ANTI-P53 DE MOLECULE De delingscyclus van de cel wordt geregeld door een complexe groep van proteïnen, waartoe vooral de cyclines, de cycline-dependente kinasen (cdk's) en hun inhibitoren (cdki's) behoren. Bij het voltrekken van deze cyclus doorloopt de cel een aantal fasen: de synthese fase (S) en de mitose (M), welke van elkaar gescheiden zijn door de gap fasen (G0 ,G1 en G2). Bij de overgang naar een volgende fase houdt de cel even halt ter hoogte van één van de zogenaamde controlepunten (check points), waardoor aan DNA herstelenzymen voldoende tijd wordt verleend om eventuele beschadigingen van het DNA te detecteren en te herstellen. p53 is een cruciaal eiwit omdat het tijdens de G1 fase een tijdelijke halte in de cyclus inlast. Bovendien induceert p53 apoptose, regelt zij de DNA transcriptie en inhibeert zij de activiteit van bepaalde oncogenen. Omwille van al deze eigenschappen is p53 thans wellicht de meest bestudeerde tumor suppressor. Het gen van p53 is echter gevoelig voor talrijke mutaties (bijvoorbeeld ten gevolge van UV). Talrijke p53 mutaties leiden tot eiwitten die niet langer in staat zijn om een inhiberende controle op de celcyclus uit te oefenen. Merkwaardig is dat deze mutante proteïnen minder snel worden afgebroken en zich in de celkern opstapelen. Op deze wijze werken zij als zogenaamde "dominant negatieve mutanten". Mutaties van p53 vindt men tegenwoordig terug in meer dan 50% van alle menselijke tumoren. Sommige van deze mutanten, die in de kern accumuleren, zijn immunogeen: zij wekken een vorm van auto-immuniteit op door de inductie van anti-p53 immuunglobulines (IgM en IgG). Vooral mutaties in exon 5 en 6 van het p53 gen blijken immunogeen te zijn. De IgG antistoffen kunnen in het bloed gedetecteerd worden. © L ABO N UYTINCK TO E PA S S I N G S G E B I E D Vermits p53 mutaties vrij universeel in tumoren worden aangetroffen, is het voorkomen van anti-p53 antistoffen geen specifiek kenmerk van bepaalde tumoren. De frequentie van voorkomen van deze antistoffen bij verschillende tumorlocalisaties is als volgt: colon (60%), hoofd- en halsgebied (30%), long (25%), borst (25%), slokdarm (25%), lever (25%), pancreas (20%), blaas (20%), schildklier (5%), leukemie (3%) en prostaat (3%). Hierbij dient opgemerkt dat ook bij een paar procent van de personen uit een normale populatie anti-p53 antistoffen kunnen gemeten worden, en bij chronische pancreatitis werd zelfs in 12 % van de gevallen een positieve titer waargenomen. Bij plaveicelcarcinomen van het hoofd- en halsgebied en bij borstcarcinomen werd het voorkomen van anti-p53 antistoffen in bloed gecorreleerd met een slechtere prognose. Ten slotte kunnen de antistoffen gebruikt worden om de evolutie van de tumor te volgen tijdens de behandeling. Bij gezonde individuen en bij lijders aan goedaardige aandoeningen worden in de regel geen anti-malignine antistoffen teruggevonden. Aanvankelijk bleken circulerende antistoffen voor te komen bij 75% van de gliomapatiënten. De titers correleren positief met het ziektestadium, en negatief met de overlevingsduur. Bovendien dalen deze titers onder succesvolle behandeling. © L ABO N UYTINCK