SAVES DOSSIER: I. België 1.1 Een Democratische Staat: Alle machten gaan uit van de Natie. De Grondwet bepaalt hoe die machten uitgeoefend worden. Iedere Belg van tenminste 18 jaar heeft stemrecht. Iedere Belg is verkiesbaar: vanaf 18 jaar voor de gemeente- en provincieraden vanaf 21 jaar voor het Europees parlement, het federale Parlement en de Assemblees van de Gemeenschappen en de Gewesten. Het politiek pluralisme is verzekerd omdat verschillende partijen op democratische manier de stem van de kiezer pogen te verwerven. Geen enkele exclusiviteit is toegelaten ten opzichte van een bepaalde partij op grond van de politieke of filosofische overtuiging In een democratie worden de beslissingen genomen bij meerderheid. Een democratie impliceert echter ook een respect voor de minderheid. De grondwet verplicht aldus de wetgever de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden te beschermen. In sommige aangelegenheden vereist de grondwet ook dat een deel van de minderheid mee beslist. Dit is het geval voor communautaire wetten of voor de herziening van de grondwet. 1.2 Een Erfelijk Parlementaire Monarchie Het Staatshoofd is Z.M. Koning Albert. De Koning wordt aangewezen door erfopvolging en legt de grondwettelijke eed af voor het federale parlement (in een gemeenschappelijke vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat). De Koning benoemt en ontslaat de federale ministers en staatssecretarissen. In 1938 verkozen de Grondwetscommissie en het Nationaal Congres unaniem een erfelijke monarchie boven een republiek, om de toenmalige grote mogendheden (ook monarchieën) niet voor het hoofd te stoten. 1.2.1 De onschendbaarheid en politieke onverantwoordelijkheid van de Koning "The King can do no wrong", zo luidt een basisbeginsel van de parlementaire monarchie. Deze regel vindt men terug in artikel 88 van de grondwet: "De persoon des Konings is onschendbaarheid. Zijn ministers zijn verantwoordelijk. ". De onschendbaarheid van de koning vindt zijn oorsprong in het feit dat men de koninklijke macht baseerde op de goddelijke macht. Nu moeten we de onschendbaarheid van de koning zien in verband met het feit dat de koning nooit alleen kan handelen. Burgerrechtelijke en strafrechtelijke immuniteit (=onschendbaarheid) De onschendbaarheid van de koning impliceert dat hij tegen elk rechtsgeding beveiligd is. Voor de goede werking van een grondwettelijke monarchie is de onschendbaarheid van het staatshoofd een fundamentele vereiste, want als de Koning de vervolgd zou kunnen worden, zou zijn positie onhoudbaar zijn. Op strafrechtelijk gebied geniet hij een volledige immuniteit, die elke dwangmaatregel uitsluit. Hij ontsnapt aan elke strafrechtelijke vervolging of veroordeling wegens 1 SAVES misdaad, wanbedrijf of overtreding. Ook op burgerrechtelijk gebied beschermt artikel 88 van de grondwet de koning tegen vorderingen voor de burgerlijke rechter. Deze onschendbaarheid is echter relatief: wanneer de Koning een zwaar misdrijf zou plegen dan zou de monarchie een grote crisis beleven. Politieke onverantwoordelijkheid De onschendbaarheid van de Koning is ook op het politiek en parlementair vlak de regel. Noch de regering, noch het parlement kunnen de koning uit zijn ambt te ontzetten of hem ter verantwoording roepen. De regeringsleden moeten daarom de volledige politieke verantwoordelijkheid voor zijn handelingen opnemen en mogen zich daarom ook niet op zijn oordeel beroepen. Het parlement is verplicht de persoon van de Koning buiten de parlementaire debatten te houden. Wanneer een parlementslid op die regel inbreuk maakt, wordt hij door de voorzitter van de vergadering tot de orde geroepen. 1.2.2 De onbekwaamheid van de Koning om alleen te handelen Het principe van de koninklijke onschendbaarheid en onverantwoordelijkheid is alleen maar aanvaardbaar, wanneer iemand anders de verantwoordelijkheid voor de handelingen van de Koning draagt. Daarom volgt in artikel 88 van de grondwet onmiddellijk na de bepaling dat de persoon des Konings onschendbaar is, de toevoeging dat zijn ministers verantwoordelijk zijn. De ministeriële verantwoordelijkheid is een politieke verantwoordelijkheid, in die zin dat de ministers verantwoordelijk zijn tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers. De ministeriële verantwoordelijkheid impliceert dat alle handelingen van de Koning gedekt moeten worden door een minister. Alleen beschikt de Koning over geen enkele bevoegdheid. De ministeriële verantwoordelijkheid geldt voor alle handelingen van de Koning, zodra die ook maar de geringste politieke weerslag kunnen hebben, zoals zoals b.v. toespraken. Zij geldt voor de uitoefening van alle machten die de grondwet aan de Koning toekent. Persoon mag bijvoorbeeld het door artikel 110 van de grondwet aan de Koning Toegekende van na de recht niet worden uitgeoefend zonder ministeriële medeondertekening. Modaliteiten Inzake geschreven akten bepaalt grondwetsartikel 106 dat geen akte van de koning gevolg kan hebben, wanneer zij niet mede ondertekend is door een minister, die alleen daardoor reeds ervoor verantwoordelijk is. Artikel 106 van de grondwet verplicht de minister echter niet om de handeling van de Koning mede te ondertekenen. In de praktijk gesteld zich het probleem niet. Wanneer een document ter ondertekening wordt voorgelegd aan de Koning is dit reeds (mede)ondertekend door een minister. De verantwoordelijkheid van de minister is niet alleen beperkt tot de schriftelijke akten, maar geldt ook voor al de daden van de koning die enige politieke weerslag hebben. Zo kunnen de toespraken van de koning slechts gehouden worden nadat een minister hiervoor zijn toestemming heeft verleend. Ook het huwelijk van de Koning dient gedekt te worden door de ministeriële verantwoordelijkheid. Vermits het tweede huwelijk van Leopold III niet gedekt werd door ministeriële verantwoordelijkheid, hebben zijn wettige afstammelingen uit dit huwelijk geen recht op de troon. Besluit Uit wat voorafgaat volgt dat de Koning door de grondwet of door de wet geen eigen bevoegdheid wordt toegekend, maar slechts bevoegdheden heeft die hij samen met zijn ministers kan uitoefenen. Het begrip Koning dekt derhalve zowel de persoon van de Koning als die van de 2 SAVES verantwoordelijke ministers. Het eigenlijke bestuur van de staat berust bij de regering, die hiervoor politiek verantwoordelijk is tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers. De staat wordt enkel formeel in naam van de Koning bestuurd. 1.2.3 De invloed van de Koning Dat de Koning over geen juridisch autonome macht beschikt, betekent niet dat hij geen politieke invloed zou bezitten. De koning heeft ten eerste het recht geïnformeerd en geconsulteerd te worden over het staatsleven. Hij heeft als hoofd van de (federale) uitvoerende macht toegang tot alle documenten met betrekking tot beslissingen genomen binnen de ministerraad. Hij heeft regelmatige contacten met de eerste minister en verleend audiënties aan andere ministers en andere belangrijke personen. vervolgens heeft hij het recht om de regering en raad te geven, aan te moedigen en haar te waarschuwen. De Koning kan dit voorrecht het meest doen gelden wanneer er na vrijwillige regering is ontslagen of na parlementsverkiezingen moet worden overgegaan tot een regeringsvorming. Het feit dat Koning Boudewijn aangeraden heeft om tussen te komen in de Rwanda was bijgevolg in dit opzicht totaal niet abnormaal, wel het feit dat dit door een discrete minister werd onthuld. (cfr. het verbod tot ontbloten van de kroon) De regering beslist vrij en onder haar politieke verantwoordelijkheid af of en hoe ze de adviezen van de Koning wenst te volgen. De Koning kan zijn politieke invloed alleen maar doen gelden voor zover zulks door de ministers en, via hen, door de volksvertegenwoordiging wordt geduld. De ervaring, gekoppeld aan het feit dat hij niet gebonden is aan enige politieke partij en niet behoort tot een bepaalde taalgemeenschap, impliceert dat zijn advies, ingegeven door de wijsheid, de ervaring en de persoonlijkheid van de vorst, heel wat gewicht in de schaal kan leggen. Het verbod tot ontbloten van de kroon Het overleg tussen de koning en zijn ministers en zijn ministers moet geheim blijven, teneinde "de kroon niet te ontbloten". Het is verboden om te onthullen welke aandeel een Koning gehad heeft bij de totstandkoming van een beslissing. De reden hiervoor ligt in de strikte neutraliteit die de koning moet bewaren, nu hij onverantwoordelijk is en alleen niet kan handelen. Soms wordt dit principe door de politici geschonden. Zo verklaarde eerste minister Martens dat de Koning hem in 1988 gevraagd had om het eerste minister te blijven, wat verklaarde dat hij aanvaardde een coalitie met de socialisten voort te zetten, hoewel hij in de verkiezingen diverse malen verklaard zulks niet te willen. ______________________________________________________________________________ II. De Scheiding van de Machten 2.1 Het Principe Eén van de fundamentele ongeschreven beginselen die aan de grondslag van het Belgisch staatsbestel ligt, is de scheiding der machten. De diverse functies die een staat moet vervullen worden in de Belgische grondwet inderdaad opgesplitst en hoofdzakelijk toevertrouwd aan drie categorieën van organen: een wetgevende macht, een uitvoerende macht en en een rechterlijke macht. De splitsing heeft tot doel de machtsuitoefening te beperken door elk van de organen van de staat slechts een deel van de staatssoevereiniteit te laten uitoefenen, zodat elk op zich niet de totaliteit 3 SAVES van de staatssoevereiniteit (kan) bezit(ten), en daarom telkens op andere organen beroep moet doen. Dat is precies wat deze staatsinrichting zo fundamenteel onderscheidt van die der totalitaire staten, waar het geheel van de staatssoevereiniteit berust hetzij bij één enkele persoon, hetzij bij een beperkte groep personen. Vermits macht gemakkelijk gemakkelijk tot misbruiken kan leiden, is het goed en wijs de macht te spreiden over zoveel mogelijk instellingen en personen als verenigbaar is met een efficiënte uitvoering ervan. 2.2 Een Relatief Karakter Toch is deze scheiding van de machten relatief. De opdeling van de diverse staatsfuncties impliceert immers dat de drie machten op elkaar zijn aangewezen. Het relatief karakter van de scheiding der machten betekent dat de diverse staatsmachten ook binnen hun eigen hoofdfunctie gedwongen worden tot samenwerking. Tegelijk houdt die samenwerking in dat binnen het staatsbestel er diverse controle- en afremmingsmogelijkheden worden ingebouwd. Uit de verplichting tot samenwerking mag men anderzijds niet verkeerdelijk afleiden dat de staatsmachten zich zomaar in de bevoegdheden van andere staatsmachten mogen inmengen. Er mag inderdaad geen inmenging zijn in deze bevoegdheden die een staatsmacht eigen zijn. Binnen iedere macht zijn trouwens ook interne controlemechanismen ingebouwd 2.3 Het Legaliteitsbeginsel Wanneer men de machtsverhouding bekijkt in de Belgische Grondwet, blijkt dat de grondwetgever in ruime schaal materies - in het bijzonder de waarborging van de fundamentele rechten - aan de wetgevende macht heeft voorbehouden. Hieruit wordt afgeleid dat de wetgever eveneens over de residuaire (overblijvende) bevoegdheid beschikt, daar waar de uitvoerende en de rechterlijke macht enkel beschikken over de hen door of krachtens de grondwet uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden. Tegelijkertijd bevestigd het legaliteitsbeginsel de juridische onderschikking van de uitvoerende aan de wetgevende macht. III. Federaal België 3.1 België: een Federale Staat Sinds 1970 werd doorheen verschillende grondwetsherzieningen de staatshervorming gerealiseerd. In 1993 werd de derde fase goedgekeurd: het zogenaamde Sint-Michielsakkoord. Dit akkoord (afgesloten op 30 september 1992) maakte van het unitaire België (een eenheidsstaat) een federale staat. Dit akkoord werd omgezet in wet in juli ’93. Een federale staat of bondsstaat is: een bond van samenwerkende deelstaten die op bepaalde vlakken samenwerken: Samenwerkend niveau = de federatie Zelfstandig niveau = de deelstaten Deze samenwerking gebeurt op vrijwillige basis In federale staten wordt het staatsgezag verdeeld In de wereld zijn er heel wat bondsstaten. Bijvoorbeeld: De Verenigde Staten: de deelstaten heten hier "States" 4 SAVES Duitsland: de deelstaten heten hier "Länder" Zwitserland: hier heten de deelstaten "Kantons" In federatie zit het Franse werkwoord “fédérer”, dat verenigen betekent. Een federatie ontstaat gewoonlijk door de aaneensluiting van zelfstandige staten. In België is het net andersom gegaan. Bij ons in de centrale staat uiteengevallen in deelgebieden. Dit is niet het enige dat België een buitenbeentje maakt in de groep van federale landen. Kenmerken voor ons land is het bestaat van twee soorten deelgebieden: de gemeenschappen en de gewesten Kort samengevat: ons land is anders dan de andere federale landen want: Wij hebben een middelpuntvliedend federalisme in plaats van een middelpuntvliegend federalisme. België kent twee soorten deelgebieden: de gemeenschappen en de gewesten Elk van de drie lagen (federatie, gemeenschappen en gewesten) heeft wetgevende en uitvoerende instellingen en exclusieve bevoegdheden. Met exclusieve bevoegdheden bedoelt met: de bevoegdheden waaraan de twee andere lagen niet mogen raken Ook in het federale België blijft de koning het staatshoofd (België = federaal koninkrijk). Aan zijn bevoegdheden werd praktisch niets gewijzigd. ______________________________________________________________________________ IV. De Wetgevende Macht 4.1 De samenstelling van de wetgevende kamers Het federaal parlement bestaat uit twee kamers: de Kamer van Volksvertegenwoordigingen en de Senaat. De Kamer van Volksvertegenwoordiging bestaat uit 150 rechtstreeks verkozen leden. De samenstelling van de Senaat is veel complexer. De 71 senatoren kunnen in drie groepen worden onderverdeeld, wat hun aanduiding betreft: 25 senatoren worden rechtstreeks door het volk verkozen, met name door het Nederlandse kiescollege, en 15 door het Franse kiescollege; 10 senatoren worden aangewezen door en uit de Vlaamse Raad, 10 senatoren worden aangewezen door en uit de Franse Gemeenschapsraad en één senator wordt aangegeven door en uit de Raad voor de Duitstalige Gemeenschap; 6 senatoren worden gecoöpteerd (= verkiezen van nieuwe leden door de reeds aanwezige leden) door de 25 rechtstreeks verkozenen uit het Nederlandse kiescollege en de 10 senatoren die door de Vlaamse Raad werden aangewezen. 4 senatoren worden gecoöpteerd door de15 rechtstreeks verkozenen uit het Franse kiescollege en de 10 senatoren die door de Franse Gemeenschapsraad werden aangewezen. Bij deze 71 senatoren voegen zich nog de zogenaamde "senatoren van rechtswege", namelijk de kinderen van de Koning vanaf de leeftijd van 18 jaar (echter pas stemgerechtigd vanaf 21 jaar, en op voorwaarde dat zij de eed hebben afgelegd). Verkiesbaar zijn alle Belgen die in België wonen, ten volle 21 jaar oud zijn en het genot hebben van hun burgerlijke en politieke rechten. 5 SAVES Men stelt dus vast dat de Senaat, door zijn (nogal complexe) samenstelling zowel de belangen van de federatie als die van de deelstaten (Gemeenschappen en Gewesten) aan bod laat komen en eventueel wil verzoenen. De Senaat vervult zo een gans eigen rol. De verkiezingen voor de Senaat vallen samen met die voor de Kamer en dit om de vier jaar, behoudens voortijdige Kamerontbindingen. Men kan niet tegelijkertijd lid zijn van de Senaat en de Kamer. De kamerleden, de rechtstreeks verkozen en de gecoöpteerde senatoren kunnen niet tevens lid zijn van de gemeenschaps- en gewestraden. Zowel binnen de Kamer als binnen de Senaat wordt er een onderscheid gemaakt tussen een Nederlandse en een Franse taalgroep. Het criterium voor de rechtstreeks verkozenen uit beide wetgevende kamers is objectief: bepalend is of het kiescollege waardoor het parlementslid is verkozen, volledig tot het Nederlandse of tot het Franse taalgebied behoort; alleen voor parlementsleden afkomstig uit tweetalige kiescolleges wordt een ander criterium gehanteerd, nl. de taal van de lijst waarop de betrokkene werd verkozen. De indeling in taalgroepen is belangrijk voor het stemmen van bijzondere meerderheidswetten. 4.2 Totstandkoming van de Wetgeving Tot voor kort kende België een zuiver tweekamerstelsel. Dit impliceert dat een wet pas werd aangenomen, wanneer zowel de Kamer als de Senaat een identieke tekst hadden goedgekeurd. Sinds de grondwetsherziening van 1993 zijn er thans drie mogelijkheden afhankelijk van de materie. (Zie SAVES-document WETSOORSPRONG) 4.2.1 Het Initiatiefrecht Het recht van initiatief behoort aan elk van de "takken" van de wetgevende macht, dus zowel aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, aan de Senaat, als aan de Koning. Een initiatief van de Koning - in feite van de regering of de bevoegde minister (zie de onbekwaamheid van de koning om alleen te handelen) - wordt wetsontwerp genoemd. Een initiatief van één of meerdere volksvertegenwoordigers of senatoren wordt een wetsvoorstel genoemd. De Koning heeft voor de volledig bicamerale aangelegenheden de keuze om het wetsontwerp eerst bij de Kamer dan wel bij de Senaat in te dienen. Een uitzondering op deze regel zijn de wetsontwerpen inzake de instemming met verdragen; deze worden bij de Senaat ingediend. Deze ontwerpen en voorstellen worden toegelicht in een "memorie van toelichting" respectievelijk "toelichting" 4.2.2 Het verplicht voorafgaandelijk Advies van de Raad van State over de voorontwerpen tot wet Vooraleer wetsontwerpen door de Koning worden ondertekend en namens hem bij één van de beide kamers worden ingediend - op dat ogenblik gaat het nog om een voorontwerp, aangezien de Koning er nog niet aan te pas is gekomen -, moet daarover nog een (juridisch) advies van de (afdeling wetgeving van de) Raad van State worden ingewonnen, behalve in geval van hoogdringendheid. Maar zelfs in dit laatste geval moet om een beperkt advies worden gevraagd, enerzijds over de vraag of het voorontwerp geen inbreuk maakt op de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten, anderzijds over de vraag of de bevoegdheid tussen de Kamer en Senaat werd gerespecteerd. 6 SAVES Het advies van de Raad van State en het aan de Raad voorgelegde voorontwerp worden aan de Memorie van Toelichting gehecht. De adviezen binden de wetgevende macht niet, wat niet belet dat daaraan bijzonder veel belang wordt gehecht, al was het maar omwille van hun juridische grondigheid. 4.2.3 In Overweging nemen Wanneer de voorstellen zijn neergelegd op het bureau van één van de beide Kamers, moeten zij eerst in overweging worden genomen. De inoverwegingneming is de handeling waarbij de plenaire vergadering beslist dat het voorstel voor behandeling in aanmerking komt. De inoverwegingneming wordt bijna steeds toegestaan. Slechts bij manifeste strijdigheid met de grondwet of met de openbare orde wordt ze geweigerd. Ook met betrekking tot zeer gevoelige materies (b.v. amnestie) wordt soms de behandeling geweigerd. 4.2.4 Facultatieve of verplichte Raadpleging van de Raad van State over een Wetsvoorstel Vanaf dat ogenblik kunnen of moeten de wetsvoorstellen eveneens voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Een advies over een voorstel van wet kan gevraagd worden door de voorzitter van de Kamer dan wel de Senaat. De voorzitter is verplicht een dergelijk advies te vragen indien ten minste één derde van de leden van de betrokken vergadering erom verzoekt. De leden van de uitvoerende macht kunnen een advies vragen over alle voorstellen van wet, van decreet of van ordonnantie, alsook over elk amendement ( = wijziging) op ontwerpen en voorstellen van wet. 4.2.5 Bespreking en Stemming in Commissie Een wetsontwerp of een wetsvoorstel wordt door de voorzitter van de betrokken Kamer naar de bevoegde commissie gezonden. De parlementaire commissie, waarvan de inrichting en werking door het reglement van elke Kamer wordt geregeld, zijn samengesteld uit een beperkt aantal leden volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging. De beperkte samenstelling van de commissie maakt een snelle behandeling en een zekere specialisatie door de parlementsleden mogelijk. De bevoegde commissie vergadert in aanwezigheid van de technisch bevoegde minister, die wordt bijgestaan door kabinetsmedewerkers of door ambtenaren van zijn departement. De leden van de betrokken Kamer, die geen lid zijn van de betrokken commissie in kwestie, mogen de vergadering bijwonen maar hebben geen stemrecht. De commissies nemen hun beslissingen bij meerderheid. Eén of meerdere leden van de commissie worden als verslaggevers aangeduid. Zij brengen aan de plenaire vergadering verslag uit over de werkzaamheden van de commissie. Dit commissieverslag wordt gepubliceerd in de Gedrukte Stukken. 4.2.6 Bespreking en Stemming in Plenaire Vergadering Op grond van de door de commissie aangenomen tekst, vindt in de plenaire vergadering van de Kamer of Senaat eerst een algemene bespreking plaats, gevolgd door een artikelsgewijze bespreking. Hierop volgt per artikel de stemming over de voorgestelde amendementen m.b.t. het artikel zelf en tenslotte de stemming over het geheel. In de loop van de beraadslagingen kunnen amendementen worden ingediend en kan of moet (opnieuw) het advies van de Raad van State worden ingewonnen. 7 SAVES De vergaderingen zijn openbaar. De beraadslaging en de stemmingen worden verkort gepubliceerd in het Beknopt Verslag dat de dag nadien beschikbaar is, zowel in het Nederlands als in het Frans. De volledige tekst wordt later gepubliceerd in de Parlementaire Handelingen, waarvan er slechts één uitgave is die enkel de taal van de spreker weergeeft. Vooraleer het wetsontwerp ter bekrachtiging aan de Koning kan worden voorgelegd, dienen de Kamer en de Senaat allebei een gelijkluidende tekst te hebben aangenomen. Het wetsontwerp of wetsvoorstel wordt over en weer gezonden tussen Kamer en Senaat (zgn. navette) totdat beide Kamers een identieke tekst hebben aangenomen. 4.2.7 De Bekrachtiging Een wetsontwerp dat door het Parlement is aangenomen, wordt vervolgens door de Koning bekrachtigd. De koninklijke bekrachtiging is de laatste fase in de wetgevende procedure: zij is de handeling waardoor de Koning zich als 2de of 3de tak van de federale wetgevende macht akkoord verklaart met de door het Parlement aangenomen tekst. Tot voor kort werd aangenomen dat de Koning in een parlementaire democratie verplicht is de bekrachtiging te doen. Bij de weigering van wijlen Koning Boudewijn om de abortuswet te bekrachtigen, heeft de regering toepassing gemaakt van grondwetsartikel 93: "Indien de Koning in de onmogelijkheid verkeert te regeren, roepen de ministers, na deze onmogelijkheid te hebben laten vaststellen, de Kamers dadelijk bijeen. Door de verenigde Kamers wordt in voogdij en in het regentschap voorzien." 4.2.8 De Afkondiging De bekrachtiging moet duidelijk onderscheiden worden van de afkondiging van de wet, waarbij de Koning als hoofd van de federale uitvoerende macht, het bestaan van de wet bevestigt en beveelt dat die ten uitvoer wordt gelegd. Hiermee stelt de Koning op authentieke en definitieve wijze vast dat de wet op de bij de Grondwet voorgeschreven wijze is tot stand gekomen. Zodra de bekrachtiging heeft plaatsgevonden is de afkondiging een verplichting. In de praktijk geschieden de bekrachtiging en de afkondiging van de wet overigens in éénzelfde akte. Zoals elke koninklijke handeling gebeurt dit met medeondertekening van één of meer ministers. (zie de onbekwaamheid van de koning om alleen te handelen) 4.2.9 De Bekendmaking Om de rechtsregels te kunnen naleven moeten we ze uiteraard kennen. Daarom moeten rechtsregels noodzakelijk bekendgemaakt worden; Dit wordt uitdrukkelijk bepaald in artikel 190 van de Grondwet: "Geen wet, geen besluit of verordening van algemeen, provinciaal of gemeentelijk bestuur is verbindend dan na te zijn bekendgemaakt in de vorm bij de wet bepaald" Alle wetten moeten of officiële wijze worden gepubliceerd, vooraleer ze verbindend kunnen zijn, en alleen zoals ze officieel zijn bekendgemaakt zijn ze bindend. Voor formele wetten is de publicatie geregeld in artikel 4 van de "afkondigingswet" van 31 mei 1961. Zij worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, "de Nederlandse en de Franse tekst tegenover elkander". ______________________________________________________________________________ 8 SAVES V. De Uitvoerende Macht 5.1 De Federale Regering Alhoewel artikel 37 van de Grondwet alleen de Koning vermeldt, is de uitvoerende macht in feite steeds een samengesteld orgaan: het bestaat uit de Koning plus steeds minstens één minister. En deze laatste maakt deel uit van de regering. De federale regering bestaat uit (maximum) 15 ministers en een aantal staatssecretarissen die door de Koning benoemd en ontslagen worden. Sinds kort werd de regering ook uitgebreid met zogenaamde regeringscommissarissen die zich bezighouden met één bepaalde politieke kwestie. In feite worden de ministers, staatssecretarissen en regeringscommissarissen voorgedragen door de partijen die in het parlement een coalitie hebben gesloten en blijven zij aan zolang zij het vertrouwen van het parlement genieten. De Grondwet bepaalt dat er, op de Eerste Minister na, evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers moeten zijn. Voor de staatssecretarissen gelden die bepalingen niet. De ministers zijn volwaardige leden van de regering, die een bepaald departement of ministerie (bijv. Justitie, Binnenlandse Zaken,...) beheren. De staatssecretarissen hebben tegenover het publiek en het parlement dezelfde bevoegdheden als een minister. Zij beheren hun departement echter niet volledig zelfstandig, ze staan onder het gezag van een minister aan wie zij zijn toegevoegd. Deze kan steeds een zaak naar zich toetrekken of een beslissing van zijn toestemming afhankelijk maken. De staatssecretarissen maken geen deel uit van de Ministerraad. Om minister of staatssecretaris te worden, moet men Belg zijn en niet tot de koninklijke familie behoren. Een lid van één van de beide kamers dat door de Koning tot Minister worst benoemd en de benoeming aanneemt, houdt op zitting te hebben in deze kamer en neemt zijn mandaat slechts weer op wanneer de Koning een einde heeft gesteld aan zijn functie als minister. De federale regering wordt geleid door een Eerste Minister. Hij is de voorzitter en de woordvoerder van de regering en vervult in feite (niet juridisch) de rol van staatshoofd. Naast de premier telt de regering één of meerdere vice-eerste ministers. Deze fungeren als ondervoorzitters en vervangen indien nodig de Eerste Minister De in raad verenigde ministers noemt men de Ministerraad. Onder leiding van de Eerste Minister beraadslaagt men over het te voeren regeringsbeleid. Zodoende is de Ministerraad de werkelijke motor van het politieke gebeuren. De Ministerraad mag men niet verwarren met de Regeringsraad die de gezamenlijke vergadering is van alle leden van de regering (ministers en staatssecretarissen). De ministers zijn individueel en soms gezamenlijk politiek verantwoordelijk voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers die hen ter verantwoording kan roepen. Zij genieten ook van een eigen onschendbaarheid. De regeringsleden kunnen zich laten bijstaan en vertegenwoordigen door hun administratie of zelfgekozen kabinetsmedewerkers. De federale regering blijft in functie voor vier jaar of tot zij zelf besluit om af te treden of de Kamer van Volksvertegenwoordigers haar het vertrouwen ontneemt. De Kamer kan de federale regering alleen ten val brengen door een constructieve motie van wantrouwen aan te nemen of door op constructieve wijze een motie van vertrouwen te verwerpen. Motie s van wantrouwen zijn constructief wanneer zij niet alleen de regering in de minderheid stellen, maar tegelijkertijd de naam opgeven van de persoon die de Kamer aan de Koning voorstelt om de Eerste Minister op te volgen en een nieuwe regering te vormen. Het verwerpen van een motie van vertrouwen is "constructief" wanneer de Kamer binnen de drie dagen na het verwerpen van een dergelijke motie 9 SAVES de opvolger van de Eerste Minister aanduidt. De Koning heeft in dergelijke situatie geen keuze. Hij moet het ontslag van de regering aanvaarden en de voorgedragen opvolger benoemen. 5.1.1 De Bevoegdheden van de Federale Regering De bevoegdheden van de federale regering zijn de bevoegdheden die de Grondwet of een bijzondere wet aan de Koning toekent. Volgens grondwetsartikel 105 heeft de Koning geen andere bevoegdheden dan deze die de Grondwet of een wet hem uitdrukkelijk toekent. We staan hier dus voor een toegewezen of beperkte bevoegdheid. De regering kan slechts geldig optreden wanneer zij daartoe een juridische grondslag vindt in de grondwet of in de wetten die in toepassing van de Grondwet werden gemaakt. (eerste aspect van het legaliteitsbeginsel.) De taken van de federale regering kunnen tot vijf functies worden herleid: Het voeren van het (federale) beleid. De federale regering moet uitmaken waaraan de bevolking nood heeft en plannen hoe daaraan best voldaan kan worden door toepassing van de bestaande wetgeving, het verrichten van investeringen, door het verlenen van subsidies, door voorlichting en door wijzigingen aan de bestaande wetgeving voor te stellen. De federale regering komt op veelvuldige wijze tussen in de uitoefening van de wetgevende macht. Als tak van de wetgevende macht heeft zij initiatiefrecht en amenderingsrecht en zorgt zij voor de bekrachtiging van de wetten. Als hoofd van de federale uitvoerende macht zorgt zij voor de afkondiging en de bekendmaking van de wetten, de bijeenroeping van de kamers in buitengewone zitting, de sluiting van de zitten en verdaging en ontbinding van de kamers. De grondwet vertrouwt de zorg voor de toepassing en de naleving van de bestaande federale wetgeving toe aan de Koning, dit wil zeggen aan de federale regering. Zij kan daartoe bijkomende rechtsregels maken met algemene of bijzondere strekking zonder evenwel de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen. In concreto betekent dit dat de Koning of zijn ministers geen besluiten mogen nemen die strijdig zijn met de hogere wetten, zijnde de internationale verdragsbepalingen met rechtstreekse werking. De federale regering is ook belast met het bestuur. Zij moet zorgen voor een bekwaam en goed functionerend ambtenarenkorps, dat onder haar gezag, leiding en toezicht werkt aan de toepassing van de wetgeving en het uitdenken van het beleid. De Grondwet duidt de koning aan om voor de buitenlandse betrekkingen van België te zorgen. Het komt bijgevolg de federale regering toe om te beslissen met welke staten en internationale organisaties betrekking zal onderhouden, en van welke aarde deze betrekkingen zullen zijn. Zij is bevoegd om voor België als geheel internationale afspraken te maken en verdragen te sluiten, uitgezonderd voor materies die aan de gemeenschappen en gewesten zijn voorbehouden. De federale regering is tenslotte belast met het politie van het land. Dat maakt dat zij in soms dringende omstandigheden de nodige maatregelen kan nemen om de openbare orde en de veiligheid te garanderen, uiteraard binnen de middelen die de Grondwet en de wetten haar toekennen. 5.2 De Gemeenschappen en de Gewesten De bevoegdheden van de gewesten en gemeenschappen zijn "toegewezen en exclusief". Dit betekent dat ze enkel de aangelegenheden kunnen regelen die door de Grondwet of een 10 SAVES Bijzondere Wet zijn toegekend, en dat ze de enige instantie zijn die die aangelegenheden kunnen regelen. Op die domeinen is de federale overheid dus niet bevoegd. 5.2.1 De Bevoegdheden van de Gemeenschappen culturele aangelegenheden de bescherming en de luister van de taal de schone kunsten het culturele erfgoed, de musea de bibliotheken het mediabeleid het jeugdbeleid de permanente opvoeding de sport, het openluchtleven en het toerisme persoonsgebonden aangelegenheden volksgezondheid bijstand aan personen: gezinsbeleid integratie van immigranten gehandicaptenbeleid bejaardenbeleid hulp aan gedetineerden samenwerking tussen de gemeenschappen en de gewesten onderwijs en opleiding voorschools, basis- en secundair onderwijs hoge onderwijs (universitair en niet-universitair) post- en parascolaire vorming onderwijsbegeleiding om- en bijscholing beroepsopleiding 5.2.2 De Bevoegdheden van de Gewesten ruimtelijke ordening urbanisatie stads- en dorpshernieuwing monumenten en landschappen grondbeleid leefmilieu bescherming van het leefmilieu afvalstoffenbeleid politie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven 11 SAVES landinrichting en natuurbehoud waters, bossen en polders natuurbescherming jacht en visvangst huisvesting waterbeleid watervoorziening zuivering afvalwater riolering economie economisch beleid gewestelijke aspecten van het kredietbeleid afzet- en uitvoerbeleid exploitatie van de bodemrijkdommen investeringssteun energiebeleid energiedistributie nieuwe energiebronnen terugwinnen van energie lagere overheden de voogdij over en de algemene financiering van de opdrachten van de regionale en lokale besturen werkgelegenheidsbeleid arbeidsbemiddeling programma's voor wedertewerkstelling openbare werken en vervoer wegen waterwegen havens, dijken, veerdiensten regionale luchthavens stads- en streekvervoer loodsdiensten 5.2.3 Overige bevoegdheden Vlaanderen is ook bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek in de bovenvermelde beleidsdomeinen en voor het buitenlandse beleid van de Vlaamse Gemeenschap. 5.3 De Deelstaat Vlaanderen Vlaanderen is de grootste deelstaat in het noorden van het federale Koninkrijk België. De voertaal is er het Nederlands. 12 SAVES Vlaanderen heeft een eigen wetgevende macht en uitvoerende macht, zijnde het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Hun binnenlandse en buitenlandse bevoegdheden zijn door de voorbije staatshervorming steeds meer uitgebreid zodat Vlaanderen vandaag over een ruime autonomie beschikt, ook op het vlak van het buitenlands beleid. De wetten die de Vlaamse overheid en de federale overheid uitvaardigen, staan op hetzelfde niveau, maar beslaan telkens andere bevoegdheden. Uniek voor Vlaanderen is dat de regering en het parlement zowel de gewestbevoegdheden als de gemeenschapsbevoegdheden uitoefenen. Het Vlaams Parlement werd op 21 mei 1995 voor het eerst rechtstreeks verkozen. Dit betekent dat de Vlaamse regering sinds dan rechtstreeks aan de 124 Vlaamse volksvertegenwoordigers moet verantwoording afleggen in plaats van aan het federale parlement. Het Vlaams Parlement werd naar aanleiding van recente verkiezingen op 13 juni 1999 opnieuw werd samengesteld. Op basis van deze verkiezingsuitslagen werd ook een nieuwe Vlaamse regering (1999-2004) gevormd, waarvan Patrick Dewael (VLD) als minister-president werd aangesteld. 5.4 Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 5.4.1 Het Grondgebied De negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad vormen het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het is 161,78 km2 groot en telde op 1 januari 1995 951.580 inwoners. Het omvat de gemeenten: Anderlecht, Brussel-Stad, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-PietersWoluwe, Ukkel, Vorst, Watermaal-Bosvoorde. 5.4.2 Kiezers en gekozenen voor een Democratisch Gewest De Brussels Hoofdstedelijke Raad: een democratisch parlement Zoals ieder democratisch parlement bestaat de Raad uit volgens het algemeen kiesrecht gekozen leden: de volksvertegenwoordigers van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De Verkiezingen De eerste verkiezingen voor de aanwijzing van de leden van de Raad hadden plaats op 18 juni 1989; de tweede verkiezingen hadden tegelijk met de verkiezingen voor het federale parlement plaats op 21 mei 1995. Vanaf dan vallen de gewestelijke verkiezingen samen met de Europese verkiezingen: de laatste vonden plaats op 13 juni 1999, en daarna om de vijf jaar. Kandidaten, kiezers en gekozenen De kandidaten die aan de Brusselse Gewestelijke verkiezingen deelnemen worden voorgedragen op afzonderlijke lijsten naargelang van hun taal. Bij het indienen van hun kandidatuur verklaren ze tot welke taalgroep ze behoren; de op Nederlandstalige lijsten gekozen raadsleden vormen de Nederlandse taalgroep; de op Franstalige lijsten gekozen raadsleden vormen de Franse taalgroep. Om verkozen te worden, moet men onder meer Belg zijn, de volle leeftijd van 21 jaar bereikt hebben en zijn woonplaats in het Gewest hebben. De kiezers zijn de Belgen die de volle leeftijd van 18 jaar bereikt hebben en hun woonplaats hebben in het Gewest. 13 SAVES Alvorens hun ambt te aanvaarden moeten de gekozenen in hun taal de volgende eed afleggen: "Ik zweer de Grondwet na te leven." De opvolgers die zitting hebben Indien een lid van de Raad voor een bepaalde periode minister of minister-voorzitter van de Regering of staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt, heeft een opvolger automatisch zitting tijdens dezelfde periode. De opvolgers die zitting hebben, een raadgevende stem in de plenaire vergaderingen en zijn stemgerechtigd in de overige gevallen, bijvoorbeeld in commissies. Beperking van de cumulaties en onverenigbaarheden De wet stelt een beperking aan de cumulatie (uitoefenen van meer dan één mandaat) van de door verkiezing verkregen mandaten en voorziet in een aantal onverenigbaarheden: een gewestelijk raadslid mag niet tegelijk lid van de Federale Kamer van Volksvertegenwoordigers zijn of rechtstreeks gekozen op gecoöpteerd (=dit is een niet verkozen maar aangeduide persoon) senator; indien het lid als senator aangewezen is door de Vlaamse Raad of door de Raad van de Franse Gemeenschap, mag het geen door verkiezing verkregen gemeentelijk mandaat uitoefenen (d.w.z. gemeenteraadslid, schepen, burgemeester, lid of voorzitter van een openbaar centruim voor maatschappelijk welzijn). 5.4.3 De Brussels Hoofdstedelijke Raad Functies De Brusselse Hoofdstedelijke Raad heeft drie essentiële opdrachten: Een wetgevende taak die erin bestaat te beraadslagen, te beslissen en teksten goed te keuren die de regels zullen vaststellen die gelden in de aangelegenheden waarvoor het Gewest bevoegd is, m.a.w. die de krachtlijnen van het beleid zullen bepalen. De begrotingen goedkeuren De controle van de Gewestregering die hij benoemd heeft Ordonnanties en verordeningen De Raad vaardigt regels uit met betrekking tot de gewestelijke aangelegenheden door middel van ordonnanties die kracht van wet hebben. De Raad vaardigt regels uit met betrekking tot de agglomeratieaangelegenheden door middel van verordeningen Procedure voor de goedkeuring van de ordonnanties en de verordeningen Het initiatief De wetgevende macht wordt collectief uitgeoefend door Raad en Regering; elk van deze twee beschikt over het initiatiefrecht, dit is het recht het onderzoek en de goedkeuring van een tekst voor te stellen. Een tekst die de Regering neerlegt bedoeld om een ordonnantie of een verordening te worden, noemt men een "ontwerp". Indien een dergelijke tekst wordt neergelegd door een Brussels volksvertegenwoordiger, dan noemt men dit een "voorstel" De werkzaamheden in de commissie In de Raad zijn zeven vaste commissies ingesteld die elk een of meer beleidsbevoegdheden voor hun rekening nemen. Zowel de voorstellen als de ontwerpen worden eerst in de bevoegde commissie onderzocht. 14 SAVES De commissie kan de leden van de Regering, de auteur van het onderzochte voorstel of elke persoon die zij wenst te raadplegen, horen. Zij wijst één van haar leden aan als rapporteur, die verslag moet uitbrengen aan de plenaire Raad. Wanneer de commissie haar onderzoek heeft beëindigd, wordt het voorstel of ontwerp door de Raad in plenaire vergadering onderzocht. Elke Brusselse volksvertegenwoordiger heeft het recht, zowel in commissie als in plenaire vergadering, amendementen (=voorstellen voor aanpassingen of aanvullingen) in te dienen op het voorstel of ontwerp. De Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad kan, indien hij dat nodig acht, het advies van de Raad van State vragen, om de Raad te kunnen inlichten over de juridische aspecten of problemen die een ontwerp, voorstel, of amendement kenmerken. Wat de ontwerpen van ordonnanties betreft is het advies van de Raad van State altijd verplicht, de Regering moet zelf dit advies inwinnen alvorens de ontwerpen bij de Raad in te dienen. Drie vierde van de leden van een taalgroep kan, in een met redenen omklede motie (=een tekst waarin een standpunt wordt ingenomen), verklaren dat sommige bepalingen van het ontwerp of voorstel van ordonnantie de betrekkingen tussen de Gemeenschappen ernstig in het gedrang kunnen brengen. De goedkeuring van dergelijke motie schort de stemprocedure op. Zij kan slechts worden voortgezet na een gemotiveerd advies van de regering. Deze "alarmbelprocedure", die niet kan worden gebruikt bij de stemming van begrotingen, dient in feite om ernstige conflicten te vermijden tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap; het zijn immers de taalgroepen die de gemeenschappen in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad vertegenwoordigen. De eindstemming Eenmaal het onderzoek in de plenaire vergadering is afgerond, gaat de Brusselse Hoofdstedelijke Raad over tot de stemming. Als het eventueel aangepaste voorstel of ontwerp wordt goedgekeurd, wordt het een ordonnantie of een verordening, die na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad kracht van wet zal krijgen in het Brussels Hoofdstedelijk gewest. De wetten of bepalingen (destijds uitgevaardigd door de federale overheid) inzake gewestelijke materies die nu nog in Brussel van kracht zijn, kunnen door een ordonnantie worden afgeschaft, aangevuld, vervangen of gewijzigd. 5.4.4 De Goedkeuring van de Begroting De ontvangsten- en uitgavenbegrotingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden door de commissie voor financiën behandeld; de andere commissies kunnen ook gevraagd worden een advies uit te brengen. Vervolgens worden de begrotingen door de Brusselse Hoofdstedelijke raad in plenaire vergadering onderzocht. Zij worden bij voorrang behandeld, maar over het overige wordt dezelfde procedure toegepast als voor een ordonnantie. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschikt over eigen fiscale en niet-fiscale inkomsten. Dit wordt geregeld door de bijzondere wet van 16 januari 1989 met betrekking tot de financiering van de Gemeenschappen en gewesten. ________________________ Bron: Document “Doolhof België”, www.jvd.yucom.be 15