Oefentest Licht VWO4 1. Een lichtstraal (wit licht) valt op een prisma van flintglas. Teken hoe de lichtbundel verder gaat. 2. Bereken de lichtsnelheid van het gele licht in het flintglas hierboven. 3. Teken het verdere verloop van de zwarte lichtstraal in onderstaande figuur. De grijze straal is een andere straal die door de lens heen is gegaan. 4. Op een scherm wordt een scherp beeld geprojecteerd van een voorwerp. Bepaal de brandpuntsafstand van de benodigde lens. 5. Je wilt dat het beeld op het scherm exact even groot is als het oorspronkelijke voorwerp. Kan dit met dezelfde lens, of heb je een sterkere/zwakkere nodig. Licht dit toe. 6. Bij een telescoop is de vergroting te benaderen met de formule N = f / v Leg uit waarom dit mag in plaats van N = b / v 7. Het nabijheidspunt van Arend ligt op 8 cm van zijn oog. Zijn oogbol heeft een diameter van 2.2 cm. Bereken de maximale sterkte van de lens van Arend. 8. Arend kan scherp zien tot een afstand van 5 meter. Daarna wordt alles wazig. Bereken de minimale sterkte van de lens van Arend. 9. Om in de verte te kijken, heeft Arend een bril nodig. Als twee lenzen dicht bij elkaar geplaatst worden, mag je de brandpuntsafstanden optellen met 1/f1 + 1/f2 = 1/ft . Bereken de brandpuntsafstand van de bril die Arend moet opzetten om goed in de verte te kijken.