Aanzien jeugdzorg zal ingrijpend veranderen Toespraak, 30

advertisement
Aanzien jeugdzorg zal ingrijpend
veranderen
Toespraak, 30 september 2009
‘De jeugdzorg zal vanaf 2010 ingrijpend worden veranderd.’ Dat betoogt
minister André Rouvoet (Jeugd en Gezin) in een toespraak aan de Vrije
Universiteit in Amsterdam op 30 september 2009.
Geachte aanwezigen,
Hoe was uw jeugd? Groeide u gelukkig op? Had u goed contact met uw
ouders, leuke vriendjes om mee te spelen, ruimte en rust om te spelen, een
paar voorbeeldfiguren om u aan op te trekken?
Wees gerust: ik verwacht geen persoonlijke antwoorden op deze vragen na
afloop van mijn verhaal! Ik sta hier niet als psycholoog of mentale coach,
maar als minister voor Jeugd en Gezin.
Iedereen heeft een beeld van hoe een gelukkig en gezonde manier van
opgroeien van een kind eruit ziet. Deskundigen hebben daar zelfs een
wetenschappelijk onderbouwd beeld bij. Ik waag mij dus niet aan een
invulling daarvan, maar verwijs graag naar mijn beleidsprogramma waarin als
mijn ambitie staat “Een land waar kinderen gezond en veilig kunnen
opgroeien, hun talenten kunnen ontwikkelen en plezier hebben, waar ze hun
steentje leren bijdragen aan de maatschappij en goed voorbereid zijn op de
toekomst.”
Dat is in een notendop samengevat waar ik als minister voor sta en waar ik
voor ga.
De overheid gaat niet over hoe ouders hun kinderen opvoeden. De overgrote
meerderheid van ouders gaat dat gelukkig ook prima af, vraag maar aan de
Nederlandse jeugd zelf: die is in meerderheid zeer positief over hun
opvoeding.
Opvoeden is echter een onderwerp dat niet alleen leeft binnen deze zaal.
Kranten hebben er tegenwoordig aparte rubrieken over, er zijn allerlei tv
programma’s van Super Nanny tot Schatjes, boekwinkels liggen vol met
opvoedboeken.
Al die aandacht wijst erop dat veel mensen vragen en zorgen hebben over
opvoeden. En het gevoel hebben dat het beter kan.
Het gevoel dat het beter kan leeft ook over de jeugdzorg. De beeldvorming
daarover wordt overwegend bepaald door wat niet goed gaat, door het
negatieve, de incidenten. Vraag de modale krantenlezer of Journaalkijker wat
hij of zij weet over de jeugdzorg en een goede kans dat je terugkrijgt: de
aandachttrekkende zaken van Savannah of baby Hendrikus, of de wachtlijsten
in de jeugdzorg en jeugdpsychiatrie. En helemaal onbegrijpelijk is dat
natuurlijk niet, hoezeer óók waar is dat we dan dreigen voorbij te gaan aan het
vele goede dat in de jeugdzorg gebeurt, aan de enorme inzet van talloze
hulpverleners voor kinderen en hun ouders die zorg en ondersteuning nodig
hebben, en aan de winst die dat in heel veel jonge levens betekent.
Wat daarvan zij: over opvoeding, over die volle breedte van de jeugdzorg en
over hoe die zorg beter kan, wil ik het vandaag hebben.
Ik zal dat doen vanuit de vraagstelling: hoe richten we de zorg en
hulpverlening rond de jeugd zodanig in dat het een gezonde manier van
opgroeien ondersteunt?
Toen ik aantrad als programmaminister voor Jeugd en Gezin ben ik begonnen
met het aanbrengen van verbeteringen in de jeugdzorg en het oplossen van
een aantal knelpunten in de organisatie van die zorg en de wijze van werken.
Daarbij staan drie lijnen centraal: opvoeden doe je in het gezin, omslag naar
preventie, en de vrijblijvendheid voorbij.
Ik wil inzetten op een betere positie van gezinnen, in tijd, middelen en
vaardigheden. Want een betere positie van gezinnen betekent een betere start
voor kinderen. De Centra voor Jeugd en Gezin kunnen daarbij helpen door
ouders laagdrempelig, in hun eigen buurt, opvoedondersteuning te bieden of
gewoon een opvoedvraag te laten stellen.
De omslag naar preventie betekent dat problemen eerder worden gesignaleerd
zodat er tijdig kan worden ingegrepen daar waar dat echt nodig is.
Dat gebeurt op school in de ZorgAdviesteams of via de hulpverleners die in
de Centra voor Jeugd en Gezin samenwerken.
Met de vrijblijvendheid voorbij doel ik op doortastend zijn in de
samenwerking tussen hulpinstanties, het wegwerken van de wachtlijsten, en
een krachtige aanpak van jongeren die dreigen te ontsporen.
Langs deze drie lijnen heb ik de afgelopen twee jaar al veel in gang gezet. Er
wordt door de betrokken instanties en bestuurders, maar vooral door de
professionals, de jeugdzorgwerkers, keihard gewerkt in het belang van de
kinderen en jeugdigen die op hun zorg aangewezen zijn. We zijn op de goede
weg, maar ik ben zeker niet tevreden!
Ik zie twee namelijk twee forse problemen die samen een merkwaardige
paradox vormen:

Aan de ene kant zie je kinderen met lichte opvoed- of psychiatrische
problemen die te snel terechtkomen in specialistische voorzieningen.
De vraag naar die specialistische voorzieningen neemt hand over hand
toe.

Aan de andere kant zie je een groep kinderen met zware en complexe
problematiek die we moeilijk of niet bereiken. Kinderen gaan soms
van de ene instelling naar de andere, zonder dat ze de juiste zorg
krijgen.
Hoe kan het dat de groep die de zorg het minst nodig heeft te snel bediend
wordt, maar de groep die het het meeste nodig heeft, onvoldoende? Wat is er
aan de hand in jeugdzorgland? Ik wil u vandaag graag betrekken bij mijn
visievorming op de zorg voor onze jeugd en ik hoor straks ook graag uw
mening.
Dames en heren,
Ons uitgangspunt is, dat het gezin zelf – eventueel met hulp van familie,
vrienden en mede-opvoeders als leraren en sporttrainers – zorgt voor de
opvoeding van kinderen. Mensen willen dat ook graag en nemen die primaire
verantwoordelijkheid. In strijd daarmee is dat een opvoedvraag steeds vaker
een medisch probleem wordt gemaakt en de jeugdzorg wordt ingezet als
medicijn.
Zo kunnen ouders en leerkrachten van kinderen die voorheen vooral als
‘druk’ te boek stonden, nu beschikken over een diagnose die recht geeft op
allerlei speciale voorzieningen, zoals een rugzak voor speciaal onderwijs,
medicatie uit de zorgverzekeringswet, begeleiding uit de AWBZ en
opvoedondersteuning uit de Wet op de Jeugdzorg.
Waarom leggen ouders en mede-opvoeders de zorg voor de kinderen steeds
vaker bij professionals? Ook voor problemen die inherent met opvoeden zijn
verbonden en ook binnen de opvoeding hanteerbaar kunnen worden gemaakt.
Een belangrijke reden lijkt te liggen in een mentaliteit die met de
verzorgingsstaat is ontstaan.
De staat is een steeds belangrijkere rol gaan spelen in het voorkomen en
bestrijden van risico’s zoals ziekte, verwaarlozing en mishandeling. Ook de
financiering van hulp en ondersteuning kwam steeds meer bij de overheid te
liggen. Dat leidde voor mensen weliswaar tot meer persoonlijke vrijheid en
een vermindering van afhankelijkheid van de directe omgeving.
Tegelijkertijd is in dit proces de minder zichtbare en meer indirecte
afhankelijkheid, via de overheid, gegroeid.
De ontwikkeling van de collectieve voorzieningen van de verzorgingstaat
ging gepaard met een afnemende draagkracht van de sociale systemen zoals
het gezin, de familie of de buurt. De sturende en zorgende rol van de overheid
heeft terrein gewonnen ten koste van het particulier initiatief.
Verantwoordelijkheden van burgers zélf – en hun organisaties – werden
steeds meer ingeruild voor garanties van overheidswege. Zie je dat niet ook in
de opvoeding als de oplossing van opvoedproblemen een zaak wordt van
instellingen en professionals?
De overheid kán echter al die problemen niet oplossen en het is ook de vraag
of we dat moeten willen. Want we streven juist naar een versterking van de
eigen kracht van mensen. De samenleving wordt alleen maar sterker door
zoveel mogelijk uit te gaan van onderlinge en eigen verantwoordelijkheid.
Waarbij problemen niet worden overgenomen, maar mensen juist
gestimuleerd worden bij het oplossen van problemen.
Laat er geen misverstand over bestaan, het gedifferentieerde systeem van zorg
voor verschillende doelgroepen is zeker te zien als een verworvenheid. We
mogen trots zijn op het niveau van onze verzorgingsstaat. Maar ik vraag mij
af of het huidige beroep op zorg en ondersteuning wel nodig en terecht is,
uitgaande van de verantwoordelijkheden van het gezin, het sociale netwerk
rond het gezin, en de overheid.
Is dit het effect dat wij met het recht op zorg voor ogen hadden?
Zijn we daarin niet doorgeslagen?
Om een ander misverstand te vermijden: ik wil de problemen van ouders en
jeugdigen zeker niet bagatelliseren. Veel van de zorgen die ouders hebben en
de problemen van kinderen zijn serieus. Problemen kunnen een gezin ook
behoorlijk ontwrichten. Wie echt professionele (jeugd)zorg nodig heeft, moet
het wat mij betreft krijgen. Tegelijkertijd houdt de vraag mij bezig of niet te
gemakkelijk opvoedvragen (misschien: opvoedonmacht?) wordt vertaald in
een zorgvraag en dus in een indicatie.
Inschakeling van professionele hulp is echter niet altijd het goede antwoord.
Er zijn dan ook meer ontwikkelingen die het beroep op specialistische zorg
versterken. De grote schat aan kennis die we de afgelopen decennia hebben
verworven, stelt ons in staat om beter en sneller problemen te signaleren en te
diagnosticeren. We kunnen dus eerder hulp bieden. En dat gebeurt ook want
het is professionals eigen om te willen helpen.
Dat is goed en belangrijk als die hulp nodig is en we daarmee erger kunnen
voorkomen. Het punt is echter, dat we dit juist bij kinderen op psychisch en
sociaal vlak niet altijd weten. Vinden we wel de kinderen die de zorg het
hardste nodig hebben? Dit vind ik een lastig dilemma.
Bovendien bestendigt die houding van professionals – de vele goede niets ten
nadele – hoe goed bedoeld ook, de hulpvraag van ouders en opvoeders.
Verder is onze maatschappij complexer geworden en zijn er voor kinderen en
jongeren veel meer prikkels, die de Rust en Regelmaat niet ten goede komen.
Denk aan de invloed van multimedia, denk aan de tweeverdienerscultuur
waarbij kinderen en ouders hun levens steeds meer op afspraak moeten
inrichten. Denk ook aan de ontwrichtende gevolgen van echtscheidingen:
soms alleen in fysiek-sociale zin (kinderen die heen en weer pendelen tussen
twee woningen), soms ook in psycho-sociale zin (depressie, laag zelfbeeld,
kans op schooluitval enzovoort).
Kinderen met mildere problemen die vroeger nog goed konden meekomen,
vallen nu vaker buiten de boot. Neem ook de vernieuwingen in het onderwijs,
waarin vaardigheden als plannen, zelfwerkzaamheid en samenwerken steeds
belangrijker zijn geworden. Kinderen met behoefte aan structuur en
duidelijkheid zullen niet altijd aan die eisen kunnen voldoen.
Ook de hoge verwachtingen die horen bij het streven naar zelfrealisatie kan
een hoge druk leggen op kinderen, en kan indirect leiden tot hogere
zorgvraag: Ouders willen dat hun kinderen maatschappelijk slagen, gaan bij
problemen actief op zoek naar een diagnose, en legitimeren daarmee het
beroep op zorg. De manier waarop we de zorg hebben ingericht werkt de
opwaartse druk richting gespecialiseerde, zware – en dus duurdere – vormen
van zorg, in de hand. Ook als met lichte interventies zou kunnen worden
volstaan.

Gemeenten hebben onvoldoende prikkels om te investeren in
preventie en lichte hulp, als er ook een indicatie mogelijk is voor
zwaardere zorg op kosten van de provincie.

Scholen schuiven te makkelijk kinderen met problemen door naar het
speciaal onderwijs.

En vanuit het Rijk hebben we wachtlijsten voor specialistische zorg
jarenlang financieel extra beloond.
De huidige organisatie van de jeugdzorg lijkt daardoor nog onvoldoende
afgestemd op het doel: ouders en kinderen zodanig ondersteunen dat een
gezonde manier van opgroeien en opvoeden wordt ondersteund.
Er is onvoldoende vroeghulp – thuis, op school en in de buurt – waarmee we
zwaardere interventies kunnen voorkomen. Terwijl het beschikbare aanbod
aan specialistische voorzieningen alsmaar groeit. Sluiten we daarmee onze
jongeren niet op in regelingen?
De cijfers wijzen op een tendens van medicalisering die ik onwenselijk vind.
Kijk naar het beroep op speciaal onderwijs: Dat is de afgelopen jaren met
bijna 30 procent gestegen. Het aantal jeugdigen dat gebruik maakt van een
persoonsgebonden budget: een toename van 40% in één jaar tijd. Het aantal
jongeren dat zich voor het eerst tot de Wajong wendt: in vijf jaar tijd
verdubbeld. Het beroep op de jeugdzorg: tussen 2005 en 2008 noteren we 29
procent meer zorgtrajecten in de provinciale jeugdzorg.
En dan de andere kant van de medaille:
Hiervoor heb ik betoogd dat ouders en kinderen te snel een beroep doen op te
zware vormen van jeugdzorg. De andere kant van het probleem is
spiegelbeeldig: Jeugdigen met ernstige problematiek bereiken we niet goed.
Zij hebben vaak meervoudige problemen waarbij ook nog eens sprake is van
een combinatie met gezinsproblematiek. Uit onderzoek dat ik hiernaar heb
laten uitvoeren, blijkt dat het hier gaat om ongeveer 10% van het totaal aantal
jeugdigen in zorg. Hun zorgloopbanen worden gekenmerkt door vele
schakelmomenten: zij worden als het ware dol gedraaid door het systeem
waarbij het vaak lang duurt voordat zij de passende zorg ontvangen.
De effectiviteit van de jeugdzorg voor de kinderen die van loket naar loket
gaan, schiet in de regel tekort vanwege het ontbreken van een intersectoraal
aanbod, het te lang wachten met krachtige interventies en het niet of
onvoldoende bieden van ondersteuning aan de ouders.
En wat ik ook ernstig vind:
uit het onderzoek blijkt, dat preventie en vroeghulp nagenoeg afwezig is
geweest. Als we er bij deze jongeren eerder bij waren geweest, en de juiste,
integrale diagnose hadden gesteld, had erger misschien voorkomen kunnen
worden. Dat sluit dan weer aan bij mijn vorige punt.
Hulpverleners uit verschillende sectoren werken nog onvoldoende samen om
een adequaat antwoord te geven op de complexe problematiek van deze
kinderen en gezinnen. Behandelingstrajecten worden eerst afgemaakt vóórdat
deskundigheid uit aanpalende sectoren wordt ingezet. Van een integrale
aanpak van deze complexe problemen volgens één gezin één plan is in de
praktijk nog onvoldoende sprake. Dat is niet alleen het probleem van
verkokerde regelgeving en financiering. Hulpverleners blijken teveel op hun
eiland te zitten. Hebben we het dan ook niet over een cultuurprobleem?
Bij mij leidt dit alles tot de constatering dat voor de groep jeugdigen met een
omvangrijke en diverse zorgvraag de jeugdzorgketen het minst geëquipeerd
is. Door het zorgaanbod onder te brengen in verschillende regelingen met
ieder een eigen loket is het voor deze groep extra lastig gemaakt. Hoger
opgeleiden vinden hun weg doorgaans wel, en dan met name richting de
psychiatrie. Bij lager opgeleiden gaat dat minder makkelijk.
We moeten waken voor het ontstaan van klassenverschillen in de jeugdzorg.
Met name allochtone jongeren weten we nog onvoldoende te bereiken.
Dames en heren,
Het is u duidelijk geworden dat ik vind dat we met de manier waarop we
ouders en kinderen met opvoedvragen- en problemen momenteel
ondersteunen nog niet zijn waar we moeten wezen.
Een minister kan bij die constatering natuurlijk niet stoppen. Hoe zie ik de
toekomst van de zorg voor jeugd voor mij?
Allereerst: eenvoudige vragen horen niet in een zwaar zorgcircuit. Ik wil een
omslag realiseren naar "versterking van het gezin en het sociale netwerk en
eerder en lichter hulp en ondersteuning geven". Zo voorkomen we onnodige
medicalisering en blijft de zware zorg beschikbaar voor jeugdigen en
gezinnen die dit het hardst nodig hebben.
Twee weken geleden brachten de RVZ en de RMO gezamenlijk het advies uit
‘Investeren rondom kinderen’. Het onderstreept het belang van het versterken
van de eigen kracht van gezinnen en van de sociale netwerken die gezinnen
omringen. Familie, vrienden maar ook zeker (andere) beroepsopvoeders
kunnen elkaar helpen bij de oplossing, door onderling kennis en ervaring uit
te wisselen. Het sociale netwerk is de basis voor een krachtige samenleving,
die uitgaat van maatschappelijke binding en onderlinge verantwoordelijkheid.
Ik zie hierbij een belangrijke rol voor de Centra voor Jeugd en Gezin. De
kracht van deze lokale Centra is dat je er met een – doodgewone, alledaagse –
opvoedvraag kunt binnenlopen en er als het even kan met een antwoord weer
naar buiten komt. Deze centra kunnen deze netwerken mobiliseren door
ouders met elkaar in contact te brengen bijvoorbeeld op kinderdagverblijven
of in scholen.
Ik was een half jaar geleden in Den Bosch waar het Centrum voor Jeugd en
Gezin duidelijk dit streven had, midden in de samenleving, in een
gezondheidscentrum en naast een brede school. Een plek waar de koffie
klaarstaat ook voor mensen die geen probleem hebben. Een plek waar mensen
ook gewoon een praatje kunnen maken.
Ouders en jeugdigen moeten ook kunnen rekenen op adequate informatie en
advies. Informatie over hoe ze het gedrag of bepaalde gevoelens moeten
interpreteren, en hoe ze daar het beste mee om kunnen gaan. Onzekerheid, die
vaak heel begrijpelijk is, kan zo hanteerbaar worden gemaakt. Vragen over
conflicten in een relatie en hoe de gevolgen daarvan voor kinderen te
beperken, kunnen bespreekbaar worden. De Centra bieden deze informatie en
advies, of verwijzen door naar plekken waar dat te vinden is.
Ook de rol van moderne media wordt hierbij steeds belangrijker, niet alleen
passief -bijvoorbeeld- door televisieprogramma’s over opvoeding, maar ook
actief waarbij ouders en kinderen internetfora gebruiken voor informatieuitwisseling met lotgenoten.
Niet elke opvoedvraag hoeft zo een hulpvraag te worden. En als die hulp wel
nodig is, dan helpt het Centrum voor Jeugd en Gezin direct, zonder
doorverwijzing, dicht bij de gezinnen, in de wijken en in de school. Daarmee
voorkomen we dat kinderen doorschuiven naar zwaardere specialistische
voorzieningen.
Om de hulpverlening aan hen die dit het meest nodig hebben te verbeteren,
moeten professionals in de zorg echt anders gaan werken, zij moeten vooral
meer samenwerken. Bij de ingewikkelde problematiek moeten zij zorgen dat
collega´s sneller betrokken worden om problemen integraal te kunnen duiden
en afspraken te maken over coördinatie van zorg. Ik zie een snelle realisatie
van een passend intersectoraal zorgaanbod voor jeugdigen en gezinnen met
meervoudige problemen als één van de grote uitdagingen voor de
hulpverlening. Dit vraagt wel om vertrouwen in elkaars deskundigheid. En
een belangrijke vraag daarbij is of dit vertrouwen er wel is en hoe we dat
kunnen bevorderen.
Die zware zorg moet bovendien niet langer duren dan nodig. De zware zorg
moet in het teken staan van het versterken van de eigen draagkracht, in plaats
van het versterken van zorgafhankelijkheid. Kijk naar de gesloten jeugdzorg,
die moet erop gericht zijn jeugdigen te laten terugkeren in maatschappij.
Helaas zien we nog te vaak, dat na een intensief zwaar zorgtraject, het kind en
het gezin volledig worden losgelaten.
Dan kun je wachten op het volgende incident en zijn vaak weer harde
maatregelen nodig.
Wat mij betreft gaan wij een slag dieper.
Wat mij betreft, laten we kinderen en gezinnen met een langdurige
zorgbehoefte niet meer ‘los’, maar ondersteunen we ze dichtbij en in
samenhang. Eén gezin, één plan dat moet niet alleen het credo zijn, maar dé
werkwijze.
Dat hoeft niet altijd zware zorg te zijn. Voor veel kinderen of gezinnen kan
alleen al de aanwezigheid van steun op de achtergrond, beschikbaar is als de
nood aan de man is, het verschil betekenen tussen een uithuisplaatsing of
uithuiszetting, of een relatief stabiele gezinssituatie. Soms kan iemand uit het
sociale netwerk om het gezin heen die functie vervullen. Dit heeft gezien de
sociale binding de voorkeur.
Daarmee geven we invulling aan een ketenbenadering die nu nog te vaak
ontbreekt. Een benadering die uitgaat van eigen kracht en meedoen naar
vermogen.
Dames en heren,
Het is verleidelijk om het debat over de toekomst van de zorg voor onze jeugd
te beginnen vanuit de organisatorische structuren en bestuurlijke
verantwoordelijkheden. Vanuit de rol van gemeenten en provincies, of bureau
jeugdzorg. Vanuit de incidenten en de wachtlijsten. Zeg maar een
‘stelseldiscussie’ in de smalle, formele betekenis van het woord.
Dat zou wat mij betreft echt een gemiste kans zijn en het paard achter de
wagen spannen. De goede volgorde is dat de structuur van de zorg wordt
opgebouwd vanuit de visie die we hebben op hoe we in Nederland kinderen
willen opvoeden en laten opgroeien. En op de verantwoordelijkheden die
daarbij horen. De rol dus van het gezin, van de sociale kring rond het gezin,
van professionals op school, kinderopvang of elders en van de overheid. Het
stelsel van de zorg voor de jeugd in de brede, de inhoudelijke, materiële
betekenis van het woord dus.
Ik ben ervan overtuigd dat we het debat moeten beginnen vanuit de inhoud.
Zoals we het vandaag doen. Bestuurlijke verantwoordelijkheden en vragen
over financiering moeten daarvan een afgeleide zijn.
Mijn medewerkers en ik zitten midden in een evaluatie- en afwegingsproces
dat begin 2010 leidt tot een kabinetsstandpunt over de jeugdzorg. Belangrijk
hiervoor is de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg die eind oktober
verschijnt.
Ik vind het belangrijk om nog voordat het kabinet haar standpunt bepaalt,
zoveel mogelijk inhoudelijke inbreng te ontvangen: van ouders en kinderen
zelf, van werkers in de zorg, van belangenorganisaties en ook van de
wetenschap.
Inbreng van u hier vandaag.
Dames en heren,
Ik begon met de vraag naar uw jeugd. Onze kinderen en jongeren een
gelukkige en gezonde jeugd geven, is goed voor henzelf, en goed voor de
samenleving. Feit is dat jongeren die opgroeien in een stabiele, liefdevolle
omgeving met volwassenen die hen met aandacht en zorg omringen, zelf ook
uitgroeien tot volwassenen die beter voorbereid zijn op de toekomst. En daar
is het ons om te doen.
Het kan niet zo zijn dat wij genoegen nemen met een situatie waarin jongeren
die met lichte ondersteuning op maat enorm geholpen zouden zijn nodeloos in
zwaardere vormen van zorg terecht komen.
Het kan niet zo zijn dat we kinderen en jongeren bij wie echt wat aan de hand
is, niet bereiken.
Mij staan veranderingen voor ogen waardoor de eigen kracht van mensen
wordt versterkt in plaats overgenomen. Veranderingen die uitnodigen tot
participatie in plaats van tot afhankelijkheid, en die snelle en effectieve zorg
bieden aan kinderen en gezinnen die dat het meest nodig hebben.
Veranderingen die de vitaliteit en de kracht van de samenleving bevorderen.
De zorg voor de jeugd kan veel beter in dit land. Om dat te bereiken mag wat
mij betreft alles ter discussie worden gesteld. Harde conclusies vragen om
majeure ingrepen. En daarbij reken ik op de inzet van eenieder.
Kortom: u moet er maar rekening mee houden dat het aanzien van de
jeugdzorg vanaf 2010 ingrijpend zal veranderen!
Download