De fabels van Aesopus Bibliografie: Dros, I. (2010). De fabels van Aesopus. Amsterdam: Leopold. Thema: fabels Korte inhoud: De fabels van Aesopus zijn al 2500 jaar oud en werden bekend omwille van de vele hervertellingen, o.a. door Jean de La Fontaine. Aesopus was een Griekse dichter die leefde rond 620-560 voor Christus. Zijn verhalen zijn bekend om de dieren die zich gedragen als mensen. Elk verhaal bevat een leerrijke moraal, waarbij vooral domheid gestraft wordt. In dit boek werden 60 fabels gebundeld. Het is verrassend om te lezen hoe een dier in het ene verhaal slim en het andere verhaal dom kan zijn. Elk verhaal wordt afgesloten met de moraal van het verhaal in rijmvorm, zoals: ’Denken voor je doet, dan komt alles goed’ of ‘Niemand gelooft je nog na te veel bedrog’. Bekende en minder bekende verhalen wisselen elkaar af. Duur activiteit: 30’ Lesdoelen: De leerlingen: weten wat een fabel is; begrijpen een levensles door een fabel telkens aandachtig te lezen. Materiaal: Filmpje: http://www.youtube.com/watch?v=1c84T7KT-xs Youtube: De Fabeltjeskrant intro [Hallo meneer de uil] Boek ‘De fabels van Aesopus’ Prenten fabels Levenswijzen fabels Instap (5’) De leerlingen luisteren naar de intro van de fabeltjeskrant. Wie zijn de hoofdpersonages in de fabeltjeskrant? Met wie vergelijkt meneer de Uil de dieren? In de fabeltjeskrant staat vermeld hoe het met de dieren is gesteld. Dieren zijn precies als mensen met dezelfde mensen-wensen en dezelfde mensen-streken. Vroeger was het voor de mensen zeer moeilijk om te zeggen wat ze niet goed vonden. Daarom schreef men verhalen over dieren die eigenlijk de mensen voorstelden. Aesopus was zo’n schrijver (foto tonen). Hij schreef wel meer dan 350 fabels. Je kent zeker en vast enkele fabels! Midden (20’) De leerkracht leest twee fabels voor en toont telkens de bijhorende prent. De Krab en zijn Moeder (p. 44) De Haas en de Schildpad (p. 30) De leerkracht legt uit dat onder elke fabel een zin staat die iets wil duidelijk maken: een levensles. Dit wordt telkens getoond aan de leerlingen. Een levensles wordt ook een moraal genoemd. Men zegt vaak: dit is de moraal van het verhaal. De leerlingen vertellen (na het lezen van de levensles) nogmaals het verhaal. De leerlingen krijgen elk: een fabel met bijhorende prent; een moraal van een andere fabel. Er zijn 6 verschillende fabels die worden uitgedeeld. De fabels zijn genummerd. Nummers 1 en 2, nummers 3 en 4 en nummers 5 en 6 zoeken elkaar op en vormen een duo. De ene leerling leest eerst de moraal voor, de andere leerling vertelt dan het verhaal bij de moraal en omgekeerd. Na elk verhaal stellen de leerlingen de vragen: ‘Begrijp ik nu wat dit verhaal eigenlijk wil zeggen?’ ‘Wat is de boodschap?’ Nummers: 1) fabel ‘De Krekel en de Mieren’, moraal ‘De andere Ezel in de leeuwenhuid’ 2) moraal ‘De Krekel en de Mieren’, fabel ‘De andere Ezel in de leeuwenhuid Nummers: 3) fabel ‘De Geit en de Wolf’, moraal ‘De Herder en de Berggeiten’ 4) moraal ‘De Geit en de Wolf’, fabel ‘De Herder en de Berggeiten’ Nummers: 5) fabel ‘De Wolf en de Leeuw’, moraal ‘De oude Leeuw’ 6) moraal ‘De Wolf en de Leeuw’, fabel ‘De oude Leeuw’ Slot (5’) Een verhaal horen/lezen bij het lezen van een levensles moet de leerlingen motiveren om nog meer fabels te lezen. Zijn er verhalen waarin je jezelf kan in herkennen? Waarin je het verhaal van het dier begrijpt? De leerkracht toont het boek van Aesopus en vertelt dat we nu maar een aantal fabels hebben besproken. Wie zin heeft in nog meer fabels kan het boek van Aesopos lezen. Het boek staat in de klasbibliotheek. Daarin staan ongeveer 60 fabels met 60 verschillende levenslessen.