; het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP. Conclusie De in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. 4.4 Ecologie Beleid en normstelling Gebiedsbescherming Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies op het gebied van bijvoorbeeld weidevogelgebieden en EHS. Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is daarnaast de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet beschermd de Europese- en nationale natuurgebieden. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 18 Soortenbescherming Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dieren plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied ligt op ruim 5 km afstand en betreft het Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid. Vanwege de beperkte omvang van het plan en de grote afstand tot de beschermde gebieden zijn negatieve effecten uit te sluiten. Tevens zijn er geen nadelige effecten op gebieden met strategische reservering natuur, weidevogelgebieden of karakteristieke landschapselementen. Flora- en faunawet De ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand een bronnen- en literatuurstudie en een biotooptoets in het veld. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 19 Situatie Het perceel aan de Ringvaartzijde 23 betreft een woonperceel met een recent gebouwde woning. Rondom de woning zijn tuinen van de woningen aan de Ringvaartzijde gelegen. Deze tuinen is eigendom van een particulier en wordt regelmatig en intensief onderhouden. Op het perceel aan de Ringvaartzijde 23 is geen oppervlaktewater aanwezig. Voorgenomen ingrepen De voorgenomen ontwikkeling betreft het uitbreiden van de bestaande woning aan de Ringvaartzijde 23 met een uitbouw van circa 42 m². Hiertoe is het nodig om de volgende werkzaamheden uit te voeren: verwijderen van circa 50 m² grasveld. Toetsing aan natuurwetgeving en voorzorgsmaatregelen Grondgebonden zoogdieren Op basis van de beschikbare verspreidingsgegevens, de ligging van het plangebied in de bebouwde kom en het ontbreken van geschikte biotopen, kan de aanwezigheid van strikter beschermde soorten worden uitgesloten. Vleermuizen Alle vleermuizen zijn streng beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Door de voorgenomen ontwikkeling verdwijnen geen vaste rust- en verblijfplaatsen of functies die van belang zijn voor vaste rust- en verblijfplaatsen in de directe omgeving. Vervolgstappen in het kader van de Flora- en faunawetgeving zijn echter niet aan de orde. Broedvogels De bescherming van vogels is gericht op de aan- of afwezigheid van broedgevallen. Omdat voor deze soorten geldt dat het nest eenmalig wordt gebruikt, vallen dergelijke nesten alleen tijdens het gebruik ervan door vogels onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, mits het nest is verlaten. Om er zeker van te zijn dat in gebruik zijnde nesten ontbreken is het daarom aan te bevelen buiten het broedseizoen te werken, ofwel buiten de periode maart-juli. In het geval het niet mogelijk is om buiten deze periode te werken, is vlak voorafgaand (maximaal 2-3 dagen van te voren) een controle op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten nodig door een ecoloog/ter zake kundige. Nesten met een jaarrond beschermde status (categorie 1 t/m 4 van de vaste nesten) ontbreken in het plangebied. Vervolgstappen in het kader van de Flora- en faunawet zijn daarom niet nodig. Nesten van de ekster vallen onder categorie 5 van de vaste nesten. Deze nesten zijn alleen jaarrond beschermd in het geval de ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. De ekster komt zeer algemeen voor in de regio. Om deze reden is het enkel nodig om rekening te houden met de broedperiode van deze soort. Conclusie Voor de uitvoering van de geplande ingreep is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet benodigd. De Flora- en faunawet zal de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 20 4.5 Archeologie en cultuurhistorie Regelgeving en beleid Wet archeologische monumentenzorg Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: Provincie Zuid-Holland) Onderzoek en conclusie De archeologische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland geeft aan dat sprake is van een lage trefkans op archeologische sporen. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. 4.6 Bedrijven en milieuhinder Beleid In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa: een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 21 Om in dit plan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt. Onderzoek De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van één woning. Er worden daarmee geen nieuwe gevoelige functies gerealiseerd, en de huidige gevoelige functie wordt niet in de richting van de aanwezige bedrijven uitgebreid. De aanwezige bedrijven worden eveneens niet in haar bedrijfsvoering beperkt. Conclusie Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg. 4.7 Externe veiligheid Toetsingskader Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Bij externe veiligheid zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Besluit externe veiligheid inrichtingen Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor -6 kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10 per -6 jaar. Binnen de PR 10 -contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR -6 10 -contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. Vigerende circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen Het toetsingskader voor vervoer gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de vigerende Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op basis van de Circulaire is in nieuwe situaties de -6 grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10 per jaar. Voor beperkt kwetsbare -6 objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10 per jaar. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 22 voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid In 2014 is het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BEVT) vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Besluit externe veiligheid buisleidingen Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de eerder genoemde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Met het Bevb wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het GR. Tevens dient rekening te worden gehouden met belemmeringenzones. Onderzoek In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen die gevolgen hebben voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied. Over de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit het Ontwerpbasisnet water blijkt dat het een binnenvaartweg zonder toetsafstand is (groene lijn in het Ontwerpbasisnet). Hiervoor gelden geen beperkingen voor het plangebied omdat: geen sprake is van een PR-contour; geen verantwoording van het GR nodig is bij ontwikkelingen langs een dergelijke vaarweg (nauwelijks merkbare effecten op het GR, mede omdat beperkt aantal wordt gerealiseerd); geen sprake is van een plasbrandaandachtsgebied. In de omgeving wordt voor het overige geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor of door buisleidingen. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling. 4.8 Planologisch relevante leidingen In het plangebied en zijn directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling. 4.9 Geluidhinder Beleid Wet geluidhinder en 30 km/h-wegen Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 23 Onderzoek en conclusie De Lisserdijk en overige wegen kennen een maximumsnelheid van 30 km/h en zijn vrijgesteld van toetsing aan de Wgh. Het aantal geluidgehinderden neemt niet toe. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook niet noodzakelijk. 4.10 Luchtkwaliteit Toetsingskader Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof toetsing van grenswaarde stikstofdioxide jaargemiddelde 60 µg / m³ (NO2) concentratie jaargemiddelde 40 µg / m³ concentratie fijn stof (PM10) jaargemiddelde 40 µg / m³ concentratie 24-uurgemiddelde max. 35 keer p.j. concentratie meer dan 50 µg / m³ geldig 2010 tot en met 2014 vanaf 2015 vanaf 11 juni 2011 vanaf 11 juni 2011 Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM) In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden: een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³); een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Onderzoek De uitbreiding van de woning zorgt niet voor een extra woning, en dus ook niet voor een extra verkeersgeneratie. De ontwikkeling draagt daarom niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit (NIBM). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 24 Om inzicht te bieden in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl/viewer). Uit de Monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in Lisse (dit betreffende de doorgaande wegen zoals de N208 en de Hillegommerdijk) ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de luchtkwaliteitswetgeving voor stikstofdioxide en fijn stof. Langs wegen met een lagere verkeersintensiteit zal de concentratie luchtverontreinigende stoffen lager bedragen dan langs de maatgevende wegen. De concentraties voldoen ruimschoots aan de grenswaarden, waardoor sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteitswetgeving de realisatie van het project niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van de beoogde ontwikkeling. 4.11 Beperkingengebied Schiphol Toetsingskader De Wet tot wijziging van de wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder Wijzigingswet genoemd) is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor een het regime voor de luchthaven Schiphol. De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit besluit wordt een beperkingengebied genoemd waarin beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidbelasting. Tevens zijn er hoogtebeperkingen en regels met beperkingen ten aanzien van grondgebruik of bestemmingen met een vogelaantrekkende werking. Onderzoek en conclusie Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied. Daarnaast kan worden opgemerkt dat de ontwikkeling niet zorgt voor een extra geluidgevoelige functie, daar het uitbreiding van een bestaande woning betreft. Er wordt geconcludeerd dat de luchthaven Schiphol dan ook geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. 4.12 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om projecten die genoemd zijn in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval wordt het plan het realiseren van een uitbouw, als activiteit, wel genoemd in deze bijlage (categorie D11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Echter gelet op de omvang en de ligging van dit plan is een beoordeling van milieueffecten zoals bedoeld in het Besluit niet nodig. De ruimtelijke onderbouwing biedt voldoende inzichten in de milieuaspecten van dit plan. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00 25 Hoofdstuk 5 5.1 Uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Wanneer een gemeente kosten maakt voor het bouwrijp maken van gronden en het aanleggen van infrastructuur, kan zij die door het opstellen van een exploitatieplan verhalen bij partijen die hier gebruik van maken. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig, wanneer het kostenverhaal 'anderszins' verzekerd is. Met de ontwikkelaar zal voor de vaststelling van de omgevingsvergunning een anterieure overeenkomst worden gesloten. De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De gronden waarop de ontwikkeling plaats gaat vinden zijn reeds in eigendom van de particulier. De initiatiefnemer draagt verder de kosten van de nieuwbouw en de procedurele kosten. Eventuele kosten voor de gemeente zijn hiermee afgedekt en de ontwikkeling wordt daardoor financieel uitvoerbaar geacht. 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Concept ontwerp omgevingsvergunning De concept ontwerp omgevingsvergunning is toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviespartners conform artikel 3.11 Bro juncto 6.18 Bor. Onderstaand is een samenvatting opgenomen van de reacties van de overlegpartners. Provincie Het plan is niet strijdig met de belangen van de provincie Zuid- Holland. Rijnland - De geplande uitbouw aan de zuidzijde komt in de beschermingszone en mogelijk ook in de kernzone van de waterkering uit. De uitvoering van de bouw is daarom onderhevig aan restricties met name voor het graven in de grond. Zie hiervoor de beleidsregels waterkeringen op www.rijnland.net - Gestelde in paragraaf 4.3 onder “veiligheid en waterkeringen” aan te passen zodat blijkt dat de uitbouw wel in de beschermingszone en mogelijk ook in de kernzone van de waterkering gelegen is; - Verder zijn er geen waterstaatskundige belangen in het geding. De toename van het verharde oppervlak is beperkt waardoor daar geen compensatieverplichting geldt; - Voor de bouw in de zones van de waterkering is een watervergunning vereist. Voor de bouw begint hierover vooroverleg met Rijnland te hebben en watervergunning tijdig aan te vragen. Brandweer Er is geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. De aspecten adequate hulpverlening, het bluswater en bereikbaarheid voldoen aan de praktijkrichtlijnen. Ontwerp omgevingsvergunning De ontwerp vergunning wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd voor een ieder. De eventuele binnengekomen zienswijzen zullen worden beantwoord waarna het college beslist over de definitieve vergunning. Rho adviseurs voor leefruimte 080105.19236.00