Uitspraak vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector kanton Locatie Nijmegen zaakgegevens 736505 \ VV EXPL 11-10019 \ 23 rd uitspraak van 16 maart 2011 vonnis in kort geding in de zaak van [eisende partij] wonende te [woonplaats] eisende partij gemachtigde mr. F.E.J. Janzing tegen de besloten vennootschap Ziengs Schoenen B.V. gevestigd te Assen gedaagde partij gemachtigde mr. N.M. Niewold Partijen worden hierna [eisende partij] en Ziengs genoemd. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 21 februari 2011 met producties - de bij brief van 25 februari 2011 namens Ziengs toegezonden productie - de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 28 februari 2011 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [eisende partij] en de gemachtigde van Ziengs. 2. De feiten 2.1. [eisende partij] is per 1 januari 2008 voor Ziengs werkzaamheden gaan verrichten als verkoopster. De overeenkomst was aangegaan voor de duur van twaalf maanden. In het door beide partijen getekende schriftelijk stuk d.d. 13 december 2007 met als kop “ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD FUNCTIE: OPROEPKRACHT VERKOOP” is vermeld, voor zover hier van belang: “(…) Artikel 2. Werktijden De werkgever is niet verplicht op te roepen. Echter eveneens is de werkneemster niet verplicht aan iedere oproep gehoor te geven. Er zijn dus geen vaste werktijden, er kan dus geen aanspraak op werk worden gemaakt. (…) Artikel 5. De werkneemster verklaart ervan op de hoogte te zijn dat zij bij ziekte geen aanspraak kan maken op doorbetaling van loon ingevolge art. 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. (…)” 2.2. Per 1 maart 2008 zijn partijen een wijziging van de arbeidsverhouding overeengekomen in die zin dat [eisende partij] vanaf die datum bij Ziengs in dienst is in de functie van parttime medewerkster met een urenomvang van minimaal 12 en maximaal 31 uren per week. In het door beide partijen getekende schriftelijk stuk d.d. 14 april 2008 met als kop “ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD FUNCTIE: PARTTIME MEDEWERKSTER 12 T/M 31 UUR” is de volgende passage opgenomen “Werkneemster aanvaardt de functie van parttime medewerkster 12 t/m 31 uur met ingang van 0103-2008 als wijziging op de arbeidsovereenkomst voor de functie oproepkracht verkoop en eindigt derhalve onveranderd op 31-12-2008.” 2.3. Op 1 oktober 2010 heeft de rayonleider van Ziengs aan [eisende partij] meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst na 31 december 2010 niet verlengd zou worden. Deze mededeling is bevestigd in een brief aan [eisende partij] van 6 oktober 2010, met de inhoud: “(…) Op vrijdag 1 oktober 2010 heb jij een gesprek gehad met jouw rayonleider (…). Tijdens dit gesprek is gesproken over de onduidelijk die bij jou is ontstaan over het aantal arbeidscontracten wat jij hebt ontvangen. Onderstaand het verloop van jouw dienstverband: • Op 13 december 2007 is er een arbeidsovereenkomst voor de functie van oproepkracht verkoop opgesteld ingaande 1 januari 2008. (…) • Op 14 april 2008 is er een wijziging van jouw arbeidsovereenkomst opgesteld ingaande 1 maat 2008 : “Werkneemster (…). Ter verduidelijking, het betreft hier een wijziging en geen nieuwe arbeidsovereenkomst. • Van rechtswege zijn de arbeidsovereenkomsten met ingang van zowel 1 januari 2009, alsmede 1 januari 2010 telkens met één jaar verlengd. Gezien het bovenstaande is dan ook de conclusie dat de derde arbeidsovereenkomst, ingegaan 1 januari 2010, van rechtswege zal eindigen op 31 december 2010. (…)” 2.4. [eisende partij] heeft zich bij brief aan Ziengs van 17 oktober 2010 op het standpunt gesteld dat tussen partijen inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan. Zij heeft vervolgens bij brief van 29 november 2010 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging per 31 december 2010 en heeft zich uitdrukkelijk bereid verklaard de overeengekomen werkzaamheden te blijven verrichten. 2.5. Ziengs heeft vanaf 1 januari 2011 geen loon meer aan [eisende partij] betaald. 2.6. [eisende partij] heeft een WW-uitkering aangevraagd bij UWV. Bij brief van 19 februari 2011 deelt UWV aan [eisende partij] het volgende mee: “(…) U kunt per 1 januari 2011 geen WW-uitkering krijgen. Uw werkgever is van mening dat u een contract voor bepaalde tijd heeft. Dit is echter onjuist. Uit de stukken blijkt namelijk dat uw contract meerdere malen is verlengd en dat u momenteel een contract voor onbepaalde tijd heeft. (…)” 3. De vordering en het verweer 3.1. [eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en bij wege van voorlopige voorziening, Ziengs zal veroordelen tot betaling van het aan haar toekomend loon vanaf 1 januari 2011, zijnde een bedrag van € 833,33 bruto exclusief vakantietoeslag (8%), tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 en met veroordeling van Ziengs in de proceskosten. 3.2. [eisende partij] baseert haar vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen. Tussen partijen is inmiddels op grond van art. 7:668a lid 1 sub b BW een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Voor zover de mededeling van Ziengs van 6 oktober 2010 zou dienen te worden beschouwd als een opzegging van de arbeidsovereenkomst, dan beroept zij zich op de vernietigbaarheid van deze opzegging wegens het ontbreken van voorafgaande toestemming van UWV WERKbedrijf. 3.3. Ziengs voert gemotiveerd verweer dat – kort weergegeven – op het volgende neerkomt. Per 1 maart 2008 is geen nieuwe arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Er is dan ook geen sprake van meer dan drie opvolgende arbeidsovereenkomsten, waardoor er geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Het dienstverband is daarom op 31 december 2010 van rechtswege geëindigd. 4. De beoordeling 4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. 4.2. In deze procedure moet de vraag beantwoord worden of de rechter in een eventuele bodemprocedure met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot het oordeel zal komen dat tussen [eisende partij] en Ziengs een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen, omdat er sprake is van meer dan drie elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang. 4.3. Met [eisende partij] moet er voorshands vanuit worden gegaan dat de overeenkomst als hiervoor onder 2.1. weergegeven een zogenaamde voorovereenkomst betreft, welke overeenkomst niet gekwalificeerd kan worden als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. De kantonrechter leidt dit af uit de geciteerde bepalingen, inhoudende dat Ziengs niet is gehouden [eisende partij] op te roepen, dat [eisende partij] niet verplicht is aan iedere oproep gehoor te geven en dat [eisende partij] geen aanspraak heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte. Dat in de kop van het stuk het begrip “arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” is vermeld, is onvoldoende om tot een ander (voorlopig) oordeel te komen. Anders dan Ziengs kennelijk meent, is er dus geen sprake van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplichten. Ziengs heeft de stelling van [eisende partij] tijdens het pleidooi dat zij in die periode, kennelijk de periode van 1 januari 2008 tot 1 maart 2008, wekelijks werd ingeroosterd, niet betwist. Aldus is wekelijks een (nieuwe) arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Dit brengt met zich, zoals [eisende partij] terecht stelt, dat op grond van art. 7:668 lid 1 sub b BW vanaf de vierde week al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand was gekomen. De omvang van de arbeidsovereenkomst per maand leidt [eisende partij] kennelijk af uit het gemiddelde bruto-maandsalaris over de perioden 9, 10 en 11 van 2011 ad € 838,33. Ziengs heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat uitgegaan wordt van een bruto-maandsalaris van € 838,33 exclusief vakantietoeslag. 4.4 Uit het voorgaande volgt dat de vordering, vermeerderd met de niet-betwiste wettelijke verhoging en wettelijke rente, wordt toegewezen. 4.5 Ziengs wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld. 5. De beslissing De kantonrechter rechtdoende als voorzieningenrechter veroordeelt Ziengs om aan [eisende partij] te betalen haar loon vanaf 1 januari 2011, zijnde een bedrag van € 838,33 bruto exclusief vakantietoeslag (8%), tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd; veroordeelt Ziengs om aan [eisende partij] te betalen de verhoging wegens vertraging overeenkomstig art. 7:625 BW over het achterstallige loon sedert 1 januari 2011; veroordeelt Ziengs om aan [eisende partij] te betalen de wettelijke rente over het achterstallige loon per 1 januari 2011 vanaf de datum van opeisbaarheid van elke loontermijn tot aan de dag der algehele voldoening ervan, veroordeelt Ziengs in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 90,81 aan kosten dagvaarding, € 142,- aan griffierecht en € 400,- aan salaris van haar gemachtigde, verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.