Passende zorg buiten de gesloten

advertisement
Passende zorg buiten de gesloten jeugdzorginstelling
Verkenning door Defence for Children, december 2012
1. Inleiding
Het aantal minderjarigen dat vandaag de dag in Nederland voor een bepaalde duur in een
gesloten jeugdzorginstelling verblijft is relatief hoog. Plaatsing in de gesloten jeugdzorg vormt het
zwaarste middel dat in het kader van jeugdhulpverlening kan worden ingezet. De keuze voor dit
middel impliceert dat voor de betreffende minderjarige een minder ingrijpende vorm van zorg niet
mogelijk is. Met een plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg wordt beoogd bij
minderjarigen met ernstige gedragsproblemen door middel van behandeling een
gedragsverandering te bewerkstelligen zodat de minderjarige weer kan participeren in de
maatschappij. Daarbij geldt het adagium dat zij zo lang als nodig en zo kort als mogelijk in een
gesloten setting verblijven.1
Binnen de zestien instellingen voor gesloten jeugdzorg zijn er in totaal 1622 plaatsen waarvan in
2010 gemiddeld 1312 plaatsen bezet waren.2 Per jaar worden er ongeveer 2500 minderjarigen
in de gesloten jeugdzorg geplaatst.3 In 2010 betrof het 2952 minderjarigen.4 Dit aantal staat op
gespannen voet met het kinderrechtelijke beginsel dat een plaatsing in een gesloten setting een
uiterste maatregel moet zijn. Defence for Children heeft in dat licht een verkenning verricht op de
bestaande en gewenste mogelijkheden om een plaatsing in de gesloten jeugdzorg te voorkomen
of de duur van de plaatsing te verkorten. Na een uiteenzetting van wat wordt verstaan onder het
bieden van passende zorg vanuit het internationaal kinderrechtelijk perspectief, enkele aspecten
van de procedure die voorafgaat aan een plaatsing en een korte duiding van de trajectbenadering
komen de bevindingen van deze verkenning aan bod. Het verslag wordt afgesloten met een
overzicht van de belangrijkste knelpunten en mogelijkheden.
2. Passende zorg
2.1 Inleiding
Het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK) verplicht Staten ertoe
minderjarigen te verzekeren van de bescherming en zorg die nodig zijn voor zijn welzijn, rekening
houdend met de rechten en plichten van zijn ouders, of anderen die wettelijk verantwoordelijk
voor het kind zijn en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen (artikel
1
Kamerstukken II 2009/2010, 31 839, nr. 47, p. 7; Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100, p. 4
Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100, p.2 en 4. In dat jaar is er sprake van een continue onderbezetting
van ongeveer 20% . De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport duidt het achterblijven van het
feitelijk gebruik bij de eerdere ramingen positief omdat opname in een gesloten jeugdzorginstelling voor een
minderjarige dermate ingrijpend is dat dit alleen mag plaatsvinden wanneer er geen andere oplossing
(beproefd) is.
3
www.rijksoverheid.nl home > alle onderwerpen > Jeugdzorg > Gesloten jeugdzorg. Bekeken op 29-6-2011
4
Defence for Children en Unicef 2012, p. 31
2
1
3 lid 2 IVRK). In dat kader is de Nederlandse overheid verantwoordelijk voor de beschikbaarheid
van een passend zorgaanbod. In dit hoofdstuk wordt het kinderrechtelijk kader met betrekking tot
passende zorg voor minderjarigen met ernstige gedragsproblemen ingevuld door aandacht te
besteden aan de volgende onderwerpen:
-
De verantwoordelijkheid voor de opvoeding van ouders ten opzichte van de
verantwoordelijkheid van de Staat inzake het bieden van bescherming en zorg;
De rangorde in het bieden van alternatieven van opvang aan minderjarigen die niet bij
hun ouders kunnen wonen;
Het aansluiten bij de achtergrond en speciale behoeften van minderjarigen;
Gesloten jeugdzorg als uiterste maatregel dat bovendien slechts voor de kortst mogelijke
duur mag worden toegepast.
2.2 Ouders versus Staat
Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind (artikel 18 lid 1 IVRK) en
hebben daarbij, indien nodig, recht op ondersteuning van de overheid. De Staat moet het kind
verzekeren van bescherming en zorg die nodig zijn voor zijn welzijn, rekening houdend met de
rechten en plichten van zijn ouders of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind
(artikel 3 lid 2 en artikel 5 IVRK). Daarbij heeft de Staat de verantwoordelijkheid om ervoor te
zorgen dat ouders daarbij ondersteund worden door het bieden van passende bijstand en het
waarborgen van de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg
(artikel 18 lid 2 IVRK).
Hieruit volgt dat er een aanbod aan zorg moet zijn om ouders te helpen om met hun kind met
(ernstige) gedragsproblemen om te kunnen gaan, zodat ze kunnen zorgen voor de bescherming
en zorg die de minderjarige nodig heeft. Wanneer ouders niet (voldoende) in staat zijn om hun
kind deze zorg te bieden, neemt de Staat deze verantwoordelijkheid op zich (zie ook artikel 37
van de Internationale Richtlijnen voor Alternatieve zorg van Kinderen). De Staat kan dan hulp in
een gedwongen kader opleggen of in het uiterste geval de minderjarige uit huis plaatsen (artikel 9
IVRK) waarvoor eveneens een passend aanbod aan instellingen, voorzieningen en diensten nodig
is. De voorkeur gaat echter nadrukkelijk uit naar het ondersteunen van ouders die dit nodig
hebben zodat de minderjarige thuis kan blijven wonen. Is een uithuisplaatsing in het belang van
de minderjarige toch nodig dan moet de overheid zorgen voor een passend alternatief verblijf. Het
begrip alternatieve zorg ziet, vanuit het perspectief van het internationale jeugdrecht, dan ook toe
op de situatie dat een minderjarige niet thuis maar elders tijdelijk of langdurig moet verblijven. De
minderjarige heeft dan recht op bijzondere bescherming en bijstand van de Staat (artikel 20
IVRK). Bovendien moet bij het overwegen van oplossingen er op passende wijze rekening worden
gehouden met (onder meer) de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind
(artikel 20 lid 3 IVRK). Met andere woorden, er moet sprake zijn van continuïteit in de opvoeding
en de zorg moet daar op worden aangepast.5
2.3 Rangorde
Bij het bepalen van de plaats waar de minderjarige naartoe kan, geldt een rangorde in
alternatieven van opvang. Zo moet eerst gekeken worden of de minderjarige terecht kan bij
andere leden van de familie in ruimere zin (artikel 5 IVRK), dan naar een vervangend gezin en pas
als laatste mogelijkheid, als het echt niet anders kan, naar een passende residentiële instelling
5
S. Meuwese, M. Blaak, M. Kaandorp, M. Bruning (red.), 2012, p. 343
(artikelen 23 en 24 IVBPR). Deze rangorde blijkt bovendien uit de formulering van artikel 20 lid 3
IVRK waarin staat: ‘indien noodzakelijk plaatsing in geschikte instelling voor kinderzorg’.
Gezinsvervangende zorg heeft de voorkeur. Ook uit de Internationale Richtlijnen voor Alternatieve
Zorg van Kinderen blijkt in artikelen 21 en 22 een duidelijke voorkeur voor plaatsing in een
vervangende gezinssituatie en wordt in artikel 20 gesteld dat het gebruik van residentiële zorg
beperkt moet blijven tot gevallen waarin een dergelijke omgeving specifiek wenselijk en
noodzakelijk is voor en bijdraagt aan het betreffende individuele kind en zijn of haar belang
dient.6
Een verblijf waar in Nederland voor kan worden gekozen is een plaatsing in de gesloten
jeugdzorg. Minderjarigen die in aanmerking komen voor de gesloten jeugdzorg kampen met
ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig
belemmeren. De plaatsing is nodig omdat er bij hen een groot risico bestaat dat zij zich aan de
noodzakelijke zorg zullen onttrekken of zullen worden onttrokken (artikel 29 b lid 3 Wet op de
Jeugdzorg (Wjz)). Deze formulering (van het wettelijk criterium) maakt expliciet duidelijk dat er
sprake moet zijn van een noodzaak tot gesloten plaatsing, passend bij het uitgangspunt dat
gesloten jeugdzorg terughoudend moet worden toegepast. 7 Er geldt dat een minder ingrijpend
middel waar mogelijk de voorkeur heeft (subsidiariteitsbeginsel) en de plaatsing in de gesloten
jeugdzorg moet in verhouding staan tot de problematiek (proportionaliteitsbeginsel). Bovendien
geldt, aldus de staatssecretaris, dat een opname in een gesloten jeugdzorginstelling alleen mag
plaatsvinden wanneer er geen andere oplossing (beproefd) is.8 Deze opmerking is van belang
omdat hier wordt benadrukt dat er moet worden gekeken naar andere mogelijkheden voordat,
maar ook wanneer, de gesloten jeugdzorg in beeld komt. De Staat is verantwoordelijk voor het
bieden van passende zorg en moet ervoor zorgen dat die andere mogelijkheden er zijn.
2.4 Aansluiten bij problematiek
Bij het bieden van passende zorg moet rekening worden gehouden met de achtergrond en
speciale behoeften van de minderjarige. Het gaat bij de minderjarigen die in aanmerking komen
voor de gesloten jeugdzorg veelal om een zware samengestelde problematiek. Deze problematiek
kenmerkt zich door (een combinatie van) gedragsproblemen, psychiatrische problemen,
verslavingsproblemen en LVG-problemen.9
In 2010 is door Van Dam, Nijhof, Scholte en Veerman een evaluatieonderzoek verricht naar het
‘Nieuw Zorgaanbod’. 10 De onderzoekers hebben de problematiek van de minderjarigen die
geplaatst zijn in de gesloten jeugdzorg in kaart gebracht. De minderjarigen waren tussen de tien
en achttien jaar oud, met een gemiddelde leeftijd van vijftien jaar en acht maanden. 11 Een
belangrijke conclusie is dat de problematiek van de minderjarigen over het algemeen ernstiger is
dan op basis van eerder onderzoek werd verwacht. Zo bleek (onder meer) dat bijna alle
deelnemers te maken hadden met externaliserende problemen en dat het percentage
6
S. Meuwese, M. Blaak, M. Kaandorp, M. Bruning (red.), 2012, p. 345
Bruning & Liefaard 2009, p. 4
8
Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100, p. 4
9
Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100, p. 13
10
Nieuw Zorgaanbod is de naam die is gegeven aan het aanbod voor gesloten jeugdzorg dat een aantal
instellingen bij wijze van experiment voorafgaande aan de wetswijziging mocht opzetten.
11
Van Dam, Nijhof, Scholte & Veerman, 2010, p. 25
7
3
minderjarigen dat delicten had gepleegd met 71% veel hoger lag dan de 45% die eerder
onderzoek liet zien.12
De problematiek waar de minderjarigen mee te kampen hebben, blijkt divers. Bij vrijwel alle
minderjarigen die onderwerp waren van het evaluatieonderzoek is sprake van externaliserend én
internaliserend probleemgedrag in combinatie met problemen in de ouder-kind relatie en/of een
bedreigde opvoedingsomgeving (denk aan mishandeling, hevige ouderlijke ruzies, verwaarlozing,
psychiatrische problematiek of alcoholisme bij ouders). Bij tweederde van de minderjarigen
werden één of meerdere DSM-classificaties in het dossier genoemd waarbij het vooral ging om
oppositioneel-opstandig gedrag, gedragsstoornissen of aandachtstekortstoornissen.13 Ruim 60%
van de minderjarigen bevond zich in een risicovolle vriendenkring waarbinnen criminele
activiteiten werden ontplooid. 14 De helft van de minderjarigen verbleef voorafgaand aan de
opname in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) en 15% was thuis. De meeste minderjarigen (77%)
hadden al eerder hulpverlening ontvangen en 73% had eerder in een residentiële instelling
verbleven. 15 Bij de meerderheid van de geplaatste minderjarigen was er in het
hulpverleningstraject voorafgaande aan de plaatsing in de gesloten jeugdzorg gemiddeld zes keer
sprake van een vroegtijdige afbreking van de hulpverlening.16
In het algemeen geldt dat minderjarigen recht hebben op het genot van de grootst mogelijke
mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van
gezondheid (artikel 24 IVRK). De definitie van gezondheid die wordt gehanteerd door de World
Health Organisation (WHO) is breed. Het betreft de fysieke en geestelijke gezondheid en het
sociaal welbevinden17. Daarnaast wordt in het IVRK een aantal kwetsbare groepen minderjarigen
onderscheiden, waarmee nader invulling wordt gegeven aan het recht op passende zorg. Het
betreft minderjarigen die slachtoffer zijn van verschillende vormen van geweld;
vluchtelingenkinderen en kinderen die in Nederland verblijven zonder verblijfsvergunning; en,
kinderen met een handicap. Voor minderjarigen die slachtoffer zijn van verschillende vormen van
geweld moet de Staat passende maatregelen nemen ter bevordering van het lichamelijk en
geestelijk herstel en de herintegratie in de maatschappij (artikel 39 IVRK). Vluchtelingenkinderen
en kinderen die in Nederland verblijven zonder verblijfsvergunning hebben op grond van een
specifieke kwetsbaarheid recht op bijzondere zorg (artikelen 22 en 2 IVRK). Voor deze groepen
geldt eveneens dat er in het geval van ernstige gedragsproblemen aandacht en speciale kennis
moet zijn voor de achterliggende specifieke problematiek van deze groepen kinderen. Artikel 23
IVRK ziet toe op het bevorderen van zelfstandigheid en actieve deelname van gehandicapte
kinderen18 aan de samenleving. In dat kader heeft het gehandicapte kind recht op bijzondere
zorg.
12
Kamerstukken II 2009/2010, 31 839, nr. 47, p. 1-2; Van Dam, Nijhof, Scholte en Veerman, 2010, p. 16
Dam, van, Nijhof, Scholte en Veerman, 2010, p. 7
14
Kamerstukken II 2009/2010, 31 839, nr. 47, p. 3 (gegevens ontleend aan conceptversie evaluatieonderzoek
Van Dam e.a.)
15
Dam, van, Nijhof, Scholte en Veerman, 2010, p. 7 en 16
16
Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100. Brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner13 april 2011 / Beleidskader trajecten jeugdzorgplus, p. 3
13
17
18
S. Meuwese, M. Blaak, M. Kaandorp, M. Bruning (red.), 2012
Onder personen met een handicap wordt verstaan: personen met langdurige fysieke, mentale,
intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten
volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving. Artikel 1 VNVerdrag inzake de rechten van personen met een handicap, Nederlandse vertaling, September 2007. Punt 7
General Comment No. 9, Convention on the Rights of the Child, CRC/C/GC9, 27 februari 2007
2.5 Gesloten jeugdzorg als ultimum remedium
Wanneer de overheid zich mengt in het gezinsleven van haar burgers en een minderjarige in het
gedwongen kader laat opnemen in een gesloten jeugdzorginstelling moet op grond van artikel 8
EVRM worden getoetst aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Het scheiden van
minderjarigen van hun ouders betreft een uiterste maatregel (artikel 9 lid 1 IVRK). Ook in de
Internationale Richtlijnen voor Alternatieve Zorg van Kinderen geldt dit als het basisbeginsel.19
Plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg betekent vrijheidsbeneming voor de
minderjarige. De vrijheidsbeneming vindt hier zijn rechtvaardiging in het doel toe te zien op zijn
opvoeding (artikel 5 lid 1 sub d EVRM). Van vrijheidsbeneming is sprake als een persoon tegen
zijn wil wordt vastgehouden in een afgebakende ruimte die hij niet mag verlaten.20 De definitie
beperkt zich echter niet tot plaatsing in een inrichting waar de deur op slot zit; ook in een open
instelling kan sprake zijn van vrijheidsbeneming. In de beoordeling hiervan kunnen ook andere
elementen worden meegewogen zoals in hoeverre iemand onderworpen is aan continu toezicht
en controle, de mate waarin hij sociale contacten kan onderhouden en de duur van het verblijf.21
In de huidige gesloten jeugdzorg wordt eveneens uitgegaan van vrijheidsbeneming, terwijl er niet
altijd sprake is van plaatsing in een afgesloten instelling.22 Dit is dus conform de invulling die aan
de hand van internationale regelgeving, jurisprudentie en literatuur wordt gegeven aan het begrip
vrijheidsbeneming.
Artikel 37 sub b IVRK stelt dat vrijheidsbeneming alleen mag worden gehanteerd als uiterste
maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur. Dit algemene beginsel geldt ook voor
minderjarigen die van hun ouders zijn gescheiden op grond van artikel 9 en 20 IVRK.23 Deze
bepaling is nader uitgewerkt in de regels 1, 2 en 17 Havana Rules.24 De Havana Rules zien ook
toe op vrijheidsbeneming dat aan de orde is bij een plaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling.
Kortom, een plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg mag slechts als uiterste
maatregel worden ingezet en voor de korst mogelijke passende duur.
3. Machtiging gesloten jeugdzorg
Omdat er sprake is van dwang, geslotenheid en vrijheidsbeperkende maatregelen, is voor de
plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg een (voorlopige) machtiging van de rechter
vereist.25 Een verzoek hiertoe kan worden ingediend door Bureau Jeugdzorg26 of de Raad voor de
Kinderbescherming (artikel 29d Wjz).
19
M. Blaak en J. Brummelman, 2012, p. 134-138. Artikel 13 United Nations, Guidelines for the Alternative Care of Children,
A/HRC/11/L.13, 15 juni 2009
20
T. Liefaard, 2010, p. 124, 127, 139; Rules for the protection of Juveniles Deprived of their Liberty (Havana
Rules, rule 11b) als in de European Rules for Juvenile Offenders Subject Sanctions or Measures). Voor een
volledige analyse van het begrip vrijheidsbeneming in het licht van artikel 5 EVRM en 9 IVBPR aan de hand van
jurisprudentie en literatuur zie T. Liefaard, 210, p. 121 e.v.
21
T. Liefaard, 2010, p. 124-125
22
T. Liefaard, 2010, p. 139
23
24
25
S. Meuwese, M. Blaak, M. Kaandorp, M. Bruning (red.), 2012, p. 832
S. Meuwese, M. Blaak, M. Kaandorp, M. Bruning (red.), 2012, p. 823
Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100, p. 8
5
Voor de afgifte van de machtiging is instemming van de minderjarige niet vereist (arttikel 29b lid
1 Wjz). Wanneer degenen die het gezag over de minderjarigen hebben, instemmen met de
plaatsing, is voor de afgifte van een machtiging een ondertoezichtstelling niet nodig (artikel 29 b
lid 2 sub c Wjz).27 Een ondertoezichtstelling of voogdij bij Bureau Jeugdzorg is wel nodig voor de
afgifte van de machtiging in het gedwongen kader (artikel 29b Wjz).
Een kind wordt onder toezicht gesteld wanneer het zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of
geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter
afwending van deze bedreiging hebben gefaald of naar verwachting zullen falen (artikel 1:254 lid
1 BW). Een machtiging uithuisplaatsing mag op grond van artikel 1:261 BW worden verleend als
dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot
onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Aan een verzoek tot een machtiging gesloten jeugdzorg moet een indicatiebesluit van Bureau
Jeugdzorg worden toegevoegd (artikel 29b lid 4 Wjz). Bij het advies van de Raad voor de
Kinderbescherming moet eveneens een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg worden gevoegd
(artikel 29b lid 4 Wjz). Heeft Bureau Jeugdzorg geen indicatiebesluit genomen, in de Memorie van
Toelichting wordt gesproken over ‘weigeren’ (p. 21), dan kan een verklaring van de Raad voor de
Kinderbescherming volstaan (artikel 29b lid 6 Wjz). In deze verklaring wordt aangegeven dat in
casu is voldaan aan de wettelijke grond voor een plaatsing in de gesloten jeugdzorg. Bij een
verzoek tot een voorlopige machtiging is een indicatiebesluit niet noodzakelijk en kan worden
volstaan met een verklaring van Bureau Jeugdzorg of van de Raad (artikel 29c lid 3 ju lid 5 Wjz).
Naast een indicatiebesluit en/of een verklaring is een instemmingsverklaring van een
gedragswetenschapper die de minderjarige kort tevoren zelf heeft onderzocht vereist (artikel 29b
lid 5 Wjz). Betreft het een verzoek om een voorlopige machtiging dan mag deze
instemmingverklaring ontbreken indien onderzoek feitelijk onmogelijk was (artikel 29c lid 4).
Alvorens een machtiging kan worden verstrekt, moet de kinderrechter de minderjarige hebben
gehoord, net als degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de
minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat
een persoon niet bereid is zich te doen horen, alsmede de verzoekende stichting en de Raad
indien deze de verzoeker is (artikel 29f lid 1Wjz). Op grond van artikel 29f lid 2 Wjz moet een
raadsman ambtshalve aan de minderjarige worden toegevoegd.
In crisissituaties (VOTS28-situatie) is het mogelijk dat de kinderrechter een voorlopige machtiging
verleent. Het gaat om een situatie waar onmiddellijke verlening van jeugdzorg noodzakelijk is in
verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid
ernstig belemmeren of een ernstig vermoeden daarvan, en die maken dat de opneming en het
verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft
zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken (artikel 29c lid 2 Wjz). De
Memorie van Toelichting licht toe dat een ernstig vermoeden van ernstige opgroei- of
opvoedingsproblemen hier voldoende is.29 In deze situatie is een indicatiebesluit niet vereist. Wel
26
In het wetsartikel wordt gesproken over “de stichting van de provincie waar de minderjarige duurzaam
verblijft”. Omdat dit in de meerderheid van de gevallen Bureau Jeugdzorg betreft, wordt in de tekst verwezen
naar Bureau Jeugdzorg.
27
Thijssen 2008, p. 14-15
28
Voorlopige ondertoezichtstelling
29
Kamerstukken II 2005-2006, 30644, nr. 3, p. 22
moet Bureau Jeugdzorg een verklaring afgeven (artikel 29c lid 3 Wjz) of (bij weigering) de Raad
(artikel 29c lid 3 ju. artikel 29b lid 6 Wjz). De instemming van een gedragswetenschapper die de
minderjarige kort ervoor heeft onderzocht mag uitblijven wanneer onderzoek feitelijk onmogelijk
is (artikel 29c lid 4 Wjz). De overige vereisten blijven van kracht (artikel 29c lid 5 Wjz).
De voorlopige machtiging heeft een maximale geldigheidsduur van vier weken (artikel 29h lid 5
Wjz). De geldigheidsduur van de reguliere machtiging wordt bepaald door de kinderrechter (artikel
29h lid 3 Wjz). Hij is hierbij gebonden aan de maximale duur van het indicatiebesluit van twaalf
maanden. Op verzoek van Bureau Jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming kan de duur
verlengd worden wanneer de machtiging wordt verleend voor een kortere duur dan de
geldigheidsduur in het indicatiebesluit. Verlenging van het verblijf na de duur van een jaar is
mogelijk. Er moet dan wel een nieuwe machtiging worden verleend.
De tenuitvoerlegging van een machtiging gesloten jeugdzorg kan worden geschorst indien de
tenuitvoerlegging naar het oordeel van de zorgaanbieder niet langer nodig is om te voorkomen
dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen
zal worden onttrokken. De schorsing kan worden ingetrokken als dit nodig is om te voorkomen
dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen
wordt onttrokken (artikel 29h lid 6 Wjz). Hiermee wordt de besluitvorming gelegd bij de
zorgaanbieder en niet bij de rechter.
4. Trajectbenadering en gesloten jeugdzorg
Bij de invoering van de wetgeving met betrekking tot de gesloten jeugdzorg werd in de Memorie
van Toelichting al gesteld dat naast de ontwikkeling van residentiële zorg binnen de instellingen
voor gesloten jeugdzorg de ontwikkeling van intensief ambulante programma’s moest worden
gestimuleerd (bijvoorbeeld multi systeem therapie (MST) en functional family therapie (FFT)).
“Met deze intensieve programma’s beogen we te bereiken dat een aantal minderjarigen dat
thans nog op civielrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting verblijft, ambulant geholpen kan
worden”.30 Hieruit blijkt dat van meet af aan naast de ontwikkeling van behandeling binnen de
muren van een instelling ook aandacht uit moest gaan naar de ontwikkeling van de
mogelijkheden voor behandeling buiten de muren voor deze groep minderjarigen ter voorkoming
van een plaatsing in een gesloten instelling.
De ontwikkeling van mogelijkheden voor open residentiële en ambulante zorg is enerzijds van
groot belang ter voorkoming van een gesloten plaatsing. Anderzijds zijn de open residentiële en
ambulante vormen van zorg van groot belang voor het geven van invulling aan de trajectmatige
aanpak die de gesloten jeugdzorg voorstaat. Deze trajectaanpak is van meet af aan beoogd, zoals
ook blijkt uit de Memorie van Toelichting.31
De instellingen voor gesloten jeugdzorg zijn dan ook nadrukkelijk niet bedoeld om langdurige,
residentiële zorg te bieden. Wel wordt met een plaatsing in de gesloten jeugdzorg beoogd
minderjarigen een intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdzorg als onderdeel van een
jeugdzorgtraject te bieden waarin zij langdurig worden begeleid. Bij deze behandeling wordt naast
30
31
Kamerstukken II, 2005/2006, 30644, nr. 3, p. 3
Kamerstukken II, 2005/2006, 30644, nr. 3, p. 24
7
de minderjarige ook het gezin te betrokken en er wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het
vervolgtraject waarbinnen scholing en toeleiding naar werk een belangrijke plek innemen.32 Ook
geldt als doel om aansluitend op de gesloten plaatsing residentiële zorg in een open setting en
ambulante zorg thuis of bij zelfstandige kamerbewoning te laten plaatsvinden.33
Het Beleidskader trajecten jeugdzorgplus beschrijft de wijze waarop vormt dient te worden
gegeven aan een traject met gesloten jeugdzorg als startpunt. 34 In artikel 1 Subsidieregeling
gesloten jeugdzorg 2013/2014 wordt ‘traject jeugdzorg’ gedefinieerd als een “aaneensluitend
geheel van jeugdzorg, beginnend met gesloten jeugdzorg en gevolgd door andere vormen van
jeugdzorg, dat wordt gecoördineerd door een aanbieder van gesloten jeugdzorg”. Zowel in het
beleidskader als in de geciteerde definitie wordt de plaatsing in de gesloten jeugdzorg als
startpunt genomen in plaats van het te benoemen als onderdeel van een veel langer durend (en
eerder ingezet) hulpverleningstraject.
5. Verkenning knelpunten en mogelijkheden
5.1 Inleiding
Voor de verkenning van bestaande en gewenste mogelijkheden om een plaatsing in de gesloten
jeugdzorg te voorkomen en/of de duur van de plaatsing te verkorten is gebruik gemaakt van
literatuur en bestaande onderzoeksrapporten. Daarnaast is het thema plenair besproken met een
groep advocaten en zijn vragenlijsten ingevuld door zes advocaten 35 en twee pedagogisch
beleidsmedewerkers vanuit twee verschillende gesloten jeugdzorginstellingen.
De volgende onderwerpen komen in dit hoofdstuk respectievelijk aan bod:
- Het indicatie besluit en de instemmingsverklaring als onderdeel van het verzoek van
Bureau Jeugdzorg om een machtiging gesloten jeugdzorg;
- De beschikbaarheid van passende zorg buiten de gesloten jeugdzorg;
- De duur waarvoor de machtiging wordt verleend;
- Doorstroommogelijkheden;
- De maatregel als stok achter de deur;
- Het toepassen van dwangmaatregelen buiten de gesloten jeugdzorg en
deeltijdplaatsingen;
- De rol van financiën.
32
College bouw zorginstellingen 2008, p. 18
Kamerstukken II 2009/2010, 31 839, nr. 47, p. 7
34
Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100. Brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner13 april 2011 / Beleidskader trajecten jeugdzorgplus, p. 3
35
De zes advocaten staan minderjarigen bij die in aanmerking komen voor of geplaatst zijn in een gesloten
jeugdzorginstelling. Het aantal minderjarigen dat zij in 2012 hebben begeleid varieert van twee tot tien, met
een gemiddelde van vijf. Vijf van de zes advocaten staan deze minderjarigen bij in het arrondissement
Rotterdam. Daarnaast worden Den Haag en Utrecht genoemd. Eén advocaat heeft alleen (gesloten jeugdzorg)
minderjarigen in Den Haag bijgestaan in 2012. De gesloten jeugdzorginstellingen waarin de minderjarigen die
door deze advocaten zijn bijgestaan terecht kwamen zijn: Almata; Horizon Jeugdzorg en Onderwijs; Jeugdzorg
St. Joseph/Icarus; JJC; OG Heldringstichting; en, Pluryn Hoenderloo groep (de namen van de instellingen zijn
aangepast naar de formuleringen op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdzorg/jeugdzorgplus).
33
5.2 Indicatiebesluit en instemmingsverklaring
Bij het toetsen door de rechter aan de vereisten die het wettelijk criterium stelt (zie paragraaf 2.2,
artikel 29 b lid 3 Wjz), spelen het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg en de
instemmingsverklaring van een gedragsdeskundige een centrale rol. Het verwijt dat de inhoud
van deze belangrijke documenten te wensen over laat waarbij te weinig oog is voor het ultimum
remediumbeginsel zou ertoe kunnen leiden dat een machtiging gesloten jeugdzorg sneller wordt
afgegeven dan nodig is.
Het indicatiebesluit regelt de toegang tot de geïndiceerde zorg. Uit het onderzoek van Huijer en
Weijers36 komt echter naar voren dat in een aantal zaken het indicatiebesluit niet voldoet aan de
wettelijke vereisten van artikel 6 Wjz. In vier zaken was Bureau Jeugdzorg naar de mening van de
kinderrechter onzorgvuldig omgegaan met het indicatiebesluit. “Het lijkt erop dat het
indicatiebesluit door de Bureaus Jeugdzorg soms als hinderlijk bureaucratisch en niet van
wezenlijk belang wordt beschouwd. Dit gaat echter voorbij aan de cruciale rol die de wetgever
heeft toegekend aan het indicatiebesluit en miskent de substantiële invloed van het
indicatiebesluit op de gewenste duur en vorm van de machtiging uithuisplaatsing”.37
Over de kwaliteit van de stukken op grond waarvan de rechter zijn afweging moet maken, maakt
ook een aantal advocaten zich zorgen. Het wettelijke criterium bevat open normen die aan de
hand van de informatie die door Bureau Jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming wordt
verstrekt, moet worden ingevuld. Het wettelijk criterium moet worden getoetst aan feiten. Er
wordt aangegeven dat het lastig is om terug te gaan van kwalificaties naar feiten. Ook worden
feiten onvoldoende geactualiseerd en, is er onvoldoende tijd en mogelijkheid om in een
verweersituatie een second opinion te kunnen verrichten om feiten te kunnen corrigeren.
De instemmingverklaring speelt eveneens een cruciale rol in de besluitvorming over de
uithuisplaatsing in de gesloten jeugdzorg. Het onderzoek van Huijer en Weijers laat verschillende
onzorgvuldigheden zien waarover de kinderrechter zich kritisch heeft uitgelaten ten aanzien van
de rol van de gedragswetenschapper. De auteurs bevelen aan om de criteria die in de wet worden
gesteld ten aanzien van de instemming van de gedragsdeskundige nader te preciseren.
Daarnaast moet de gedragsdeskundige echt onafhankelijk zijn en niet verbonden aan het
betreffende Bureau Jeugdzorg.38
Huijer en Weijers signaleren in hun onderzoek dat rechters regelmatig een machtiging
uithuisplaatsing afwijzen omdat onvoldoende is gekeken naar alternatieve, minder ingrijpende
mogelijkheden. Zij schrijven dat het er soms op lijkt dat Bureau Jeugdzorg zich onvoldoende
realiseert dat zij zich in de eerste plaats moeten richten op het ondersteunen van het gezin zodat
het kind thuis kan blijven wonen.39
Een uitspraak van een advocaat binnen het onderhavige onderzoek sluit hier op aan. Hij schrijft:
“In zaken die ik heb behandeld dit jaar is vanuit de hulpverlening (jeugdzorg) niet ter sprake
gebracht welke alternatieven er zijn, men maakt met een soort van verkokerde blik een verzoek
36
Recent is in een artikel van Joost Huijer en Ido Weijers duidelijk gemaakt dat de toepassing van de
uithuisplaatsing verbetering behoeft. In dit onderzoek zijn alle 225 zaken die in 2011 op rechtspraak.nl zijn
gepubliceerd waarin een uithuisplaatsing aan bod kwam, bestudeerd.
37
Huijer & Weijers 2012, p. 2750
38
Huijer & Weijers 2012, p. 2752, 2754
39
Huijer & Weijers 2012, p. 2238
9
tot machtiging gesloten jeugdzorg aanhangig en schrijft naar de noodzaak daarvan alleen maar
toe”.
Net als Huijer en Weijers bevelen wij aan om het ultimum remediumbeginsel in de hele procedure
sterker te benadrukken in wet- en regelgeving met betrekking tot de gesloten jeugdzorg. Meer
nadruk op het ultimum remediumbeginsel in wetgeving dwingt beleid en praktijk om meer
aandacht te besteden aan andere vormen van zorg die buiten de gesloten jeugdzorg kunnen
worden ingezet. Voorwaarde is wel dat er voldoende passende zorg beschikbaar is.
5.3 Duur machtiging
Een volgend zorgpunt heeft betrekking op de duur van de machtiging die wordt verleend. Een
advocaat wijst op het gevaar van rechtsongelijkheid omdat uit jurisprudentie naar voren komt dat
bijvoorbeeld het Hofressort Leeuwarden minder snel een machtiging gesloten jeugdzorg voor een
heel jaar lijkt te verlenen dan op andere plaatsen in het land gebeurt. In sommige rechtbanken
wordt de machtiging standaard slechts voor zes maanden verleend en de vraag of daadwerkelijk
behandeling heeft plaatsgevonden nadrukkelijk bij de afweging betrokken, aldus deze advocaat.
Door een andere advocaat wordt in dit verband geconstateerd dat vaak het doel van de plaatsing,
behandeling of onderzoek, nog niet duidelijk is en dat dit hangende de plaatsing nog moet
worden uitgekristalliseerd. Dit is op zich geen probleem aangezien een machtiging ook mag
worden afgegeven om te onderzoeken welke behandeling nodig is. De advocaat stelt echter dat
dit wel moet worden meegewogen bij het bepalen van de duur van de machtiging. “Voor de
Rechtbank is het niet altijd reden om een korte machtiging te verlenen – zoals mij dat wel
geïndiceerd lijkt – om vinger aan de pols te houden om te kijken of de machtiging wel op
efficiënte wijze wordt benut.”
Vanuit de gesloten jeugdzorg wordt met een andere bril gekeken naar de duur van de afgegeven
machtiging. Een respondent laat weten dat het regelmatig toetsen van een machtiging nadelig
kan zijn voor de behandeling. “Wij bemerken dat het om de drie maanden toetsen van de
machtiging of nog vaker, de jongeren juist te weinig motiveert; ze zitten hun tijd uit, zetten zich
dan juist niet in en wachten op de eerstvolgende zitting. Kennelijk is deze periode goed te
overzien voor de minst gemotiveerde jongeren.”
Er zal een manier gevonden moeten worden waarin enerzijds recht gedaan wordt aan de eis dat
een plaatsing zo kort mogelijk moet zijn en anderzijds de behandeling niet verstoord wordt. Voor
de praktijk is het nodig dat er meer helderheid komt over de duur van de machtiging uitgesplitst
naar verschillende situaties. De noodzaak om de kinderrechter regelmatig vinger aan de pols te
laten houden is met name van belang wanneer nog niet vastligt wanneer een behandeling zal
starten. Daarnaast is regie van de kinderrechter absoluut nodig op die momenten waarop er over
vrijheidsbeneming of het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen wordt beslist.
5.4 Beschikbare passende zorg: instroom en doorstroom
Vier van de zes advocaten geven aan dat onvoldoende gebruik wordt gemaakt van vormen van
zorg ter voorkoming van een plaatsing in de gesloten jeugdzorg. Dit zou onder meer liggen aan de
wijze waarop hulpverlening wordt ingezet. “Vaak wordt al snel geoordeeld dat alternatieven
hebben gefaald, maar ik denk dan probeer het nog eens en nu echt.” Een andere advocaat laat
weten dat het onvoldoende gebruik maken van bestaande alternatieven ter voorkoming van een
plaatsing in de gesloten jeugdzorg enerzijds wordt veroorzaakt door een gebrek aan middelen,
maar anderzijds ook door “onvoldoende regie van de gezinsvoogd, onvoldoende beleid en te veel
versnippering”. De kwaliteit van de gezinsvoogd wordt ook door twee anderen bekritiseerd. Zo
hebben, aldus een advocaat, gezinsvoogden onvoldoende deskundige kennis in huis en wordt de
behandeling van GGZ-problematiek te laat ingezet. Een escalatie van de problematiek wordt
hieraan geweten. Bovendien neemt de behandeling dan meer tijd in beslag.
Een respondent gesloten jeugdzorg geeft een andere mogelijke oorzaak voor het onvoldoende
gebruik maken van het bestaande zorgaanbod voor deze minderjarigen. Hij laat weten dat
gezinsvoogdijinstellingen, gezinnen en zelfs gedragswetenschappers uit de Jeugdzorg
onvoldoende vertrouwen hebben in deze vormen van zorg die buiten de gesloten jeugdzorg voor
deze minderjarigen kunnen worden ingezet. Men zegt “zo iets is al eens geprobeerd maar dat
werkt niet bij dit gezin/deze problematiek’. Wanneer de zorgvorm dan toch wordt aangewend lijkt
het echter (bijna) altijd een positief effect te hebben.”
Een knelpunt dat sterk naar voren komt, betreft het tekort aan andere vormen van zorg die in
plaats van een plaatsing in de gesloten jeugdzorg kunnen worden ingezet. “Een gesloten
plaatsing zou een ultimum remedium moeten zijn maar het is een noodzakelijke keuze omdat
alternatieve keuzen vaak niet toegankelijk of voorhanden zijn”, aldus een advocaat. Zowel tijdens
de plenaire sessie met advocaten als in de vragenlijsten werd aangegeven dat er in sommige
gevallen bij gebrek aan alternatieven aan zorg een machtiging gesloten jeugdzorg wordt
afgegeven terwijl er geen sprake is van onttrekkingsgevaar. “Dit is een ontoelaatbare grens die
dan wordt overschreden. Het is namelijk het meest wezenlijke criterium om tot gesloten
jeugdzorg te komen en dat wordt om die reden dan met voeten getreden.”
Een tekort aan passende vormen van zorg buiten het gesloten kader is niet alleen van invloed op
de instroom in de gesloten jeugdzorg, maar ook op de duur van de plaatsing. Door meerdere
advocaten is het probleem geschetst dat minderjarigen te snel in een gesloten jeugdzorginstelling
worden geplaatst en hier moeilijk weer uitkomen. “Er zitten teveel kinderen gesloten, terwijl ze er
al lang niet meer horen”. Als reden wordt aangegeven dat er te weinig residentiële plekken en
onvoldoende mogelijkheden voor ambulante hulpverlening zijn. Bij gebrek aan beter wordt de
minderjarige dan in de gesloten jeugdzorg geplaatst en door een tekort aan mogelijkheden blijven
de minderjarigen bovendien langer in de gesloten jeugdzorg dan nodig is. In de woorden van een
advocaat: “Kinderen worden vaak ten onrechte gesloten geplaatst. Ze blijven vaak te lang in een
gesloten setting zitten omdat er geen doorstroommogelijkheden zijn. Bijvoorbeeld kamertraining.
Hier zijn dusdanig lange wachttijden dat het zelden lukt om kinderen door te laten stromen als ze
daar klaar voor zijn. Rechters waken ervoor om de gesloten plaatsing op te heffen als er geen
goede doorstroommogelijkheid is terwijl de gronden vaak niet meer aanwezig zijn. Feiten en
omstandigheden worden bij een verlenging nogal eens aangedikt door jeugdzorg om te
voorkomen dat een jongere onbegeleid op straat komt te staan.”
Niet alleen vanuit de groep advocaten wordt de instroom- en doorstroomproblematiek samen
genomen. Ook de Algemene Rekenkamer neemt dit samen en laat weten dat het doorstromen
naar een meer open omgeving problematisch is door de wachtlijsten die bestaan in de provinciale
jeugdzorg, de jeugd-GGZ en de jeugd-LVG. Een andere manier waarop deze wachtlijsten van
invloed zijn op de plaatsen in de gesloten jeugdzorg is dat door gebrek aan plek bij de gewenste
vorm van jeugdzorg ervoor kan worden gekozen een minderjarige gesloten te plaatsen terwijl dit
niet de beste plek is voor deze minderjarige. Er wordt dan gekozen voor een gesloten plaatsing
11
omdat dit als een beter alternatief wordt gezien dan de minderjarige te laten wachten op zorg.40
Met andere woorden, de wachtlijstproblematiek in de provinciale jeugdzorg, de jeugd- GGZ en de
jeugd-LVG maakt het lastig gehoor te geven aan het uitgangspunt dat een plaatsing zo kort
mogelijk moet duren. Bovendien hebben de wachtlijsten tot gevolg dat minderjarigen sneller dan
nodig geplaatst worden in de gesloten jeugdzorg. Dit levert strijd op met het ultimum
remediumbeginsel. Het knelpunt dat in 2010 door de Algemene Rekenkamer is gesignaleerd is
helaas, zoals blijkt uit de antwoorden van de advocaten, nog steeds actueel.
Het bestaan van wachtlijsten vormt een belangrijk knelpunt. De respondenten gesloten jeugdzorg
spreken respectievelijk over “lange en lange wachtlijsten” en de “ontoereikende capaciteit ten
opzichte van de vraag”. Naast de wachtlijsten noemen de advocaten met betrekking tot de
beschikbaarheid ook: een gebrek aan alternatieven aan zorg; een afname van het aantal
residentiële plekken in de regio Rotterdam; en een beperkt aanbod van therapeutische
pleeggezinnen. Een advocaat zegt: “In de praktijk bemerk ik in de regio Rotterdam dat in de
afgelopen jaren het aantal residentiële plekken is afgenomen. Gezinsvoogden weten soms niet
meer waar ze een minderjarige kunnen onderbrengen. Er lijkt de afgelopen jaren te zijn bezuinigd
op residentiële opvangvoorzieningen. Dit in tegenstelling tot gesloten jeugdzorg. In Rotterdam
heeft dit tot gevolg dat een minderjarige of te lang thuis blijft wonen, omdat er geen plek is of dat
gesloten jeugdzorg wordt gevraagd, soms zelfs met de eerlijke uitleg dat er geen alternatief is.”
Op de vraag of er binnen de regio van de gesloten jeugdzorginstelling voldoende mogelijkheden
zijn om een plaatsing in de gesloten jeugdzorg te voorkomen laten beide respondenten vanuit de
gesloten jeugdzorg weten dat dit beter kan. Met betrekking tot een van deze twee regio’s wordt
gezegd dat er voldoende alternatieven zijn maar dat er binnen een andere regio meer
mogelijkheden zijn voor bijvoorbeeld PEL-projecten (Project Ervarend Leren) of zorgboerderijen.
“Vaak zijn die een interessant alternatief voor de residentiële zorg. Ik mis nu vooral plekken waar
jongeren ‘groot mogen groeien’. Iedereen, wij ook, moeten een jongere zo kort mogelijk en
doelgericht behandelen; Klinkt logisch, maar we missen wel een langverblijfplek daar waar een
pleeggezin te licht is en terug naar huis onmogelijk.”
Vanuit de andere gesloten jeugdzorginstelling wordt de behoefte uitgesproken om een diversiteit
aan poliklinische behandelvormen uit de Jeugd- en Opvoedhulp (J&O), de Geestelijke
Gezondheidszorg (GGZ), de zorg voor minderjarigen met een licht verstandelijke beperking (LVB)
en de Verslavingszorg beschikbaar te hebben. Deze poliklinische behandelvormen moeten ook
beschikbaar zijn voor minderjarigen na het verblijf in een instelling voor de gesloten jeugdzorg,
aldus de respondent.
In het onderzoek van De Jong – de Kruijf zijn de volgende problemen aangedragen wat betreft het
invulling kunnen geven aan de trajectmatige aanpak:
40
onvoldoende residentieel vervolgaanbod (het grootste probleem);
doorstroomproblemen en wachtlijsten voor open jeugdzorginstellingen;
onvoldoende leefgroepen en kamertrainingscentra (die voldoende toegerust zijn op de
problematiek van de doelgroep);
het ontbreken van 24-uurs zorg voor 14- en 15 jarigen;
het ontbreken van een aanbod voor LVB-jongeren;
het ontbreken van een behandelaanbod voor drugs- en agressieproblemen;
Algemene Rekenkamer 2010, p. 5
-
scholen zijn niet altijd bereid om minderjarigen die in de gesloten jeugdzorg hebben
gezeten (weer) op te nemen;
vervolgvoorzieningen willen vaak een terugkeergarantie van de gesloten
jeugdzorgaanbieder.41
Een deel van de gesignaleerde problemen kwamen ook naar voren in antwoorden van de in het
kader van de onderhavige inventarisatie bevraagde advocaten en beleidsmedewerkers vanuit de
gesloten jeugdzorg. Hierboven en in de volgende paragraaf komen deze punten van zorg aan bod.
5.5 Doorstroommogelijkheden
Vanuit de gesloten jeugdzorg worden verschillende mogelijkheden aangedragen die er aan
kunnen bijdragen dat de verblijfsduur in een instelling korter kan worden en de minderjarige
sneller kan doorstromen naar meer open vormen van zorg. Ten eerste wordt gewezen op het
belang om ouders meer te betrekken bij de zorg en meer te denken in trajecten (in lijn met
recente beleidsontwikkelingen, zie hoofdstuk 4). Hiertoe zou vooraf aan de plaatsing een
gezinsplan opgesteld moeten worden waarbij vooral gekeken wordt naar doelen die het gezin en
het sociale netwerk zelf kan realiseren. In dat kader wordt ook voorgesteld om via een
bemiddelaar snel met de ouders en de minderjarige een zorgarrangement te maken waarvan een
deel kan plaatsvinden binnen de gesloten jeugdzorg. Dit past binnen de trajectmachtiging die
wordt geïntroduceerd. Een respondent vanuit de gesloten jeugdzorg verwacht dat een machtiging
voor het hele traject waarvan een deel in de gesloten jeugdzorg kan plaatsvinden motiverend zal
werken voor de minderjarigen. Van belang wordt geacht dat de ouders meer worden betrokken bij
de zorg in plaats van dat de zorg van hen wordt overgenomen. Gezinsopnames zouden hier ook
uitkomst kunnen bieden, aldus een respondent.
Dat op dit vlak nog terrein te winnen is blijkt uit enkele opmerkingen van een advocaat over de
benadering van ouders. De advocaat laat weten dat er terrein te winnen valt in het bijzonder met
betrekking tot de eerste contacten over het onderzoek of de observatie dat moet plaatsvinden om
de problematiek in kaart te brengen. De wijze waarop dit nu gebeurt, is naar het inzicht van deze
advocaat inhoudsloos voor de inmiddels moedeloos geworden ouders waardoor het vertrouwen in
de hulpverlening afneemt. “Vervolgens krijgen ouders vaak het dreigement van de hulpverlener te
verwerken ‘anders halen we het kind weg’. Ik vermoed dat het uiten van dit dreigement nog meer
onbegrip en weerstand in de hand werkt, zodat de hulpverlening contraproductief wordt.”
Een knelpunt ten aanzien van de doorstroom naar een meer open setting betreft de
intakeprocedure die hiertoe bestaat. Vanuit de gesloten jeugdzorg wordt aangegeven dat deze
intakeprocedures onnodig lang duren. “We hebben jongeren die maanden bij ons moeten
verblijven, omdat een instelling (vaak LVG en GGZ) maanden een dossier moet bestuderen, dan
een aantal intakegesprekken wil en dan alsnog kan afwijzen. Bij een acceptatie volgt dan nog een
wachtlijst. Zonde van de tijd. Wij krijgen 24 uur om een dossier te beoordelen. Ik vind dit dus
ergerlijk dat we hierdoor jongeren langer dan nodig hun vrijheid benemen. Om dit te voorkomen
proberen we middels Zorgarrangementen direct bij opname al de achterdeur te regelen.
Probleem nu is dat een jongere eerst een positief dossier bij ons op moet bouwen, alvorens men
het aandurft een jongen van ons over te nemen. Als men afgaat op een dossier dat wij ook krijgen
bij opname, dan accepteert men een aanmelding bij voorbaat al niet.”
41
M.P. de Jong – de Kruijf, 2013
13
Vanuit de gesloten jeugdzorg wordt het belang van continuïteit van zorg benadrukt. Een
respondent laat weten dat er voorheen een ‘totaalpakket’ werd aangeboden waarin, onder meer,
aandacht werd besteed aan het behalen van diploma’s en het behalen van veel behandeldoelen
werd nagestreefd. “Nu richten we ons op het noodzakelijke en plaatsen dan door naar een
instelling die ook weer doorplaatst. Trajecten richting zelfstandigheid slaan opvallend goed aan;
jongeren willen vaak niet meer naar een andere leefgroep als ze 17 zijn. Wij hebben hierdoor veel
moeite om jongeren binnen een half jaar al voorbereid te hebben op een open groep. Daar waar
dit kan, doen we dit uiteraard; soms hebben we meer tijd nodig (en die krijgen we steeds minder).
Gevolg is bijvoorbeeld terugkeer na ontslag.” Vanuit de gesloten jeugdzorg wordt aangegeven dat
er teveel druk staat op het door laten stromen van minderjarigen naar een meer open setting
waarbij het bieden van continuïteit van zorg onder druk komt te staan.
Nauw verwant aan de doorstroommogelijkheden is het onderwerp nazorg. Wanneer de nazorg
goed geregeld is vanuit de gesloten jeugdzorg ziet de respondent gesloten jeugdzorg meer
positieve resultaten, vooral wanneer de machtiging geschorst is omdat er dan voorwaarden
kunnen worden gesteld die moeten worden nageleefd.
Een ander voorstel houdt in het meer (maar gewogen) laten experimenteren met vrijheden buiten
de gesloten jeugdzorginstelling door risicojongeren. Dit experimenteren kan bijvoorbeeld door
jongeren veel sneller, op de dagen dat dit verantwoord wordt geacht, te laten verblijven op hun
toekomstig woonperspectief. Deze mogelijkheid verdient nader onderzoek wat betreft de
inbedding in de trajectbenadering en het waarborgen van een goede rechtspositie van de
minderjarigen.
5.6 ´Stok achter de deur´
Met de mogelijkheid tot schorsing (artikel 29h lid 6 Wjz) kan op grond van de huidige wet invulling
worden gegeven aan de trajectmatige aanpak. De tenuitvoerlegging van de machtiging wordt
geschorst als de minderjarige in een open vorm van jeugdzorg wordt geplaatst en kan weer
worden hervat als de minderjarige een terugval heeft, aldus de Memorie van Toelichting. “Als
criterium voor hervatting geldt vanzelfsprekend dat de tenuitvoerlegging nodig moet zijn om te
voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan
door anderen wordt onttrokken.”42 Bij een schorsing wordt de machtiging feitelijk gebruikt als een
‘stok achter de deur’. Hetzelfde zal gaan gelden voor de voorwaardelijke machtiging wanneer
deze onder de nieuwe Jeugdwet zal worden ingevoerd. Hoe de twee figuren zich tot elkaar zullen
gaan verhouden, is op dit moment nog niet duidelijk. 43 In ieder geval creëren beide figuren
mogelijkheden om invulling te geven aan de trajectbenadering en om gehoor te geven aan de eis
dat vrijheidsbeneming een uiterst middel is dat wanneer nodig zo kort mogelijk moet worden
ingezet.
Uit het onderzoek van De Jong – de Kruijf komt naar voren dat het schorsingsbeleid landelijk
gezien zeer divers lijkt te zijn. Meer dan de helft van de aanbieders schorst zeer zelden tot nooit,
in de andere helft wordt regelmatig geschorst.44 Deze bevinding is zeer opvallend aangezien het
schorsen vanuit de wetgever gezien wordt als een belangrijk middel om invulling te kunnen geven
aan de trajectmatige aanpak. In dat kader is het ook zeer interessant dat (acht van de elf)
42
Kamerstukken II, 2005/2006, 30644, nr. 3, p. 24
Zie het advies dat Defence for Children heeft geschreven bij het conceptwetsvoorstel Jeugdwet.
44
M.P. de Jong – de Kruijf, 2013
43
zorgaanbieders aangeven dat er in hun zorgregio onvoldoende mogelijkheden zijn om de
trajectmatige aanpak vorm te geven.
Het aantal terugplaatsingen45 na een schorsing varieert ook sterk van nooit tot regelmatig. Met
betrekking tot minderjarigen die zijn teruggeplaatst, is aangegeven dat dit vaak licht verstandelijk
beperkte jongeren zijn en dat het in andere gevallen gaat om minderjarigen die een time-out
nodig hebben gedurende een Functional Family Therapy of Multi System Therapy. Deze
minderjarigen verblijven tijdens de therapie thuis.46
Een andere mogelijkheid om de machtiging als stok achter de deur te gebruiken, is ervoor kiezen
om bij aanvang van de machtiging hier (nog) geen gebruik van te maken. Onlangs heeft de Hoge
Raad bepaald dat er niet zoals bij de reguliere uithuisplaatsing een vervaltermijn geldt voor de
machtiging gesloten jeugdzorg.47 Hiermee wordt, zij het onbedoeld, de praktijk bevestigd dat de
machtiging gebruikt kan worden als stok achter de deur. Hoewel het ontbreken van een
vervaltermijn maakt dat de rechtspositie van de minderjarige ernstig onder druk staat, is het
positief dat de machtiging kan worden ingezet om te voorkomen dat een minderjarige in een
gesloten jeugdzorginstelling wordt geplaatst. Hiermee wordt (onbedoeld) vooruitgelopen op de
nieuwe figuur van de voorwaardelijke machtiging die in het conceptwetsvoorstel Jeugdwet is
geïntroduceerd.
De nieuwe figuur van de voorwaardelijke machtiging maakt het mogelijk om minderjarigen langer
buiten een instelling voor gesloten jeugdhulp te houden.48 De voorwaardelijke machtiging wordt
gebruikt als stok achter de deur. Dit kan gezien worden als een gunstige ontwikkeling.
In het advies bij het conceptwetsvoorstel Jeugdwet heeft Defence for Children onder meer met
betrekking tot de voorwaardelijke machtiging aanbevolen dat in de Memorie van Toelichting (p.
40) duidelijk wordt aangegeven dat de voorwaardelijke machtiging een belangrijk middel is om
een plaatsing in de gesloten jeugdzorg te voorkomen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat
het aantal minderjarigen waarvoor een (voorwaardelijke) machtiging wordt afgegeven stijgt
(aanzuigende werking). Een voorwaardelijke machtiging biedt mogelijkheden om minderjarigen
langer buiten de gesloten jeugdzorg te houden en bij voorkeur vanuit de thuissituatie of, wanneer
dat niet mogelijk is, binnen een (netwerk)pleeggezin of (in derde instantie) een open residentiële
instelling op maat te begeleiden en behandelen.
5.7 Dwangmaatregelen buiten gesloten jeugdzorg en deeltijd plaatsingen
Het volgende probleem dat is aangekaart vanuit de gesloten jeugdzorg sluit aan op een door een
advocaat genoemd punt dat er beperkte wettelijke mogelijkheden zijn in verband met
vrijheidsbenemende maatregelen. Het betreft het probleem dat het onder de huidige wetgeving
niet mogelijk is om bepaalde dwangmaatregelen ook toe te kunnen passen zonder dat een
jongere echt fysiek in een gesloten jeugdzorginstelling wordt geplaatst. “Zo zitten er minderjarigen
in de gesloten jeugdzorg, niet omdat zij weglopen of zich onttrekken aan de behandeling in de
reguliere jeugdzorg, maar omdat het af en toe nodig is om een dwangmaatregel toe te kunnen
passen.”
45
Een terugplaatsing kan enkele dagen duren of langdurig zijn.
M.P. de Jong – de Kruijf, 2013
47
LJN: BQ4729, Hoge Raad, 12/03345 (CW 2587)
48
Defence for Children, 2012
46
15
Als voorbeeld kan gedacht worden aan urinecontroles bij een minderjarige met
verslavingsproblematiek. De respondent vanuit de gesloten jeugdzorg pleit ervoor het inzetten
van bepaalde dwangmaatregelen buiten de instelling voor gesloten jeugdzorg mogelijk te maken.
Er kan dan eerder passend worden ingegrepen waardoor een plaatsing in de gesloten jeugdzorg
kan worden voorkomen.
Hij geeft ook aan dat wanneer het mogelijk wordt om middelen die beschikbaar zijn binnen de
gesloten jeugdzorg ook aan te kunnen wenden buiten de gesloten jeugdzorg, er veel
mogelijkheden zijn om minderjarigen (voor een belangrijk deel) buiten de gesloten jeugdzorg te
houden. Hierbij kan gedacht worden aan zeer intensieve begeleiding in de thuis-, dagbestedingsen vrije tijdssituatie (een ‘groepsleider aan huis’). Ook de mogelijkheid om een beperkte set van
maatregelen toe te kunnen passen onder regie van een gedragswetenschapper die werkzaam is
binnen de gesloten jeugdzorg kan hieraan bijdragen, aldus de respondent gesloten jeugdzorg.
Het mogelijk maken om dwangmaatregelen buiten de gesloten jeugdzorg toe te kunnen passen
heeft grote gevolgen voor de rechtspositie van minderjarigen. Wanneer hiertoe wordt overgegaan
is zeer expliciet geformuleerde wet- en regelgeving nodig, en een duidelijke invulling van een
toezichthoudende functie van de rechter, zodat de rechtspositie van minderjarigen voldoende
beschermd wordt.
Vanuit de gesloten jeugdzorg is daarnaast een groep minderjarigen te onderscheiden die terecht
kan in een open instelling maar bij wie het nodig is dat ze af en toe even (variërend van een paar
uur tot maximaal enkele dagen) vastgehouden kunnen worden in de gesloten jeugdzorginstelling
om een escalatiepatroon dat zich ontwikkelt te keren. Door deze minderjarigen even in de
gesloten jeugdzorginstelling te plaatsen kan een volledige overplaatsing naar de gesloten
jeugdzorg worden voorkomen en dus behandeling in het vrijwillig kader worden voortgezet. Onder
de huidige wet- en regelgeving is dat volgens de respondent niet mogelijk. Hij pleit er dan ook
voor om onder regie van een gesloten jeugdzorg gedragswetenschapper een beperkte set aan
middelen en maatregelen te kunnen toepassen buiten de gesloten jeugdzorg ter voorkoming van
escalatie van problemen die uiteindelijk kan leiden tot volledige plaatsing in de gesloten
jeugdzorg.
Een volgende variant die wordt voorgesteld is het meer flexibel kunnen inzetten van een plaatsing
in de gesloten jeugdzorg. Een minderjarige zou dan alleen op die momenten/dagdelen/dagen dat
dit nodig is in de gesloten jeugdzorginstelling hoeven te verblijven. Hierbij kan gedacht worden
aan een minderjarige die met name in het weekend probleemgedrag vertoont en gebaat zou zijn
bij een weekendverblijf. “Door een goede risicotaxatie te doen, kan worden bepaald op welke
momenten verblijf in de Jeugdzorgplus echt nodig is.” Voor dit idee bestaat onder de huidige wet
geen regelgeving.
In het noorden van Nederland worden in het kader van het zorgprogramma Doen Wat Werkt 49
minderjarigen met ernstige gedragsproblemen voor een korte time-out van maximaal zes weken
gesloten geplaatst om vervolgens met inzet van de gezinsprogramma’s MST, FFT of MDFT terug
naar huis te keren.50 Als blijkt dat de minderjarige na deze zes weken nog niet naar huis kan,
start een besloten behandeling buiten de gesloten jeugdzorg van enkele maanden waarna de
49
Doen Wat Werkt wordt sinds 1 januari 2009 uitgevoerd door 4 instellingen uit het noorden: Accare, Yorneo,
Tjallinga Hiem en Het Poortje Jeugdinrichtingen Wilster en Portalis. http://www.doen-watwerkt.nl/nl/project/doen-wat-werkt-in-grote-lijnen (geraadpleegd op 30-12-2012)
50
Broeders 2012, p.16; http://www.doen-wat-werkt.nl/nl/project/doen-wat-werkt-in-grote-lijnen
(geraadpleegd op 30-12-2012)
thuisbehandeling begint. Dit traject heeft raakvlakken met de hierboven weergegeven wens. Dit
traject lijkt echter niet de mogelijkheid te dekken om gedurende een behandelprogramma buiten
de gesloten jeugdzorg een minderjarige even in een gesloten jeugdzorginstelling te plaatsen.
5.8 Financiering
De financiering vormt een onderwerp dat door een advocaat en beide respondenten vanuit de
gesloten jeugdzorg wordt aangesneden. Zo is als oorzaak voor het niet voldoende gebruik maken
van bestaande alternatieven ‘geld’ genoemd. Daarnaast is (eveneens) vanuit de gesloten
jeugdzorg genoemd dat het budget dat binnen de gesloten jeugdzorg beschikbaar is, alleen kan
worden gebruikt met betrekking tot minderjarigen die daadwerkelijk in de gesloten jeugdzorg zijn
geplaatst. Dit probleem wordt ook door een advocaat aangekaart. De advocaat geeft aan dat hij
de indruk heeft dat de financiering van invloed is op de keuze voor (het voort laten duren van)
een plaatsing in de gesloten jeugdzorg. Hij geeft aan dat als gevolg van de trajectbenadering
zowel de financiering van gesloten, naar besloten, naar open onder de gesloten jeugdzorg
indicatie valt. “Het Hand-in-hand project van Horizon te Alphen is een mooi voorbeeld. In een
open instelling worden op twee groepen pupillen geplaatst die afkomstig zijn uit een gesloten
setting (Avenier, JJC, enz). De minderjarigen op die groepen worden daar alleen geplaatst met een
gesloten machtiging. Zogenaamd, om, indien er een terugval is in het gedrag van de jongere deze
weer terug te kunnen plaatsen in geslotenheid. Uiteraard is dit vanuit een oogpunt van
rechtsbescherming zorgwekkend.” Waar vanuit de gesloten jeugdzorg een behoefte wordt geuit
voor meer flexibiliteit in het plaatsen van een minderjarige binnen een gesloten
jeugdzorginstelling als onderdeel van een traject, onderstreept het zorgpunt van deze advocaat
het belang van het waarborgen van een goede rechtspositie van de minderjarigen. Een besluit om
over te gaan tot (het hervatten van de) vrijheidsbeneming kan niet plaatsvinden zonder
tussenkomst van een onafhankelijke rechter of een onafhankelijke instantie. Een dergelijke
beslissing mag een onafhankelijke toetsing niet ontberen. Een nadere precisering in de nieuwe
regelgeving met betrekking tot de nieuwe figuur van de voorwaardelijke machtiging die bij de
invoering van de nieuwe Jeugdwet naar verwachting een feit wordt, kan hier uitkomst bieden.
6. Conclusies en aanbevelingen
Het aantal jeugdigen dat jaarlijks in de gesloten jeugdzorg instelling moet verblijven is, met 2952
jeugdigen in 2010, relatief hoog. Aan de hand van bestaande onderzoeksrapporten,
wetenschappelijke literatuur, een plenaire behandeling van het thema voor een groep advocaten,
en vragenlijsten afgenomen bij zes advocaten en twee medewerkers vanuit de gesloten jeugdzorg
heeft Defence for Children knelpunten en mogelijkheden verkend ten aanzien van het
terugbrengen van de instroom en bevorderen van de doorstroom.
Defence for Children komt op basis van deze verkenning tot de conclusie dat de huidige praktijk
op gespannen voet staat met het uitgangspunt dat een plaatsing in de gesloten jeugdzorg een
uiterst middel betreft, wat bovendien slechts voor de kortst mogelijke duur mag worden ingezet.
De resultaten van deze verkenning laten zien dat er veel winst te behalen is in het aanbieden van
passende zorg buiten de gesloten jeugdzorg. Sterker nog: er zijn duidelijke aanwijzingen dat
Nederland te kort schiet in het aanbieden van een landelijk dekkend aanbod van passende zorg
voor deze groep minderjarigen waardoor een plaatsing in de gesloten jeugdzorg te snel als laatste
mogelijkheid wordt ingezet.
17
Het verbeteren van het aanbod van passende zorg, zowel wat betreft de aansluiting bij de
doelgroep als de kwantiteit, draagt enerzijds bij aan het streven om een plaatsing waar mogelijk
te voorkomen en anderzijds om de doorstroom naar meer open vormen van zorg te bevorderen.
Defence for Children komt dan ook tot de volgende aanbeveling:

Voorkom dat minderjarigen te snel of te lang in de gesloten jeugdzorg worden geplaatst.
Bied een landelijk dekkend aanbod van passende zorg aan, zodat minderjarigen langer
ambulante of open residentiële zorg kunnen ontvangen en een betere doorstroom naar
meer open vormen van zorg mogelijk is.
In wet- en regelgeving moet met betrekking tot de hele procedure meer nadruk worden gelegd op
het ultimum remedium-beginsel. Dit dwingt beleid en praktijk om meer aandacht te besteden aan
andere vormen van zorg buiten de gesloten jeugdzorg. Een minderjarige mag niet onnodig lang in
de gesloten jeugdzorg verblijven door een ontoereikend aanbod van zorg buiten de instelling of te
lang durende intakeprocedures bij residentiële instellingen of ambulante zorgaanbieders.
Defence for Children geeft de volgende aanbevelingen:



Benadruk het ultimum remedium-beginsel sterker in wet- en regelgeving met betrekking
tot gesloten jeugdzorg.
Specificeer de gronden voor en de duur van een gesloten jeugdzorgplaatsing in relatie tot
het doel van de plaatsing (onderzoek of behandeling).
Bevorder de doorstroom naar een meer open setting door te zorgen voor meer efficiënte
kindgerichte intakeprocedures bij residentiële instellingen en ambulante zorgaanbieders.
Niet alleen het aanbod van zorg is belangrijk, maar ook de continuïteit in de zorg. De jeugdzorg
zou veel meer dan nu het geval is, continuïteit van zorg moeten bieden. Een van de knelpunten
daarin is de nazorg na vertrek uit de gesloten jeugdzorginstelling. Dat zou volgens Defence for
Children veel beter ingericht kunnen worden, door minderjarigen bij het ontwikkelen van de
plannen te betrekken:

Bespreek en maak samen met minderjarigen die de gesloten jeugdzorginstelling verlaten
een plan voor nazorg.
Defence for Children ziet de introductie van de nieuwe figuur van de voorwaardelijke machtiging
als een mogelijkheid om minderjarigen langer buiten de gesloten jeugdzorg te houden. Anderzijds
kan een trajectmachtiging er aan bijdragen dat het verblijf korter duurt. Het is dan wel belangrijk
om van meet af aan het gezin en het sociale netwerk te betrekken bij het samenstellen en
doorlopen van een zorgtraject, waarvan gesloten jeugdzorg deel uitmaakt. Defence for Children
komt dan ook tot de volgende aanbeveling:

Benut de mogelijkheden van de trajectmachtiging en het zorgarrangement beter om de
verblijfsduur in de gesloten jeugdzorg zoveel mogelijk te verkorten. Zet daarbij sterk in op
het betrekken van het gezin (gezinsplan) van de jongere en het sociale netwerk.
Bovendien is er de mogelijkheid om door middel van een voorwaardelijke machtiging onder
toezicht van de kinderrechter te experimenteren met meer flexibele vormen van gesloten
jeugdzorg en het (beperkt) inzetten van dwangmaatregelen buiten de gesloten jeugdzorg.
Defence for Children zou graag willen zien dat meer zorgaanbieders gebruik zouden maken van
deze mogelijkheden, omdat dit een betere doorstroom vanuit de gesloten jeugdzorg naar open
vormen van zorg mogelijk kan maken:

Stimuleer aanbieders van zorg om meer gebruik te maken van de mogelijkheid tot
schorsing van de machtiging gesloten jeugdzorg.
Wel vindt Defence for Children het absoluut nodig dat de kinderrechter op die momenten waarop
er over vrijheidsbeneming of het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen wordt beslist,
de regie houdt en beveelt aan:

Zorg ervoor dat beslissingen over vrijheidsbeneming of het toepassen van
vrijheidsbeperkende maatregelen altijd worden genomen door of onder regie van de
kinderrechter (of een onafhankelijk college).
Naast deze beleidsaanbevelingen roepen de resultaten van de verkenning veel vragen op.
Defence for Children zou dan ook graag willen zien dat er nader onderzoek gedaan wordt naar:









de kwaliteit van indicatiebesluiten en instemmingsverklaringen, waarbij tevens gekeken
wordt of wordt voldaan aan de internationale verplichtingen om gesloten jeugdzorg te
hanteren als een ultimum remedium;
de wijze waarop het vertrouwen van jeugdzorgwerkers in de beschikbare alternatieven
voor gesloten jeugdzorg (ambulante en residentiële vormen van zorg voor minderjarigen
met ernstige gedragsproblemen) vergroot kan worden;
de verschillen in uitspraken tussen rechtbanken over de duur van de machtiging en of er
op vergelijkbare wijze rekening wordt gehouden met het doel van de plaatsing (onderzoek
of behandeling);
de wijze waarop zorgaanbieders de doorstroom naar open vormen van zorg organiseren
en hoe het doorstromen van minderjarigen naar meer open vormen van zorg kan worden
verbeterd.
de mogelijkheden om minderjarigen sneller te laten experimenteren met vrijheden buiten
de gesloten jeugdzorginstelling en te laten verblijven op hun toekomstig woonperspectief.
het inzetten van dwangmaatregelen buiten de gesloten jeugdzorg en of dit kan leiden tot
een daling van het aantal gesloten plaatsingen. Daarbij moet kritisch worden gekeken wat
de nadelen hiervan zijn en hoe de rechtspositie en de veiligheid van de minderjarigen kan
worden gewaarborgd.
de wenselijkheid om meer flexibel om te kunnen gaan met (kortdurende) plaatsingen in
de gesloten jeugdzorg. Hierbij moet gekeken worden of het aantal minderjarigen in de
gesloten jeugdzorg afneemt, of de rechtspositie van minderjarigen voldoende is
beschermd en hoe dit idee zich verhoudt tot bestaande mogelijkheden (in andere regio’s),
zoals Doen Wat Werkt.
de mogelijkheden die de (nieuwe) voorwaardelijke machtiging biedt in het kader van het
flexibel inzetten van kortdurende plaatsingen in de gesloten jeugdzorg en/of het gebruik
maken van dwangmaatregelen buiten de gesloten jeugdzorg. Belangrijk is dat dit volledig
onder regie van de kinderrechter gebeurt.
de wijze waarop de financiering is geregeld en op welke manier die van invloed is op het
plaatsingsbeleid en de duur van de plaatsing in de gesloten jeugdzorg. De
19
stelselherziening jeugdzorg biedt mogelijkheden om knelpunten in het financieel beleid
op te vangen.
Literatuur
Algemene Rekenkamer (2010). Bevindingen Algemene Rekenkamer instroom, doorstroom en
uitstroom (gesloten) jeugdzorg. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, 10-3-2010
Blaak, M. en Brummelman, J. (2012). De internationale richtlijnen als onderlegger voor de
standaarden. In: L. Rutjes en A. Sarti (red.) Cliënten actief met de kwaliteit van zorg. De Q4C
standaarden in perspectief en in de praktijk. Houten: Lannoo Campus
Boendermaker, L. (2008). JeugdzorgPlus – drang en dwang in de jeugdzorg, JeugdenCo Kennis,
nummer 1, p. 8 - 20.
Broeders, R.C. (2012). Kerend tij. De zorg aan Friese jongeren vóór plaatsing in de gesloten
jeugdzorg. Hogeschool Leiden: Eindscriptie master Jeugdzorg
Broeders, R.C. (2012b). Samenvatting onderzoek gesloten jeugdzorg. Brief en samenvatting.
Bruning, M.R. & Liefaard, T. (2009). Ontwikkelingen en knelpunten in de gesloten jeugdzorg,
Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 2009-4 (website)
Cardol, G (2005), Het belang van het kind in het vreemdelingenrecht. Migrantenrecht 2005-02.
College bouw zorginstellingen (2008). Huisvesting gesloten jeugdzorg, rapportnummer 614.
Utrecht: College bouw zorginstellingen
Dam, A. van, Nijhof, K., Scholte, R. en Veerman, J.W. (2010). Evaluatie Nieuw Zorgaanbod:
Gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Radboud Universiteit
Nijmegen: Praktikon en Behavioural Science Institute.
Defence for Children en Unicef (2012). Jaarbericht Kinderrechten 2012
Defence
for
Children
(2012).
Advies
http://www.defenceforchildren.nl/images/20/2030.pdf
conceptwetsvoorstel
Jeugdwet.
Detrick, S. (1999). A Commentary on the United Nations Convention on the Rights of the
Child. The Hague: Kluwer Law International and Martinus Nijhoff Publishers
Huijer, J. en Weijers, I. (2012). Tekortkomingen bij de uithuisplaatsingen. Nederlands
Juristenblad, afl. 39, pp. 2748-2754
Jong – de Kruijf, M.P. de (2013). Schorsing en terugplaatsing in het kader van de
trajectmachtiging gesloten jeugdzorg: is carte blanche voor de aanbieders van gesloten
jeugdzorg wel zo’n goed idee? [Conceptversie]
Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 100. Brief van de staatssecretaris van volksgezondheid,
welzijn en sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner13 april 2011 / Beleidskader trajecten
jeugdzorgplus, p. 3
21
Kamerstukken II 2009/2010, 31 839, nr. 47. Brief van de minister voor jeugd en gezin, A.
Rouvoet, 9 maart 2010
Kamerstukken II 2005-2006, 30644, nr. 3. Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking
tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten
jeugdzorg), Memorie van Toelichting
Liefaard, T. (2010). De juridische grondslag van de beschermde opvang. In: Kromhout e.a. Tussen
beheersing en begeleiding. Een evaluatie van de pilot ‘beschermde opvang risico-AMV’s. Den
Haag: WODC
Meuwese, S., Blaak. M., en Kaandorp, M. (red.) (2005). Handboek Internationaal Jeugdrecht. Een
toelichting voor rechtspraktijk en jeugdbeleid op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en
andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen, Nijmegen: Ars Aequi
Libri
Blaak, M., Bruning, M., Eijgenraam, M., Kaandorp, M. & Meuwese, S. (2012) Handboek
Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children
Thijssen, M. (2008). Gedragsdeskundigen Raad ‘op scherp’, Factor 03/2008
www.rijksoverheid.nl home> alle onderwerpen> Jeugdzorg> Vraag en antwoord > Wat is gesloten
jeugdzorg
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdzorg/jeugdzorgplus
Download