Forum/Verwey-Jonker Leerstoel Het omstreden paradijs Over multiculturaliteit en sociale cohesie Ruben Gowricharn De Forum/Verwey-Jonker Leerstoel is een initiatief van FORUM (landelijk expertisecentrum op het terrein van de multiculturele samenleving) en het Verwey-Jonker Instituut (wetenschappelijk onderzoeksinstituut dat zich richt op emancipatieprocessen). Het werkterrein van de leerstoel omvat niet alleen de harmonieuze en conflictueuze betrekkingen tussen groepen burgers in de multiculturele samenleving, maar ook de verhoudingen in de afzonderlijke culturele groepen. Deze groepen zijn vaak nauw verweven met groepen buiten Nederland, een ontwikkeling die steeds vaker autochtone Nederlanders omvat. Het ontstaan van nieuwe leefculturen en identiteiten van zowel autochtonen als allochtonen heeft de bijzondere aandacht vanuit het perspectief van maatschappelijke samenhang. De leerstoel, per 1 januari 2002 gevestigd in de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg, wil het onderzoek naar sociale cohesie vanuit een multicultureel en transnationaal perspectief bevorderen, in het bijzonder door in beeld te brengen: de succesfactoren voor de verschillende bevolkingsgroepen, het evenwicht tussen hun leefwerelden en de maatschappelijke instituties, en de transnationale dimensies van de multiculturele samenleving. Ruben Gowricharn (1952) is bijzonder hoogleraar op de Forum/ Verwey-Jonker Leerstoel multiculturele cohesie en transnationale vraagstukken aan de universiteit van Tilburg. In zijn kleurrijk arbeidsverleden heeft hij uitgebreid onderzoek gedaan naar onder andere de werking van het sociale zekerheidsstelsel, de arbeidsmarkt, armoede en marginalisering, ondernemerschap, elitevorming, sociale cohesie in cultureel plurale samenlevingen, de modernisering en democratisering van etnische minderheden. Gowricharn is als essayist verbonden aan het weekblad Contrast en actief in het publieke debat. Voor zijn deelname aan het publieke debat ontving hij in 1999 de ASN-ADO Mediaprijs. Gowricharn is als adviseur verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut en lid van de redactie van het tijdschrift Migrantenstudies. Een deel van zijn essays is gebundeld in de publicaties Hollandse Contrasten (FORUM/Garant 1998) en Andere Gedachten (Damon/ Forum 2000). VEELAL ZIEN WETENSCHAPPERS, publicisten en beleidsmakers in de multiculturele samenleving alleen maar conflicten en fricties. De oplossingen die ze bepleiten zijn gebaseerd op de monistische gedachte dat alleen de waarden van het westen goed zijn. Dat leidt niet alleen tot de eis van culturele assimilatie, maar ook tot de misvatting dat er een homogene massieve westerse cultuur bestaat. IN DEZE ORATIE BEPLEIT RUBEN GOWRICHARN, bijzonder hoogleraar op de FORUM/Verwey-Jonker Leerstoel aan de Universiteit van Tilburg, dat deze benadering zowel eenzijdig als onrealistisch is. Culturele verscheidenheid wordt voortgebracht door de dynamiek van de moderne samenleving en is daarom inherent aan sociale verandering. Bovendien is die samenleving in meerdere opzichten – economisch, cultureel, politiek, familiaal – verweven met andere samenlevingen. De moderne samenleving is niet meer beperkt tot de nauwe en gesloten grenzen van de natiestaat, maar transnationaal geworden. DE CULTURELE PLURIFORMITEIT stelt nieuwe eisen aan de cohesie van de samenleving. Uitgangspunt voor Gowricharn is niet de veelgehoorde mechanische vraag: ‘hoeveel verschil kan de samenleving verdragen?’, maar het antwoord van democratische en tolerante burgers: ‘Een samenleving kan zoveel verschil verdragen als zij wil.’ van de democratie – rechtsgelijkheid, participatie, representativiteit en deliberatie – ziet Gowricharn een zinvol perspectief voor een cultureel heterogene samenleving. Democratie als vorm en strategie van insluiting. Een democratische leefcultuur waar sociale insluiting niet identiek is met culturele opsluiting. IN VIER BELANGRIJKE KENMERKEN ISBN 90-5714-123-X Het omstreden paradijs Het omstreden paradijs Over multiculturaliteit en sociale cohesie Rede In verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar multiculturele cohesie en transnationale vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg op 15 november 2002 door: Ruben Gowricharn FORUM, Utrecht, 2002 COLOFON trefwoorden: democatie, multiculturele samenleving, sociale cohesie Auteur: Ruben Gowricharn Ontwerp/opmaak: Cas de Vries, Buro Dvada Beeld omslag: The Expulsion from Eden, 17th century, Artist unknown Foto van de auteur: Charles Borsboom Druk: USP bv St. FORUM/Verwey-Jonker Leerstoel, P/a FORUM, Postbus 201 3500 AE Utrecht Telefoon: 030-297 43 21 Fax: 030-296 00 50 ISBN 90-5714-123-X © 2002, St. FORUM/Verwey-Jonker Leerstoel, Utrecht Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden en/of openbaar Mijnheer de rector magnificus, Zeer gewaardeerde toehoorders, Europa is haar vriendelijkheid kwijtgeraakt. Het politieke klimaat is verrechtst en haast in alle landen zijn anti-immigratiepartijen aan de machti. Twee strevingen domineren deze beweging: het terugdringen van het aantal immigranten en de versnelling van de integratie van culturele minderheden. In Nederland wordt het accent gelegd op een daling van het aantal asielzoekers en de ontmoediging van de immigratie in het kader van de gezinsvorming en gezinshereniging. Andere maatregelen betreffen de afschaffing van het onderwijs in allochtone levende talen, de korting op de kinderbijslag voor kinderen die niet in Nederland wonen en een eigen financiële bijdrage voor inburgeraars. Deze politieke verschuiving vindt haar spiegelbeelden in het publieke debat. In dat domein overheerst de aandacht voor de problemen en moeilijkheden die inherent zouden zijn aan cultureel plurale samenlevingen. Die exclusieve nadruk op fricties en conflicten heeft de afgelopen twee decennia het perspectief op de multiculturele samenleving bepaald. Machtige beroepsgroepen gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van druk, fotokopie, opname of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever en auteur. i ) Deze tekst is een synthese van zowel eerdere gepubliceerde artikelen als ongepubliceerde geschriften. Voor de eerste categorie, zie Gowricharn 1997, 2000, 2001 a, b en c, 2002 a, b en c. 5 zoals wetenschappers, beleidsmakers, politici en journalisten hebben daar wel bij gevaren. Want in dit eenzijdige perspectief is er geen aandacht geweest voor de successen zoals ik onlangs heb betoogd bij de opening van het academisch jaar van de Universiteit voor Humanistiek (Gowricharn 2002a). Ondanks deze successen is de kritiek radicaal: de multiculturele samenleving zou een illusie zijn en anders een drama, of een multietnische samenleving. Niet gehinderd door een gebrek aan kennis over recente ontwikkelingen menen steeds meer mensen afscheid te moeten nemen van dit type samenleving of dit onwenselijk te verklarenii. Steeds openlijker is het ruwe en soms beledigende taalgebruik wanneer het om allochtone groepen gaat. Die zijn een wandelend sociaal probleem, een veiligheidsrisico, dragers van achterlijke culturen die verantwoordelijkheid en zeker waarden en normen moeten worden bijgebracht, en een financiële en morele belasting voor onze paradijselijke samenleving. Hieraan moet snel een einde worden gemaakt, zo vindt een aanzienlijk deel van de bevolking. Waar vroeger allochtonen een aantal culturele eigenheden mochten behouden, lijkt dat nu voorbij. Vaker en minder terughoudend dan voorheen wordt aangedrongen op culturele assimilatie als oplossing voor de problemen, daarbij niet alleen de superioriteit van de Europese cultuur onderstrepend, maar ook het gebrek aan respect voor de allochtone culturen demonstrerend (Schnabel, 2000; Cliteur 2001; Balkenende 2002). Kennelijk creëren immigratie en culturele pluralisering hun tegendelen, en is het denken over en de praktijk van culturele verscheidenheid niet mogelijk in een spanningsloze context. Zij roepen immers tegenkrachten op die mede vormgeven aan de verdere ontwikkeling van de samenleving. Momenteel ziet het er naar uit dat de multiculturele samenleving in de verdediging is gedrongen. Het is ii 6 ) De formulering is merkwaardig. Van de klassenmaatschappij, de welvaartsstaat of de consumptiemaatschappij wordt in burgerlijke kringen ook geen ‘afscheid’ genomen. De aantijging suggereert dat de multiculturele samenleving een maakbare grootheid is. daarom niet overdreven om te spreken van een legitimiteitscrisis. De culturele verscheidenheid is omstreden, zoals blijkt uit hedendaagse discussies over de multiculturele samenleving. Dat is niet alleen in Nederland het geval (Prins en Slijper 2002). Ook en wellicht vooral in landen zoals Australië en de Verenigde Staten van Amerika is zowel het academische als het publieke debat over de wenselijkheid van de multiculturele samenleving veel ouder en tevens op scherpere toon gevoerdiii. In Nederland wordt het debat vooral beheerst door twee pragmatische stromingen die elkaar overlappen. De eerste heeft veel aandacht voor de kosten van immigratie en integratie, de overlast van jongeren, de onaangepastheid van imams enzovoorts. Zij staat een pacificatiepolitiek voor die niet te veel mag kosten. De tweede stroming kenmerkt zich door een nationalistische reflex waarbij de immigratie wordt tegengegaan en de culturele assimilatie ferm wordt afgedwongen, indien nodig zelfs tegen hoge maatschappelijke kosten. Deze stroming is momenteel in opmars. Aan het verzet tegen de multiculturele samenleving ligt een tweetal vooronderstellingen ten grondslag: ten eerste dat de multiculturaliteit is te beteugelen en wellicht uit te bannen, en ten tweede dat door een monocultuur de sociale cohesie van de samenleving wordt veilig gesteld. In beide gevallen gaat het om normatieve interventies die haaks staan op de sociaalwetenschappelijke inzichten die voorhanden zijn. Daar wil ik het vandaag met u over hebben. Allereerst ga ik in op het vraagstuk van de culturele verscheidenheid. Is zij weg te poetsen? Is culturele verscheidenheid niet intrinsiek aan de moderne of laatmoderne samenleving? Vervolgens sta ik stil bij het idee van de sociale cohesie. Wat wordt precies daaronder verstaan? Hoe dwingend is dat? Ten slotte beargumenteer ik dat de ‘democratie als leefcultuur’ meer recht doet aan de tweevoudige behoefte aan sociale cohesie en culturele diversiteit. iii ) De literatuur hierover is gigantisch. Zie voor enkele overzichtswerken Willet (1998) en het recente debat rondom de publicaties van Parekh (2000) en Barry (2001). 7 Culturele verscheidenheid Kernelement van de multiculturele samenleving is het begrip cultuur dat op verschillende manieren kan worden omschreven. De klassiek-antropologische definitie waarbij cultuur zich alleen onderscheidt van natuur, is inmiddels uit de gratie (Tennekes 1990). Cultuur wordt thans onderscheiden van andere domeinen zoals de economie, de politiek, en zelfs de godsdienst en de taal. Deze beperkte definitie maakt de erkenning mogelijk dat cultuur niet alleen de genoemde domeinen beïnvloedt, maar ook zelf invloeden ondergaat vanuit die domeinen. Cultuur kan het beste worden omschreven als een historisch gegroeid systeem van geloofsvoorstellingen en praktijken die groepen mensen in staat stelt om de omgeving te begrijpen en te reguleren en daarbij de individuele en collectieve levens te structureren. Het verdient argumentatie waarom een multiculturele samenleving is te verkiezen boven een monoculturele. In zijn imposante studie over de multiculturele samenleving somt de Britse politiek filosoof Bikhu Parekh (2000, 170) de voordelen van een monoculturele samenleving als volgt op: ‘It facilitates a sense of community and solidarity, makes interpersonal communication easier, sustains a thick culture, is held together with relative ease, is psychologically and politically economical, and can count and easily mobilize its members’ loyalties’. Een cultureel verscheiden samenleving kan de meeste van de gunstige eigenschappen van een monoculturele samenleving voortbrengen, maar het omgekeerde is niet het geval, aldus Parekh. Monoculturele samenlevingen zijn onderhevig aan de neiging om zich af te sluiten, intolerant te worden, zich te verzetten tegen veranderingen, claustrofobisch en repressief te reageren, en verschillen en afwijkingen te ontmoedigen. Multiculturele samenlevingen daarentegen zijn uit de aard van de confrontatie met andere culturen minder onderhevig aan deze tendensen, zeker niet in een globaliserende wereld waarin contact en openheid intrinsieke kenmerken zijn (Parekh, 2000, p. 170-172). Parekh stelt niet de vraag waarom ondanks dit haast ideaal- 8 typische verschil een nooit afwezig verzet bestaat tegen culturele verscheidenheid. Het begin van een antwoord is gelegen in het concept moreel monisme dat hij omschrijft als de opvatting volgens welke er maar één volwaardige, menselijke en beste leefwijze is. Hoewel het kwaad in de monistische visie meerdere gedaanten kent, is het goede, evenals de waarheid, enkelvoudig of uniform. Dit moreel monisme is diep verankerd in de westerse cultuur. Al formuleert Parekh de functie van het moreel monisme niet expliciet, in zijn beschouwing fungeert het als een antropologisch zelfbeeld van de westerse beschaving. Het is dit monistisch zelfbeeld dat op gespannen voet staat met culturele verscheidenheid en een ‘natuurlijk’ verzet tegen het cultureel pluralisme voedt. Het moreel monisme is, Harry Hoetink (1973) parafraserend, een van de krachtigste normbeelden van de westerse beschaving. In het wetenschappelijk denken is het vraagstuk van culturele verscheidenheid oud. Het heeft sociale denkers bezig gehouden zonder te resulteren in overeenkomstige concepten. Het ontstaan van het begrip cultuur bij de oude Grieken, het concept van ‘Primitive Cultures’ bij Taylor, de opkomst van de culturele antropologie in het verlengde daarvan, het idee en de praktijk van ‘civiliseren’, de kritiek op de Verlichting vanuit de antiverlichting, het bestaan van ‘imagined communities’ – het zijn slechts enkele voorbeelden van de impliciete erkenning van andere culturen of van afgebakende en min of meer consistent geachte gehelen (cf. Lemaire, 1976). En het voert zeker niet te ver om te stellen dat het ideaal van een cultureel homogene natiestaat, zoals lange tijd is gepropageerd, eveneens de erkenning impliceert van het bestaan van meerdere culturen die moesten opgaan in of ondergeschikt worden gemaakt aan een dominante nationale cultuur. Toch was het pas in de eerste helft van de twintigste eeuw dat de sociale wetenschappen de eerste concepten aanleverden om de culturele pluraliteit in samenlevingen te beschrijven. Bekend is de theorie van de plurale samenleving ontwikkeld door J.S. Furnivall. Hij omschreef die als een samenleving bestaande uit twee of 9 meer sociale groepen die naast elkaar leven in een politieke eenheidiv. ‘Each group holds by its own religion, its own culture and language, its own ideas and ways. As individuals, they meet, but only in the market place, in buying and selling’ (Furnivall, 1948, p. 304). Furnivall baseerde zich op samenlevingen in Azië. Ik laat in het midden of zijn beschrijving een accurate weergave is van de toenmalige plurale samenleving aldaar (Van den Muizenberg 1965). In het contact tussen verschillende bevolkingsgroepen vond er onvermijdelijk enige menging plaats zoals Hoetink (1962) voor het Caribisch gebied betoogde. Maar dominant is de gedachte gebleven dat plurale samenlevingen intrinsiek conflictueus zijn. Het ligt voor de hand dit conflict te situeren langs lijnen van raciale en culturele groepen, wat betekent dat dit type samenleving gekenmerkt wordt door een ‘cohesietekort’ (Gowricharn, 2001b). Gegeven dit cohesietekort rijst de vraag wat de plurale samenleving bij elkaar houdt. Furnivall meende dat er sprake is van een economische interdependentie: de culturele groepen zijn in verschillende beroepen gespecialiseerd en de individuen ontmoeten elkaar ‘in the market place, in buying and selling’. Dit samenlevingsmodel is door Rudolf van Lier (1949) toegepast op Suriname, en later voor West-Indië verder uitgewerkt door M.G. Smith (1965). Volgens tegenstanders van de plurale samenleving kenmerkt zij zich door te veel pluraliteit en te weinig samenleving (Lewis, 1968, p. 37). Daarom is in deze opvatting een homogeniserend nationalisme noodzakelijk om tot nationbuilding te komen, tenzij de verschillende culturele groepen elkaar duldenv. iv ) Furnivall schreef in de jaren tussen de wereldoorlogen. Volgens Berger (1998, p. 355) werd het begrip ‘pluralisme’ al in de jaren twintig gebruikt door de Amerikaanse filosoof Horace Kallan om een feitelijke toestand als een ideaal te beschrijven. v ) Het vraagstuk van de nationbuilding in de ontwikkelingslanden ging ook uit van de premisse dat assimilatie – in geval met de westerse cultuur – een voorwaarde is om te komen tot vooruitgang en democratie. Zie onder andere Welch (1971) en Worsely (1973). 10 Een andere type samenleving die gekenmerkt is door culturele pluraliteit is de zuilenmaatschappijvi. De verscheidenheid van godsdiensten, van streektalen, van regionale zeden en gewoonten en van mens- en maatschappijbeelden geven alle aanleiding om te spreken van een plurale samenleving (Te Velde en Verhagen 1996). Dit type samenleving is geen onbedoelde uitkomst van maatschappelijke processen, maar vooral een beoogd resultaat geweest van sociaal handelen. Zo wijst de Nederlandse socioloog Van Doorn (1985b) erop dat met name de toenmalige katholieke leiders in dit verband zelfs spraken van een multi-etnische samenleving en een dergelijke type samenleving ook nastreefdenvii. De hedendaagse groepsvorming van culturele minderheden kan vanwege het geringe aantal leden, de grote verscheidenheid tussen en binnen de allochtone groepen, het beperkte aantal instituties dat zij voorstaan, de geringe schaal waarop zij opereren, maar vooral door de openheid tegenover de dominante ontvangende samenleving niet worden getypeerd als verzuilingviii. Bovendien stuit deze groepsvorming op verzet van autochtone vi ) Er is later een weinig aangeslagen poging gedaan om de Nederlandse samenleving te conceptualiseren als een plurale samenleving. Zie Bagley (1973). vii ) Volgens Stuurman (1983) waren verzuiling en ontzuiling simultane processen. Dat mag juist zijn maar de verzuiling moet toch een dominante ontwikkeling zijn geweest om de maatschappelijke ordening te kunnen kenmerken. Interessanter is de weinig gestelde vraag welke krachten hebben geleid tot de ontzuiling of juist tot een aangepaste voortzetting. Zie hiervoor onder andere Van Aelst en Walgrave (1998). viii ) Het geringe aantal allochtonen tegenover een veel groter aantal autochtonen doet niets af aan het bestaan van de culturele verscheidenheid of het aantal culturele groepen. Het is daarom onbegrijpelijk waarom het SCP (1998) de groepsvorming van minderheden diskwalificeert als een onwenselijke ‘etnische’ ontwikkeling. Bovendien gaat het SCP eraan voorbij dat de variatie binnen de culturele minderheidsgroepen zienderogen toeneemt, waardoor de diskwalificatie aan geldigheid verliest. 11 zijde die individualisering en assimilatie – eufemistisch aangeduid met ‘mengen’ – als richtsnoeren hanteert. Culturele diversiteit als probleemstelling en assimilatie als oplossing, komen in allerlei toonaarden terug, ook in de discussies over de hedendaagse multiculturele samenleving van de westerse landenix. Culturele verscheidenheid is een verschijnsel dat verschillende samenlevingen kenmerkt. Assimilatie, die overigens verschillende gradaties kent, is een van de uitkomsten in dit contact tussen culturen, maar niet de enige. Vanuit verschillende theoretische perspectieven is de culturele pluraliteit uit te leggen als een consequentie van voortgaande moderniseringx. Premoderne samenlevingen hebben een groter vermogen om een gemeenschappelijk stelsel van normen en loyaliteiten in stand te houden. De dynamiek van de modernisering daarentegen leidt tot een verscheidenheid van overtuigingen en subculturen. Peter Berger (1998) komt na een evaluatie van elf plurale samenleving tot de conclusie dat normatieve conflicten in moderne of moderniserende samenlevingen zich meestal concentreren op de buitengrenzen van het pluralisme, niet op het bestaan van cultureel pluralisme zelf. Hieruit volgen twee belangrijke conclusies. Ten eerste: het veronderstelde cohesietekort in plurale samenlevingen heeft weinig te maken met de culturele pluraliteit, maar met overschrijdingen. Het is bekend dat sociale grenzen verschuiven, plooibaar zijn en niet consequent worden gehandhaafd. De ix ) Overigens is dit debat oud en niet beperkt geweest tot de Caribische samenlevingen. Ook in de Pacific en andere delen van Azië en Afrika is de plurale samenleving onderwerp geweest van studie en debat. Voor een inmiddels oude, maar nog steeds onthullende beschrijving zie Young (1976). In de latere politicologische theorievorming over consociational democracies wordt deze culturele pluraliteit voorondersteld en als bron van instabiliteit gezien (Lijphart, 1992). Voor een kritiek met Suriname als referentie, zie Gowricharn (2001b). x ) Zie bijvoorbeeld Geertz (1971); Giddens (1990); Appadurai (1990). 12 veelgestelde vraag ‘hoeveel verschil kan een samenleving verdragen’ is daarom gebaseerd op een misconceptie. Want de vraag verraadt een mechanische benadering, te vergelijken met de vraag ‘hoeveel gewicht kan een brug verdragen’? Het nietmechanische antwoord luidt: een samenleving kan zoveel verschil verdragen als zij wilxi. En het ligt voor de hand om de onverdraagzaamheid in verband te brengen met de dominantie van het monisme. De tweede conclusie: als culturele pluraliteit een effect is van modernisering, dan is het moeilijk de oude culturele verscheidenheid in Nederland te beschouwen als een geïsoleerd verschijnsel. Historisch hing het ook nauw samen met processen van verzuiling en de daarmee samenhangende pacificatie en natievorming in Nederland (Ellemers 1995). Daarom kan de institutionalisering van groepen niet worden gediskwalificeerd als een reactie op de modernisering, die is eerder een begeleidend verschijnsel ervan. Na de Tweede Wereldoorlog werden de zuilen aangetast door de infrastructurele opbouw en de fysieke veranderingen van het landschap, zowel van het platteland als van de stad; door de daaruit voortvloeiende binnenlandse migratie en versnelde verstedelijking; door de uitbreiding en standaardisering van het onderwijs; door de vernieuwing van het productie-apparaat en de verschuiving naar een diensteneconomie; door de vele nieuwe sociale bewegingen (democratiseringsbeweging, studentenbeweging, vrouwenbeweging, homobeweging, nog afgezien van de anti-dit en anti-zusbeweging); door nieuwe communicatiemiddelen en media, en vooral, door de effecten van de gestegen welvaart. Deze naoorlogse modernisering heeft niet alleen de ontzuiling versneld, maar ook de emancipatie van allerlei groepen bevorderd en tevens een grote diversiteit van leefstijlen mogelijk xi ) Er zijn veel voorbeelden van vreedzame culturele pluraliteit (Young 1978). Suriname genoot al in de beginjaren zestig de reputatie een ‘raciaal paradijs’ te zijn waar culturele verscheidenheid als een grote vanzelfsprekendheid wordt gezien. Voor een verklaring van deze opvallende stabiliteit, zie Gowricharn (2001b). 13 gemaakt (SCP 1998). Twee andere verschijnselen die intrinsiek zijn aan de westerse samenleving hebben de complexiteit aan leefstijlen vergroot: de individualisering en de secularisatie. Het eerstgenoemde verschijnsel maakt mogelijk dat personen een grotere mate van anonimiteit en vrijheid genieten, maar stelt tevens nieuwe eisen aan hen zoals zelfstandigheid, zelfsturing en zelfredzaamheid (Beck en Beck-Gernsheim 2002). Individualisering sluit echter groepsvorming niet uit. Bepaalde behoeften zijn immers alleen in groepsverband te vervullen. Denk aan de taal, de godsdienst, en aan uiteenlopende activiteiten zoals de organisatie van feesten en begrafenissen of het verlenen van familiehulp. Individuen gedijen in groepen en netwerken, zonder dit sociale milieu kunnen zij moeilijk overleven. Een ver voortgeschreden secularisatie is eveneens kenmerkend voor de westerse samenleving. Daardoor zijn grote groepen religieuze burgers in een minderheidspositie en moeten zij tegen de stroom opboksen. Dat geldt zowel voor allerlei varianten van de kleine, christelijke kerken als voor het toenemend aantal religiën van Oosterse oorsprong en de nieuwe vormen van de islam die recente immigranten uit andere delen van de wereld meenemen naar Nederland. Religieuze gemeenschappen staan in een geseculariseerde samenleving voor een extra grote legitimatieopgave, een gegeven dat vaak wordt vergeten in de commotie rondom de manifestaties van niet-westerse godsdiensten in de openbare ruimtexii. Allochtonen zijn onderhevig aan al deze processen, maar het zijn vooral hun sociale stratificatie en differentiatie die opvallen. Tussen de groepen allochtonen bestaan grote onderlinge verschillen. De immigranten uit de vroegere (West-Indische) xii 14 ) Er bestaan hierbij aanzienlijke verschillen in acceptatie tussen het hindoeïsme en de islam in Nederland. Zie voor een analyse Gowricharn (2002b). koloniën verschilden van de gastarbeiders qua juridische status, culturele bagage, opleiding en sociale positie. Zij vormden een dwarsdoorsnede van de sociale stratificatie van het land van herkomst. Zij kenden het Nederlands van huis uit, waren vertrouwd met de geschiedenis en geografie van Nederland en waren de jure ook Nederlanders. Gastarbeiders daarentegen waren lange tijd uitgesloten van voorzieningen, stonden op grotere afstand van de taal, cultuur en geschiedenis van Nederland, nog afgezien van het feit dat zij een segment vormden van de arbeiders- en boerenklasse in hun land van herkomst. De aansluiting met de Nederlandse samenleving was minder gunstig dan bij de Caribische immigranten; de formele toegang tot Nederlandse instituties eveneens en de beschikking over eigen sociale en culturele hulpbronnen was minimaal. Geen wonder dat deze verschillen in aansluiting, toegang en hulpbronnen hebben geleid tot een sociale stratificatie waarbij de immigranten uit de koloniën vooralsnog de betere posities bezetten dan de voormalige gastarbeiders. Hoewel deze ordening nog herkenbaar is, hebben zich zichtbare veranderingen voltrokken en zijn er andere belangwekkende veranderingen gaande. Zo zijn de Indische Nederlanders en later de Zuid-Europeanen (Spanjaarden, Italianen, Portugezen, Grieken) nagenoeg opgegaan in de Nederlandse samenleving. Dit ‘succes-via-assimilatie’ ontwikkelingsmodel geldt evenwel niet voor andere partijen die voorheen ook onderdeel waren van de Nederlandse arbeidersklasse: de Turken en Marokkanen. Ook al is ongeveer een generatie later vast te stellen dat het aantal diplomahouders op hbo- en universitair niveau onder hen toeneemt, na daarin te zijn voorgegaan door Surinamers, Antillianen en Arubanen. Het verschil in opmars tussen Zuid-Europeanen en de andere gastarbeiders is niet alleen te wijten aan de mate van gewilde assimilatie. Verschillen in huidskleur, in religieuze achtergrond en de verdere democratisering van de Nederlandse samenleving – denk aan de effecten van de eerder genoemde emancipatiebewegingen – verklaren naar alle waarschijnlijkheid mede dit verschil in tempo en schaal van opname (cf. Vermeulen 15 en Penninx 1994). Andere mobiliteitsprocessen hebben zich voorgedaan op het terrein van het ondernemerschap, de politiek, de sport en de vrije beroepen. In deze sectoren ziet men, beoordeeld naar de Weberiaanse criteria macht, inkomen en status, de opkomst van middengroepen. Allochtonen zijn evenwel niet in alle sectoren vertegenwoordigd. In het hoger en universitair onderwijs zijn ze als docent nagenoeg afwezig, in de hogere lagen van de ambtenarij en het bedrijfsleven eveneens. Ook in de benoemde politieke posities (burgemeesters bijvoorbeeld) treft men nauwelijks allochtonen aan. Niettemin is er sprake van een opwaartse ontwikkeling die evenwel niet doorstoot tot de allerhoogste regionen. Zo mogen allochtone voetballers in de beste clubs spelen, in de besturen ervan zijn ze niet aanwezig. Eenzelfde ontwikkeling is waarneembaar op het terrein van de medische beroepen waar betrekkelijk veel allochtone medische specialisten werkzaam zijn. Zij zijn echter niet vertegenwoordigd in de besturen van de ziekenhuizen, van de medische faculteiten of van de beroepsorganisaties. De aarzelende opwaartse beweging geeft weer dat de opkomst van een allochtone middenklasse gepaard gaat met nog nader te identificeren contradicties (Gowricharn, 2001c). De eerder genoemde processen van sociale mobiliteit en differentiatie, die op hun beurt leiden tot een verscheidenheid van leefstijlen, is verbreed door de komst van allochtonen. Het gaat ondertussen niet alleen om de immigranten uit de voormalige koloniën en de gastarbeiders. Het gaat steeds vaker om nieuwe groepen immigranten, de zogenoemde kleine nationaliteiten, waarvan zowel het aantal nationaliteiten toeneemt als het aantal personen per nationaliteit gering is (Tillaart e.a., 2000). Bij sommige van die groepen, Iraniërs en Chinezen bijvoorbeeld, is de opwaartse mobiliteit opmerkelijk. Kortom, binnen de allochtone gemeenschappen zijn er, als gevolg van deze emancipatiebeweging, twee- of meerdelingen ontstaan. Want er zijn niet alleen successen. In de werkloosheid, die als 16 maatschappelijk probleem een gepasseerd station lijkt te zijn, en in de armoede, die ondanks de gestegen welvaart hardnekkig blijft voortbestaan, zijn allochtonen oververtegenwoordigd. Om niet te spreken van andere domeinen waarin hun ontworteling tot uitdrukking komt: penitentiaire inrichtingen, psychiatrische inrichtingen, blijf-van-m’n-lijf-huizen, instellingen ten behoeve van drugs- en alcoholverslaafden, de illegalenpopulatie. De geschetste sociaal-economische stratificatie is daarom wat polair. Want tussen de onderklasse en de middenklasse zijn er meerdere sociale lagen te construeren. Waar het om gaat is dat het beeld niet eenduidig is: naast hardnekkige stagnatie, daargelaten dat het niet altijd dezelfde mensen betreft, is er ook progressie te rapporterenxiii. Tegenover deze differentiërende ontwikkelingen zijn er twee andere die de bestaande culturele pluraliteit consolideren en de interne cohesie van de groepen versterken. De eerste is de ontwikkeling naar transnationale gemeenschappenxiv. Dankzij de technologische mogelijkheden als de telefoon en het internet en de gestegen welvaart die frequente ‘vakanties’ mogelijk maakt, onderhouden allochtonen steeds intensievere contacten met verwanten en vrienden in de landen van herkomst. Deze en soortgelijke ontwikkelingen zullen de verwevenheid van de multiculturele samenleving met de transnationale samenleving intensiveren. De transnationale gemeenschapsvorming is overigens niet beperkt tot allochtonen. Het toenemende aantal gemengde stellen en vriendschappen betrekt een groeiend deel van de autochtone bevolking in de transnationalisering. Deze xiii )Voor een poging om de successen van de multiculturele samenleving te beschrijven, zie Gowricharn (2002a). xiv ) De literatuur over dit nieuwe onderwerp groeit stormachtig. Zonder volledigheid of representativiteit te betrachten, verwijs ik voor een oriëntatie naar Hannerz (1996), Cohen and Vertovec (1999), Portes e.a. (1999), Van Amersfoort (2001), Faist (2000a), Entzinger (2002). 17 mondiale groepsvorming maakt het mogelijk om te discussiëren over zaken zoals mensenrechten, godsdienst, man-vrouw betrekkingen, en om standpunten en identiteiten aan te passen (Gowricharn, 2002c). Met de globaliserende ontwikkelingen op terreinen als economie, politiek, media en cultuur, godsdienst zal naar verwachting de verstrengeling tussen de transnationale samenleving met de multiculturele samenleving toenemen. Het gaat daarom te ver om te stellen dat we voorbij de multiculturele samenleving zijn (Entzinger 2002). De transnationale samenleving is welbeschouwd een vertakking van de multiculturele samenleving. Maar de boodschap is duidelijk: multiculturaliteit kan niet goed worden begrepen zonder haar transnationale dimensiesxv. De tweede ontwikkeling betreft de etnisering, hetgeen soms wordt opgevat als een vorm van sociale afsluiting (Karlis 1998). Hoe populair het woord etnisch in de sociale wetenschappen ook mag zijn, er bestaat geen consensus over de definitie ervan. Voor de een verwijst ‘etnisch’ naar een gemeenschappelijke voorgeschiedenis (Weber 1912), voor de ander is etniciteit een vorm van sociale organisatie (Barth 1994), een derde baseert zich vooral op primordiale loyaliteiten (Geertz 1971), terwijl in regio’s zoals het Caribisch gebied etniciteit uitsluitend op grond van het uiterlijk, de somatiek, wordt bepaald. De grootste gemene deler lijkt me te bestaan uit het benadrukken van somatische en culturele aspecten die betrokkenen zien als het eigene (cf. McLaren 1994). Etnisering kan betrekking hebben op deelaspecten van een cultuur zoals de taal, de godsdienst, de zeden en gewoonten, de geschiedenis, kortom, alles wat met de identiteit van gemeenschappen te maken kan hebben (Roosens 1989). Het is hierbij niet van belang of de constructie van de nieuwe identiteit historisch juist is of niet, van belang is dat de betrokkenen deze xv 18 ) Dit geldt ook voor de ongewenste kanten van de globalisering die tot uitdrukking komen in internationaal terrorisme, mensensmokkel, criminaliteit en dergelijke. Zie hiervoor onder andere Bovenkerk (2001). constructie voorstaan en legitiem achten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij jongeren van islamitische en hindoeïstische achtergrond wier interpretatie van de godsdienst verbluffend veel overeenkomt met de dominante waarden van de westerse samenlevingen (Phalet e.a. 2000; Choenni 2000). Deze constructie of herinterpretatie van de religieuze identiteit is op te vatten als een aanpassingsbeweging van de jongere generatie allochtonen, een zoeken naar aansluiting bij de ontvangende samenleving. Maar het omgekeerde is ook mogelijk: dat etnisering leidt tot radicalisering, dus tot een beweging die wegvoert van de ontvangende samenleving. Een dergelijke ontwikkeling is geen gevolg van sociaaleconomische uitsluiting zoals zo vaak wordt aangenomen. De Hindoe- en moslimjongeren in de genoemde onderzoeken vormen naar alle indicatoren gemeten een dwarsdoorsnede van hun leeftijdsgroep. Ook in Duitsland blijkt etnisering onder islamitische studenten zich juist voor te doen in het traject van sociale stijging en niet bij sociale daling (Pott 2001). Etnisering is overigens een proces dat niet alleen allochtonen kenmerkt. Ook de westerse samenleving kent eigen vormen van etnisering. Nationalisme, het streven naar uniforme waarden en normen, naar een cultureel homogene samenleving of de ontwikkelingen in de richting van extreemrechts, zijn makkelijk uit te leggen als vormen van witte etnisering. In het voorgaande heb ik u meegenomen op een rondreis in de multiculturele samenleving. Daarbij heb ik vooral aandacht gevraagd voor de gestaag veranderende culturele complexiteit en betoogd dat culturele pluraliteit en voortgaande differentiatie, en simultane assimilatie intrinsieke kenmerken zijn van de moderne samenleving. Uit deze rondwandeling zijn minstens drie conclusies te trekken. Ten eerste: de onderlinge sociale, economische en culturele verschillen tussen allochtonen en autochtonen nemen af – mede mogelijk gemaakt door dynamische ontwikkelingen bij de jongere generatie – maar die ontwikkeling gaat gepaard met de verbrokke- 19 ling van bestaande groepsstructuren en een menging van culturen (cf. Featherstone en Lash 1999). Ook de herkenning is minder eenvoudig geworden. Vroeger was het nog mogelijk om mensen uit bepaalde culturen, regio’s, klassen of beroepsgroepen aan de hand van uiterlijke en andere culturele kenmerken zoals kleding en spraak te identificeren. Dat gemak is passé. Huidskleur, afkomst, sociale klasse en cultuur vallen niet meer samen, zij lopen vaker uiteen en de oorspronkelijke normen en waardenstelsels zijn steeds meer gemengd. De sociale wetenschappen zijn toe aan nieuwe concepten om de sterk toegenomen culturele complexiteit te duiden. Cultuur als dimensie van het sociale leven was wellicht nooit probleemloos, maar die problematiek is vanwege de geschetste veranderingen diffuser en minder grijpbaar geworden, en daardoor dus ook minder goed te beoordelenxvi. Ten tweede: het is in de literatuur gewoonte om te benadrukken dat culturen hybride zijn, dus op elk moment in de tijd gemengd en niet-gesloten (Latour 1994; Van Binsbergen 1999; De Ruijter 2000). Hoe juist deze vaststelling ook is, in het licht van de etnisering is dat een weinig relevante vaststelling. Want in het proces van etnisering construeren de betrokkenen hun nieuwe identiteiten en trachten zij zich te onderscheiden door vooral de verschillen te benadrukken. Daardoor ontstaan er nieuwe scheidslijnen. Assimilatie is overigens eveneens een proces dat nieuwe scheidslijnen doet ontstaan. Terzijde zij opgemerkt dat de genoemde lijnen niet problematisch hoeven te zijn (cf. Vermeulen 2001). De culturele differentiatie is gestaag en een permanent kenmerk van de moderne samenleving. Wellicht is dat in de recente geschiedenis nooit anders geweest. Maar een nadere bestudering van de aard en complexiteit van deze culturele veranderingen laat nog op zich wachten. xvi 20 ) Deze onduidelijkheid rondom het cultuurbegrip is door Brand (2001) naar aanleiding van enkele publieke debatten en de beleidspraktijk bij overheidsdiensten aan de orde gesteld. Ten derde: de grenzen van de dominante benadering van de multiculturele samenleving, bezien vanuit het beleid, komen thans in beeld. Drie beperkingen springen in het oog: a. Zij is beperkt tot allochtonen en heeft nauwelijks enig raakvlak met de autochtone bevolking. Conceptueel is die verbinding te maken door ook de autochtone bevolking – al dan niet via het begrip ‘leefstijl’ – te benaderen als een multiculturele bevolking. Relationeel is de voor de hand liggende verbinding te maken door gemengde partnerschappen, vriendschappen en andere sociale relaties voor het voetlicht te halen. b. De grootste aandacht in het beleid gaat uit naar de materiële zaken: onderwijs, werkloosheid en armoede, dus de problemen aan de ‘onderkant’ van de samenleving. Die oriëntatie op de onderkant is ook terug te vinden in de driftige pogingen om nieuwkomers in te burgeren. Andere vraagstukken die cultureel of politiek van aard zijn, krijgen weliswaar aandacht maar blijven daaraan ondergeschikt. Bovendien is er nauwelijks aandacht voor de aard en betekenis van de allochtone middenklasse. Zoals gezegd: het perspectief is beperkt tot de onderklasse. c. De dominante benadering is voorts beperkt tot de natiestaat alsof deze een gesloten entiteit is. Dat staat in contrast tot de transnationale gemeenschapsvorming die per definitie de betrekkingen met andere delen van de wereld omvat. In zoverre het beleid over de grenzen kijkt is het om vergelijkingen tussen landen te maken, niet om de mondiale verstrengeling of de eigen beperkingen in beeld te krijgen. Vanuit de eerder genoemde kenmerken van de multiculturele samenleving is het cohesievraagstuk dus breder: het is niet alleen economisch, maar ook cultureel en politiek; het omvat niet alleen de grote abstracte instituties, maar ook de herkenbare leefwereld; het omvat niet alleen allochtonen maar ook autochtonen; het is niet beperkt tot de ‘onderklasse’, maar omvat ook het werkende deel van de samenleving; het is niet alleen nationaal, maar ook mondiaal. 21 Gegeven de verscheidenheid aan culturele en subculturele groepen is het de vraag welke bindende krachten zich ontwikkelen in de multiculturele samenleving. De vraag vooronderstelt dát de samenleving een of andere eenheid moet vormen. Dat is inderdaad het geval. Bijvoorbeeld wanneer de bevolking om offers wordt gevraagd of wanneer het om publieke besluiten gaat. Maar de cohesie is dan tijdelijk, de basis ervan wisselend. Van Durkheim (1893) is de gedachte afkomstig dat een ‘collectief geweten’ noodzakelijk is voor de eenheid van een samenleving. Dit idee van een collectief geweten vindt zijn hedendaagse variant in ideologieën van ‘assimilatie’, ‘waarden en normen’ en ‘gezamenlijkheid’. Zowel individualiteit als culturele verscheidenheid geven echter ruimte aan eigenheid, – een vrijheid die kleffe sociale verbanden bij voorbaat uitsluit. Degenen die in navolging van Wim Kok Nederland voorstellen als een overzichtelijk dorp waarin bewoners alles samen doen, en wel met iedereen, dienen zich af te vragen hoe klef men de samenleving wil hebben. Deze kanttekening nodigt uit tot een ontspannen vorm van cohesie. Het is in dit licht dat ik nu enkele opvattingen over sociale cohesie wil bespreken. 2. Sociale cohesie Het begrip sociale cohesie is een verzamelterm. De Schotse moraalfilosofen benadrukten de noodzaak van een morele orde om de markt te beteugelen en de samenleving bij elkaar te houden. De naam van Adam Smith (1776) als theoreticus van de ‘moral sentiments’ is aan dit thema verbonden. Ook latere klassieken hadden oog voor de krachten die de cohesie van de samenleving bedreigden. Het was evenwel pas met sociologen zoals Emile Durkheim (1893), Ferdinand Tönnies (1912) en Georg Simmel (1904) dat het vraagstuk van de sociale cohesie op de sociologische agenda kwam te staan. Hoewel deze auteurs uitvoerig aandacht besteden aan moraal en religie als bindende krachten, is hun naam vooral verbonden met de opvatting dat de belangrijkste cohesieve kracht wordt gevormd door de maatschappelijke arbeidsdeling die leidt tot economische 22 interdependentie en ruilrelaties. Andere benaderingen concentreren zich op sociale breuklijnen rond ‘principes’ die modieus maar niet onhandig zijn geformuleerd zoals ‘kleur’ ‘klasse’ en ‘gender’. Deze breuklijnen zijn inmiddels oud, maar niet gespeend van actualiteit. Daarnaast zijn er andere breuklijnen te noemen: leeftijd, leidend tot specifieke vraagstukken van ouderen en jongeren; lichamelijke en geestelijke handicaps, en sociaal en psychologisch welbevinden met accenten op de hulpverlening. Deze benaderingen van sociale cohesie – handzaam gereduceerd tot ‘meedoen’ en ‘hulp krijgen’ – leiden tot de definiëring van (nieuwe) doelgroepen, tot het problematiseren van de uitvoerende instituties en tot nieuw beleid. Sociale cohesie wordt onderscheiden in een interne groepscohesie en externe cohesie tussen groepen, dus ‘bonding’ en ‘bridging’, en beide kunnen zwak en sterk zijn (Schuyt 1997; Duyvendak, 1999; Putnam 2000). Vaak wordt verondersteld dat een sterke interne groepscohesie ten koste gaat van de externe cohesie, dus dat er sprake is van een zero sum game. Deze assumptie wordt tegengesproken door bijvoorbeeld de allochtone middenklasse die zowel in de Nederlandse samenleving een respectabele plaats heeft veroverd als opgenomen is in transnationale verbanden. Het een kan zeer wel samengaan met het ander. Dit samengaan geldt ook voor de meervoudige loyaliteiten die vooral in transnationale verbanden tot uiting komen. De benaderingen van sociale cohesie kunnen het beste worden gegroepeerd in vier categorieën. 1. De functionele benadering heeft betrekking op de arbeidsdeling die de klassieken aan de orde stelden. Die arbeidsdeling wordt ten onrechte voorgesteld als dwingend. Zo is het gezin lange tijd beschouwd als een sociale eenheid waarbinnen een arbeidsdeling heerste. Maar de interdependentie aldaar sluit echtscheidingen niet uit. Op een hoger aggregatieniveau bezien is het eveneens mogelijk de economische afhankelijkheid van bepaalde groepen mensen te doorbreken. Ondernemers kunnen werknemers vervangen door machines 23 of door andere werknemers, of wanneer het gaat om goederen, die van andere leveranciers betrekken. De maatschappelijke arbeidsdeling leidt pas tot een dwingende sociale cohesie als er sprake is van monopolies in de ruilrelaties. Zijn die er niet, dan is er keuzevrijheid en is de samenhang losser. 2. Volgens de institutionele benadering dragen instituties bij aan de sociale cohesie. Zoals de markt bijvoorbeeld die in de neoklassieke versie evenwichtig en rechtvaardig is (Etzioni 1988). Of het sociale zekerheidsstelsel dat bedoeld is om de sociale ongelijkheid te limiteren en via de bijstand een minimumbestaan te garanderen (Oude Engberink 1992). Of de Nederlandse verzuiling die als een elitekartel-democratie – overigens een contradictie in terminis – gedurende lange tijd de sociale en politieke stabiliteit heeft weten te handhaven (Lijphart 1975). Of de staat wier cohesieve functies zo vaak door marxisten zijn benadrukt, met name haar ideologische hegemonie en repressieve politieke macht (Jessop, 1982). We kwamen dit bij Furnivall al tegen. Opgemerkt wordt dat de institutionele benadering behept is met een universalistische pretentie: de markt, de staat en het sociale zekerheidsstelsel bijvoorbeeld heten zonder aanzien des persoon te opereren. Zij hebben de intrinsieke eigenschap gedrag te individualiseren en sturen aan op conformisme. Zij genereren een kille cohesie daar de betrekkingen tussen individuen veelal onpersoonlijk en functioneel zijn. 3. De normatieve benadering bestaat uit een verzameling van uiteenlopende, al dan niet georganiseerde, doch kenmerkende eigenschappen van groepen die de sociale cohesie bevordert. Deze eigenschappen, die met particularismen zijn te duiden, structureren de betrekkingen tussen en binnen groepen juist op persoonlijke wijze en niet zonder aanzien des persoon. Sociale wetenschappers hebben zich vooral gericht op de institutionele vorm van cohesie, voor affectieve banden is er helaas weinig aandacht geweest. Uiteraard zijn de universalistische en particularistische voorstelling van de werkelijkheid ideaaltypisch. In hun concrete functioneren zijn bijvoorbeeld 24 markten en bureaucratieën onderhevig aan allerlei particularismen (denk aan processen van discriminatie), terwijl bepaalde particularismen – zoals tolerantie en vertrouwen – soms voor een universele waarde doorgaan (Misztal, 1996). Welke particularismen dragen bij aan de sociale cohesie in de multiculturele samenleving? Vier lijken van belang. Het eerste is de veel bezongen Nederlandse tolerantie waar vooral de verzuiling een geslaagd voorbeeld van was. Het is in Nederland haast een intellectuele plicht om erop te wijzen dat de verzuiling de uitdrukking was van ingebakken en algemeen aanvaarde intolerantie (Van Doorn 1985a). Dat zij zo. Van belang is dat tolerantie als specifieke Nederlands structuurprincipe conflictmijdend is en dat deze eigenschap nuttig is in een samenleving die zich steeds meer kenmerkt door confronterende leefstijlen en identiteitenxvii. Tolerantie is niet alleen nodig en dus een deugd, zij is in het huidige politieke klimaat ook een schaarser wordend goed. Het tweede particularisme wordt gevormd door het belang van uiterlijkheden. Het feit dat allochtonen behoren tot de visible minorities maakt herkenning en classificatie door anderen makkelijk. Hierin onderscheiden niet-westerse allochtonen zich van de Europese. Het belang van het fysieke uiterlijk is in de sociale wetenschappen sterk onderschat. Het ene type uiterlijk wordt makkelijker geaccepteerd dan het andere en soms zelfs begerenswaardig bevonden. Hoetink (1973), die partnerkeuze bestudeerde vanuit dit perspectief, ontwikkelde de term somatisch normbeeld om de voorkeur voor een bepaald uiterlijk te duiden. Voorkeuren hebben impliceert het bestaan van een rangorde, dus het bestaan van een hiërarchie van somatische normbeelden. Dat komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de keuze voor partners uit xvii ) Anders dan De Beus (1998) meent, is de confrontatie van en met minderheidsgroepen geen realistische optie om de eigen cultuur gestand te doen. De Beus gaat er al te makkelijk aan voorbij dat er belangwekkende machtsverschillen bestaan tussen de groepen en dat confrontatie voor de zwakke minderheidsgroepen een kamikaze-strategie is. 25 bepaalde groepen: lange tijd tussen Indische Nederlanders en de inheemse bevolking, tegenwoordig vooral tussen Surinaamse en Antilliaanse creolen en autochtone Nederlanders. Ook de voorkeur van personeelsfunctionarissen voor bepaalde culturele groepen is vermoedelijk mede gebaseerd op somatische normbeelden (Veenman 1995). De voorkeur voor bepaalde somatische normbeelden impliceert dat niet alle groepen op dezelfde wijze en in dezelfde mate worden opgenomen in de samenleving, en dus niet in dezelfde mate delen in de cohesieve ontwikkeling. Een derde particularisme bestaat uit de persoonlijke banden buiten het gezin. In een essay over groepsbanden in ontwikkelingslanden introduceerde Clifford Geertz (1971) de term ‘primordiale loyaliteiten’ om de verwantschap op grond van ras, streek, familie, taal en godsdienst te duiden. De term lijkt mij te ruim. ‘Primordiale loyaliteiten’ kan worden gereserveerd voor de betrekkingen tussen gezinsleden, die in de cirkel daaromheen kunnen het beste worden geduid met ‘secundaire loyaliteiten’. De opsomming van Geertz is uit te breiden met relaties zoals vriendschap, nabuurschap, collegialiteit, taal- en religieuze verwantschap en dergelijke. Deze betrekkingen ontstaan niet alleen binnen groepen. Door omgang, onderwijs, maar ook onder druk van bijvoorbeeld kinderen, ontstaat acculturatie en aldus een culturele verwantschap en vertrouwdheid met de ontvangende samenleving. Secundaire loyaliteiten komen tot stand wanneer culturele en somatische normbeelden van groepen mensen samenvallen of in elk geval convergeren. Deze betrekkingen vormen nieuwe subjectieve dwarsverbindingen in de multiculturele samenleving en dragen aanzienlijk bij tot de sociale cohesie. Ten slotte zijn morele kenmerken van belang voor de sociale cohesie. In de vragende vorm: hoeveel sociaal krediet krijgen nieuwkomers? Hoe snel of onder welke voorwaarden verspelen nieuwkomers dit krediet? Waaraan moeten nieuwkomers voldoen om dit krediet te verzilveren? In de recente literatuur is deze grootheid benaderd in termen van vertrouwen: vertrouwen als eigenschap van individuen, van relaties en van systemen, en die 26 variëert met het type sociale orde (Misztal, 1996). Omdat vertrouwen ten grondslag ligt aan vrijwel elke type relatie is het op te vatten als een vorm van sociaal kapitaalxviii. Deze eigenschap is ten dele een ervaringsproduct, ten dele een culturele geaardheid, dus een habitus (Bourdieu 1984), van een volk. Het bepaalt de ruimte die nieuwkomers wordt gelaten en de ruimhartigheid waarmee zij worden opgevangen. De participatiebenadering ten slotte situeert de cohesieproblematiek niet op statelijk niveau, maar benadert deze als een vraagstuk van sociale insluiting van specifieke groepen. Zoals allochtonen, bijstandsgerechtigden en andere categorieën personen die in welvaartsregelingen zijn ondergebracht of wier participatie minder dan gemiddeld is. Passen we deze cohesiebenadering toe op allochtonen dan blijkt dat er verschuivende en overlappende definities zijn die soms afwisselend en soms gelijktijdig de sociaal-economische achterstand, de culturele gebruiken en de politieke verbondenheid met het immigratieland aan de orde stellen. Zo werd aan het begin van de jaren tachtig de sociale cohesie gezien in het perspectief van een dreigende of reeds ontstane tweedeling. De bestrijding van de werkloosheid van allochtonen en de verhoging van hun onderwijspeil om hun herintreding mogelijk te maken, waren de belangrijkste doelstellingen van opeenvolgende kabinetten. Het economische herstel en de creatie van de zogenoemde additionele banen maakten het mogelijk een groot deel van de werklozen aan werk te helpen. Deze ontwikkeling had onder andere tot gevolg dat de omvang van de ‘etnische onderklasse’ afnam. Maar ook de bevolking aan de onderkant van de samenleving veranderde van samenstelling. De oude minderheden, waaronder Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen, maakten grotendeels plaats voor nieuwe minder- xviii ) Dit kapitaalbegrip gaat terug op Putnam aangezien het een vaardigheid en sociale gesteldheid betreft die de sociale stabiliteit bevordert. Het kapitaalbegrip van Bourdieu (1984) daarentegen verwijst naar kapitaal als bron voor sociale mobiliteit. 27 heden, waaronder Somaliërs, Joegoslaven, Ethiopiërs, Vietnamezen en Afghanen, een wisseling die ook terug vinden is in de categorie ‘armen’. De alarmerende toonzetting alsof zich een multiculturele drama voltrekt of dat de werkloosheid massaal is, gaat voorbij aan deze veranderingen aan de onderkant van de samenleving. In de jaren negentig werd de cohesieproblematiek vooral gedefinieerd in termen van waarden en normen. De verwijzing was niet alleen naar de allochtone straatschuimers in de centra van de grote steden, en het daarmee gepaard gaande geweld, maar ook naar bijvoorbeeld de opvoeding van allochtone peuters en de positie van de vrouw. Tezamen met processen van wijkconcentratie en de wrijvingen tussen bepaalde delen van de islam en de westerse waarden werd de ‘cultuur’ van allochtonen als het belangrijkste cohesieprobleem gedefinieerd. Gaandeweg de jaren negentig, maar vooral na 11 september 2001, werden minderheden geassocieerd met terrorisme en veiligheid. Hiermee werd een politieke definitie van sociale cohesie geïntroduceerd. Aangezien allochtonen over meerdere loyaliteiten beschikken, zoekt men de oplossing van dit cohesieprobleem in ‘loyaliteitsverklaringen’ met als eis dat de verbondenheid met Nederland de hoogste plaats inneemt. Deze politieke liefdesverklaring wordt niet verlangd van het groeiende autochtone deel van de bevolking dat via gemengde relaties en vriendschappen meereist in de transnationale gemeenschappen. Het wantrouwen jegens allochtonen is oud en heeft bijvoorbeeld betrekking op de angst dat allochtonen het sociale vangnet verwarren met een hangmat; dat zij zich concentreren in wijken en in gewilde afzondering leven van de Nederlandse maatschappij; dat zij niet loyaal genoeg zijn aan de Nederlandse staat; dat zij vijandig staan tegenover de westerse democratie en derhalve een veiligheidsrisico vormen. Een omgekeerd wantrouwen is eveneens aanwijsbaar: dat autochtonen meten met twee maten, en zeker in kwesties waarbij islamieten zijn betrokken, zowel binnenlands of buitenlands; dat zij een zucht hebben tot vitten en problematiseren, en doen alsof in dit paradijs 28 van Oranje geen zonden worden begaan door blanke autochtonen; dat zij ondanks het gepreek over het recht op een eigen identiteit en respect voor culturen toch aansturen op assimilatie; dat in het licht van de aanvallen op de islam het bitter tegenvalt met de godsdienstvrijheid; dat de gepropageerde open samenleving niet rechtvaardig en open is jegens henxix. De afbrokkeling van wederzijds vertrouwen, met een al dan niet vermeende veiligheidsrisico tot gevolg, beschouw ik als een van de grootste cohesievraagstukken van deze tijd. In het voorgaande heb ik gewezen op de individualisering, secularisatie, etnisering, transnationalisering en immigratie. Deze processen zorgen voor snelle geografische en sociale veranderingen die duurzame en stabiele sociale betrekkingen bemoeilijken en derhalve leiden tot een onvolkomen sociale cohesie. In de huidige open en gestaag globaliserende samenleving is het daarom realistischer te streven naar een partiële insluiting die op verschillende maatschappelijke terreinen eigen vormen aanneemt. In een dergelijke optiek heeft het idee van een onvolkomen cohesie en partiële opname ook consequenties voor allerlei modellen van burgerschap: die kunnen en hoeven niet meer uniform te zijn, ook daarin zal men rekening moeten houden met de variatie die intrinsiek is aan de multiculturele samenleving. Een dergelijke accommodatie geldt ook voor de kerninstituties van de samenleving. Het is een veelgehoord geluid dat integratie een tweezijdig proces is. Evenals bij het gevleugelde woord insluiting weet niemand te vertellen wanneer de integratie is voltooid. De tweezijdigheid blijkt vaker een plichtpleging te zijn, de samenleving heeft van allochtonen eerder een kritiekloze aanpassing aan haar instituties verlangd. Met de globalisering neemt echter de druk tot institutionele aanpassing toe. Niet alleen door de immigratie van nieuwkomers, maar ook doordat steeds meer xix ) Het gaat er niet om of de wederzijdse verwijten juist zijn of niet. Het gaat erom dat het ressentiment in brede kring leeft en een verminderde bereidheid tot acceptatie tot gevolg heeft. 29 ingezetenen voor korte of lange tijd naar het buitenland gaan. Er ontstaat een vlottende bevolking, wat consequenties heeft voor het onderwijsbestel, de arbeidsmarkt, de huisvesting, de belastingen en het sociale zekerheidsstelsel. In plaats van te dromen over een gesloten natiestaat is het raadzaam de instituties van de ontvangende samenleving pro-actief aan te passen aan deze ontwikkelingen. De binding tussen burgers vindt in deze samenleving niet meer plaats met een beroep op het assimilerende nationalisme. Eerder door waarden die weliswaar niet universeel zijn, maar wel wereldwijd erkend worden als legitieme strevingen van een aanzienlijk deel van de mensheid. 3. Democratie als cohesie De huidige samenleving kenmerkt zich door een gestage culturele differentiatie met als uitersten assimilatie en etnisering. De institutionalisering van deze zaken in de openbare ruimte en de conceptualisering van nieuwe vormen van eigentijds burgerschap verlopen niet moeiteloos. Ik herinner aan de aanhoudende fricties in de publieke ruimte, aan de onrust bij de gewaarwording dat er meerdere loyaliteiten bestaan, aan twijfel aan de commitment aan de politieke orde van de ontvangende samenleving, aan de transnationale ontwikkelingen die het nationalisme overstijgen, aan concepties van partieel burgerschap en dus gewilde partiele uitsluiting, aan de vlottende bevolking en daaraan aan te passen instituties. Deze ontwikkelingen stellen nieuwe eisen aan de sociale cohesie van de hedendaagse samenleving. Gelet op deze ontwikkelingen is het vraagstuk van de sociale cohesie aan herdefiniëring toe. Daarbij dient men de volgende aspecten te verdisconteren: de sociale cohesie zal beperkt en onvolkomen blijven; de benadering dient aan te sluiten op de ontwikkelingen die de sociale en politieke stabiliteit van de multiculturele samenleving bevorderen; de benadering dient aan te sluiten op positieve trendmatige ontwikkelingen, en moet dus zo min mogelijk problematiseren en tevens de meeste legitimatie verschaffen; 30 de benadering moet bij voorkeur aansluiten op de leefwereld van de betrokkenen en het maatschappelijk middenveld. Het zal duidelijk zijn dat het begrip cultuur niet het meest omvattende concept is dat deze samenhang bewerkstelligt. Culturen of elementen daarbinnen botsen immers, en doordat zij elkaar kunnen uitsluiten kan dit begrip geen paraplufunctie vervullen. Een concept dat deze functie wel kan vervullen is dat van democratie. Zonder sociaal-economische achterstanden te miskennen of geen oog en oor te hebben voor culturele praktijken die weerstanden oproepen, dus zonder blind te zijn voor de sociaal-economische en culturele krachten die leiden tot een afbrokkeling van het wederzijds vertrouwen, is het in het huidige tijdsgewricht van belang het accent te leggen op de politieke ontwikkelingen in de multiculturele samenleving. De eerder genoemde Bikhu Parekh (2000) merkt op dat de moderne staat dwingt tot een grote mate van assimilatiexx. In een discussie rondom dit punt stelt Charles Taylor (2001, p. 123) dat de tendens tot assimilatie inherent is aan de democratie, een punt waarop ik in het voorgaande al wees. Maar met Parekh ben ik van mening dat in een democratie de ruimte bestaat – of hoort te bestaan – om verschillende culturele identiteiten gestalte te geven, al is deze ruimte niet altijd vanzelfsprekend aanwezig en moet zij vaak bevochten en soms zelfs heroverd worden. De onvermijdelijke assimilatie heeft dan niet zozeer betrekking op de cultuur van de verschillende groepen, maar op een aantal democratische waarden die de natiestaat overstijgt – waarden die xx ) ‘…the state expects all its citizens to subscribe to an identical way of defining themselves and relating to each other and the state. This shared political self-understanding is its constitutive principle and necessary principle presupposition. It can tolerate differences on all other matters but not this one, and uses educational, cultural, coercive and other means to ensure that all its citizens share it. In this important sense it is deeply homogenizing institution (Parekh 2000, p. 184). 31 niet universeel hoeven te zijn, maar wel wereldwijd worden herkend en erkend. Dat is bijvoorbeeld nu al het geval met de eerder genoemde jongeren met een Hindoe- en moslimachtergrond die tot op grote hoogte de vrijheid van meningsuiting, de rechtsgelijkheid tussen man en vrouw, de vrijheid van godsdienst en dergelijke verworvenheden moeiteloos accepteren. Het gaat, met andere woorden, niet zozeer om een democratie in een natiestaat-verband, maar om een democratische leefcultuur die men ook buiten de natiestaat kan tegenkomen. Alleen zo kan democratie als een cohesieve institutie fungeren zonder gehinderd te worden door nationalistische oprispingen. De keuze voor de democratie als cohesieperspectief betekent geenszins dat alle groepen hierin zijn onder te brengen. Het dilemma is oud: hoe in een democratie om te gaan met nietdemocratische minderheden. Zolang het kleine groepen betreft is er echter geen reden te stellen dat de rechtsorde in gevaar is, zoals zo vaak wordt geroepen wanneer het om niet-westerse uitingen gaat. Ook in eigen land zijn er immers kleine groepen die qua leefcultuur afwijken van het democratisch ideaal. En een democratie die geen afwijking kan hebben en die intolerant is jegens minderheden, is aan zelfreflectie toe. Het concept van ‘democratie als vorm van insluiting’ is geïnspireerd door de titel van het boek van Iris Young Inclusion and Democracy (2000) die een Habermasiaans communicatiemodel van insluiting volgt. Het door mij voorgestelde cohesieperspectief oriënteert zich op de waarden en de praktijken die tot de mondiaal gewenste politieke cultuur behoren. Een dergelijke cohesieperspectief roept de vraag op wat democratie precies is. Gelet op de veelheid van theorieën over dit instituut is de vraag niet eenvoudig te beantwoorden (Cunningham, 2002). De meest gangbare opvatting van democratie is die van volkswil, een omschrijving die meestal een grote mate van homogeniteit en een afwezigheid van belangentegenstelling suggereert. Bezien vanuit minderheidsgroepen kan men in navolging van Alex de Tocqville een democratie beter omschrijven als de ‘tirannie van de meerderheid’. Ondanks aanhoudende verschillen over de definitie ervan, 32 bestaat er consensus over het feit dat er van democratie alleen sprake kan zijn onder de randvoorwaarde van (rechts)gelijkheid; dat democratie participatief moet zijn, dus dat burgers de gelegenheid moeten hebben om hetzij te kiezen hetzij zich kandidaat te stellen voor publieke functies; dat het stelsel de hele bevolking dient te vertegenwoordigen, dus representatief moet zijn; en dat besluitvorming zo veel mogelijk in de openbaarheid dient plaats te vinden, dus na deliberatie. Dit streven naar democratische insluiting, met als kenmerken gelijkheid, participatie, representatie en deliberatie, stuit evenwel op verschillende barrières. Democratieën verschillen onderling van elkaar, zeker wanneer het de positie van minderheden betreft. Zo wordt in de ene democratie de minderheid in de politieke arena afgerekend op bijvoorbeeld het aantal kiezers dat zij vertegenwoordigt, terwijl in de andere democratie men zwaarder tilt aan de bejegening van die minderheden. Daarnaast is de kwaliteit van de democratie afhankelijk van de eigenschappen van de ontvangende samenleving die leiden tot uitsluiting – denk intolerantie, racisme, discriminatie, uitbuiting, gebrekkige toegang tot de kerninstituties – en van de minderheden zelf zoals sociaal-economische ongelijkheid, gebrek aan leiderschap, de wil of onwil om te delen in een democratische cultuur. Waar democratie een zekere gelijkvormigheid van individuen veronderstelt, spreekt het begrip multiculturele samenleving deze assumptie tegen. Het idee van een ‘multiculturele democratie’ lijkt een contradictio in terminis, maar onmogelijk is het niet. In elke multiculturele samenleving bestaat een verscheidenheid van opvattingen over kernelementen zoals gezag en autoriteit, loyaliteit en verplichting, het publieke en het private of hoe overheidsvoorzieningen bedoeld zijn. Het concept democratie is dus niet cultuurneutraal, het is waardegeladen en cultuurspecifiek, al was het omdat het kiesgedrag een zekere mate van alfabetisering, van individualisering en rationaliteit vooronderstelt. Daarom is een eenvormige opvatting van democratie onmogelijk in een multiculturele samenleving. Ook de betekenis die de wetgever toekent aan rechten en plichten bijvoorbeeld hoeft niet te worden gedeeld 33 door groepen met een andere cultuur of subcultuur. De erkenning van een soortgelijke spanning bracht De Ruijter (1995) ertoe het streven naar eenvormigheid te verwerpen en de compatibiliteit van praktijken te bepleiten. Het streven naar eenvormigheid voert naar een model dat gericht is op integratie of assimilatie, de compatibiliteit daarentegen erkent de culturele verschillen en die in levensovertuigingen. In deze benadering worden de verschillen niet veronachtzaamd maar juist georganiseerd. Zo kan er meer recht worden gedaan aan de multiculturele verscheidenheid van de samenleving. Maar hoe deze coördinatie moet plaatsvinden, is een vraag die nadere uitwerking behoeft. In westerse natiestaten bestaat het geloof dat de basis van de politieke orde wordt gevormd door iets gemeenschappelijks, een eenheid in de verscheidenheid, waaraan de diversiteit en complexiteit van de samenleving ondergeschikt is. Die uniformiteit dient juist in de openbare ruimte tot uitdrukking te komen. Maar leden van verschillende culturele groepen nemen hun onderscheidende kenmerken mee in de openbare ruimte, zo betoogt Crowley (1994), want dat is eenmaal de menselijke aard. Daarom is er geen reden om een kernelement van de democratie als burgerschap uniform te houden. Hij doet de suggestie om burgerschap partieel te maken, afhankelijk van allerlei andere sociale condities van de betrokkenen. Deze optie biedt de mogelijkheid om burgers eveneens partieel in of uit te sluiten of hun die keuze te laten. Juist vanwege de transnationale verbindingen biedt partiële insluiting de mogelijkheid om legitiem betrekkingen met een ‘achterland’ aan te gaan. Wordt geen rekening gehouden met deze mogelijkheid, dan wordt het moeilijk onderscheid te maken tussen sociale insluiting en culturele opsluiting. De opvatting van Soysal (2000) sluit hierop aan. Zich baserend op de islamitische gemeenschappen in Europa wijst ze erop dat hun participatie en expressie in deze democratieën niet meer beperkt zijn tot het nationale domein. Hun aanspraken hebben betrekking op zowel de nationale verworvenheden als die daarbuiten. Om de verschillende nationale en internationale 34 vertogen met elkaar te verbinden doen islamieten met succes een beroep op het repertoire van de mensenrechten, inclusief het recht op een eigen identiteit in de openbare ruimtes. Er ontstaan aldus nieuwe vormen van gemeenschapsvorming, participatie en solidariteit. Deze ontwikkeling zou de mogelijkheid kunnen openen naar een multiple staatsburgerschap. Dat leidt in een aantal gevallen tot duale nationaliteiten en dus tot het bezit van meer dan één paspoort (Faist 2000b). Zo’n ontwikkeling zou de erkenning betekenen dat de natiestaat niet meer het enige oriëntatiepunt is en dat burgerschap meerdere politieke ankerpunten heeft. Het is een ontwikkeling naar een burgerschapsstatus die is ontkoppeld van één bepaalde politieke gemeenschap: een burger die verbonden is met meerdere gemeenschappen, en daarmee een ontwikkeling die het begin inluidt van een transnationale democratie. En zo kom ik via een omweg terug bij m’n eerste opmerkingen over het politieke klimaat in de multiculturele samenleving. De multiculturele verscheidenheid is nationaal noch mondiaal weg te poetsen. Sterker, de moderne samenleving brengt haar onophoudelijk voort. Deze heterogeniteit aan waarden en praktijken kan het beste worden benaderd vanuit een democratisch perspectief, omdat zij zowel recht doet aan de culturele identiteiten van de betrokkenen als aan de behoeften aan een groot draagvlak binnen en tussen gemeenschappen, dus aan interne en externe sociale cohesie. De kritiek op de multiculturele samenleving is vanuit dit perspectief misplaatst, temeer omdat de spraakmakende intellectuelen die deze samenleving als onwenselijk verklaren vaak niet de meest geïnformeerde lieden blijken te zijn. De eerder door mij gewraakte legitimiteitscrisis is mede te danken aan het feit dat de multiculturele samenleving in wetenschap, beleid, politiek en media is gereduceerd tot ‘problemen en moeilijkheden’. Het strategische uitgangspunt van de Forum/Verwey-Jonker Leerstoel is dan ook om waar mogelijk de positieve dan wel succesvolle kanten van de multiculturele samenleving scherper in beeld te brengen. Daarmee is niet 35 gezegd dat de multiculturele samenleving probleemloos is, wel dat deze problemen meer dan voldoende aan de orde worden gesteldxxi. Aangezien de onderzoeksprogrammering aan de meeste universiteiten gericht is op ‘problemen en moeilijkheden’ heeft het weinig zin om dat perspectief over te nemen. De Forum/Verwey-Jonker Leerstoel wil zich in drie opzichten onderscheiden van de verwante leerstoelen op dit terrein. Zij pretendeert niet dat deze kenmerken exclusief voor haar zijn, wel beoogt zij zich te profileren langs deze lijnen. Ten eerste door de keuze voor een perspectief op succes. Door deze oriëntatie worden de resultaten van de emancipatie zichtbaar gemaakt. Dat doet meer recht aan de allochtonen aangezien het heersende negatieve beeld enigszins wordt gecorrigeerd door de behaalde successen. Daarnaast is dit succes een belangrijke referentie voor onderliggende groepen uit dezelfde gemeenschap en voor andere etnische groepen. De empowerment en het zelfrespect dat zij ontlenen aan het succes van groeps- en lotgenoten is vooralsnog een weinig onderzocht thema. Ten slotte krijgen allochtonen door het succes meer sociaal krediet van de ontvangende samenleving. Dit krediet is te beschouwen als een vorm van sociaal kapitaal waaraan betrokkenen respect en eigenwaarde ontlenen, een onmisbare specie voor de sociale cohesie van de multiculturele samenleving. Ten tweede door het transnationale perspectief. Daarmee wordt expliciet erkend dat de cohesievraagstukken niet beperkt zijn tot de nationale grenzen, maar zich kunnen uitstrekken tot ver daarbuiten. Het is van belang deze externe dimensie van het multiculturele leven in beeld te brengen. Het is genoegzaam aan de orde geweest dat lokale processen onvoldoende begrepen xxi 36 ) Of de definiëring van problemen adequaat is, is een kwestie die buiten het bestek van deze oratie valt. Maar in het voorgaande zijn er genoeg redenen aangevoerd om vraagtekens te plaatsen bij de vooronderstellingen die ten grondslag liggen aan de dominante concepten en het daarop gebaseerde beleid. worden wanneer ze uitsluitend in nationale kaders worden bestudeerd. En ten derde door aan te sluiten op de leefwereld van de betrokkenen. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek heeft wel eens de neiging alleen de grote instituties in beeld te brengen. Dat is terecht, zeker als het om cruciale instituties gaat. Maar het gevaar bestaat dat de leefwereld van de allochtone en autochtone betrokkenen wordt veronachtzaamd. Instituties en leefwereld beïnvloeden elkaar en het is het evenwicht in deze betrekking dat meer aandacht behoeftxxii. Vanuit deze drie beoogde kenmerken: meer aandacht voor de successen, het transnationale, het evenwicht tussen de leefwereld en de instituties wil de Forum/Verwey-Jonker Leerstoel zich onderscheiden. Het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek zullen wat mij betreft zoveel mogelijk deze kenmerken vertonen. Aan het eind van deze rede gekomen rest mij een dankwoord te richten tot enkele personen en instanties. Allereerst de initiatiefnemers van deze leerstoel, de besturen en directies van de Stichting Forum en het Verwey-Jonker Instituut, en met name de directieleden Jan Willem Duyvendak en Tineke van den Klinkenberg. Zoals u weet is Stichting Forum het landelijk expertisecentrum op het terrein van de multiculturele samenleving en het Verwey-Jonker Instituut een wetenschappelijk onderzoeksinstituut dat zich vooral interesseert voor emancipatieprocessen. Daarmee zijn de coördinaten van deze leerstoel bepaald: het werkterrein wordt gevormd door emancipatieprocessen in de multiculturele samenleving. Hoe ik dit werkgebied wil invullen, heeft u zojuist kunnen vernemen. Dank gaat ook uit naar de financiers van deze leerstoel: het ministerie van Justitie (de voormalige directie Minderhedenbeleid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), de Provincie Noord-Brabant, de initiatiefnemende instel- xxii ) Voor een pleidooi voor het primaat van de leefwereld in het onderzoek naar het institutionele functioneren, zie Koot (1995). 37 lingen Stichting Forum en Verwey-Jonker Instituut, en Fonds de Zaaier. Dat wetenschapsbeoefening zonder geld te doen is, is iets dat ik als student heb geleerd maar waar ik inmiddels niet meer in geloof. En de genoemde financierende instellingen evenmin. Zonder anderen tekort te doen wil ik een bijzonder woord van dank richten aan twee andere personen: Chris Huinder, secretaris van de Forum/Verwey-Jonker Leerstoel, die praktisch bij alle zaken rondom de leerstoel betrokken is geweest. Hij zou met recht de hoeder van de leerstoel genoemd kunnen worden. De andere persoon is Arie de Ruijter, decaan van de Sociale Faculteit van deze universiteit. Hij heeft vanaf de eerste besprekingen de instelling van de leerstoel enthousiast begeleid. Zijn vertrouwen is niet onopgemerkt gebleven. Ook het College van Bestuur van de Universiteit van Tilburg dank ik voor het vertrouwen dat het in mij heeft gesteld. Ten slotte het thuisfront. Gina, Roshni en Wiren, jullie hebben niet altijd gemopperd wanneer ik tot laat bezig was met het werk. Maar die keren dat het wel gebeurde, was het duidelijk dat ik niet achter m’n bureau hoorde te zitten. Gina, ik kon dat doen in de volle overtuiging dat het andere werk, ook al is het mopperend en mokkend, door jou werd verricht. Waarvoor dank, zonder dat ik beterschap beloof. En tot u allen: ik dank u voor uw aandacht. Ik heb gezegd. 38 LITERATUUR – Aelst, P. van en S. Walgrave (1998). Voorbij de verzuiling? Tijdschrift voor sociologie, nr. 1, vol. 19, p. 55-77. – Amersfoort, H. (2001). Transnationalisme, moderne diaspora’s en sociale cohesie. Amsterdam, Het Spinhuis – Appadurai, A. (1996). Modernity at Large. Cultural Dimensions of Globalization. Minneapolis, University of Minnesota Press – Bagley, C. (1973). The Dutch Plural Society. A Comparative Study in Race Relations. London, Oxford University Press – Balkenende, J.P. De fundamenten van de Nederlandse samenleving. lezing uitgesproken op 24 januari 2002 voor de Dertigers van het CDA, 2002 – Barth, F. Enduring and Emerging Issues in the Analysis of Ethnicty. In: Vermeulen, H. en C. Govers (red) The Anthropology of Ethnicity. Beyond Ethnic Groups and Bounderies. Amsterdam, Het Spinhuis, p. 11-32, 1994 – Barry, B. Culture and Equality. An Egalitarian Critique of Multiculturalism. Cambridge, Polity Press, 2001 – Beck, U. en E. Beck-Gernsheim. Individualization. Institutionalized Individualism and its Social and Political Consequences. London, Sage, 2002 – Berger, P. ed. The Limits of Social Cohesion. Conflict and Mediation in Pluralist Societies. Boulder, Westview Press, 1998 – Beus, J. de. De cultus van vermijding. Visies op migrantenpolitiek in Nederland. Utrecht, Forum Essay, 1998 – Binsbergen, W. van. Culturen bestaan niet. Het onderzoek van interculturaliteit als het openbreken van vanzelfsprekendheden. Oratie Erasumus Universiteit, 1999 39 – Bourdieu, P. Distinction. A Social Critique of the Judgement of Taste. Cambridge, Harvard University Press, 1984 – Bovenkerk, F. Misdaadprofielen. Amsterdam, Meulenhof, 2001 – Brand, A. Van allochtonenbeleid naar diversiteitsbeleid. Tijdschrift voor Arbeid en Participatie, nr. 1, jrg. 23, p. 132-158, 2001 – Choenni, Ch. E.S. Hindoe jongeren van Surinaamse afkomst in Nederland. OSO, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis, jrg. 19, nr. 2, p. 175-186, 2000 – Cliteur, P. Zijn culturen gelijkwaardig? NRC-Handelsblad, 16 oktober 2001 – Cohen, R. en S. Vertovec eds. Migration, Diasporas and Transnationalism. Cheltenham, Edward Elgar, 1999 – Crowley, J. Social Complexity and String Democracy. Innovation, vol. 7, nr. 3, p. 309-320, 1994 – Cunningham, F. Theories of Democracy. A Critical Introduction. London/New York, Routledge, 2002 – Doorn, J.A.A. van. Tolerantie als tactiek. Intermediair, nr. 51, p. 29-33, 1985a – Doorn, J.A.A. van. Het miskende pluralisme: een herformulering van het minderhedenvraagstuk. in: Cain, G.G. e.a.: Etnische minderheden: wetenschap en beleid. Boom, Meppel, p.67-96, 1985b – Durkheim, E. (1893) The Division of Labour in Society. MacMillan, London (Edition 1984). – Duyvendak, J.W. Waar blijft de politiek? Essays over paarse politiek, maatschappelijk middenveld en sociale cohesie. Amsterdam, Boom, 1997 – Ellemers, J.E. Verzuiling als modernisering. In: Ellemers, J.E.: Modernisering, macht en migratie. Boom, Amsterdam, p. 57-74, 1995 – Entzinger, H. Voorbij de multiculturele samenleving. Rotterdam, Oratie Erasmus Universiteit, 2002 – Etzioni, A. The Moral Dimension. Toward a New Economics. New York, The Free Press, 1988 – Faist, Th. The Volume and Dynamics of International Migration and Transnational Spaces. Oxford, Clarendon Press, 2000a – Faist, Th. Transnationalization in international migration: implications for the study of citizenship and culture. Ethnic and Racial Studies, vol 23, nr. 2, p. 189-222, 2000b 40 – Featherstone, M. and S. Lash eds. Spaces of Culture. City, Nation, World. London, Sage, 1999 – Furnivall, J.S. Colonial Policy and Practice. London, Cambridge University Press, 1949 – Geertz, C. The Integrative Revolution: Primordial Sentiments and Civil Politics in the New States. in: Welch, C.E. (ed) Political Modernization. A Reader in Comparative Political Change. California, Duxbury Press, p. 198-218, 1971 – Giddens, A. The Consequences of Modernity. Cambridge, Polity Press, 1990 – Gowricharn, R.S. Tegen beter weten in. Een essay over de sociologie en economie van de onderklasse. Leuven/ Apeldoorn, Garant uitgevers, 1992 – Gowricharn, R.S. Allochtonen op drift. Sociale cohesie in een multicultureel samenleving. In: Schuyt, K. (red) Het sociaal tekort. Veertien sociale problemen in Nederland. Amsterdam, De Balie, p. 156-167, 1997 – Gowricharn, R.S. Andere gedachten… Over de multiculturele samenleving. Utrecht, Damon/Forum, 2000 – Gowricharn, R.S. In en uitsluiting in Nederland. Een overzicht van empirische bevindingen. Den Haag, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2001a. Werkdocument W122 – Gowricharn, R.S. Sociale Cohesie in een Plurale Samenleving. OSO, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis, nr. 1, jrg. 20, p. 70-82, 2001b – Gowricharn, R.S. Minority Elites in the Making. Special Issue of Journal of International Migration and Integration, Vol. 2. nr. 2 (ed), 2001c – Gowricharn, R.S. De multiculturele beproeving. Rede gehouden ter opening van het academisch jaar van de Universiteit voor de Humanistiek, 2002a (http://www.uvh.nl/defaultuvh.asp?oId=92&oChapter=2&hId=subh01) – Gowricharn, R.S. Hindoeïsme in Nederland; Vroom, H. en H. Woldring red. Religies in het publieke domein. Zoetermeer, Meinema, p. 105-128, 2002b – Gowricharn, R.S. De januskop van transnationaal burgerschap. Surinaamse ervaringen. Utrecht, Forum Essay, 2002c 41 – Hannerz, U. Transnational Connections. Culture, people, places. London, Routledge, 1996 – Hoetink, H. De gespleten samenleving in het Caraïbisch gebied. Bijdrage tot de sociologie der rasrelaties in gesegmenteerde maatschappijen. Assen, Van Gorcum, 1962 – Hoetink, H. Slavery and Race Relations in the Americas. Comparative Notes on their Nature and Nexus. San Francisco, Harper and Row, 1973 – Jessop, B. The Capitalist State. Oxford, Martin Robertson, 1982 – Karlis, G. Social Cohesion, Social Closure, and Recreation: The Ethnic Experience in Multicultural Societies. Journal of Applied Recreation Research, nr. 1, vol. 23, p. 3-21, 1998 – Koot, W. De complexiteit van het alledaagse. Een antropologisch perspectief op organisaties. Bussum, Coutinho, 1995 – Latour, B. Wij zijn nooit modern geweest. Pleidooi voor een symmetrische antropologie. Amsterdam, Van Gennep, 1994 – Lemaire, T. Over de waarde van culturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Baarn, Ambo – Lewis, G.K. The Growth of the Modern West Indies. New York, Monthley Review Press, 1968 – Lier, R.A.J. van (1949) Samenleving in een grensgebied. Een sociaalhistorische studie van Suriname. Amsterdam, Emmering,1977 – Lijphart, A. Verzuiling en pacificatie als empirische en normatieve modellen in vergelijkend perspectief. Acta Politica, nr. 3, p. 323-332, 1992 – Lijphart, A. The Politics of Accommodation. Pluralism and Democracy in The Netherlands. Berkeley, University of California Press, 1975 – Mclaren, P. White Terror and Oppositional Agency: Towards a Critical Multiculturalism; in: Goldberg, D. (ed) Multiculturalism. A Critical Reader. Oxford/Cambridge, Blackwell, 1994 – Misztal, B. Trust in Modern Societies. The Search for the Bases of Social Order. Cambridge, Polity Press, 1996 – Muizenberg, O. van den. De ’Plural Society‘. Een onderzoek naar het gebruik en de bruikbaarheid als sociologisch begrip. Universiteit van Amsterdam, Sociologisch-Historisch Seminarium voor Zuidoost Azië, 1965 – Oude Engberink, G. Gezichtspunten: vragen en visies in sociale politiek, beleid en onderzoek. Rotterdam, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1992 42 – Parekh, B. Rethinking Multiculturalism. Cultural Diversity and Political Theory. London, MacMillan Press, 2000 – Phalet, K., H. Entzinger en C. van Lotringen. Jongeren in de multiculturele samenleving: Opvattingen, oriëntaties en strategieën van Turkse en Marokkaanse migranten en laaggeschoolde Nederlanders in Rotterdam. UU, Ercomer, 2000 – Portes, A., L.E. Guarnizo and P. Landolt eds. Transnational Communities. Special Issue van Ethnic and Racial Studies, vol. 22, nr. 2, 1999 – Pott, A. Ethnicity and Social Mobility: The Case of Turks in Germany. Journal of International Migration and Integration, Vol. 2. nr. 2, p. 169186, 2001 – Prins, B. en B. Slijper red. De multiculturele samenleving onder vuur. Het publieke debat in Nederland, België, Noorwegen, Duitsland, Frankrijk, Canada en Australië. Themanummer Migrantenstudies, jrg. 18, nr.4 ( 2002; nog te verschijnen). – Putnam, R. Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. New York, Simon and Schuster, 2000 – Roosens, E.E. Creating Ethnicity. The Process of Ethnogenesis. London, Sage Publication, 1989 – Ruijter, A. de. Cultural Pluralism and Citizenship. Cultural Dynamics, jrg. 7, nr. 2, p. 215-231, 1995 – Ruijter, A. de. De multiculturele arena. Katholieke Universiteit Brabant, oratie, 2000 – Schnabel, P. De multiculturele illusie. Een pleidooi voor aanpassing en assimilatie. Utrecht, Forum, 2000 – Schuyt, K. Sociale cohesie en sociaal beleid. Drie publiekscolleges. Amsterdam, De Balie, 1997 – SCP 25 jaar sociale verandering. Rijswijk, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1998 – Simmel, G. On Individuality and Social Forms. Selected Writings; Chicago, University of Chicago Press, 1904 – Smith, A. The Theory of Moral Sentiments. Oxford, Clarendon Press, 1976 – Smith, M.G. The Plural Society in the British West Indies. Berkeley/Los Angelos, University of California Press, 1965 43 – Soysal, Y.N. Citizenship and identity: living in diasporas in post-war Europe? Ethnic and Racial Studies, vol. 23, nr. 1, p. 1-15, 2000 – Stuurman, S. Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat. Aspecten van de ontwikkeling van de moderne staat in Nederland. Nijmegen, SUN, 1983 – Taylor, Ch. Multiculturalism and Political Identity. Ethnicities, vol. 1, nr. 1, p. 122-128, 2001 – Tennekes, J. De onbekende dimensie. Over cultuur, cultuurverschillen en macht. Leuven/Apeldoorn, Garant uitgevers, 1990 – Tillaart, H. van den e.a. Nieuwe etnische groepen in Nederland. Een onderzoek onder vluchtelingen en statushouders uit Afghanistan, Ethiopië en Eritrea, Iran, Somalië en Vietnam. Nijmegen, ITS, 2000 – Tönnies, F. (1912). Community and Society. New York, Harper Torch Books, 1957 – Veenman, J. Onbekend maakt onbemind. Over selectie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Assen, Van Gorcum, 1995. – Velde, H. te en H. Verhagen (red). De eenheid en de delen. Zuilvorming, onderwijs en natievorming in Nederland 1850-1900. Amsterdam, Het Spinhuis, 1996 – Vermeulen, H. Etnisch-culturele diversiteit als ‘feit’ en norm. UvA, 2001. Oratie – Vermeulen, H. en R. Penninx red. Het democratisch ongeduld. De emancipatie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid. Amsterdam, Het Spinhuis, 1994 – Weber, M. (1912). Economy and Society. Outline of Interpretative Sociology. Berkeley, University of California Press, 1978 – Welch, C.E. (1971). Political Modernization. A Reader in Comparative Political Change. California, Duxbury Press – Worsley, P. (1973). The Third World. London, Weidenfeld and Nicolson – Willet, C. (ed) (1998), Theorizing Multiculturalism. A Guide to the Current Debate. Oxford, Blackwell – Young, C. (1976), The politics of cultural pluralism. Wisconsin/London, University of Wisconsin Press – Young, I. (2000). Inclusion and democracy. Oxford, Oxford University Press 44