Het omstreden paradijs

advertisement
Forum/Verwey-Jonker Leerstoel
Het
omstreden
paradijs
Over multiculturaliteit
en sociale cohesie
Ruben Gowricharn
De Forum/Verwey-Jonker Leerstoel
is een initiatief van FORUM
(landelijk expertisecentrum op het
terrein van de multiculturele
samenleving) en het Verwey-Jonker
Instituut (wetenschappelijk
onderzoeksinstituut dat zich richt
op emancipatieprocessen). Het
werkterrein van de leerstoel omvat
niet alleen de harmonieuze en
conflictueuze betrekkingen tussen
groepen burgers in de multiculturele
samenleving, maar ook de
verhoudingen in de afzonderlijke
culturele groepen. Deze groepen
zijn vaak nauw verweven met
groepen buiten Nederland, een
ontwikkeling die steeds vaker
autochtone Nederlanders omvat.
Het ontstaan van nieuwe leefculturen en identiteiten van zowel
autochtonen als allochtonen heeft
de bijzondere aandacht vanuit het
perspectief van maatschappelijke
samenhang.
De leerstoel, per 1 januari 2002
gevestigd in de Faculteit der Sociale
Wetenschappen van de Universiteit
van Tilburg, wil het onderzoek naar
sociale cohesie vanuit een
multicultureel en transnationaal
perspectief bevorderen, in het
bijzonder door in beeld te brengen:
de succesfactoren voor de
verschillende bevolkingsgroepen,
het evenwicht tussen hun
leefwerelden en de
maatschappelijke instituties, en de
transnationale dimensies van de
multiculturele samenleving.
Ruben
Gowricharn
(1952) is
bijzonder
hoogleraar op
de Forum/
Verwey-Jonker
Leerstoel
multiculturele cohesie en
transnationale vraagstukken aan
de universiteit van Tilburg. In zijn
kleurrijk arbeidsverleden heeft hij
uitgebreid onderzoek gedaan
naar onder andere de werking
van het sociale zekerheidsstelsel,
de arbeidsmarkt, armoede en
marginalisering, ondernemerschap, elitevorming, sociale
cohesie in cultureel plurale
samenlevingen, de modernisering en democratisering van
etnische minderheden.
Gowricharn is als essayist
verbonden aan het weekblad
Contrast en actief in het publieke
debat. Voor zijn deelname aan
het publieke debat ontving hij in
1999 de ASN-ADO Mediaprijs.
Gowricharn is als adviseur
verbonden aan het Verwey-Jonker
Instituut en lid van de redactie
van het tijdschrift
Migrantenstudies. Een deel van
zijn essays is gebundeld in de
publicaties Hollandse Contrasten
(FORUM/Garant 1998) en Andere
Gedachten (Damon/
Forum 2000).
VEELAL ZIEN WETENSCHAPPERS,
publicisten en beleidsmakers in de
multiculturele samenleving alleen maar conflicten en fricties. De
oplossingen die ze bepleiten zijn gebaseerd op de monistische
gedachte dat alleen de waarden van het westen goed zijn. Dat leidt
niet alleen tot de eis van culturele assimilatie, maar ook tot de
misvatting dat er een homogene massieve westerse cultuur bestaat.
IN DEZE ORATIE BEPLEIT RUBEN GOWRICHARN, bijzonder hoogleraar
op de FORUM/Verwey-Jonker Leerstoel aan de Universiteit van
Tilburg, dat deze benadering zowel eenzijdig als onrealistisch is.
Culturele verscheidenheid wordt voortgebracht door de dynamiek van
de moderne samenleving en is daarom inherent aan sociale
verandering. Bovendien is die samenleving in meerdere opzichten –
economisch, cultureel, politiek, familiaal – verweven met andere
samenlevingen. De moderne samenleving is niet meer beperkt tot de
nauwe en gesloten grenzen van de natiestaat, maar transnationaal
geworden.
DE CULTURELE PLURIFORMITEIT stelt nieuwe eisen aan de cohesie
van de samenleving. Uitgangspunt voor Gowricharn is niet de
veelgehoorde mechanische vraag: ‘hoeveel verschil kan de
samenleving verdragen?’, maar het antwoord van democratische en
tolerante burgers: ‘Een samenleving kan zoveel verschil verdragen als
zij wil.’
van de democratie –
rechtsgelijkheid, participatie, representativiteit en deliberatie – ziet
Gowricharn een zinvol perspectief voor een cultureel heterogene
samenleving. Democratie als vorm en strategie van insluiting. Een
democratische leefcultuur waar sociale insluiting niet identiek is met
culturele opsluiting.
IN VIER BELANGRIJKE KENMERKEN
ISBN 90-5714-123-X
Het omstreden paradijs
Het omstreden paradijs
Over multiculturaliteit en sociale cohesie
Rede
In verkorte vorm uitgesproken
bij de aanvaarding van het ambt van
buitengewoon hoogleraar multiculturele
cohesie en transnationale vraagstukken
aan de Universiteit van Tilburg
op 15 november 2002
door:
Ruben Gowricharn
FORUM, Utrecht, 2002
COLOFON
trefwoorden: democatie, multiculturele samenleving, sociale cohesie
Auteur: Ruben Gowricharn
Ontwerp/opmaak: Cas de Vries, Buro Dvada
Beeld omslag: The Expulsion from Eden, 17th century, Artist unknown
Foto van de auteur: Charles Borsboom
Druk: USP bv
St. FORUM/Verwey-Jonker Leerstoel,
P/a FORUM, Postbus 201
3500 AE Utrecht
Telefoon: 030-297 43 21
Fax: 030-296 00 50
ISBN 90-5714-123-X
© 2002, St. FORUM/Verwey-Jonker Leerstoel, Utrecht
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden en/of openbaar
Mijnheer de rector magnificus,
Zeer gewaardeerde toehoorders,
Europa is haar vriendelijkheid kwijtgeraakt. Het politieke klimaat
is verrechtst en haast in alle landen zijn anti-immigratiepartijen
aan de machti. Twee strevingen domineren deze beweging: het
terugdringen van het aantal immigranten en de versnelling van de
integratie van culturele minderheden. In Nederland wordt het
accent gelegd op een daling van het aantal asielzoekers en de
ontmoediging van de immigratie in het kader van de gezinsvorming en gezinshereniging. Andere maatregelen betreffen de
afschaffing van het onderwijs in allochtone levende talen, de
korting op de kinderbijslag voor kinderen die niet in Nederland
wonen en een eigen financiële bijdrage voor inburgeraars.
Deze politieke verschuiving vindt haar spiegelbeelden in het
publieke debat. In dat domein overheerst de aandacht voor de
problemen en moeilijkheden die inherent zouden zijn aan
cultureel plurale samenlevingen. Die exclusieve nadruk op fricties
en conflicten heeft de afgelopen twee decennia het perspectief op
de multiculturele samenleving bepaald. Machtige beroepsgroepen
gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van druk,
fotokopie, opname of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming
van de uitgever en auteur.
i
) Deze tekst is een synthese van zowel eerdere gepubliceerde artikelen
als ongepubliceerde geschriften. Voor de eerste categorie, zie
Gowricharn 1997, 2000, 2001 a, b en c, 2002 a, b en c.
5
zoals wetenschappers, beleidsmakers, politici en journalisten
hebben daar wel bij gevaren. Want in dit eenzijdige perspectief is
er geen aandacht geweest voor de successen zoals ik onlangs heb
betoogd bij de opening van het academisch jaar van de
Universiteit voor Humanistiek (Gowricharn 2002a). Ondanks
deze successen is de kritiek radicaal: de multiculturele samenleving zou een illusie zijn en anders een drama, of een multietnische samenleving. Niet gehinderd door een gebrek aan kennis
over recente ontwikkelingen menen steeds meer mensen afscheid
te moeten nemen van dit type samenleving of dit onwenselijk te
verklarenii. Steeds openlijker is het ruwe en soms beledigende
taalgebruik wanneer het om allochtone groepen gaat. Die zijn een
wandelend sociaal probleem, een veiligheidsrisico, dragers van
achterlijke culturen die verantwoordelijkheid en zeker waarden en
normen moeten worden bijgebracht, en een financiële en morele
belasting voor onze paradijselijke samenleving. Hieraan moet
snel een einde worden gemaakt, zo vindt een aanzienlijk deel van
de bevolking.
Waar vroeger allochtonen een aantal culturele eigenheden
mochten behouden, lijkt dat nu voorbij. Vaker en minder
terughoudend dan voorheen wordt aangedrongen op culturele
assimilatie als oplossing voor de problemen, daarbij niet alleen de
superioriteit van de Europese cultuur onderstrepend, maar ook
het gebrek aan respect voor de allochtone culturen demonstrerend (Schnabel, 2000; Cliteur 2001; Balkenende 2002). Kennelijk
creëren immigratie en culturele pluralisering hun tegendelen, en
is het denken over en de praktijk van culturele verscheidenheid
niet mogelijk in een spanningsloze context. Zij roepen immers
tegenkrachten op die mede vormgeven aan de verdere ontwikkeling van de samenleving. Momenteel ziet het er naar uit dat de
multiculturele samenleving in de verdediging is gedrongen. Het is
ii
6
) De formulering is merkwaardig. Van de klassenmaatschappij, de
welvaartsstaat of de consumptiemaatschappij wordt in burgerlijke
kringen ook geen ‘afscheid’ genomen. De aantijging suggereert dat
de multiculturele samenleving een maakbare grootheid is.
daarom niet overdreven om te spreken van een legitimiteitscrisis.
De culturele verscheidenheid is omstreden, zoals blijkt uit
hedendaagse discussies over de multiculturele samenleving. Dat
is niet alleen in Nederland het geval (Prins en Slijper 2002). Ook
en wellicht vooral in landen zoals Australië en de Verenigde Staten
van Amerika is zowel het academische als het publieke debat over
de wenselijkheid van de multiculturele samenleving veel ouder en
tevens op scherpere toon gevoerdiii. In Nederland wordt het debat
vooral beheerst door twee pragmatische stromingen die elkaar
overlappen. De eerste heeft veel aandacht voor de kosten van
immigratie en integratie, de overlast van jongeren, de onaangepastheid van imams enzovoorts. Zij staat een pacificatiepolitiek
voor die niet te veel mag kosten. De tweede stroming kenmerkt
zich door een nationalistische reflex waarbij de immigratie wordt
tegengegaan en de culturele assimilatie ferm wordt afgedwongen,
indien nodig zelfs tegen hoge maatschappelijke kosten. Deze
stroming is momenteel in opmars.
Aan het verzet tegen de multiculturele samenleving ligt een
tweetal vooronderstellingen ten grondslag: ten eerste dat de
multiculturaliteit is te beteugelen en wellicht uit te bannen, en ten
tweede dat door een monocultuur de sociale cohesie van de
samenleving wordt veilig gesteld. In beide gevallen gaat het om
normatieve interventies die haaks staan op de sociaalwetenschappelijke inzichten die voorhanden zijn. Daar wil ik het
vandaag met u over hebben. Allereerst ga ik in op het vraagstuk
van de culturele verscheidenheid. Is zij weg te poetsen? Is
culturele verscheidenheid niet intrinsiek aan de moderne of
laatmoderne samenleving? Vervolgens sta ik stil bij het idee van
de sociale cohesie. Wat wordt precies daaronder verstaan? Hoe
dwingend is dat? Ten slotte beargumenteer ik dat de ‘democratie
als leefcultuur’ meer recht doet aan de tweevoudige behoefte aan
sociale cohesie en culturele diversiteit.
iii
) De literatuur hierover is gigantisch. Zie voor enkele overzichtswerken
Willet (1998) en het recente debat rondom de publicaties van Parekh
(2000) en Barry (2001).
7
Culturele verscheidenheid
Kernelement van de multiculturele samenleving is het
begrip cultuur dat op verschillende manieren kan worden
omschreven. De klassiek-antropologische definitie waarbij cultuur
zich alleen onderscheidt van natuur, is inmiddels uit de gratie
(Tennekes 1990). Cultuur wordt thans onderscheiden van andere
domeinen zoals de economie, de politiek, en zelfs de godsdienst
en de taal. Deze beperkte definitie maakt de erkenning mogelijk
dat cultuur niet alleen de genoemde domeinen beïnvloedt, maar
ook zelf invloeden ondergaat vanuit die domeinen. Cultuur kan
het beste worden omschreven als een historisch gegroeid
systeem van geloofsvoorstellingen en praktijken die groepen
mensen in staat stelt om de omgeving te begrijpen en te
reguleren en daarbij de individuele en collectieve levens te
structureren.
Het verdient argumentatie waarom een multiculturele samenleving is te verkiezen boven een monoculturele. In zijn imposante
studie over de multiculturele samenleving somt de Britse politiek
filosoof Bikhu Parekh (2000, 170) de voordelen van een monoculturele samenleving als volgt op: ‘It facilitates a sense of
community and solidarity, makes interpersonal communication
easier, sustains a thick culture, is held together with relative ease,
is psychologically and politically economical, and can count and
easily mobilize its members’ loyalties’. Een cultureel verscheiden
samenleving kan de meeste van de gunstige eigenschappen van
een monoculturele samenleving voortbrengen, maar het
omgekeerde is niet het geval, aldus Parekh. Monoculturele
samenlevingen zijn onderhevig aan de neiging om zich af te
sluiten, intolerant te worden, zich te verzetten tegen veranderingen, claustrofobisch en repressief te reageren, en verschillen en
afwijkingen te ontmoedigen. Multiculturele samenlevingen
daarentegen zijn uit de aard van de confrontatie met andere
culturen minder onderhevig aan deze tendensen, zeker niet in een
globaliserende wereld waarin contact en openheid intrinsieke
kenmerken zijn (Parekh, 2000, p. 170-172).
Parekh stelt niet de vraag waarom ondanks dit haast ideaal-
8
typische verschil een nooit afwezig verzet bestaat tegen culturele
verscheidenheid. Het begin van een antwoord is gelegen in het
concept moreel monisme dat hij omschrijft als de opvatting
volgens welke er maar één volwaardige, menselijke en beste
leefwijze is. Hoewel het kwaad in de monistische visie meerdere
gedaanten kent, is het goede, evenals de waarheid, enkelvoudig of
uniform. Dit moreel monisme is diep verankerd in de westerse
cultuur. Al formuleert Parekh de functie van het moreel monisme
niet expliciet, in zijn beschouwing fungeert het als een antropologisch zelfbeeld van de westerse beschaving. Het is dit monistisch
zelfbeeld dat op gespannen voet staat met culturele verscheidenheid en een ‘natuurlijk’ verzet tegen het cultureel pluralisme
voedt. Het moreel monisme is, Harry Hoetink (1973) parafraserend, een van de krachtigste normbeelden van de westerse
beschaving.
In het wetenschappelijk denken is het vraagstuk van culturele
verscheidenheid oud. Het heeft sociale denkers bezig gehouden
zonder te resulteren in overeenkomstige concepten. Het ontstaan
van het begrip cultuur bij de oude Grieken, het concept van
‘Primitive Cultures’ bij Taylor, de opkomst van de culturele
antropologie in het verlengde daarvan, het idee en de praktijk van
‘civiliseren’, de kritiek op de Verlichting vanuit de antiverlichting,
het bestaan van ‘imagined communities’ – het zijn slechts enkele
voorbeelden van de impliciete erkenning van andere culturen of
van afgebakende en min of meer consistent geachte gehelen (cf.
Lemaire, 1976). En het voert zeker niet te ver om te stellen dat het
ideaal van een cultureel homogene natiestaat, zoals lange tijd is
gepropageerd, eveneens de erkenning impliceert van het bestaan
van meerdere culturen die moesten opgaan in of ondergeschikt
worden gemaakt aan een dominante nationale cultuur.
Toch was het pas in de eerste helft van de twintigste eeuw dat de
sociale wetenschappen de eerste concepten aanleverden om de
culturele pluraliteit in samenlevingen te beschrijven. Bekend is de
theorie van de plurale samenleving ontwikkeld door J.S. Furnivall.
Hij omschreef die als een samenleving bestaande uit twee of
9
meer sociale groepen die naast elkaar leven in een politieke
eenheidiv. ‘Each group holds by its own religion, its own culture
and language, its own ideas and ways. As individuals, they meet,
but only in the market place, in buying and selling’ (Furnivall,
1948, p. 304).
Furnivall baseerde zich op samenlevingen in Azië. Ik laat in het
midden of zijn beschrijving een accurate weergave is van de
toenmalige plurale samenleving aldaar (Van den Muizenberg
1965). In het contact tussen verschillende bevolkingsgroepen
vond er onvermijdelijk enige menging plaats zoals Hoetink (1962)
voor het Caribisch gebied betoogde. Maar dominant is de
gedachte gebleven dat plurale samenlevingen intrinsiek
conflictueus zijn. Het ligt voor de hand dit conflict te situeren
langs lijnen van raciale en culturele groepen, wat betekent dat dit
type samenleving gekenmerkt wordt door een ‘cohesietekort’
(Gowricharn, 2001b). Gegeven dit cohesietekort rijst de vraag wat
de plurale samenleving bij elkaar houdt. Furnivall meende dat er
sprake is van een economische interdependentie: de culturele
groepen zijn in verschillende beroepen gespecialiseerd en de
individuen ontmoeten elkaar ‘in the market place, in buying and
selling’. Dit samenlevingsmodel is door Rudolf van Lier (1949)
toegepast op Suriname, en later voor West-Indië verder uitgewerkt
door M.G. Smith (1965). Volgens tegenstanders van de plurale
samenleving kenmerkt zij zich door te veel pluraliteit en te weinig
samenleving (Lewis, 1968, p. 37). Daarom is in deze opvatting een
homogeniserend nationalisme noodzakelijk om tot nationbuilding
te komen, tenzij de verschillende culturele groepen elkaar
duldenv.
iv
) Furnivall schreef in de jaren tussen de wereldoorlogen. Volgens
Berger (1998, p. 355) werd het begrip ‘pluralisme’ al in de jaren
twintig gebruikt door de Amerikaanse filosoof Horace Kallan om een
feitelijke toestand als een ideaal te beschrijven.
v ) Het vraagstuk van de nationbuilding in de ontwikkelingslanden ging
ook uit van de premisse dat assimilatie – in geval met de westerse
cultuur – een voorwaarde is om te komen tot vooruitgang en
democratie. Zie onder andere Welch (1971) en Worsely (1973).
10
Een andere type samenleving die gekenmerkt is door culturele
pluraliteit is de zuilenmaatschappijvi. De verscheidenheid van
godsdiensten, van streektalen, van regionale zeden en gewoonten
en van mens- en maatschappijbeelden geven alle aanleiding om
te spreken van een plurale samenleving (Te Velde en Verhagen
1996). Dit type samenleving is geen onbedoelde uitkomst van
maatschappelijke processen, maar vooral een beoogd resultaat
geweest van sociaal handelen. Zo wijst de Nederlandse socioloog
Van Doorn (1985b) erop dat met name de toenmalige katholieke
leiders in dit verband zelfs spraken van een multi-etnische
samenleving en een dergelijke type samenleving ook nastreefdenvii. De hedendaagse groepsvorming van culturele minderheden kan vanwege het geringe aantal leden, de grote verscheidenheid tussen en binnen de allochtone groepen, het beperkte
aantal instituties dat zij voorstaan, de geringe schaal waarop zij
opereren, maar vooral door de openheid tegenover de dominante
ontvangende samenleving niet worden getypeerd als verzuilingviii.
Bovendien stuit deze groepsvorming op verzet van autochtone
vi
) Er is later een weinig aangeslagen poging gedaan om de
Nederlandse samenleving te conceptualiseren als een plurale
samenleving. Zie Bagley (1973).
vii ) Volgens Stuurman (1983) waren verzuiling en ontzuiling simultane
processen. Dat mag juist zijn maar de verzuiling moet toch een
dominante ontwikkeling zijn geweest om de maatschappelijke
ordening te kunnen kenmerken. Interessanter is de weinig gestelde
vraag welke krachten hebben geleid tot de ontzuiling of juist tot een
aangepaste voortzetting. Zie hiervoor onder andere Van Aelst en
Walgrave (1998).
viii ) Het geringe aantal allochtonen tegenover een veel groter aantal
autochtonen doet niets af aan het bestaan van de culturele
verscheidenheid of het aantal culturele groepen. Het is daarom
onbegrijpelijk waarom het SCP (1998) de groepsvorming van
minderheden diskwalificeert als een onwenselijke ‘etnische’ ontwikkeling. Bovendien gaat het SCP eraan voorbij dat de variatie binnen
de culturele minderheidsgroepen zienderogen toeneemt, waardoor
de diskwalificatie aan geldigheid verliest.
11
zijde die individualisering en assimilatie – eufemistisch
aangeduid met ‘mengen’ – als richtsnoeren hanteert. Culturele
diversiteit als probleemstelling en assimilatie als oplossing,
komen in allerlei toonaarden terug, ook in de discussies over de
hedendaagse multiculturele samenleving van de westerse
landenix.
Culturele verscheidenheid is een verschijnsel dat verschillende
samenlevingen kenmerkt. Assimilatie, die overigens verschillende
gradaties kent, is een van de uitkomsten in dit contact tussen
culturen, maar niet de enige. Vanuit verschillende theoretische
perspectieven is de culturele pluraliteit uit te leggen als een
consequentie van voortgaande moderniseringx. Premoderne
samenlevingen hebben een groter vermogen om een gemeenschappelijk stelsel van normen en loyaliteiten in stand te houden.
De dynamiek van de modernisering daarentegen leidt tot een
verscheidenheid van overtuigingen en subculturen. Peter Berger
(1998) komt na een evaluatie van elf plurale samenleving tot de
conclusie dat normatieve conflicten in moderne of moderniserende samenlevingen zich meestal concentreren op de buitengrenzen van het pluralisme, niet op het bestaan van cultureel
pluralisme zelf. Hieruit volgen twee belangrijke conclusies. Ten
eerste: het veronderstelde cohesietekort in plurale samenlevingen
heeft weinig te maken met de culturele pluraliteit, maar met
overschrijdingen. Het is bekend dat sociale grenzen verschuiven,
plooibaar zijn en niet consequent worden gehandhaafd. De
ix
) Overigens is dit debat oud en niet beperkt geweest tot de Caribische
samenlevingen. Ook in de Pacific en andere delen van Azië en Afrika
is de plurale samenleving onderwerp geweest van studie en debat.
Voor een inmiddels oude, maar nog steeds onthullende beschrijving
zie Young (1976). In de latere politicologische theorievorming over
consociational democracies wordt deze culturele pluraliteit voorondersteld en als bron van instabiliteit gezien (Lijphart, 1992). Voor een
kritiek met Suriname als referentie, zie Gowricharn (2001b).
x ) Zie bijvoorbeeld Geertz (1971); Giddens (1990); Appadurai (1990).
12
veelgestelde vraag ‘hoeveel verschil kan een samenleving
verdragen’ is daarom gebaseerd op een misconceptie. Want de
vraag verraadt een mechanische benadering, te vergelijken met de
vraag ‘hoeveel gewicht kan een brug verdragen’? Het nietmechanische antwoord luidt: een samenleving kan zoveel verschil
verdragen als zij wilxi. En het ligt voor de hand om de onverdraagzaamheid in verband te brengen met de dominantie van het
monisme. De tweede conclusie: als culturele pluraliteit een effect
is van modernisering, dan is het moeilijk de oude culturele
verscheidenheid in Nederland te beschouwen als een geïsoleerd
verschijnsel. Historisch hing het ook nauw samen met processen
van verzuiling en de daarmee samenhangende pacificatie en
natievorming in Nederland (Ellemers 1995). Daarom kan de
institutionalisering van groepen niet worden gediskwalificeerd als
een reactie op de modernisering, die is eerder een begeleidend
verschijnsel ervan.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de zuilen aangetast door de
infrastructurele opbouw en de fysieke veranderingen van het
landschap, zowel van het platteland als van de stad; door de
daaruit voortvloeiende binnenlandse migratie en versnelde verstedelijking; door de uitbreiding en standaardisering van het
onderwijs; door de vernieuwing van het productie-apparaat en de
verschuiving naar een diensteneconomie; door de vele nieuwe
sociale bewegingen (democratiseringsbeweging, studentenbeweging, vrouwenbeweging, homobeweging, nog afgezien van de
anti-dit en anti-zusbeweging); door nieuwe communicatiemiddelen en media, en vooral, door de effecten van de gestegen
welvaart. Deze naoorlogse modernisering heeft niet alleen de
ontzuiling versneld, maar ook de emancipatie van allerlei groepen
bevorderd en tevens een grote diversiteit van leefstijlen mogelijk
xi
) Er zijn veel voorbeelden van vreedzame culturele pluraliteit (Young
1978). Suriname genoot al in de beginjaren zestig de reputatie een
‘raciaal paradijs’ te zijn waar culturele verscheidenheid als een grote
vanzelfsprekendheid wordt gezien. Voor een verklaring van deze
opvallende stabiliteit, zie Gowricharn (2001b).
13
gemaakt (SCP 1998).
Twee andere verschijnselen die intrinsiek zijn aan de westerse
samenleving hebben de complexiteit aan leefstijlen vergroot: de
individualisering en de secularisatie. Het eerstgenoemde
verschijnsel maakt mogelijk dat personen een grotere mate van
anonimiteit en vrijheid genieten, maar stelt tevens nieuwe eisen
aan hen zoals zelfstandigheid, zelfsturing en zelfredzaamheid
(Beck en Beck-Gernsheim 2002). Individualisering sluit echter
groepsvorming niet uit. Bepaalde behoeften zijn immers alleen in
groepsverband te vervullen. Denk aan de taal, de godsdienst, en
aan uiteenlopende activiteiten zoals de organisatie van feesten en
begrafenissen of het verlenen van familiehulp. Individuen gedijen
in groepen en netwerken, zonder dit sociale milieu kunnen zij
moeilijk overleven.
Een ver voortgeschreden secularisatie is eveneens kenmerkend
voor de westerse samenleving. Daardoor zijn grote groepen religieuze burgers in een minderheidspositie en moeten zij tegen de
stroom opboksen. Dat geldt zowel voor allerlei varianten van de
kleine, christelijke kerken als voor het toenemend aantal religiën
van Oosterse oorsprong en de nieuwe vormen van de islam die
recente immigranten uit andere delen van de wereld meenemen
naar Nederland. Religieuze gemeenschappen staan in een
geseculariseerde samenleving voor een extra grote legitimatieopgave, een gegeven dat vaak wordt vergeten in de commotie
rondom de manifestaties van niet-westerse godsdiensten in de
openbare ruimtexii.
Allochtonen zijn onderhevig aan al deze processen, maar het zijn
vooral hun sociale stratificatie en differentiatie die opvallen.
Tussen de groepen allochtonen bestaan grote onderlinge
verschillen. De immigranten uit de vroegere (West-Indische)
xii
14
) Er bestaan hierbij aanzienlijke verschillen in acceptatie tussen het
hindoeïsme en de islam in Nederland. Zie voor een analyse
Gowricharn (2002b).
koloniën verschilden van de gastarbeiders qua juridische status,
culturele bagage, opleiding en sociale positie. Zij vormden een
dwarsdoorsnede van de sociale stratificatie van het land van
herkomst. Zij kenden het Nederlands van huis uit, waren
vertrouwd met de geschiedenis en geografie van Nederland en
waren de jure ook Nederlanders. Gastarbeiders daarentegen
waren lange tijd uitgesloten van voorzieningen, stonden op
grotere afstand van de taal, cultuur en geschiedenis van
Nederland, nog afgezien van het feit dat zij een segment vormden
van de arbeiders- en boerenklasse in hun land van herkomst. De
aansluiting met de Nederlandse samenleving was minder gunstig
dan bij de Caribische immigranten; de formele toegang tot
Nederlandse instituties eveneens en de beschikking over eigen
sociale en culturele hulpbronnen was minimaal. Geen wonder dat
deze verschillen in aansluiting, toegang en hulpbronnen hebben
geleid tot een sociale stratificatie waarbij de immigranten uit de
koloniën vooralsnog de betere posities bezetten dan de voormalige gastarbeiders.
Hoewel deze ordening nog herkenbaar is, hebben zich zichtbare
veranderingen voltrokken en zijn er andere belangwekkende
veranderingen gaande. Zo zijn de Indische Nederlanders en later
de Zuid-Europeanen (Spanjaarden, Italianen, Portugezen,
Grieken) nagenoeg opgegaan in de Nederlandse samenleving. Dit
‘succes-via-assimilatie’ ontwikkelingsmodel geldt evenwel niet
voor andere partijen die voorheen ook onderdeel waren van de
Nederlandse arbeidersklasse: de Turken en Marokkanen. Ook al is
ongeveer een generatie later vast te stellen dat het aantal diplomahouders op hbo- en universitair niveau onder hen toeneemt, na
daarin te zijn voorgegaan door Surinamers, Antillianen en
Arubanen. Het verschil in opmars tussen Zuid-Europeanen en de
andere gastarbeiders is niet alleen te wijten aan de mate van
gewilde assimilatie. Verschillen in huidskleur, in religieuze achtergrond en de verdere democratisering van de Nederlandse
samenleving – denk aan de effecten van de eerder genoemde
emancipatiebewegingen – verklaren naar alle waarschijnlijkheid
mede dit verschil in tempo en schaal van opname (cf. Vermeulen
15
en Penninx 1994).
Andere mobiliteitsprocessen hebben zich voorgedaan op het
terrein van het ondernemerschap, de politiek, de sport en de vrije
beroepen. In deze sectoren ziet men, beoordeeld naar de
Weberiaanse criteria macht, inkomen en status, de opkomst van
middengroepen. Allochtonen zijn evenwel niet in alle sectoren
vertegenwoordigd. In het hoger en universitair onderwijs zijn ze
als docent nagenoeg afwezig, in de hogere lagen van de
ambtenarij en het bedrijfsleven eveneens. Ook in de benoemde
politieke posities (burgemeesters bijvoorbeeld) treft men
nauwelijks allochtonen aan. Niettemin is er sprake van een
opwaartse ontwikkeling die evenwel niet doorstoot tot de
allerhoogste regionen. Zo mogen allochtone voetballers in de
beste clubs spelen, in de besturen ervan zijn ze niet aanwezig.
Eenzelfde ontwikkeling is waarneembaar op het terrein van de
medische beroepen waar betrekkelijk veel allochtone medische
specialisten werkzaam zijn. Zij zijn echter niet vertegenwoordigd
in de besturen van de ziekenhuizen, van de medische faculteiten
of van de beroepsorganisaties. De aarzelende opwaartse
beweging geeft weer dat de opkomst van een allochtone middenklasse gepaard gaat met nog nader te identificeren contradicties
(Gowricharn, 2001c).
De eerder genoemde processen van sociale mobiliteit en differentiatie, die op hun beurt leiden tot een verscheidenheid van
leefstijlen, is verbreed door de komst van allochtonen. Het gaat
ondertussen niet alleen om de immigranten uit de voormalige
koloniën en de gastarbeiders. Het gaat steeds vaker om nieuwe
groepen immigranten, de zogenoemde kleine nationaliteiten,
waarvan zowel het aantal nationaliteiten toeneemt als het aantal
personen per nationaliteit gering is (Tillaart e.a., 2000). Bij
sommige van die groepen, Iraniërs en Chinezen bijvoorbeeld, is
de opwaartse mobiliteit opmerkelijk.
Kortom, binnen de allochtone gemeenschappen zijn er, als gevolg
van deze emancipatiebeweging, twee- of meerdelingen ontstaan.
Want er zijn niet alleen successen. In de werkloosheid, die als
16
maatschappelijk probleem een gepasseerd station lijkt te zijn, en
in de armoede, die ondanks de gestegen welvaart hardnekkig blijft
voortbestaan, zijn allochtonen oververtegenwoordigd. Om niet te
spreken van andere domeinen waarin hun ontworteling tot
uitdrukking komt: penitentiaire inrichtingen, psychiatrische inrichtingen, blijf-van-m’n-lijf-huizen, instellingen ten behoeve van
drugs- en alcoholverslaafden, de illegalenpopulatie. De geschetste
sociaal-economische stratificatie is daarom wat polair. Want
tussen de onderklasse en de middenklasse zijn er meerdere
sociale lagen te construeren. Waar het om gaat is dat het beeld
niet eenduidig is: naast hardnekkige stagnatie, daargelaten dat het
niet altijd dezelfde mensen betreft, is er ook progressie te rapporterenxiii.
Tegenover deze differentiërende ontwikkelingen zijn er twee
andere die de bestaande culturele pluraliteit consolideren en de
interne cohesie van de groepen versterken. De eerste is de ontwikkeling naar transnationale gemeenschappenxiv. Dankzij de technologische mogelijkheden als de telefoon en het internet en de
gestegen welvaart die frequente ‘vakanties’ mogelijk maakt,
onderhouden allochtonen steeds intensievere contacten met
verwanten en vrienden in de landen van herkomst. Deze en
soortgelijke ontwikkelingen zullen de verwevenheid van de
multiculturele samenleving met de transnationale samenleving
intensiveren. De transnationale gemeenschapsvorming is
overigens niet beperkt tot allochtonen. Het toenemende aantal
gemengde stellen en vriendschappen betrekt een groeiend deel
van de autochtone bevolking in de transnationalisering. Deze
xiii
)Voor een poging om de successen van de multiculturele samenleving te beschrijven, zie Gowricharn (2002a).
xiv ) De literatuur over dit nieuwe onderwerp groeit stormachtig. Zonder
volledigheid of representativiteit te betrachten, verwijs ik voor een
oriëntatie naar Hannerz (1996), Cohen and Vertovec (1999), Portes
e.a. (1999), Van Amersfoort (2001), Faist (2000a), Entzinger
(2002).
17
mondiale groepsvorming maakt het mogelijk om te discussiëren
over zaken zoals mensenrechten, godsdienst, man-vrouw betrekkingen, en om standpunten en identiteiten aan te passen
(Gowricharn, 2002c). Met de globaliserende ontwikkelingen op
terreinen als economie, politiek, media en cultuur, godsdienst zal
naar verwachting de verstrengeling tussen de transnationale
samenleving met de multiculturele samenleving toenemen. Het
gaat daarom te ver om te stellen dat we voorbij de multiculturele
samenleving zijn (Entzinger 2002). De transnationale samenleving is welbeschouwd een vertakking van de multiculturele
samenleving. Maar de boodschap is duidelijk: multiculturaliteit
kan niet goed worden begrepen zonder haar transnationale
dimensiesxv.
De tweede ontwikkeling betreft de etnisering, hetgeen soms wordt
opgevat als een vorm van sociale afsluiting (Karlis 1998). Hoe
populair het woord etnisch in de sociale wetenschappen ook mag
zijn, er bestaat geen consensus over de definitie ervan. Voor de
een verwijst ‘etnisch’ naar een gemeenschappelijke voorgeschiedenis (Weber 1912), voor de ander is etniciteit een vorm van
sociale organisatie (Barth 1994), een derde baseert zich vooral op
primordiale loyaliteiten (Geertz 1971), terwijl in regio’s zoals het
Caribisch gebied etniciteit uitsluitend op grond van het uiterlijk,
de somatiek, wordt bepaald. De grootste gemene deler lijkt me te
bestaan uit het benadrukken van somatische en culturele
aspecten die betrokkenen zien als het eigene (cf. McLaren 1994).
Etnisering kan betrekking hebben op deelaspecten van een
cultuur zoals de taal, de godsdienst, de zeden en gewoonten, de
geschiedenis, kortom, alles wat met de identiteit van gemeenschappen te maken kan hebben (Roosens 1989). Het is hierbij
niet van belang of de constructie van de nieuwe identiteit
historisch juist is of niet, van belang is dat de betrokkenen deze
xv
18
) Dit geldt ook voor de ongewenste kanten van de globalisering die
tot uitdrukking komen in internationaal terrorisme, mensensmokkel, criminaliteit en dergelijke. Zie hiervoor onder andere
Bovenkerk (2001).
constructie voorstaan en legitiem achten. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij jongeren van islamitische en hindoeïstische achtergrond
wier interpretatie van de godsdienst verbluffend veel overeenkomt
met de dominante waarden van de westerse samenlevingen
(Phalet e.a. 2000; Choenni 2000). Deze constructie of herinterpretatie van de religieuze identiteit is op te vatten als een aanpassingsbeweging van de jongere generatie allochtonen, een zoeken
naar aansluiting bij de ontvangende samenleving. Maar het
omgekeerde is ook mogelijk: dat etnisering leidt tot radicalisering,
dus tot een beweging die wegvoert van de ontvangende samenleving. Een dergelijke ontwikkeling is geen gevolg van sociaaleconomische uitsluiting zoals zo vaak wordt aangenomen. De
Hindoe- en moslimjongeren in de genoemde onderzoeken
vormen naar alle indicatoren gemeten een dwarsdoorsnede van
hun leeftijdsgroep. Ook in Duitsland blijkt etnisering onder
islamitische studenten zich juist voor te doen in het traject van
sociale stijging en niet bij sociale daling (Pott 2001). Etnisering is
overigens een proces dat niet alleen allochtonen kenmerkt. Ook
de westerse samenleving kent eigen vormen van etnisering.
Nationalisme, het streven naar uniforme waarden en normen,
naar een cultureel homogene samenleving of de ontwikkelingen
in de richting van extreemrechts, zijn makkelijk uit te leggen als
vormen van witte etnisering.
In het voorgaande heb ik u meegenomen op een rondreis in de
multiculturele samenleving. Daarbij heb ik vooral aandacht
gevraagd voor de gestaag veranderende culturele complexiteit en
betoogd dat culturele pluraliteit en voortgaande differentiatie, en
simultane assimilatie intrinsieke kenmerken zijn van de moderne
samenleving. Uit deze rondwandeling zijn minstens drie conclusies te trekken.
Ten eerste: de onderlinge sociale, economische en culturele
verschillen tussen allochtonen en autochtonen nemen af – mede
mogelijk gemaakt door dynamische ontwikkelingen bij de jongere
generatie – maar die ontwikkeling gaat gepaard met de verbrokke-
19
ling van bestaande groepsstructuren en een menging van
culturen (cf. Featherstone en Lash 1999). Ook de herkenning is
minder eenvoudig geworden. Vroeger was het nog mogelijk om
mensen uit bepaalde culturen, regio’s, klassen of beroepsgroepen
aan de hand van uiterlijke en andere culturele kenmerken zoals
kleding en spraak te identificeren. Dat gemak is passé.
Huidskleur, afkomst, sociale klasse en cultuur vallen niet meer
samen, zij lopen vaker uiteen en de oorspronkelijke normen en
waardenstelsels zijn steeds meer gemengd. De sociale
wetenschappen zijn toe aan nieuwe concepten om de sterk
toegenomen culturele complexiteit te duiden. Cultuur als
dimensie van het sociale leven was wellicht nooit probleemloos,
maar die problematiek is vanwege de geschetste veranderingen
diffuser en minder grijpbaar geworden, en daardoor dus ook
minder goed te beoordelenxvi.
Ten tweede: het is in de literatuur gewoonte om te benadrukken
dat culturen hybride zijn, dus op elk moment in de tijd gemengd
en niet-gesloten (Latour 1994; Van Binsbergen 1999; De Ruijter
2000). Hoe juist deze vaststelling ook is, in het licht van de
etnisering is dat een weinig relevante vaststelling. Want in het
proces van etnisering construeren de betrokkenen hun nieuwe
identiteiten en trachten zij zich te onderscheiden door vooral de
verschillen te benadrukken. Daardoor ontstaan er nieuwe scheidslijnen. Assimilatie is overigens eveneens een proces dat nieuwe
scheidslijnen doet ontstaan. Terzijde zij opgemerkt dat de
genoemde lijnen niet problematisch hoeven te zijn (cf. Vermeulen
2001). De culturele differentiatie is gestaag en een permanent
kenmerk van de moderne samenleving. Wellicht is dat in de
recente geschiedenis nooit anders geweest. Maar een nadere
bestudering van de aard en complexiteit van deze culturele
veranderingen laat nog op zich wachten.
xvi
20
) Deze onduidelijkheid rondom het cultuurbegrip is door Brand
(2001) naar aanleiding van enkele publieke debatten en de beleidspraktijk bij overheidsdiensten aan de orde gesteld.
Ten derde: de grenzen van de dominante benadering van de
multiculturele samenleving, bezien vanuit het beleid, komen
thans in beeld. Drie beperkingen springen in het oog:
a. Zij is beperkt tot allochtonen en heeft nauwelijks enig raakvlak
met de autochtone bevolking. Conceptueel is die verbinding te
maken door ook de autochtone bevolking – al dan niet via het
begrip ‘leefstijl’ – te benaderen als een multiculturele
bevolking. Relationeel is de voor de hand liggende verbinding
te maken door gemengde partnerschappen, vriendschappen
en andere sociale relaties voor het voetlicht te halen.
b. De grootste aandacht in het beleid gaat uit naar de materiële
zaken: onderwijs, werkloosheid en armoede, dus de problemen
aan de ‘onderkant’ van de samenleving. Die oriëntatie op de
onderkant is ook terug te vinden in de driftige pogingen om
nieuwkomers in te burgeren. Andere vraagstukken die cultureel
of politiek van aard zijn, krijgen weliswaar aandacht maar
blijven daaraan ondergeschikt. Bovendien is er nauwelijks
aandacht voor de aard en betekenis van de allochtone middenklasse. Zoals gezegd: het perspectief is beperkt tot de
onderklasse.
c. De dominante benadering is voorts beperkt tot de natiestaat
alsof deze een gesloten entiteit is. Dat staat in contrast tot de
transnationale gemeenschapsvorming die per definitie de
betrekkingen met andere delen van de wereld omvat. In
zoverre het beleid over de grenzen kijkt is het om vergelijkingen tussen landen te maken, niet om de mondiale verstrengeling of de eigen beperkingen in beeld te krijgen.
Vanuit de eerder genoemde kenmerken van de multiculturele
samenleving is het cohesievraagstuk dus breder: het is niet alleen
economisch, maar ook cultureel en politiek; het omvat niet alleen de
grote abstracte instituties, maar ook de herkenbare leefwereld; het
omvat niet alleen allochtonen maar ook autochtonen; het is niet
beperkt tot de ‘onderklasse’, maar omvat ook het werkende deel van
de samenleving; het is niet alleen nationaal, maar ook mondiaal.
21
Gegeven de verscheidenheid aan culturele en subculturele
groepen is het de vraag welke bindende krachten zich ontwikkelen
in de multiculturele samenleving. De vraag vooronderstelt dát de
samenleving een of andere eenheid moet vormen. Dat is
inderdaad het geval. Bijvoorbeeld wanneer de bevolking om offers
wordt gevraagd of wanneer het om publieke besluiten gaat. Maar
de cohesie is dan tijdelijk, de basis ervan wisselend. Van
Durkheim (1893) is de gedachte afkomstig dat een ‘collectief
geweten’ noodzakelijk is voor de eenheid van een samenleving.
Dit idee van een collectief geweten vindt zijn hedendaagse variant
in ideologieën van ‘assimilatie’, ‘waarden en normen’ en
‘gezamenlijkheid’. Zowel individualiteit als culturele verscheidenheid geven echter ruimte aan eigenheid, – een vrijheid die kleffe
sociale verbanden bij voorbaat uitsluit. Degenen die in navolging
van Wim Kok Nederland voorstellen als een overzichtelijk dorp
waarin bewoners alles samen doen, en wel met iedereen, dienen
zich af te vragen hoe klef men de samenleving wil hebben. Deze
kanttekening nodigt uit tot een ontspannen vorm van cohesie.
Het is in dit licht dat ik nu enkele opvattingen over sociale cohesie
wil bespreken.
2. Sociale cohesie
Het begrip sociale cohesie is een verzamelterm. De
Schotse moraalfilosofen benadrukten de noodzaak van een morele
orde om de markt te beteugelen en de samenleving bij elkaar te
houden. De naam van Adam Smith (1776) als theoreticus van de
‘moral sentiments’ is aan dit thema verbonden. Ook latere
klassieken hadden oog voor de krachten die de cohesie van de
samenleving bedreigden. Het was evenwel pas met sociologen
zoals Emile Durkheim (1893), Ferdinand Tönnies (1912) en Georg
Simmel (1904) dat het vraagstuk van de sociale cohesie op de
sociologische agenda kwam te staan. Hoewel deze auteurs
uitvoerig aandacht besteden aan moraal en religie als bindende
krachten, is hun naam vooral verbonden met de opvatting dat de
belangrijkste cohesieve kracht wordt gevormd door de
maatschappelijke arbeidsdeling die leidt tot economische
22
interdependentie en ruilrelaties.
Andere benaderingen concentreren zich op sociale breuklijnen
rond ‘principes’ die modieus maar niet onhandig zijn geformuleerd zoals ‘kleur’ ‘klasse’ en ‘gender’. Deze breuklijnen zijn
inmiddels oud, maar niet gespeend van actualiteit. Daarnaast zijn
er andere breuklijnen te noemen: leeftijd, leidend tot specifieke
vraagstukken van ouderen en jongeren; lichamelijke en geestelijke
handicaps, en sociaal en psychologisch welbevinden met accenten op de hulpverlening. Deze benaderingen van sociale cohesie –
handzaam gereduceerd tot ‘meedoen’ en ‘hulp krijgen’ – leiden
tot de definiëring van (nieuwe) doelgroepen, tot het problematiseren van de uitvoerende instituties en tot nieuw beleid.
Sociale cohesie wordt onderscheiden in een interne groepscohesie en externe cohesie tussen groepen, dus ‘bonding’ en
‘bridging’, en beide kunnen zwak en sterk zijn (Schuyt 1997;
Duyvendak, 1999; Putnam 2000). Vaak wordt verondersteld dat
een sterke interne groepscohesie ten koste gaat van de externe
cohesie, dus dat er sprake is van een zero sum game. Deze
assumptie wordt tegengesproken door bijvoorbeeld de allochtone
middenklasse die zowel in de Nederlandse samenleving een
respectabele plaats heeft veroverd als opgenomen is in transnationale verbanden. Het een kan zeer wel samengaan met het
ander. Dit samengaan geldt ook voor de meervoudige loyaliteiten
die vooral in transnationale verbanden tot uiting komen.
De benaderingen van sociale cohesie kunnen het beste worden
gegroepeerd in vier categorieën.
1. De functionele benadering heeft betrekking op de arbeidsdeling
die de klassieken aan de orde stelden. Die arbeidsdeling wordt
ten onrechte voorgesteld als dwingend. Zo is het gezin lange
tijd beschouwd als een sociale eenheid waarbinnen een
arbeidsdeling heerste. Maar de interdependentie aldaar sluit
echtscheidingen niet uit. Op een hoger aggregatieniveau
bezien is het eveneens mogelijk de economische afhankelijkheid van bepaalde groepen mensen te doorbreken.
Ondernemers kunnen werknemers vervangen door machines
23
of door andere werknemers, of wanneer het gaat om goederen,
die van andere leveranciers betrekken. De maatschappelijke
arbeidsdeling leidt pas tot een dwingende sociale cohesie als er
sprake is van monopolies in de ruilrelaties. Zijn die er niet, dan
is er keuzevrijheid en is de samenhang losser.
2. Volgens de institutionele benadering dragen instituties bij aan de
sociale cohesie. Zoals de markt bijvoorbeeld die in de neoklassieke versie evenwichtig en rechtvaardig is (Etzioni 1988). Of
het sociale zekerheidsstelsel dat bedoeld is om de sociale
ongelijkheid te limiteren en via de bijstand een minimumbestaan te garanderen (Oude Engberink 1992). Of de Nederlandse verzuiling die als een elitekartel-democratie – overigens een
contradictie in terminis – gedurende lange tijd de sociale en
politieke stabiliteit heeft weten te handhaven (Lijphart 1975).
Of de staat wier cohesieve functies zo vaak door marxisten zijn
benadrukt, met name haar ideologische hegemonie en repressieve politieke macht (Jessop, 1982). We kwamen dit bij
Furnivall al tegen. Opgemerkt wordt dat de institutionele
benadering behept is met een universalistische pretentie: de
markt, de staat en het sociale zekerheidsstelsel bijvoorbeeld
heten zonder aanzien des persoon te opereren. Zij hebben de
intrinsieke eigenschap gedrag te individualiseren en sturen aan
op conformisme. Zij genereren een kille cohesie daar de
betrekkingen tussen individuen veelal onpersoonlijk en functioneel zijn.
3. De normatieve benadering bestaat uit een verzameling van
uiteenlopende, al dan niet georganiseerde, doch kenmerkende
eigenschappen van groepen die de sociale cohesie bevordert.
Deze eigenschappen, die met particularismen zijn te duiden,
structureren de betrekkingen tussen en binnen groepen juist
op persoonlijke wijze en niet zonder aanzien des persoon.
Sociale wetenschappers hebben zich vooral gericht op de
institutionele vorm van cohesie, voor affectieve banden is er
helaas weinig aandacht geweest. Uiteraard zijn de universalistische en particularistische voorstelling van de werkelijkheid
ideaaltypisch. In hun concrete functioneren zijn bijvoorbeeld
24
markten en bureaucratieën onderhevig aan allerlei particularismen (denk aan processen van discriminatie), terwijl
bepaalde particularismen – zoals tolerantie en vertrouwen –
soms voor een universele waarde doorgaan (Misztal, 1996).
Welke particularismen dragen bij aan de sociale cohesie in de
multiculturele samenleving? Vier lijken van belang. Het eerste is
de veel bezongen Nederlandse tolerantie waar vooral de verzuiling een geslaagd voorbeeld van was. Het is in Nederland haast
een intellectuele plicht om erop te wijzen dat de verzuiling de
uitdrukking was van ingebakken en algemeen aanvaarde intolerantie (Van Doorn 1985a). Dat zij zo. Van belang is dat tolerantie
als specifieke Nederlands structuurprincipe conflictmijdend is en
dat deze eigenschap nuttig is in een samenleving die zich steeds
meer kenmerkt door confronterende leefstijlen en identiteitenxvii.
Tolerantie is niet alleen nodig en dus een deugd, zij is in het
huidige politieke klimaat ook een schaarser wordend goed.
Het tweede particularisme wordt gevormd door het belang van
uiterlijkheden. Het feit dat allochtonen behoren tot de visible
minorities maakt herkenning en classificatie door anderen
makkelijk. Hierin onderscheiden niet-westerse allochtonen zich
van de Europese. Het belang van het fysieke uiterlijk is in de
sociale wetenschappen sterk onderschat. Het ene type uiterlijk
wordt makkelijker geaccepteerd dan het andere en soms zelfs
begerenswaardig bevonden. Hoetink (1973), die partnerkeuze
bestudeerde vanuit dit perspectief, ontwikkelde de term somatisch
normbeeld om de voorkeur voor een bepaald uiterlijk te duiden.
Voorkeuren hebben impliceert het bestaan van een rangorde, dus
het bestaan van een hiërarchie van somatische normbeelden. Dat
komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de keuze voor partners uit
xvii
) Anders dan De Beus (1998) meent, is de confrontatie van en met
minderheidsgroepen geen realistische optie om de eigen cultuur
gestand te doen. De Beus gaat er al te makkelijk aan voorbij dat er
belangwekkende machtsverschillen bestaan tussen de groepen en
dat confrontatie voor de zwakke minderheidsgroepen een
kamikaze-strategie is.
25
bepaalde groepen: lange tijd tussen Indische Nederlanders en de
inheemse bevolking, tegenwoordig vooral tussen Surinaamse en
Antilliaanse creolen en autochtone Nederlanders. Ook de
voorkeur van personeelsfunctionarissen voor bepaalde culturele
groepen is vermoedelijk mede gebaseerd op somatische
normbeelden (Veenman 1995). De voorkeur voor bepaalde
somatische normbeelden impliceert dat niet alle groepen op
dezelfde wijze en in dezelfde mate worden opgenomen in de
samenleving, en dus niet in dezelfde mate delen in de cohesieve
ontwikkeling.
Een derde particularisme bestaat uit de persoonlijke banden
buiten het gezin. In een essay over groepsbanden in ontwikkelingslanden introduceerde Clifford Geertz (1971) de term ‘primordiale loyaliteiten’ om de verwantschap op grond van ras, streek,
familie, taal en godsdienst te duiden. De term lijkt mij te ruim.
‘Primordiale loyaliteiten’ kan worden gereserveerd voor de betrekkingen tussen gezinsleden, die in de cirkel daaromheen kunnen
het beste worden geduid met ‘secundaire loyaliteiten’. De
opsomming van Geertz is uit te breiden met relaties zoals vriendschap, nabuurschap, collegialiteit, taal- en religieuze verwantschap en dergelijke. Deze betrekkingen ontstaan niet alleen
binnen groepen. Door omgang, onderwijs, maar ook onder druk
van bijvoorbeeld kinderen, ontstaat acculturatie en aldus een
culturele verwantschap en vertrouwdheid met de ontvangende
samenleving. Secundaire loyaliteiten komen tot stand wanneer
culturele en somatische normbeelden van groepen mensen
samenvallen of in elk geval convergeren. Deze betrekkingen
vormen nieuwe subjectieve dwarsverbindingen in de multiculturele samenleving en dragen aanzienlijk bij tot de sociale cohesie.
Ten slotte zijn morele kenmerken van belang voor de sociale
cohesie. In de vragende vorm: hoeveel sociaal krediet krijgen
nieuwkomers? Hoe snel of onder welke voorwaarden verspelen
nieuwkomers dit krediet? Waaraan moeten nieuwkomers voldoen
om dit krediet te verzilveren? In de recente literatuur is deze
grootheid benaderd in termen van vertrouwen: vertrouwen als
eigenschap van individuen, van relaties en van systemen, en die
26
variëert met het type sociale orde (Misztal, 1996). Omdat
vertrouwen ten grondslag ligt aan vrijwel elke type relatie is het op
te vatten als een vorm van sociaal kapitaalxviii. Deze eigenschap is
ten dele een ervaringsproduct, ten dele een culturele geaardheid,
dus een habitus (Bourdieu 1984), van een volk. Het bepaalt de
ruimte die nieuwkomers wordt gelaten en de ruimhartigheid
waarmee zij worden opgevangen.
De participatiebenadering ten slotte situeert de cohesieproblematiek niet op statelijk niveau, maar benadert deze als een vraagstuk
van sociale insluiting van specifieke groepen. Zoals allochtonen,
bijstandsgerechtigden en andere categorieën personen die in
welvaartsregelingen zijn ondergebracht of wier participatie minder
dan gemiddeld is. Passen we deze cohesiebenadering toe op
allochtonen dan blijkt dat er verschuivende en overlappende
definities zijn die soms afwisselend en soms gelijktijdig de
sociaal-economische achterstand, de culturele gebruiken en de
politieke verbondenheid met het immigratieland aan de orde
stellen.
Zo werd aan het begin van de jaren tachtig de sociale cohesie
gezien in het perspectief van een dreigende of reeds ontstane
tweedeling. De bestrijding van de werkloosheid van allochtonen
en de verhoging van hun onderwijspeil om hun herintreding
mogelijk te maken, waren de belangrijkste doelstellingen van
opeenvolgende kabinetten. Het economische herstel en de creatie
van de zogenoemde additionele banen maakten het mogelijk een
groot deel van de werklozen aan werk te helpen. Deze ontwikkeling had onder andere tot gevolg dat de omvang van de ‘etnische
onderklasse’ afnam. Maar ook de bevolking aan de onderkant van
de samenleving veranderde van samenstelling. De oude minderheden, waaronder Surinamers, Antillianen, Turken en
Marokkanen, maakten grotendeels plaats voor nieuwe minder-
xviii
) Dit kapitaalbegrip gaat terug op Putnam aangezien het een
vaardigheid en sociale gesteldheid betreft die de sociale stabiliteit
bevordert. Het kapitaalbegrip van Bourdieu (1984) daarentegen
verwijst naar kapitaal als bron voor sociale mobiliteit.
27
heden, waaronder Somaliërs, Joegoslaven, Ethiopiërs,
Vietnamezen en Afghanen, een wisseling die ook terug vinden is
in de categorie ‘armen’. De alarmerende toonzetting alsof zich
een multiculturele drama voltrekt of dat de werkloosheid massaal
is, gaat voorbij aan deze veranderingen aan de onderkant van de
samenleving.
In de jaren negentig werd de cohesieproblematiek vooral gedefinieerd in termen van waarden en normen. De verwijzing was niet
alleen naar de allochtone straatschuimers in de centra van de
grote steden, en het daarmee gepaard gaande geweld, maar ook
naar bijvoorbeeld de opvoeding van allochtone peuters en de
positie van de vrouw. Tezamen met processen van wijkconcentratie en de wrijvingen tussen bepaalde delen van de islam en de
westerse waarden werd de ‘cultuur’ van allochtonen als het
belangrijkste cohesieprobleem gedefinieerd.
Gaandeweg de jaren negentig, maar vooral na 11 september 2001,
werden minderheden geassocieerd met terrorisme en veiligheid.
Hiermee werd een politieke definitie van sociale cohesie geïntroduceerd. Aangezien allochtonen over meerdere loyaliteiten
beschikken, zoekt men de oplossing van dit cohesieprobleem in
‘loyaliteitsverklaringen’ met als eis dat de verbondenheid met
Nederland de hoogste plaats inneemt. Deze politieke liefdesverklaring wordt niet verlangd van het groeiende autochtone deel van
de bevolking dat via gemengde relaties en vriendschappen
meereist in de transnationale gemeenschappen.
Het wantrouwen jegens allochtonen is oud en heeft bijvoorbeeld
betrekking op de angst dat allochtonen het sociale vangnet
verwarren met een hangmat; dat zij zich concentreren in wijken
en in gewilde afzondering leven van de Nederlandse
maatschappij; dat zij niet loyaal genoeg zijn aan de Nederlandse
staat; dat zij vijandig staan tegenover de westerse democratie en
derhalve een veiligheidsrisico vormen. Een omgekeerd
wantrouwen is eveneens aanwijsbaar: dat autochtonen meten met
twee maten, en zeker in kwesties waarbij islamieten zijn
betrokken, zowel binnenlands of buitenlands; dat zij een zucht
hebben tot vitten en problematiseren, en doen alsof in dit paradijs
28
van Oranje geen zonden worden begaan door blanke autochtonen; dat zij ondanks het gepreek over het recht op een eigen
identiteit en respect voor culturen toch aansturen op assimilatie;
dat in het licht van de aanvallen op de islam het bitter tegenvalt
met de godsdienstvrijheid; dat de gepropageerde open samenleving niet rechtvaardig en open is jegens henxix. De afbrokkeling
van wederzijds vertrouwen, met een al dan niet vermeende veiligheidsrisico tot gevolg, beschouw ik als een van de grootste
cohesievraagstukken van deze tijd.
In het voorgaande heb ik gewezen op de individualisering, secularisatie, etnisering, transnationalisering en immigratie. Deze
processen zorgen voor snelle geografische en sociale veranderingen die duurzame en stabiele sociale betrekkingen bemoeilijken
en derhalve leiden tot een onvolkomen sociale cohesie. In de huidige
open en gestaag globaliserende samenleving is het daarom realistischer te streven naar een partiële insluiting die op verschillende
maatschappelijke terreinen eigen vormen aanneemt. In een
dergelijke optiek heeft het idee van een onvolkomen cohesie en
partiële opname ook consequenties voor allerlei modellen van
burgerschap: die kunnen en hoeven niet meer uniform te zijn, ook
daarin zal men rekening moeten houden met de variatie die intrinsiek is aan de multiculturele samenleving.
Een dergelijke accommodatie geldt ook voor de kerninstituties van
de samenleving. Het is een veelgehoord geluid dat integratie een
tweezijdig proces is. Evenals bij het gevleugelde woord insluiting
weet niemand te vertellen wanneer de integratie is voltooid. De
tweezijdigheid blijkt vaker een plichtpleging te zijn, de samenleving heeft van allochtonen eerder een kritiekloze aanpassing aan
haar instituties verlangd. Met de globalisering neemt echter de
druk tot institutionele aanpassing toe. Niet alleen door de
immigratie van nieuwkomers, maar ook doordat steeds meer
xix
) Het gaat er niet om of de wederzijdse verwijten juist zijn of niet.
Het gaat erom dat het ressentiment in brede kring leeft en een
verminderde bereidheid tot acceptatie tot gevolg heeft.
29
ingezetenen voor korte of lange tijd naar het buitenland gaan. Er
ontstaat een vlottende bevolking, wat consequenties heeft voor
het onderwijsbestel, de arbeidsmarkt, de huisvesting, de
belastingen en het sociale zekerheidsstelsel. In plaats van te
dromen over een gesloten natiestaat is het raadzaam de instituties van de ontvangende samenleving pro-actief aan te passen
aan deze ontwikkelingen. De binding tussen burgers vindt in deze
samenleving niet meer plaats met een beroep op het assimilerende nationalisme. Eerder door waarden die weliswaar niet
universeel zijn, maar wel wereldwijd erkend worden als legitieme
strevingen van een aanzienlijk deel van de mensheid.
3.
Democratie als cohesie
De huidige samenleving kenmerkt zich door een gestage
culturele differentiatie met als uitersten assimilatie en etnisering.
De institutionalisering van deze zaken in de openbare ruimte en
de conceptualisering van nieuwe vormen van eigentijds burgerschap verlopen niet moeiteloos. Ik herinner aan de aanhoudende
fricties in de publieke ruimte, aan de onrust bij de gewaarwording
dat er meerdere loyaliteiten bestaan, aan twijfel aan de commitment aan de politieke orde van de ontvangende samenleving, aan
de transnationale ontwikkelingen die het nationalisme
overstijgen, aan concepties van partieel burgerschap en dus
gewilde partiele uitsluiting, aan de vlottende bevolking en daaraan
aan te passen instituties. Deze ontwikkelingen stellen nieuwe
eisen aan de sociale cohesie van de hedendaagse samenleving.
Gelet op deze ontwikkelingen is het vraagstuk van de sociale
cohesie aan herdefiniëring toe. Daarbij dient men de volgende
aspecten te verdisconteren:
de sociale cohesie zal beperkt en onvolkomen blijven;
de benadering dient aan te sluiten op de ontwikkelingen die de
sociale en politieke stabiliteit van de multiculturele samenleving
bevorderen;
de benadering dient aan te sluiten op positieve trendmatige
ontwikkelingen, en moet dus zo min mogelijk problematiseren en
tevens de meeste legitimatie verschaffen;
30
de benadering moet bij voorkeur aansluiten op de leefwereld van
de betrokkenen en het maatschappelijk middenveld.
Het zal duidelijk zijn dat het begrip cultuur niet het meest
omvattende concept is dat deze samenhang bewerkstelligt.
Culturen of elementen daarbinnen botsen immers, en doordat zij
elkaar kunnen uitsluiten kan dit begrip geen paraplufunctie
vervullen. Een concept dat deze functie wel kan vervullen is dat
van democratie. Zonder sociaal-economische achterstanden te
miskennen of geen oog en oor te hebben voor culturele praktijken
die weerstanden oproepen, dus zonder blind te zijn voor de
sociaal-economische en culturele krachten die leiden tot een
afbrokkeling van het wederzijds vertrouwen, is het in het huidige
tijdsgewricht van belang het accent te leggen op de politieke
ontwikkelingen in de multiculturele samenleving.
De eerder genoemde Bikhu Parekh (2000) merkt op dat de
moderne staat dwingt tot een grote mate van assimilatiexx. In een
discussie rondom dit punt stelt Charles Taylor (2001, p. 123) dat
de tendens tot assimilatie inherent is aan de democratie, een punt
waarop ik in het voorgaande al wees. Maar met Parekh ben ik van
mening dat in een democratie de ruimte bestaat – of hoort te
bestaan – om verschillende culturele identiteiten gestalte te
geven, al is deze ruimte niet altijd vanzelfsprekend aanwezig en
moet zij vaak bevochten en soms zelfs heroverd worden. De
onvermijdelijke assimilatie heeft dan niet zozeer betrekking op de
cultuur van de verschillende groepen, maar op een aantal
democratische waarden die de natiestaat overstijgt – waarden die
xx
) ‘…the state expects all its citizens to subscribe to an identical way of
defining themselves and relating to each other and the state. This
shared political self-understanding is its constitutive principle and
necessary principle presupposition. It can tolerate differences on all
other matters but not this one, and uses educational, cultural,
coercive and other means to ensure that all its citizens share it. In
this important sense it is deeply homogenizing institution (Parekh
2000, p. 184).
31
niet universeel hoeven te zijn, maar wel wereldwijd worden
herkend en erkend. Dat is bijvoorbeeld nu al het geval met de
eerder genoemde jongeren met een Hindoe- en moslimachtergrond die tot op grote hoogte de vrijheid van meningsuiting, de
rechtsgelijkheid tussen man en vrouw, de vrijheid van godsdienst
en dergelijke verworvenheden moeiteloos accepteren. Het gaat,
met andere woorden, niet zozeer om een democratie in een
natiestaat-verband, maar om een democratische leefcultuur die
men ook buiten de natiestaat kan tegenkomen. Alleen zo kan
democratie als een cohesieve institutie fungeren zonder
gehinderd te worden door nationalistische oprispingen.
De keuze voor de democratie als cohesieperspectief betekent
geenszins dat alle groepen hierin zijn onder te brengen. Het
dilemma is oud: hoe in een democratie om te gaan met nietdemocratische minderheden. Zolang het kleine groepen betreft is
er echter geen reden te stellen dat de rechtsorde in gevaar is,
zoals zo vaak wordt geroepen wanneer het om niet-westerse
uitingen gaat. Ook in eigen land zijn er immers kleine groepen die
qua leefcultuur afwijken van het democratisch ideaal. En een
democratie die geen afwijking kan hebben en die intolerant is
jegens minderheden, is aan zelfreflectie toe.
Het concept van ‘democratie als vorm van insluiting’ is geïnspireerd door de titel van het boek van Iris Young Inclusion and
Democracy (2000) die een Habermasiaans communicatiemodel
van insluiting volgt. Het door mij voorgestelde cohesieperspectief
oriënteert zich op de waarden en de praktijken die tot de
mondiaal gewenste politieke cultuur behoren. Een dergelijke
cohesieperspectief roept de vraag op wat democratie precies is.
Gelet op de veelheid van theorieën over dit instituut is de vraag
niet eenvoudig te beantwoorden (Cunningham, 2002). De meest
gangbare opvatting van democratie is die van volkswil, een
omschrijving die meestal een grote mate van homogeniteit en een
afwezigheid van belangentegenstelling suggereert. Bezien vanuit
minderheidsgroepen kan men in navolging van Alex de Tocqville
een democratie beter omschrijven als de ‘tirannie van de meerderheid’. Ondanks aanhoudende verschillen over de definitie ervan,
32
bestaat er consensus over het feit dat er van democratie alleen
sprake kan zijn onder de randvoorwaarde van (rechts)gelijkheid;
dat democratie participatief moet zijn, dus dat burgers de gelegenheid moeten hebben om hetzij te kiezen hetzij zich kandidaat te
stellen voor publieke functies; dat het stelsel de hele bevolking
dient te vertegenwoordigen, dus representatief moet zijn; en dat
besluitvorming zo veel mogelijk in de openbaarheid dient plaats
te vinden, dus na deliberatie.
Dit streven naar democratische insluiting, met als kenmerken
gelijkheid, participatie, representatie en deliberatie, stuit evenwel
op verschillende barrières. Democratieën verschillen onderling
van elkaar, zeker wanneer het de positie van minderheden betreft.
Zo wordt in de ene democratie de minderheid in de politieke
arena afgerekend op bijvoorbeeld het aantal kiezers dat zij
vertegenwoordigt, terwijl in de andere democratie men zwaarder
tilt aan de bejegening van die minderheden. Daarnaast is de
kwaliteit van de democratie afhankelijk van de eigenschappen van
de ontvangende samenleving die leiden tot uitsluiting – denk
intolerantie, racisme, discriminatie, uitbuiting, gebrekkige
toegang tot de kerninstituties – en van de minderheden zelf zoals
sociaal-economische ongelijkheid, gebrek aan leiderschap, de wil
of onwil om te delen in een democratische cultuur.
Waar democratie een zekere gelijkvormigheid van individuen
veronderstelt, spreekt het begrip multiculturele samenleving deze
assumptie tegen. Het idee van een ‘multiculturele democratie’
lijkt een contradictio in terminis, maar onmogelijk is het niet. In
elke multiculturele samenleving bestaat een verscheidenheid van
opvattingen over kernelementen zoals gezag en autoriteit, loyaliteit en verplichting, het publieke en het private of hoe overheidsvoorzieningen bedoeld zijn. Het concept democratie is dus niet
cultuurneutraal, het is waardegeladen en cultuurspecifiek, al was
het omdat het kiesgedrag een zekere mate van alfabetisering, van
individualisering en rationaliteit vooronderstelt. Daarom is een
eenvormige opvatting van democratie onmogelijk in een multiculturele samenleving. Ook de betekenis die de wetgever toekent
aan rechten en plichten bijvoorbeeld hoeft niet te worden gedeeld
33
door groepen met een andere cultuur of subcultuur.
De erkenning van een soortgelijke spanning bracht De Ruijter
(1995) ertoe het streven naar eenvormigheid te verwerpen en de
compatibiliteit van praktijken te bepleiten. Het streven naar
eenvormigheid voert naar een model dat gericht is op integratie of
assimilatie, de compatibiliteit daarentegen erkent de culturele
verschillen en die in levensovertuigingen. In deze benadering
worden de verschillen niet veronachtzaamd maar juist georganiseerd. Zo kan er meer recht worden gedaan aan de multiculturele
verscheidenheid van de samenleving. Maar hoe deze coördinatie
moet plaatsvinden, is een vraag die nadere uitwerking behoeft.
In westerse natiestaten bestaat het geloof dat de basis van de
politieke orde wordt gevormd door iets gemeenschappelijks, een
eenheid in de verscheidenheid, waaraan de diversiteit en
complexiteit van de samenleving ondergeschikt is. Die uniformiteit dient juist in de openbare ruimte tot uitdrukking te komen.
Maar leden van verschillende culturele groepen nemen hun
onderscheidende kenmerken mee in de openbare ruimte, zo
betoogt Crowley (1994), want dat is eenmaal de menselijke aard.
Daarom is er geen reden om een kernelement van de democratie
als burgerschap uniform te houden. Hij doet de suggestie om
burgerschap partieel te maken, afhankelijk van allerlei andere
sociale condities van de betrokkenen. Deze optie biedt de
mogelijkheid om burgers eveneens partieel in of uit te sluiten of
hun die keuze te laten. Juist vanwege de transnationale verbindingen biedt partiële insluiting de mogelijkheid om legitiem
betrekkingen met een ‘achterland’ aan te gaan. Wordt geen
rekening gehouden met deze mogelijkheid, dan wordt het moeilijk
onderscheid te maken tussen sociale insluiting en culturele
opsluiting.
De opvatting van Soysal (2000) sluit hierop aan. Zich baserend
op de islamitische gemeenschappen in Europa wijst ze erop dat
hun participatie en expressie in deze democratieën niet meer
beperkt zijn tot het nationale domein. Hun aanspraken hebben
betrekking op zowel de nationale verworvenheden als die
daarbuiten. Om de verschillende nationale en internationale
34
vertogen met elkaar te verbinden doen islamieten met succes een
beroep op het repertoire van de mensenrechten, inclusief het
recht op een eigen identiteit in de openbare ruimtes. Er ontstaan
aldus nieuwe vormen van gemeenschapsvorming, participatie en
solidariteit. Deze ontwikkeling zou de mogelijkheid kunnen
openen naar een multiple staatsburgerschap. Dat leidt in een
aantal gevallen tot duale nationaliteiten en dus tot het bezit van
meer dan één paspoort (Faist 2000b). Zo’n ontwikkeling zou de
erkenning betekenen dat de natiestaat niet meer het enige
oriëntatiepunt is en dat burgerschap meerdere politieke
ankerpunten heeft. Het is een ontwikkeling naar een burgerschapsstatus die is ontkoppeld van één bepaalde politieke
gemeenschap: een burger die verbonden is met meerdere
gemeenschappen, en daarmee een ontwikkeling die het begin
inluidt van een transnationale democratie.
En zo kom ik via een omweg terug bij m’n eerste opmerkingen
over het politieke klimaat in de multiculturele samenleving. De
multiculturele verscheidenheid is nationaal noch mondiaal weg te
poetsen. Sterker, de moderne samenleving brengt haar onophoudelijk voort. Deze heterogeniteit aan waarden en praktijken kan
het beste worden benaderd vanuit een democratisch perspectief,
omdat zij zowel recht doet aan de culturele identiteiten van de
betrokkenen als aan de behoeften aan een groot draagvlak binnen
en tussen gemeenschappen, dus aan interne en externe sociale
cohesie. De kritiek op de multiculturele samenleving is vanuit dit
perspectief misplaatst, temeer omdat de spraakmakende intellectuelen die deze samenleving als onwenselijk verklaren vaak niet
de meest geïnformeerde lieden blijken te zijn.
De eerder door mij gewraakte legitimiteitscrisis is mede te danken
aan het feit dat de multiculturele samenleving in wetenschap,
beleid, politiek en media is gereduceerd tot ‘problemen en
moeilijkheden’. Het strategische uitgangspunt van de
Forum/Verwey-Jonker Leerstoel is dan ook om waar mogelijk de
positieve dan wel succesvolle kanten van de multiculturele
samenleving scherper in beeld te brengen. Daarmee is niet
35
gezegd dat de multiculturele samenleving probleemloos is, wel
dat deze problemen meer dan voldoende aan de orde worden
gesteldxxi.
Aangezien de onderzoeksprogrammering aan de meeste universiteiten gericht is op ‘problemen en moeilijkheden’ heeft het weinig
zin om dat perspectief over te nemen. De Forum/Verwey-Jonker
Leerstoel wil zich in drie opzichten onderscheiden van de
verwante leerstoelen op dit terrein. Zij pretendeert niet dat deze
kenmerken exclusief voor haar zijn, wel beoogt zij zich te
profileren langs deze lijnen.
Ten eerste door de keuze voor een perspectief op succes. Door
deze oriëntatie worden de resultaten van de emancipatie
zichtbaar gemaakt. Dat doet meer recht aan de allochtonen
aangezien het heersende negatieve beeld enigszins wordt gecorrigeerd door de behaalde successen. Daarnaast is dit succes een
belangrijke referentie voor onderliggende groepen uit dezelfde
gemeenschap en voor andere etnische groepen. De empowerment
en het zelfrespect dat zij ontlenen aan het succes van groeps- en
lotgenoten is vooralsnog een weinig onderzocht thema. Ten slotte
krijgen allochtonen door het succes meer sociaal krediet van de
ontvangende samenleving. Dit krediet is te beschouwen als een
vorm van sociaal kapitaal waaraan betrokkenen respect en
eigenwaarde ontlenen, een onmisbare specie voor de sociale
cohesie van de multiculturele samenleving.
Ten tweede door het transnationale perspectief. Daarmee wordt
expliciet erkend dat de cohesievraagstukken niet beperkt zijn tot
de nationale grenzen, maar zich kunnen uitstrekken tot ver
daarbuiten. Het is van belang deze externe dimensie van het
multiculturele leven in beeld te brengen. Het is genoegzaam aan
de orde geweest dat lokale processen onvoldoende begrepen
xxi
36
) Of de definiëring van problemen adequaat is, is een kwestie die
buiten het bestek van deze oratie valt. Maar in het voorgaande zijn
er genoeg redenen aangevoerd om vraagtekens te plaatsen bij de
vooronderstellingen die ten grondslag liggen aan de dominante
concepten en het daarop gebaseerde beleid.
worden wanneer ze uitsluitend in nationale kaders worden
bestudeerd.
En ten derde door aan te sluiten op de leefwereld van de betrokkenen. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek heeft wel eens de
neiging alleen de grote instituties in beeld te brengen. Dat is
terecht, zeker als het om cruciale instituties gaat. Maar het gevaar
bestaat dat de leefwereld van de allochtone en autochtone betrokkenen wordt veronachtzaamd. Instituties en leefwereld
beïnvloeden elkaar en het is het evenwicht in deze betrekking dat
meer aandacht behoeftxxii.
Vanuit deze drie beoogde kenmerken: meer aandacht voor de
successen, het transnationale, het evenwicht tussen de leefwereld
en de instituties wil de Forum/Verwey-Jonker Leerstoel zich
onderscheiden. Het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek
zullen wat mij betreft zoveel mogelijk deze kenmerken vertonen.
Aan het eind van deze rede gekomen rest mij een dankwoord te
richten tot enkele personen en instanties. Allereerst de initiatiefnemers van deze leerstoel, de besturen en directies van de
Stichting Forum en het Verwey-Jonker Instituut, en met name de
directieleden Jan Willem Duyvendak en Tineke van den
Klinkenberg. Zoals u weet is Stichting Forum het landelijk expertisecentrum op het terrein van de multiculturele samenleving en
het Verwey-Jonker Instituut een wetenschappelijk onderzoeksinstituut dat zich vooral interesseert voor emancipatieprocessen.
Daarmee zijn de coördinaten van deze leerstoel bepaald: het
werkterrein wordt gevormd door emancipatieprocessen in de
multiculturele samenleving. Hoe ik dit werkgebied wil invullen,
heeft u zojuist kunnen vernemen.
Dank gaat ook uit naar de financiers van deze leerstoel: het
ministerie van Justitie (de voormalige directie Minderhedenbeleid
van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), de Provincie Noord-Brabant, de initiatiefnemende instel-
xxii
) Voor een pleidooi voor het primaat van de leefwereld in het
onderzoek naar het institutionele functioneren, zie Koot (1995).
37
lingen Stichting Forum en Verwey-Jonker Instituut, en Fonds de
Zaaier. Dat wetenschapsbeoefening zonder geld te doen is, is iets
dat ik als student heb geleerd maar waar ik inmiddels niet meer in
geloof. En de genoemde financierende instellingen evenmin.
Zonder anderen tekort te doen wil ik een bijzonder woord van
dank richten aan twee andere personen: Chris Huinder, secretaris
van de Forum/Verwey-Jonker Leerstoel, die praktisch bij alle zaken
rondom de leerstoel betrokken is geweest. Hij zou met recht de
hoeder van de leerstoel genoemd kunnen worden. De andere
persoon is Arie de Ruijter, decaan van de Sociale Faculteit van
deze universiteit. Hij heeft vanaf de eerste besprekingen de instelling van de leerstoel enthousiast begeleid. Zijn vertrouwen is niet
onopgemerkt gebleven. Ook het College van Bestuur van de
Universiteit van Tilburg dank ik voor het vertrouwen dat het in mij
heeft gesteld.
Ten slotte het thuisfront. Gina, Roshni en Wiren, jullie hebben niet
altijd gemopperd wanneer ik tot laat bezig was met het werk.
Maar die keren dat het wel gebeurde, was het duidelijk dat ik niet
achter m’n bureau hoorde te zitten. Gina, ik kon dat doen in de
volle overtuiging dat het andere werk, ook al is het mopperend en
mokkend, door jou werd verricht. Waarvoor dank, zonder dat ik
beterschap beloof.
En tot u allen: ik dank u voor uw aandacht.
Ik heb gezegd.
38
LITERATUUR
– Aelst, P. van en S. Walgrave (1998). Voorbij de verzuiling? Tijdschrift
voor sociologie, nr. 1, vol. 19, p. 55-77.
– Amersfoort, H. (2001). Transnationalisme, moderne diaspora’s en
sociale cohesie. Amsterdam, Het Spinhuis
– Appadurai, A. (1996). Modernity at Large. Cultural Dimensions of
Globalization. Minneapolis, University of Minnesota Press
– Bagley, C. (1973). The Dutch Plural Society. A Comparative Study in
Race Relations. London, Oxford University Press
– Balkenende, J.P. De fundamenten van de Nederlandse samenleving.
lezing uitgesproken op 24 januari 2002 voor de Dertigers van het
CDA, 2002
– Barth, F. Enduring and Emerging Issues in the Analysis of Ethnicty. In:
Vermeulen, H. en C. Govers (red) The Anthropology of Ethnicity.
Beyond Ethnic Groups and Bounderies. Amsterdam, Het Spinhuis, p.
11-32, 1994
– Barry, B. Culture and Equality. An Egalitarian Critique of
Multiculturalism. Cambridge, Polity Press, 2001
– Beck, U. en E. Beck-Gernsheim. Individualization. Institutionalized
Individualism and its Social and Political Consequences. London, Sage,
2002
– Berger, P. ed. The Limits of Social Cohesion. Conflict and Mediation in
Pluralist Societies. Boulder, Westview Press, 1998
– Beus, J. de. De cultus van vermijding. Visies op migrantenpolitiek in
Nederland. Utrecht, Forum Essay, 1998
– Binsbergen, W. van. Culturen bestaan niet. Het onderzoek van interculturaliteit als het openbreken van vanzelfsprekendheden. Oratie Erasumus
Universiteit, 1999
39
– Bourdieu, P. Distinction. A Social Critique of the Judgement of Taste.
Cambridge, Harvard University Press, 1984
– Bovenkerk, F. Misdaadprofielen. Amsterdam, Meulenhof, 2001
– Brand, A. Van allochtonenbeleid naar diversiteitsbeleid. Tijdschrift voor
Arbeid en Participatie, nr. 1, jrg. 23, p. 132-158, 2001
– Choenni, Ch. E.S. Hindoe jongeren van Surinaamse afkomst in
Nederland. OSO, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde,
Cultuur en Geschiedenis, jrg. 19, nr. 2, p. 175-186, 2000
– Cliteur, P. Zijn culturen gelijkwaardig? NRC-Handelsblad, 16 oktober
2001
– Cohen, R. en S. Vertovec eds. Migration, Diasporas and
Transnationalism. Cheltenham, Edward Elgar, 1999
– Crowley, J. Social Complexity and String Democracy. Innovation, vol. 7,
nr. 3, p. 309-320, 1994
– Cunningham, F. Theories of Democracy. A Critical Introduction.
London/New York, Routledge, 2002
– Doorn, J.A.A. van. Tolerantie als tactiek. Intermediair, nr. 51, p. 29-33,
1985a
– Doorn, J.A.A. van. Het miskende pluralisme: een herformulering van het
minderhedenvraagstuk. in: Cain, G.G. e.a.: Etnische minderheden:
wetenschap en beleid. Boom, Meppel, p.67-96, 1985b
– Durkheim, E. (1893) The Division of Labour in Society. MacMillan,
London (Edition 1984).
– Duyvendak, J.W. Waar blijft de politiek? Essays over paarse politiek,
maatschappelijk middenveld en sociale cohesie. Amsterdam, Boom,
1997
– Ellemers, J.E. Verzuiling als modernisering. In: Ellemers, J.E.:
Modernisering, macht en migratie. Boom, Amsterdam, p. 57-74, 1995
– Entzinger, H. Voorbij de multiculturele samenleving. Rotterdam, Oratie
Erasmus Universiteit, 2002
– Etzioni, A. The Moral Dimension. Toward a New Economics. New York,
The Free Press, 1988
– Faist, Th. The Volume and Dynamics of International Migration and
Transnational Spaces. Oxford, Clarendon Press, 2000a
– Faist, Th. Transnationalization in international migration: implications
for the study of citizenship and culture. Ethnic and Racial Studies, vol 23,
nr. 2, p. 189-222, 2000b
40
– Featherstone, M. and S. Lash eds. Spaces of Culture. City, Nation,
World. London, Sage, 1999
– Furnivall, J.S. Colonial Policy and Practice. London, Cambridge
University Press, 1949
– Geertz, C. The Integrative Revolution: Primordial Sentiments and Civil
Politics in the New States. in: Welch, C.E. (ed) Political Modernization.
A Reader in Comparative Political Change. California, Duxbury Press,
p. 198-218, 1971
– Giddens, A. The Consequences of Modernity. Cambridge, Polity Press,
1990
– Gowricharn, R.S. Tegen beter weten in. Een essay over de sociologie en
economie van de onderklasse. Leuven/ Apeldoorn, Garant uitgevers,
1992
– Gowricharn, R.S. Allochtonen op drift. Sociale cohesie in een multicultureel samenleving. In: Schuyt, K. (red) Het sociaal tekort. Veertien
sociale problemen in Nederland. Amsterdam, De Balie, p. 156-167,
1997
– Gowricharn, R.S. Andere gedachten… Over de multiculturele samenleving. Utrecht, Damon/Forum, 2000
– Gowricharn, R.S. In en uitsluiting in Nederland. Een overzicht van
empirische bevindingen. Den Haag, Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid, 2001a. Werkdocument W122
– Gowricharn, R.S. Sociale Cohesie in een Plurale Samenleving. OSO,
Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en
Geschiedenis, nr. 1, jrg. 20, p. 70-82, 2001b
– Gowricharn, R.S. Minority Elites in the Making. Special Issue of Journal
of International Migration and Integration, Vol. 2. nr. 2 (ed), 2001c
– Gowricharn, R.S. De multiculturele beproeving. Rede gehouden ter
opening van het academisch jaar van de Universiteit voor de
Humanistiek, 2002a
(http://www.uvh.nl/defaultuvh.asp?oId=92&oChapter=2&hId=subh01)
– Gowricharn, R.S. Hindoeïsme in Nederland; Vroom, H. en H. Woldring
red. Religies in het publieke domein. Zoetermeer, Meinema, p. 105-128,
2002b
– Gowricharn, R.S. De januskop van transnationaal burgerschap.
Surinaamse ervaringen. Utrecht, Forum Essay, 2002c
41
– Hannerz, U. Transnational Connections. Culture, people, places.
London, Routledge, 1996
– Hoetink, H. De gespleten samenleving in het Caraïbisch gebied. Bijdrage
tot de sociologie der rasrelaties in gesegmenteerde maatschappijen.
Assen, Van Gorcum, 1962
– Hoetink, H. Slavery and Race Relations in the Americas. Comparative
Notes on their Nature and Nexus. San Francisco, Harper and Row, 1973
– Jessop, B. The Capitalist State. Oxford, Martin Robertson, 1982
– Karlis, G. Social Cohesion, Social Closure, and Recreation: The Ethnic
Experience in Multicultural Societies. Journal of Applied Recreation
Research, nr. 1, vol. 23, p. 3-21, 1998
– Koot, W. De complexiteit van het alledaagse. Een antropologisch perspectief op organisaties. Bussum, Coutinho, 1995
– Latour, B. Wij zijn nooit modern geweest. Pleidooi voor een symmetrische
antropologie. Amsterdam, Van Gennep, 1994
– Lemaire, T. Over de waarde van culturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Baarn, Ambo
– Lewis, G.K. The Growth of the Modern West Indies. New York, Monthley
Review Press, 1968
– Lier, R.A.J. van (1949) Samenleving in een grensgebied. Een sociaalhistorische studie van Suriname. Amsterdam, Emmering,1977
– Lijphart, A. Verzuiling en pacificatie als empirische en normatieve
modellen in vergelijkend perspectief. Acta Politica, nr. 3, p. 323-332, 1992
– Lijphart, A. The Politics of Accommodation. Pluralism and Democracy in
The Netherlands. Berkeley, University of California Press, 1975
– Mclaren, P. White Terror and Oppositional Agency: Towards a Critical
Multiculturalism; in: Goldberg, D. (ed) Multiculturalism. A Critical
Reader. Oxford/Cambridge, Blackwell, 1994
– Misztal, B. Trust in Modern Societies. The Search for the Bases of Social
Order. Cambridge, Polity Press, 1996
– Muizenberg, O. van den. De ’Plural Society‘. Een onderzoek naar het
gebruik en de bruikbaarheid als sociologisch begrip. Universiteit van
Amsterdam, Sociologisch-Historisch Seminarium voor Zuidoost Azië,
1965
– Oude Engberink, G. Gezichtspunten: vragen en visies in sociale politiek,
beleid en onderzoek. Rotterdam, Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
1992
42
– Parekh, B. Rethinking Multiculturalism. Cultural Diversity and Political
Theory. London, MacMillan Press, 2000
– Phalet, K., H. Entzinger en C. van Lotringen. Jongeren in de multiculturele samenleving: Opvattingen, oriëntaties en strategieën van Turkse en
Marokkaanse migranten en laaggeschoolde Nederlanders in Rotterdam.
UU, Ercomer, 2000
– Portes, A., L.E. Guarnizo and P. Landolt eds. Transnational
Communities. Special Issue van Ethnic and Racial Studies, vol. 22, nr.
2, 1999
– Pott, A. Ethnicity and Social Mobility: The Case of Turks in Germany.
Journal of International Migration and Integration, Vol. 2. nr. 2, p. 169186, 2001
– Prins, B. en B. Slijper red. De multiculturele samenleving onder vuur.
Het publieke debat in Nederland, België, Noorwegen, Duitsland,
Frankrijk, Canada en Australië. Themanummer Migrantenstudies, jrg.
18, nr.4 ( 2002; nog te verschijnen).
– Putnam, R. Bowling Alone. The Collapse and Revival of American
Community. New York, Simon and Schuster, 2000
– Roosens, E.E. Creating Ethnicity. The Process of Ethnogenesis. London,
Sage Publication, 1989
– Ruijter, A. de. Cultural Pluralism and Citizenship. Cultural Dynamics,
jrg. 7, nr. 2, p. 215-231, 1995
– Ruijter, A. de. De multiculturele arena. Katholieke Universiteit Brabant,
oratie, 2000
– Schnabel, P. De multiculturele illusie. Een pleidooi voor aanpassing en
assimilatie. Utrecht, Forum, 2000
– Schuyt, K. Sociale cohesie en sociaal beleid. Drie publiekscolleges.
Amsterdam, De Balie, 1997
– SCP 25 jaar sociale verandering. Rijswijk, Sociaal en Cultureel
Planbureau, 1998
– Simmel, G. On Individuality and Social Forms. Selected Writings;
Chicago, University of Chicago Press, 1904
– Smith, A. The Theory of Moral Sentiments. Oxford, Clarendon Press,
1976
– Smith, M.G. The Plural Society in the British West Indies. Berkeley/Los
Angelos, University of California Press, 1965
43
– Soysal, Y.N. Citizenship and identity: living in diasporas in post-war
Europe? Ethnic and Racial Studies, vol. 23, nr. 1, p. 1-15, 2000
– Stuurman, S. Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat. Aspecten van de
ontwikkeling van de moderne staat in Nederland. Nijmegen, SUN, 1983
– Taylor, Ch. Multiculturalism and Political Identity. Ethnicities, vol. 1, nr.
1, p. 122-128, 2001
– Tennekes, J. De onbekende dimensie. Over cultuur, cultuurverschillen en
macht. Leuven/Apeldoorn, Garant uitgevers, 1990
– Tillaart, H. van den e.a. Nieuwe etnische groepen in Nederland. Een
onderzoek onder vluchtelingen en statushouders uit Afghanistan, Ethiopië
en Eritrea, Iran, Somalië en Vietnam. Nijmegen, ITS, 2000
– Tönnies, F. (1912). Community and Society. New York, Harper Torch
Books, 1957
– Veenman, J. Onbekend maakt onbemind. Over selectie van allochtonen
op de arbeidsmarkt. Assen, Van Gorcum, 1995.
– Velde, H. te en H. Verhagen (red). De eenheid en de delen. Zuilvorming,
onderwijs en natievorming in Nederland 1850-1900. Amsterdam, Het
Spinhuis, 1996
– Vermeulen, H. Etnisch-culturele diversiteit als ‘feit’ en norm. UvA, 2001.
Oratie
– Vermeulen, H. en R. Penninx red. Het democratisch ongeduld. De
emancipatie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid.
Amsterdam, Het Spinhuis, 1994
– Weber, M. (1912). Economy and Society. Outline of Interpretative
Sociology. Berkeley, University of California Press, 1978
– Welch, C.E. (1971). Political Modernization. A Reader in Comparative
Political Change. California, Duxbury Press
– Worsley, P. (1973). The Third World. London, Weidenfeld and Nicolson
– Willet, C. (ed) (1998), Theorizing Multiculturalism. A Guide to the
Current Debate. Oxford, Blackwell
– Young, C. (1976), The politics of cultural pluralism. Wisconsin/London,
University of Wisconsin Press
– Young, I. (2000). Inclusion and democracy. Oxford, Oxford University
Press
44
Download