Referaten Inwendige geneeskunde Is orale antistollingsmedicatie beter in te stellen met behulp van een computerprogramma? Bij patiënten die behandeld worden met orale vitamine-K-antagonisten wordt regelmatig de ‘international normalized ratio’ (INR) gecontroleerd. Indien deze niet in de therapeutische zone ligt, wordt de dosering bijgesteld. Poller et al. onderzochten of het gebruik van een computerprogramma (DAWN AC anticoagulant therapy management system, versie 407) voordelen heeft boven het traditioneel doseren.1 Dit programma kan gebruikt worden voor zowel reeds ingestelde als nieuw in te stellen behandeling. Het programma neemt de nieuwe en voorafgaande INR’s, de therapeutische zone van de patiënt en de vorige doseringen in beschouwing. Vervolgens worden het tijdstip voor de volgende INR-bepaling en de doseringen tot aan dat tijdstip geadviseerd aan de hand van een (door een expert) gedefinieerde tabel met doseringsregels. In 5 Europese centra verrichtten de auteurs een gerandomiseerd onderzoek, waarbij zij keken hoe lang de INR’s binnen de therapeutische zone vielen bij traditioneel doseren (148 patiënten) en bij doseren door middel van genoemd computerprogramma (137 patiënten). Patiënten werden minimaal 3 maanden behandeld met orale anticoagulantia. De gemiddelde tijd in de therapeutische zone was significant hoger bij patiënten bij wie de dosering door de computer gegenereerd werd dan bij degenen bij wie de dosering op traditionele wijze totstandkwam (63,3 versus 53,2%). Bij uitsplitsen naar reeds ingestelde en nieuw in te stellen antistollingsbehandeling was er eveneens een voordeel voor patiënten bij wie geautomatiseerd gedoseerd werd, alhoewel dit voor de nog niet ingestelde behandeling niet significant was. De auteurs concluderen dat doseren met behulp van een computerprogramma een betere controle geeft dan doseren door ervaren medici. Belangrijk is wel dat men zich realiseert dat in dit niet geblindeerde onderzoek in 22% van de gevallen de arts de door het computerprogramma voorgestelde dosering aanpaste. Bovendien lijkt het adequaat functioneren van het programma zeer afhankelijk van de door de gebruiker te definiëren tabel met doseringsregels. 1 literatuur Poller L, Shiach CR, MacCallum PK, Johansen AM, Münster AM, Magalhães A, et al. Multicentre randomised study of computerised anticoagulant dosage. Lancet 1998;352:1505-9. b.a.hutten m.h.prins Endocrinologie Een specifieke vorm van obesitas veroorzaakt door een mutatie in de adipocytendifferentiatieregulator PPARg2 Genetische factoren spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van obesitas. Het is niet precies bekend welke genen bij dit proces betrokken zijn, maar een belangrijke rol is mogelijk weggelegd voor het gen van de transcriptiefactor ‘peroxisome-proliferator-activated receptor gamma 2’ (PPARg2), een regulator van de adipocytendifferentiatie. Ristow et al. bestudeerden de samenhang tussen mutaties van het PPARg2-gen en de aanwezigheid van obesitas bij 358 Duitse proefpersonen, van wie 237 een normaal gewicht en 121 overgewicht (een Quetelet-index groter dan 29 kg/m2) hadden. Bij 4 van de 121 proefpersonen met obesitas en bij geen van de proefpersonen met een normaal lichaamsgewicht werd een mutatie van PPARg2 aangetroffen. De fysiologische relevantie van deze mutatie werd vervolgens aangetoond in een in-vitromodel: overexpressie van het mutante gen in fibroblasten van muizen veroorzaakte intracellulaire accumulatie van triglyceriden en een versnelde differentiatie tot adipocyten. Binnen de groep proefpersonen was het verband van deze mutatie met obesitas statistisch significant (p = 0,01). Proefpersonen met obesitas die deze mutatie hadden, hadden een hogere Quetelet-index dan proefpersonen met obesitas zonder de mutatie. Daarnaast was de gemiddelde nuchtere serumconcentratie insuline lager bij de eerste groep (met obesitas en de mutatie) dan bij de proefpersonen met obesitas zonder de mutatie, hetgeen een geringere mate van insulineresistentie suggereert. Er was geen associatie tussen de PPARg2mutatie en diabetes mellitus type II. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat een groot deel van zowel de proefpersonen met als degenen zonder obesitas diabetes mellitus type II had, aangezien de groep aanvankelijk werd geselecteerd voor onderzoek naar de genetica van diabetes mellitus type II. De auteurs concluderen dat de aangetroffen mutatie in het PPARg2-gen een specifieke subklasse van obesitas karakteriseert, die gepaard gaat met extreem overgewicht en een relatief geringe mate van insulineresistentie. Gezien het kleine aantal gevonden mutaties en de toegepaste selectie van proefpersonen moet deze conclusie echter met enige terughoudendheid worden bekeken. 1 literatuur Ristow M, Müller-Wieland D, Pfeiffer A, Krone W, Kahn CR. Obesity associated with a mutation in a genetic regulator of adipocyte differentiation. N Engl J Med 1998;339:953-9. m.m.j.janssen Oncologie Irinotecan, een nieuwe tweedelijnschemotherapie voor patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom In fase-II-onderzoek zijn aanwijzingen gevonden dat patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom die onvoldoende hebben gereageerd op een eerstelijnsbehandeling met fluorouracil (5-FU), baat kunnen hebben bij een behandeling met irinotecan. Irinotecan is afgeleid van camptothecine en interfereert met de replicatie van DNA door remming van het enzym topo-isomerase I. Onlangs zijn ook de resultaten van 2 (gerandomiseerde en prospectief uitgevoerde) fase-III-onderzoeken gepubliceerd waarin de werkzaamheid en de veiligheid van irinotecan werden onderzocht bij patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom bij wie de ziekte progressief was bij behandeling met 5-FU. Rougier et al. behandelden 267 patiënten met irinotecan (300-350 mg/m2 i.v., 1 maal per 3 weken) of een continu infuus met 5-FU (waarbij kon worden gekozen uit de 3 doseringsschema’s die op dit moment gangbaar zijn).1 De mediane controleduur was 15 maanden. De mediane overleving in de irinotecangroep was 10,8 maanden en in de 5-FU-groep 8,5 maanden. De berekende 1-jaarsoverleving was 45% in de irinotecangroep en 32% in de 5-FU-groep. Ook de mediane pijnvrije overleving was statistisch significant langer in de irinotecangroep, terwijl de bijwerkingen als gevolg van de behandeling en de kwaliteit van leven in beide groepen vergelijkbaar waren. Ned Tijdschr Geneeskd 1999 27 maart;143(13) 693