Culturele Antropologie Oktober 2006 Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet: 030 230 3100 030 230 3129 [email protected] www.qanu.nl © 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2 QANU / Culturele Antropologie Inhoudsopgave Voorwoord 5 Voorwoord voorzitter visitatiecommissie 7 Deel I Algemeen deel 11 1. De onderwijsvisitatie Culturele Antropologie 2. Het referentiekader 3. Algemene bevindingen 13 19 27 Deel II 39 De afzonderlijke opleidingsrapporten 1. De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen 41 2. De bacheloropleiding Antropologie en de masteropleiding Social and Cultural Anthropology van de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam 91 3. De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen en de masteropleiding Culturele Antropologie en de masteropleiding Latijns-Amerika Studies van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht 139 4. De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie en de masteropleiding Cultural Anthropology and Development Sociology van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Leiden 197 5. De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen, de masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie en de masteropleiding Contemporary Asian Studies, van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam 237 Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E: Bijlage F: 303 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Programma visitatiecommissie Culturele Antropologie Checklist onderwijsvisitatie Culturele Antropologie 2006 Tabellen met de meest recente KUO-cijfers Overzicht scores per onderwerp en facet Afkortingen QANU / Culturele Antropologie 305 311 313 315 325 327 3 4 QANU / Culturele Antropologie VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. In dit rapport worden de opleidingen in de Culturele Antropologie van vijf Nederlandse universiteiten beoordeeld volgens de voorschriften van de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Het doel van dit rapport is: • • • een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken instellingen en faculteiten, als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Culturele Antropologie van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur, waarbij nog de laatste restanten van het oude doctoraalmodel aanwezig zijn. Dit maakt de beoordelingsperiode bijzonder. De visitatiecommissie kreeg opleidingen te beoordelen die in meer of mindere mate een herstructurering hebben ondergaan, en deels nog actief zijn in heroriëntatie op de eigen disciplinaire identiteit en op invulling van de verbreding van studeerpaden die in de nieuwe opzet mogelijk en wenselijk lijken voor de toekomst. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en studenten van de betrokken opleidingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en medewerking aan deze beoordeling. Mr. C.J. Peels Directeur van QANU QANU / Culturele Antropologie Drs. J.G.F. Veldhuis Voorzitter van het bestuur van QANU 5 6 QANU / Culturele Antropologie VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE Ook voor onze commissie vond de evaluatie van de vijf antropologie-opleidingen in Nederland nog plaats binnen een eerste experimentele fase van het nieuwe accreditatiestelsel, zoals ingevoerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) en uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de QANU. Wij hebben daarbij gebruikgemaakt van het nieuwe QANU-beoordelingskader: Gids voor de externe kwaliteitsbeoordeling van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen ten behoeve van accreditatie. Dit kader omvat zes kwaliteitsonderwerpen, te weten doelstellingen van de opleiding, programma, inzet van personeel, voorzieningen, interne kwaliteitszorg en resultaten. Binnen elk van deze onderwerpen wordt vervolgens nog een aantal facetten – 21 in het totaal – onderscheiden die beoordeeld moeten worden op basis van specifieke criteria. In de praktijk boden al deze onderwerpen en facetten – met de daaruit afgeleide ‘verificatiepunten’ – de commissie wel enige houvast. Als een bezwaar voelden wij wel dat de uitwerking van al deze punten, zoals geformuleerd in het QANU-kader, toch vooral formele aspecten benadrukte (facet 12, waarbij uitdrukkelijk gevraagd wordt naar de aanwezigheid van rolmodellen binnen de staf voor de studenten, vormde een welkome uitzondering). Het kostte soms moeite de meer inhoudelijke oordelen – waarbij natuurlijk altijd een zekere subjectiviteit meespeelt – niet te laten verdwijnen achter formele ‘verificatiepunten.’ Daarom hebben wij het als een goede werkwijze ervaren om eerst een voorlopig globaal oordeel te bespreken over de kwaliteit van de opleiding, voordat we begonnen aan het invullen van alle vraagpunten; en om daarna te bekijken in hoeverre dat eerdere oordeel klopte met de uitkomst van de vragenlijst. Bij de aanvang van onze werkzaamheden (september 2005) was er nog enige onduidelijkheid over de vraag of we ons moesten conformeren aan het idee dat het nieuwe NVAO-stelsel alleen over accreditatie zou gaan. Dit zou betekenen dat suggesties voor verbeteringen achterwege konden blijven en slechts de vraag of er wel dan niet geaccrediteerd kon worden centraal moest staan. In de loop van onze werkzaamheden werd echter duidelijk dat ook bij de NVAO – de QANU heeft altijd hier op aangedrongen – meer inhoudelijke adviezen eveneens van belang geacht werden. Vandaar dat het hierna volgende rapport niet alleen de vraag behandelt of wel dan niet geaccrediteerd kan worden, maar ook verbeterpunten opsomt. De bedoeling van deze punten is om opleidingen, die overigens zeker naar behoren functioneren, te wijzen op aspecten waar naar het oordeel van de commissie verdere kwaliteitsverhoging mogelijk is. Ook in een ander opzicht vond deze visitatie plaats in een experimenteel stadium dank zij de recente invoering van het bachelor-masterstelsel. Wij hebben de vijf Nederlandse antropologieopleidingen bezocht van november 2005 tot april 2006. Toen was de eerste volledige bacheloropleiding net afgerond terwijl de masterprogramma’s in het eerste jaar waren.1 Zeker voor de evaluatie van de masteropleidingen geldt dat die vooral gebaseerd is op voornemens en plannen zoals weergegeven in de zelfstudies; die konden tijdens de bezoeken ter plaatse gecomplementeerd worden met gesprekken over de eerste ervaringen uit de praktijk. Ook voor de bacheloropleiding gold dat het nieuwe programma nog in een experimentele fase was, waarbij bepaalde problemen of verbeterpunten zich nog slechts gedeeltelijk uitgekristalliseerd hadden. Niettemin is de commissie overtuigd dat ze zich een helder beeld heeft kunnen vormen hoe de programma’s op dit moment functioneren. In het algemeen geldt dat zij onder de indruk is gekomen van de creativiteit waarmee het nieuwe stelsel is uitgewerkt. Daarbij moet aangetekend worden dat de zelfstudies van de opleidingen dateerden van begin 2005. Ons bezoek aan de een deel van de opleidingen kwam een jaar (of zelfs meer) nadien. Dit uitstel schijnt het gevolg te zijn geweest van problemen bij het opzetten van het nieuwe stelsel – hetgeen waarschijnlijk onvermijdelijk is. Toch is het van groot belang dat er in de toekomst minder tijd verloopt tussen zelfstudie en het moment waarop de commissie haar werkzaamheden aanvangt. 1 QANU / Culturele Antropologie 7 Opvallend is ook dat de instellingen daarbij eigen keuzes hebben gemaakt, zodat de variëteit tussen de Nederlandse antropologieopleidingen gehandhaafd is gebleven en de studenten nog steeds een interessant palet aan keuzemogelijkheden geboden wordt (zie verder over deze variëteit, hoofdstuk 3). De commissie is – zoals uit dit rapport zal blijken – over het algemeen tot een vrij positief oordeel gekomen over het functioneren van de nieuwe bachelor- en masteropleidingen bij de vijf bezochte instellingen. De belangrijkste algemene problemen die wij signaleren zijn: • • Groeiende onderwijsbelasting van de staf door een verslechterende staf-studentratio. Dit dreigt de beschikbare onderzoekstijd voor stafleden steeds verder te doen inkrimpen (waarbij voor antropologen als bijzondere omstandigheid geldt dat onderzoek vaak op aanzienlijk afstand plaatsvindt) zodat de wisselwerking tussen onderzoek en onderwijs, essentieel voor goed antropologie-onderwijs, in gevaar komt. Het blijft voor de commissie zeer de vraag of het in de praktijk mogelijk zal zijn een volwaardige antropologie master in één jaar af te ronden. Een leeronderzoek, vaak in het buitenland, is een essentieel onderdeel van een dergelijke opleiding. Dus ook in dat opzicht speelt dat antropologisch onderzoek tijd vergt. Nederlandse masterstudenten dreigen door een éénjarige master ook internationaal in een ongunstige concurrentiepositie geplaatst te worden. In dit voorwoord is ook een korte opmerking op zijn plaats over de door ons gehanteerde predikaten bij de beoordeling van de verschillende facetten. Bij de aanvang van onze werkzaamheden zijn wij door het QANU-bureau hierover geïnstrueerd in die zin dat het predikaat ‘voldoende’ van toepassing zou zijn als het betreffende facet in orde was; ‘goed’ zou slechts van toepassing zijn als bijzonder positieve punten te melden waren. Vanuit de commissie is hierop gereageerd door te stellen dat de term ‘voldoende’ in het Nederlands onderwijsstelsel een zekere geschiedenis heeft en vaak als een ‘zesje’ geïnterpreteerd zal worden. Vandaar dat wij er de voorkeur aan gegeven hebben om in plaats van ‘voldoende’ de term ‘naar behoren’ te hanteren als ons inziens op het betreffende punt de zaken in orde waren. In die zin moeten de ‘v-tjes’ in de overzichten hierna ook gelezen worden (natuurlijk tenzij een ‘v’ duidelijk gekwalificeerd wordt en dan inderdaad in de buurt van een ‘zes’ zit). De vraag is wel hoe de vierpunts beoordelingsschaal van de QANU (naast ‘voldoende’ en ‘goed’, ook ‘onvoldoende’ en ‘excellent’) zich verder in de praktijk zal uitkristalliseren. De commissie kijkt met tevredenheid terug op het verloop van deze visitatie. We konden ons baseren op zelfstudies waar hard aan gewerkt was en die een duidelijk beeld gaven. Tijdens de bezoeken ter plaatse was er grote bereidheid zowel onder staf en studenten van de opleidingen als bij vertegenwoordigers van de faculteit om op vragen in te gaan – ook als die meer kritisch waren – en om nadere informatie te verstrekken. De commissie werd overal goed ontvangen en de bezoeken waren degelijk voorbereid, zowel wat betreft de organisatie van de gesprekken met de verschillende geledingen als ten aanzien van het beschikbaar stellen van materiaal ter inzage (literatuur, tentamens, evaluatierapporten en dergelijke). De meeste gesprekken waren open en verhelderend. We hebben bijzondere waardering voor de inzet van studenten, die bereid waren serieus in te gaan op een waar spervuur aan vragen en vaak van een zeer evenwichtige oordeelsvorming blijk gaven. Hoewel de bezoeken natuurlijk ‘eigenlijk’ te kort duurden, maakte deze inzet van alle betrokkenen het toch mogelijk om binnen enkele dagen (en op basis van de zelfstudie) tot een afgewogen oordeel te komen. Wij willen alle opleidingen nogmaals danken voor al het werk dat zij geleverd hebben om de bezoeken voor te bereiden en deze evaluatie mogelijk te maken. We hopen dat onze adviezen 8 QANU / Culturele Antropologie – en we denken dan met name aan de genoemde ‘verbeterpunten’ – zullen bijdragen aan de verdere versterking van de antropologie-opleidingen in Nederland, die onder al de ingrijpende veranderingen van de laatste tijd in staat zijn gebleken programma’s voort te zetten die enthousiasme oproepen bij de studenten en van duidelijk academisch niveau blijven. We willen ook de hoop uitspreken dat de komende tijd de rust zal brengen om de nieuwe programma’s te laten uitkristalliseren. Namens de hele commissie wil ik veel dank zeggen aan onze twee QANU-secretarissen, Lineke van Bruggen en Robert Braam die elkaar zo vlekkeloos afwisselden en ons met vaste hand door het QANU-labyrint leidden. Ook veel dank aan de vier studentenleden die ons een interessant palet aan meningen en indrukken meegaven. Als voorzitter is het ten slotte een groot plezier om dank te zeggen aan al ‘mijn’ dynamische commissieleden die met zoveel verve de meest uiteenlopende taken op zich namen en er meestal ook nog vrolijk onder bleven… Peter Geschiere Voorzitter visitatiecommissie Culturele Antropologie QANU / Culturele Antropologie 9 10 QANU / Culturele Antropologie DEEL I: ALGEMEEN DEEL QANU / Culturele Antropologie 11 12 QANU / Culturele Antropologie 1. De onderwijsvisitatie Culturele Antropologie 1.1. Inleiding Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de stichting QANU in het najaar van 2005 de visitatiecommissie Culturele Antropologie ingesteld. In de periode november 2005 t/m april 2006 heeft deze commissie vijf bezoeken gebracht aan de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Culturele Antropologie, waarvoor de QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire Colleges van Bestuur (zie par. 1.2). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in hoofdstuk 3 van Deel I en in de in Deel II opgenomen opleidingsrapporten per universiteit (in volgorde van de visitatiebezoeken), waarbij de bachelor- en masteropleidingen per instelling in samenhang beschreven en beoordeeld worden. In hoofdstuk 3 van Deel I geeft de commissie een samenvatting van haar bevindingen, gaat ze dieper in op een aantal veranderingen in de afgelopen tijd en worden een aantal belangrijke punten die alle opleidingen raken besproken. Hoofdstuk 2 van Deel I bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader. 1.2. De betrokken opleidingen De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Radboud Universiteit Nijmegen (RU) 9-11 november 2005: • • Bachelor Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies: voltijd (CROHO 50253) Master Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies: voltijd (CROHO: 60253) Vrije Universiteit Amsterdam (VU) 20-22 december 2005: • • Bachelor Antropologie: voltijd (CROHO 50005) Master Social and Cultural Antropology: voltijd en deeltijd (CROHO 60049) Universiteit Utrecht (UU) 11-13 januari 2006: • • • Bachelor Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse samenlevingen: voltijd (CROHO 56614) Master Culturele Antropologie: voltijd (CROHO 60745) Master Latijns-Amerika Studies (Latin American and Carribean Studies): voltijd (CROHO 60174) Universiteit Leiden (LEI) 12 -14 februari 2006: • • Bachelor Culturele Antropologie: voltijd (CROHO 50035) Master Cultural Anthropology and Development Sociology: voltijd (CROHO 60156) QANU / Culturele Antropologie 13 Universiteit van Amsterdam (UvA) 3-5 april 2006: • • • • 1.3. Bachelor Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse samenlevingen: voltijd en deeltijd (CROHO 56614) Master Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse samenlevingen: voltijd en deeltijd (CROHO 66614) Master Medische Antropologie en Sociologie: voltijd en deeltijd (CROHO 60198) Master Contemporary Asian Studies: voltijd en deeltijd (CROHO 60211) De samenstelling en taak van de commissie De samenstelling van de commissie is tot stand gekomen aan de hand van suggesties vanuit de werkgroep Culturele Antropologie van het discipline overleg Sociale Wetenschappen. Het QANU-bestuur heeft de samenstelling goedgekeurd. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid gesteld om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgestelde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C 2.2.1. van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt. De visitatiecommissie Culturele Antropologie bestond uit de volgende personen: Voorzitter van de commissie: • prof. dr. P.L. Geschiere, emeritus hoogleraar Culturele Antropologie Universiteit Leiden, thans als hoogleraar ‘buiten de begroting’ verbonden aan ASSR (Amsterdam School for Social Science Research). Overige leden: • • • • • • • • • • 14 prof. dr. J. M. Baud, directeur CEDLA (Centrum Studie en Documentatie van Latijns Amerika); hoogleraar in de bestudering van Latijns Amerika, afdeling Ruimtelijke Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam; prof. dr. N.G. Schulte Nordholt, hoogleraar Technology and Sustainable Development in North-South Perspective, CSTM, Universiteit Twente; dr. G. Bambi Ceupens, Senior Researcher, Africa Research Centre, Departement Sociale en Culturele Antropologie, Katholieke Universiteit Leuven, België; drs. J. Houben, deskundige Hoger Onderwijs Beleid, voormalig beleidsadviseur VSNU; drs. M. Monteiro, directeur Hivos (representant van het afnemend veld tijdens de bezoeken aan RUN en UL); dr. A.P. van den Ham, programmadirecteur Hivos; (representant van het afnemend veld tijdens de bezoeken aan VU, UU en UvA); A. Al Haudaui, student aan de Universiteit Leiden (student-lid tijdens het bezoek aan de RUN); J. Bindels, studente aan de Radboud Universiteit Nijmegen (student-lid tijdens de bezoeken aan VU en UU); L. van Kouterik, studente aan de Radboud Universiteit Nijmegen (student-lid tijdens het bezoek aan UL); E. de Lange, studente aan de Universiteit Utrecht (student-lid tijdens het bezoek aan UvA). QANU / Culturele Antropologie Extra lid ten behoeve van de evaluatie van de bachelorvariant Cultuur, Organisatie en Management aan de VU: • Prof. dr. A. De Ruijter, decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg, daarnaast sinds augustus 2005 tevens decaan van de faculteit Communicatie en Cultuur van dezelfde universiteit. Tot secretaris van de commissie werden benoemd: • • ir. S. van Bruggen, van het bureau van QANU (secretaris tijdens het bezoek aan RUN, VU, UU); dr. R.R. Braam, van het bureau van QANU (secretaris tijdens het bezoek aan UL en UvA). Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 5 december 2005 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten (opleidingen) aan te leveren informatie (zelfstudierapporten en verdere relevante documenten) en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit; en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 1.4. De werkwijze van de commissie De commissie hield haar installatievergadering op 30 september 2005 in Utrecht. Zij werd formeel geïnstalleerd door prof. ir. K.F. Wakker, vice-voorzitter van het QANU-bestuur. Daaraan voorafgaand zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Deze zijn in het projectdossier opgenomen. Tijdens de vergadering zijn de volgende afspraken gemaakt om de onafhankelijke oordelen van de commissie te kunnen garanderen: • • • Prof. Dr. P.L. Geschiere, de voorzitter is als onderzoeker verbonden aan het ASSR van de UvA, inhoudelijk heeft hij geen relatie met het onderwijs van opleiding Culturele Antropologie. Bij het bezoek aan de UvA, is hij als voorzitter vervangen door prof. dr. Schulte Nordholt en heeft hij zich tijdens de beraadslagingen en de feitelijke beoordeling terughoudend opgesteld. Daarnaast heeft hij in het verleden als hoogleraar gewerkt bij de opleiding van de Universiteit Leiden. Hoewel hij al langer dan de door de NVAO vereiste vijf jaar niet meer werkzaam is geweest voor de opleiding, heeft hij, in overleg met de commissie, toch besloten dat het voor de zuiverheid van het proces beter was om niet als voorzitter op te treden in Leiden. In zijn plaats is prof. dr. M. Baud opgetreden als voorzitter. Prof. dr. M. Baud is verbonden aan het CEDLA en gelieerd aan de UvA. Hij heeft zich bij tijdens de beraadslagingen en de feitelijke beoordeling van de UvA terughoudend opgesteld. De student-leden namen niet deel aan de beoordeling van de eigen opleiding. QANU / Culturele Antropologie 15 Daarmee was de visitatie Culturele Antropologie naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Er zijn gedurende het visitatietraject geen situaties voorgevallen waardoor de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming in het geding is gekomen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • • • • • de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; het vice-voorzitterschap van de commissie (te vervullen door prof. dr. N.G. Schulte Nordholt en prof. dr. M. Baud); de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van afstudeerscripties per opleiding; vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C). Mede op basis van een door voorzitter en secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering tevens de concepttekst besproken van het, in het visitatieprotocol voorziene, referentiekader. Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. Na de installatievergadering op 30 september 2005 is het formele instellingsbesluit van de commissie vanuit de QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties (colleges van bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, Ministerie van OCW et cetera). Mede op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit het bureau QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Ook werd besproken welke materialen ter inzage gelegd werden en welke aan de commissie werden toegezonden. In aanvulling op de gebruikelijke documentatie heeft de commissie de opleidingen gevraagd om van vier kernvakken een volledige set met materialen te sturen, bestaande uit: • • • • schriftelijk studiemateriaal (zoals syllabus/reader, literatuur(lijst), gebruikte sheets en overzichten et cetera) (boeken hoeven niet, als er maar duidelijke literatuurverwijzingen zijn); toetsen en uitwerking van de toetsen; digitaal materiaal (verwijzing naar website is ook voldoende); overig materiaal dat nuttig is voor de commissie om een goed beeld te krijgen van de inhoud en kwaliteit van het vak. Bij alle opleidingen heeft de samenstelling van de studentendelegatie plaatsgevonden door het ‘prikken’ van studenten uit een lijst met alle ingeschreven studenten. Als de uitgekozen student niet beschikbaar was is volgens afspraak de volgende student op de lijst van hetzelfde jaar en variant geselecteerd. 16 QANU / Culturele Antropologie De commissie heeft verzocht om ruimschoots vóór het bezoek toegang te krijgen tot de elektronische leeromgeving van de opleiding. In alle gevallen heeft de opleiding de commissie ten minste een week voor het bezoek toegang verschaft door middel van een guestaccount. De commissie heeft de beschikking gekregen over het voorgaande visitatierapport uit 1998 waarin ongedeelde opleidingen waaruit deze opleidingen zijn voortgekomen werden beoordeeld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen, een representatieve hoeveelheid voorbeelden van gemaakte en gecorrigeerde tentamens, richtlijnen en regelingen voor stages en scripties, evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten), gebruikte handboeken kwaliteitszorg, notulen van de opleidingscommissie en examencommissie, en beleidsstukken. Ter bestudering vooraf werden afstudeerscripties (minimaal twee per commissielid per bezoek, zie de volgende alinea) en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken opgevraagd. Elk bezoek begon op de eerste dag met een (nadere) bespreking in commissieverband van de zelfstudies en de afstudeerscripties. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente scripties had de commissie er ruim vóór het bezoek een aantal geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Voor zover dat mogelijk was heeft de commissie tijdens het bezoek de overige bachelor- en mastertheses bestudeerd en in de beoordeling betrokken. Vanaf de ochtend op de tweede visitatiedag werden gesprekken gevoerd met verschillende delegaties, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten (waaronder vertegenwoordigers van studieverenigingen), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. De commissie had vooraf besloten dat bij elk gesprek met een delagatie een ander commissielid als ‘moderator’ op zou treden. Dit heeft tot volle tevredenheid van de commissie gewerkt. Tijdens elk bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Van deze mogelijkheid is geen gebruikgemaakt. Bij alle bezoeken heeft de commissie een rondleiding van ongeveer een uur gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). De commissie formuleerde daarbij eerst een algemeen beeld over de opleidingen en vervolgens werd de lijst collectief rneer in detail ingevuld, waardoor eventuele verschillen van inzicht direct konden worden besproken. De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal (zie eveneens bijlage C voor de waarden van de gehanteerde scores). De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. QANU / Culturele Antropologie 17 Beslisregels De commissie heeft voor de beoordeling van de 21 facetten een vierpuntsschaal en de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • • De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. Binnen een onderwerp kan compensatie plaatsvinden; tussen onderwerpen niet. Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: voldoende of onvoldoende. In de opleidingsrapporten is na het laatste facet steeds een overzicht van de oordelen op facet- en onderwerpniveau opgenomen. Uitwerking van de beslisregels Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat voldoende heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze de gevisiteerde programma’s als aan de magere kant beschouwt. Daarom heeft de commissie er de voorkeur aan gegeven om op punten waar een opleiding ‘naar behoren’ functioneert eerder die term als predikaat te hanteren. In het algemeen was de commissie van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s met bekwame spoed hebben aangegrepen om op basis van daarvan tot duidelijke verbetering ten opzichte van het oordeel van de vorige visitatiecommissie te komen. De conceptbeoordelingsrapporten per opleiding zijn in commissieverband vastgesteld tijdens de slotvergadering op 23 mei 2006 en voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden aan de betrokken faculteitsbesturen. De commissie heeft de afhandeling van het commentaar van de opledingen zo veel mogelijk overgelaten aan de voorzitter en secretaris. Zij hebben de ontvangen reacties besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve beoordelingsrapporten. Waar nodig werden de overige commissieleden via e-mail geconsulteerd. Aan het eind van het proces is het rapport nog formeel (via e-mail) voor goedkeuring aan alle commissieleden voorgelegd. 18 QANU / Culturele Antropologie 2. Het referentiekader Inleiding De visitatiecommissie heeft als taak een oordeel te geven over het onderwijs dat door de verschillende studierichtingen Culturele Antropologie wordt verzorgd. De commissie mag niet volstaan met het geven van oordelen, zij dient ook aan te geven waarop deze gebaseerd zijn. Daarom wordt in dit hoofdstuk het referentiekader van de commissie beschreven. Het eerste referentiekader is uiteraard het QANU-kader met de door de NVAO aangegeven onderwerpen en toetspunten die in het QANU-kader nader uitgewerkt zijn. De meer specifieke invulling van de meest relevante elementen wordt in het domeinspecifiek referentiekader uitgewerkt. Dit referentiekader sluit aan op het referentiekader van de vorige visitatiecommissie en het referentiekader dat de visitatiecommissie van de VLIR in 2002 gebruikt heeft voor de beoordeling van de opleiding Sociale en Culturele Antropologe van de Katholieke Universiteit Leuven. Daarnaast is ook gekeken naar niet-Nederlandstalige internationale benchmarks (zoals de bechmark voor Anthropology van de Quality Assurance Agency for Higher Education, UK, en de door de opleidingen zelf aangedragen internationale vergelijking van het eigen onderwijs). De commissie hecht er ook aan te benadrukken dat binnen de kaders de keuze van de opleiding voor haar eigen profiel en doelstellingen nadrukkelijk wordt meegenomen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van dezelfde opleiding over de verschillende universiteiten heen veronderstelt dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt niet weg dat van elke opleiding verwacht wordt dat een aantal minimumeisen verwezenlijkt wordt. 2.1. Het referentiekader 2.1.1. Het onderwijsprogramma A. Doelstelling en aard van de opleidingen De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Culturele Antropologie worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een academische bachelor, met verdieping, dan wel meer specialisatie in de master op wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Culturele Antropologie beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: QANU / Culturele Antropologie 19 a. kennis van en inzicht te bieden in algemene theorievorming en methoden op het gebied van culturele antropologie; b. kennis van en inzicht te bieden in specifieke verdieping ten aanzien van het vakgebied en object van studie; c. kennis van en inzicht te bieden in (actuele) vraagstukken in het vakgebied en studenten in staat te stellen hiertoe een beargumenteerd standpunt kunnen bepalen; d. bekendheid te verschaffen met enkele wezenlijke gebieden van lopend onderzoek in het object van studie; studenten op te leiden om concepten en waarden op het gebied van studie te kunnen hanteren en onderscheiden en debatten op dat gebied te kunnen voeren en zich daarbij bewust zijn dat kennis beperkingen kent; e. de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; f. een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen op het betreffende wetenschapsgebied; g. integratie te bevorderen van de verschillende disciplines bij multi- en interdisciplinaire opleidingen; h. een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis. De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied. Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt; dit kan ook gevolgen hebben voor de mate van diepgang. Doelstellingen en eindtermen algemeen • • • • • • • • • 20 De eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, op de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, op de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, op kennis omtrent leren en onderwijzen en op voor het vakgebied relevante maatschappelijke ontwikkelingen; de keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel; de doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de studenten waarneembaar gedrag; in de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking; de eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod; doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau; de docenten werken aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding; er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau; eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn. QANU / Culturele Antropologie Minimale inhoudseisen ten aanzien van de vakkennis2 Afgestudeerden hebben: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. kennis van de voornaamste stromingen binnen het vak; kennis van een substantieel aantal veldstudies (monografieën); kennis van de geschiedenis van het vak; kennis van de ethiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek; methodologische kennis nodig voor het uitoefenen van het vak; kennis van de gangbare methoden en technieken; grondige kennis van een thematische en een regionale specialisatie; enige ervaring met het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek; enige kennis van een andere sociale wetenschap; het vermogen tot schriftelijk en mondeling rapporteren. B. Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding Algemeen, aansluiting en eisen eerste jaar • • • • • • Er is sprake van een structureel voorlichtingsbeleid; het eerste jaar is afgestemd op de vooropleiding van de instromende studenten; er zijn doelstellingen geformuleerd waarmee de geschiktheid voor het beroep en het kunnen volgen van het bachelorprogramma beoordeeld kunnen worden door zowel de student als de opleiding; het eerste jaar geeft een duidelijk beeld van het beroep en is representatief voor de inhoud en het niveau van het vervolg van het bachelorprogramma; de selectie in het eerste jaar is zodanig dat uitval in het vervolg van het bachelorprogramma als uitzondering kan worden beschouwd; de begeleiding in het eerste jaar is er op gericht tijdig een verantwoord studieadvies te geven. De domeinspecifieke kennis en vaardigheden waarover studenten dienen te beschikken die een bachelor hebben afgerond in één van de opleidingen die in het kader van de visitatie Culturele Antropologie beoordeeld worden, worden hieronder meer specifiek aangegeven. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Het diploma van het bachelorprogramma geeft toegang tot één of meerdere masterprogramma’s. Kennis • • • Beheersen van de grondbeginselen van de kerndisciplines van de betreffende studie en een algemeen inzicht in de methodologie in de bestudeerde discipline(s); verdiepte kennis van een deelgebied van de betreffende studie; kennis van wetenschapsfilosofische achtergronden van het wetenschappelijk onderzoek op het bestudeerde terrein; Een groot deel van deze minimumeisen was eveneens opgenomen in het referentiekader van de visitatiecommissie Sociologie en Culturele Antropologie van 1993. 2 QANU / Culturele Antropologie 21 Vaardigheden • • • • • Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt te verdedigen, eventueel in een andere taal; effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en ICT (in verband met life long learning), bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren). Voor dit laatste kan een goede beheersing van het Engels van belang zijn; gegevens op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen. Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers is. Zij verwacht echter dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende vaardigheden zoals boven genoemd om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Culturele Antropologie beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Academische vaardigheden en attitudes Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • • zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid. C. Eindtermen en kwalificaties masteropleiding De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Culturele Antropologie worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Kennis • 22 Kennis van en het vermogen tot actieve deelname aan de wetenschappelijke activiteiten van de discipline, in het bijzonder op het gebied van de gevolgde specialisatie. Dit QANU / Culturele Antropologie • • impliceert voldoende kennis en inzicht voor het zelfstandig opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek; grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën en de kernbegrippen, de onderzoeksmethoden en -technieken; kennis van de complexiteit en diversiteit van het vakgebied en het vermogen om deze kennis bij de beoordeling van eigen en ander onderzoek toe te passen. Vaardigheden • • • • De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van het betreffende vakgebied, zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende bestudeerde domeinen te integreren. Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau – zogenaamde academische beroepen – waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Culturele Antropologie beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan. Academische vaardigheden en attitudes Afgestudeerden van de masteropleiding zijn in staat: • • • zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten van de wetenschap die zich richt op het object van de studie; zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. D. Inhoud/programma bacheloropleiding In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding één of meerdere domeinen aan bod te komen. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. In de multi- of interdisciplinaire bachelors krijgt de integratie van disciplines aandacht. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij/zij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. QANU / Culturele Antropologie 23 Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E. Inhoud/programma masteropleiding De masteropleiding realiseert een verdieping van de algemene doeleinden van de bacheloropleiding. Daarnaast moet de student opgeleid worden tot het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld door een leeronderzoek. In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multi- of interdisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een masterscriptie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied. Voor het masterprogramma geldt dat: • • • • • het programma een verdieping geeft van de theoretische overzichten en methodologische vaardigheden verworven in de bachelorfase; het programma zo is ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid; de afstudeeropdracht/leeronderzoek/afstudeerstage een individuele proeve van bekwaamheid is in het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek; de procedures en beoordelingscriteria helder en expliciet zijn vastgelegd; de beoordeling plaatsvindt op basis van tevoren vastgestelde beoordelingscriteria. Het masterprogramma zal meestal een leeronderzoek, als proeve van bekwaamheid voor wetenschappelijk onderzoek, bevatten. De opleiding kan ook de mogelijkheid bieden om die te vervangen door een andersoortige stage of afstudeeropdracht. 2.1.2. Omgevingsfactoren De commissie hecht er aan in haar referentiekader expliciet aandacht te schenken aan internationalisering en de relatie met de arbeidsmarkt. 24 QANU / Culturele Antropologie Internationalisering • • • • • • • • De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding; de opleiding maakt actief deel uit van een internationaal netwerk van onderwijsinstellingen; een buitenlandstage/leeronderzoek in het buitenland maakt deel uit van de opleiding; buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen; de kwaliteit van het in het buitenland gevolgde onderwijs wordt getoetst; de infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten; er is aandacht voor de buitenlandse culturen in de opleiding; in de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de beheersing van relevante vreemde talen. Arbeidsmarkt • • • • • • De opleiding heeft structurele contacten met het werkveld; de opleiding heeft een duidelijk beeld van de arbeidsmarkt voor antropologen en heeft zich daarin geprofileerd; de kennis van en ervaring met het werkveld worden systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod; binnen de opleiding is ‘iemand’ herkenbaar verantwoordelijk voor de aansluiting van het onderwijsaanbod op de arbeidsmarkt; de opleiding voert een actief alumnibeleid; de opleiding biedt de studenten in het reguliere onderwijsprogramma (extra) mogelijkheden om zich voor te bereiden op en zo sterk mogelijk te kwalificeren voor de relatief ongunstige arbeidsmarkt. Studenteninstroom • • • • • • • De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom; het onderwijsprogramma is afgestemd op de wettelijk toelaatbare student; er zijn herkenbare leerroutes voor studenten met verschillende vooropleidingen; het vrijstellingenbeleid is expliciet geformuleerd; in het onderwijsaanbod zijn mogelijkheden ingebouwd om deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken; de opleiding heeft een beleid gericht op het aanleren van de vereiste studievaardigheden en studiehouding; de opleiding heeft een signaleringssysteem voor het tijdig onderkennen van studieproblemen. 2.1.3. De onderwijsorganisatie • • De onderwijsorganisatie is zodanig ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is; is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) gewaarborgd is; QANU / Culturele Antropologie 25 • • • het opleidingsmanagement heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie; de interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing van het onderwijsprogramma; de opleiding heeft een studentenbegeleidingssysteem met duidelijk omschreven taken en verantwoordelijkheden. 2.1.4. Beheer Personeelsbeleid • • • • • Selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; de opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat afgestemd is op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken; resultaten van evaluaties vormen mede de basis voor het te voeren personeelsbeleid; de opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast. Interne kwaliteitszorg • • • • • • • • • 26 De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd integraal kwaliteitszorgsysteem; het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht; de kwaliteitszorg betreft niet alleen het primaire proces maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus; de opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en wie welke taken daarin heeft; de opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van geleverde kwaliteit; de kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit; de opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert. QANU / Culturele Antropologie 3. Algemene bevindingen Net als in voorgaande rapporten wil de commissie – in aansluiting op hoofdstuk 2, ‘Het referentiekader’ – in dit hoofdstuk een samenvatting geven van haar algemene bevindingen, als inleiding op de rapportage over de verschillende individuele opleidingen die vooral aan de hand van de QANU-vragenlijst opgezet zullen worden. In plaats van het vergelijkende vierde hoofdstuk uit eerdere rapporten wil de commissie een korte inleiding opnemen voor iedere opleiding waarbij die in vergelijkend perspectief geplaatst wordt. Twee veranderingen in de afgelopen periode trekken met name de aandacht: • • De steeds ongunstiger staf-studentratio door een toenemend aantal studenten bij een voor de meeste opleidingen teruglopende stafbezetting. De vraag is hoe de verschillende opleidingen deze toenemende druk hebben opgevangen. De invoering van het bachelor-masterstelsel. De vraag is wat dat voor consequenties heeft voor de wijze waarop het vak gedoceerd wordt. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de consequenties van deze twee veranderingen. Daarna komen nog wat algemene punten aan de orde, onder meer in aansluiting op het rapport van de vorige visitatiecommissie Culturele Antropologie (1998). 3.1. Toenemende studentenaantallen en teruglopende stafbezetting De commissie heeft geconstateerd dat alle vijf opleidingen op zeer creatieve wijze gereageerd hebben op de steeds ongunstigere staf-studentratio. Dit heeft geleid tot een steeds verdere stroomlijning van het onderwijsprogramma – deels in samenhang met de invoering van het bachelor-masterstelsel – en een gebruikmaking van intensievere onderwijsvormen waarbij soms (vooral in Utrecht) met vrucht gebruikgemaakt kon worden van de ondersteuning door de onderwijskundige dienst. Over het algemeen heeft dit niet geleid tot een terugkeer tot meer extensieve vormen van onderwijs (grootschalige hoorcolleges en dergelijke). Voor alle opleidingen lijkt het evenwicht tussen hoorcolleges en werkcolleges bevredigend; bij alle opleidingen blijkt er, ondanks de toenemende werkdruk van de staf, voldoende aandacht te zijn voor training in schrijfvaardigheid. De commissie is ook van oordeel dat de programma’s door de bank genomen van een bevredigend niveau zijn (zoals ook blijkt uit internationale vergelijkingen in de zelfstudies). De ruimte voor bestudering van ‘klassieke veldstudies’ (monografieën) waar de vorige commissie op hamerde is eerder toe- dan afgenomen. Ook de verhouding tussen de ruimte in de studieprogramma’s voor eigen, empirisch onderzoek en meer theoretisch-methodologisch onderwijs is over het geheel genomen nog steeds bevredigend. Wel heeft de stroomlijning van de programma’s van de verschillende opleidingen geleid tot een verdere samensmelting van antropologie en sociologie der nietwesterse samenlevingen. Dit laatste vak fungeert nu hoogstens in de masterfase als een aparte specialisatie (hetgeen niet noodzakelijkerwijs een bezwaar is, gezien de nauwe samenhang tussen de twee disciplines). Wel vraagt de commissie zich af of bij verdere toename van de werkdruk (hetgeen onder de huidige verhoudingen niet uitgesloten is) er een bevredigende wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek mogelijk zal blijven. Studenten benadrukken nu dat vooral de colleges waarbij stafleden aansluiten bij hun eigen onderzoek zeer instructief en stimulerend zijn. Juist voor de QANU / Culturele Antropologie 27 antropologie is onderzoek in een andere culturele omgeving – hetgeen vaak veel voorbereiding en langere afwezigheid vereist – essentieel. Bij een aantal opleidingen is er duidelijk aandacht voor deze problematiek en wordt geprobeerd ondanks de financiële druk toch ruimte te creëren voor een ‘sabbatsperiode.’ De praktische ervaringen daarmee zijn echter nog beperkt. De commissie wil met nadruk ervoor waarschuwen dat bij verdere toename van de werkdruk voor onderwijs – en dat lijkt een welhaast onvermijdelijk gevolg van een verslechterende staf-studentratio en ook van intensivering van het onderwijs in samenhang met de invoering van het bachelor-masterstelsel – de eenheid van onderzoek en onderwijs, van centraal belang voor een vak als antropologie, in gevaar zal komen. Een hiermee samenhangend probleem dat de commissie zorgen baart, is de plaats van de verschillende antropologie-opleidingen binnen de facultaire structuren. Aan alle instellingen is antropologie ondergebracht binnen de faculteit Sociale Wetenschappen (de precieze benamingen verschillen). Vaak zijn dit zeer grote faculteiten (qua studentenaantallen overal één van de grootste faculteiten) waarbinnen de grotere studierichtingen – zoals de psychologie – qua studenten- en qua docentenaantallen overheersen. Zeker nu, door de doorvoering van decentralisatie, de faculteit de belangrijkste beheers- en bestuurseenheid is geworden kan deze minderheidspositie van de antropologie nadelige consequenties hebben bij de verdere toedeling van middelen (c.q. de doorvoering van bezuinigingen). Het is de commissie opgevallen dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in de mate waarin hogere bestuursorganen aandacht hebben voor bijzondere aspecten van de antropologie. Maar aan alle instellingen heeft de doorvoering van nieuwe bestuursmodellen (met name financiële decentralisatie) deze studierichting éénzijdiger afhankelijk gemaakt van de faculteit. 3.2. De invoering van het bachelor-masterstelsel Net als voor andere studierichtingen heeft de snelle doorvoering van het nieuwe bachelormastermodel ook voor de door ons bezochte antropologie-opleidingen tot grote veranderingen geleid. Opnieuw heeft de commissie geconstateerd dat daar in het algemeen met de nodige slagvaardigheid op gereageerd is. De overlap van oude-stijl doctoraalopleiding met de nieuwe masterstructuur heeft aan sommige opleidingen wel tot enige onduidelijkheid voor de betreffende studenten geleid, maar die problemen zijn nu overal goeddeels overwonnen. De nieuwe structuur roept echter ook een aantal vragen en problemen op die overal spelen en waarvan nog niet geheel duidelijk is hoe die ondervangen kunnen worden.3 Bachelor als uitstroom moment? Een eerste vraag is of het behalen van het bachelordiploma als een uitstroommoment naar de maatschappij gezien moet worden. De meeste instellingen (en dus ook de betreffende antropologieopleidingen) achten dit ongewenst en moedigen studenten aan zo snel mogelijk door te stromen naar een master (soms de aansluitende antropologiemaster van de eigen universiteit, soms eventueel ook naar een andere master). Met name de antropologie-opleidingen in Leiden en de Universiteit van Amsterdam lieten dit wat meer open. Hier bleek de staf eerder geneigd af te wachten of de bachelor in de praktijk een uitstroom moment zou worden. Bovendien werd hier gewezen op de mogelijkheid van een onderbreking na de bachelor als een voordeel van de nieuwe structuur: studenten kunnen een stop maken om zich breder te oriDie onduidelijkheid hangt ook samen met het feit dat de zelfstudies waarop de commissie zich baseerde begin 2005 geschreven zijn – dat wil zeggen op een moment dat aan de meeste instellingen nog geen volledige bachelor-mastercyclus was afgewerkt. De bezoeken van de commissie vielen voor de meeste instellingen een jaar later, toen de ervaringen met een eerste mastercohort nog maar net verwerkt waren 3 28 QANU / Culturele Antropologie enteren en zich bijvoorbeeld pas na een jaar voor een master inschrijven. Uit onze gesprekken met de studenten maken wij op dat uitstroom na de bachelor door de meesten nauwelijks als mogelijkheid wordt gezien (vanwege de beperkte mogelijkheden van een bachelordiploma op de arbeidsmarkt). Maar het idee van een tijdelijke onderbreking tussen de twee fasen van de bachelor-masterstructuur werd wel met nadruk genoemd door de betreffende studenten. Zo’n tijdelijk rustpunt geeft studenten ook de tijd om eventuele doorstroming naar een master elders te overwegen. Leeronderzoek al in de bachelorfase? Een kwestie die nauw samenhangt met de vraag of de bachelor als een op zichzelf staande fase gezien moet worden, is of al in de bachelor ruimte gecreëerd moet worden voor alle fasen van de zogenaamde ‘empirische cyclus’ die zo’n grote plaats inneemt in de antropologie en de sociale wetenschappen in het algemeen (theoretisch-methodische voorbereiding van onderzoek, verzamelen van empirische gegevens, uitwerken van die gegevens en rapportage). In concreto is de vraag vooral hoeveel ruimte er al in de bachelorfase voor empirisch onderzoek (‘leeronderzoek’) gecreëerd moet worden. De verschillende opleidingen volgen hierbij sterk uiteenlopende keuzen. Vooral in Utrecht is een omvangrijk leeronderzoek in de bachelorfase opgenomen (deels in het buitenland, onder begeleiding). In Leiden kent men al heel lang een veel korter en strak begeleid leeronderzoek binnenslands in het tweede jaar. De andere drie opleidingen volgen eerder een model waarbij ruimte gecreëerd wordt voor een constante wisselwerking tussen algemeen onderwijs en empirisch onderzoek (in de vorm van kleinere opdrachten). Alle keuzes hebben voor- en nadelen. Veel ruimte al in de bachelorfase voor eigen onderzoek geeft studenten extra onderzoekservaring (en is bij hen dan ook zeer populair), maar het beperkt nog verder – na alle inkrimping door eerdere reorganisaties – de ruimte voor bestudering van de vakliteratuur (theorie en veldstudies); het betekent ook een zware docentenbelasting. Het lijkt verstandig hier een middenweg te bewandelen – dat wil zeggen inderdaad ruimte te creëren voor het opdoen van onderzoekservaring al in de eerste jaren, zonder dat dit ten koste zou gaan van het bestuderen van essentiële elementen van het vak. Bachelorscriptie Een andere terugkerende kwestie rond de nieuwe bachelorstructuur is de plaats van de bachelorscriptie. Meestal is daarvoor slechts een beperkt aantal studie-eenheden (rond de 10 ECTS-studiepunten) ingeruimd aan het einde van het bachelorprogramma. Dan is er ook nog slechts beperkte tijd beschikbaar voor eventuele verbeteringen. De ervaring van de commissie was dat de kwaliteit van deze scripties – mogelijk vanwege deze tijdsdruk – erg sterk uiteenliep (vaak ook bij dezelfde opleiding). In een niet gering aantal gevallen bleek er sprake van een product dat eigenlijk niet aanvaardbaar was als academisch werkstuk (en waarmee de schrijver ook zeker geen goede indruk zou maken op de arbeidsmarkt). Het probleem is opnieuw dat meer ruimte maken voor de scriptie weer de al zo beperkte tijd voor studie van essentiële elementen van de discipline zou doen inkrimpen. Bij sommige opleidingen werd dit probleem onderkend en werd gedacht aan de mogelijkheid de bachelor af te sluiten met een serie samenhangende papers van een bescheidener opzet. De ervaring met de bachelorscripties is nu nog betrekkelijk gering (bij de meeste opleidingen nog slechts één à twee jaarcohorten). Het verdient aanbeveling juist dit onderdeel van de bachelorprogramma’s in de komende jaren nauwlettend te evalueren. Master in één jaar? Een overeenkomstig en zo mogelijk nog crucialer probleem in de bachelor-masterstructuur is de vraag in hoeverre een volwaardige master antropologie inderdaad in één jaar afgewerkt kan QANU / Culturele Antropologie 29 worden (alle masters die deze commissie heeft geëvalueerd zijn gebaseerd op een programma van één jaar). In alle gevallen4 vormt het leeronderzoek plus de daarop gebaseerde scriptie het hoofdonderdeel van het masterprogramma; dat is inderdaad essentieel voor een opleiding in de antropologie. Doordat het leeronderzoek vaak in het buitenland plaatsvindt – vaak ook in moeilijk toegankelijke gebieden in de zuidelijke hemisfeer – is dit een zeer tijdrovend onderdeel, zodat slechts een beperkt aantal aansluitende cursussen in het ene masterjaar geperst kunnen worden. De verschillende opleidingen realiseren zich terdege dat juist op dit moment in de studie vertraging dreigt en dat dit slechts opgevangen kan worden door zeer stringente begeleiding. Met name aan de VU en in Nijmegen zijn zeer strakke masterprogramma’s opgezet, die van de studenten een uiterst strakke planning vergen en van de docenten een grote inzet bij de individuele begeleiding. Vooral aan de VU toonden studenten zich zeer gemotiveerd door dit sterk gestroomlijnde programma. Het is echter nog te vroeg om de uitkomsten hiervan te evalueren. Wel is duidelijk dat een éénjarige master, gezien de specifieke kenmerken van antropologie (zoals aangegeven: tijdrovend onderzoek in een andere culturele omgeving dat ook nog vaak moeilijk te plannen is), erg weinig ruimte laat voor academische bezinning en een wel zeer intensieve bemoeiing door de staf vergt. Daar komt nog bij dat dit voor ons vak de Nederlandse masterstudenten in een duidelijk ongunstige concurrentiepositie plaatst in internationaal verband (veel masters in het buitenland duren twee jaar; in andere gevallen staat er voor de bachelor en master tezamen vijf jaar). Op grond van onze ervaringen wil de commissie dan ook nadrukkelijk pleiten voor een langere duur voor masters in de antropologie (minstens anderhalf jaar), zodat er meer ruimte komt voor eigen creativiteit bij het opzetten van leeronderzoek en de masterscriptie. Dat lijkt ook van groot belang om afgestudeerden een redelijke positie op de arbeidsmarkt te verschaffen (zie hieronder). Schrijven in het Engels? Het feit dat het meeste masteronderwijs in het Engels wordt gegeven komt de internationalisering van het onderwijs ten goede (alleen al doordat meerdere van de masteropleidingen nu al een behoorlijk aantal buitenlandse studenten aantrekken). Maar dat stelt wel hoge eisen aan de vaardigheid van studenten om Engels te schrijven en nog meer van docenten om het Engels van hun studenten te begeleiden. De commissie constateerde dat het niveau van het overgrote deel van de masterscripties zeker aanvaardbaar was. Maar helaas was de vorm – en dan met name het Engels – een aantal malen minder overtuigend. De commissie is van mening dat, ook al wordt het masteronderwijs in het Engels gegeven, het verstandig is studenten althans de mogelijkheid te laten om hun scriptie in het Nederlands te schrijven. Anderzijds: als men het wenselijk acht dat scripties in het Engels geschreven worden, moet de consequentie daarvan zijn dat zowel studenten als docenten de mogelijkheid wordt geboden om zich daar verder in te bekwamen. Toegang van HBO-studenten Een ander punt dat verdere aandacht behoeft is de toegang van HBO-studenten tot de masterprogramma’s. De gevisiteerde opleidingen verschillen sterk in de mate waarin ze HBO-studenten aantrekken. Wel is er een algemene trend om hierbij steeds selectiever te zijn. Verschillende opleidingen (met name Utrecht, de VU en de Radboud) hebben een wel omschreven ‘premaster’ traject ontwikkeld dat HBO-studenten aantrekt, maar tegelijk zeker stelt dat ze de masteropleidingen beginnen met de nodige bagage voor de betreffende specialisatie. De commissie is van oordeel dat het ook voor de andere opleidingen van belang is de toestroom van HBO- stuDe enige uitzondering is de Masters Contemporary Asian Studies aan de UvA die geen duidelijk antropologisch karakter heeft – zie hiervoor het opleidingsdeel. 4 30 QANU / Culturele Antropologie denten te stimuleren, maar tegelijk daarbij duidelijke selectieve eisen in te bouwen voor toegang tot de master. Hetzelfde geldt voor de toestroom van studenten uit het buitenland Samengevat: de commissie is van oordeel dat de verschillende opleidingen erin geslaagd zijn de overstap naar het bachelor-masterstelsel te maken zonder dat de onderwijsprogramma’s aan kwaliteit hebben ingeboet. In sommige gevallen is er zelfs sprake van een verdere stroomlijning (met name door de meer stringente begeleiding van het leeronderzoek in de masterfase) die een duidelijke winst kan blijken. Als belangrijk probleem wil de commissie echter ook in dit verband signaleren dat de druk op de staf verder toegenomen is, omdat het bachelor-masterstelsel op allerlei punten een intensivering van het onderwijs betekent.5 Ook hier rijst de vraag wat dit betekent voor de tijd die stafleden daadwerkelijk aan eigen onderzoek kunnen besteden. En opnieuw moet benadrukt worden dat wisselwerking tussen (eigen) onderzoek en onderwijs juist in de antropologie essentieel is. 3.3. Overige aandachtspunten Daarnaast wil de commissie in dit hoofdstuk nog enkele aandachtspunten signaleren die bij alle opleidingen naar voren kwamen. Leeronderzoek Zoals hierboven al werd aangegeven is het opdoen van praktische onderzoekservaring essentieel voor een opleiding antropologie.6 De vorige visitatiecommissie beval de opleidingen daarom nadrukkelijk aan om in de eerdere jaren (nu ‘bachelor’) al een bepaalde vorm van leeronderzoek op te nemen; en om in de latere jaren (nu ‘master’) een georganiseerd buitenlands leeronderzoek aan te bieden waarbij de studenten ter plaatse begeleid worden. Deze commissie heeft tijdens haar bezoeken kennisgemaakt met verschillende regelingen voor leeronderzoek die alle hun voor- en hun nadelen hebben. Wij willen daarom minder directief zijn dan de vorige commissie – ook al omdat de omstandigheden inmiddels ingrijpend veranderd zijn (niet alleen door de invoering van het bachelor-masterstelsel, maar ook door nieuwe communicatietechnieken die begeleiding op afstand mogelijk maken). Hiervóór werd al de variatie aangestipt die bestaat ten aanzien van de ruimte voor empirisch onderzoek in de bachelorfase. Belangrijk is in ieder geval dat alle opleidingen proberen studenten al in deze fase althans enige ervaring in het opzetten van eigen onderzoek te geven. Verdere evaluatie van de nog vrij nieuwe bachelorprogramma’s moet uitwijzen hoe een balans gevonden kan worden tussen voldoende ruimte voor gedegen studie van de basiselementen van de discipline en het opdoen van onderzoekservaring. Wat betreft het leeronderzoek in de masterfase (vroeger doctoraal leeronderzoek) is Leiden de enige opleiding die nog duidelijk ‘georganiseerd leeronderzoek’ aanbiedt (in Mali/Gambia en in Indonesië), waarbij studenten althans enige tijd ter plaatse begeleid worden.7 Met name de Om maar een praktisch voorbeeld te noemen dat beperkt lijkt, maar in de praktijk een onverwacht grote impact heeft: bij bijna alle opleidingen moeten de bachelorscripties nu in de zomervakantie nagekeken worden (onvermijdelijk als ze aan het einde van het derde jaar geplaatst zijn). Dat betekent dat de laatste langere collegevrije periode (die in Nederland toch al veel korter duurt dan in de omringende landen) nu ook al vol loopt met verplichtingen. Voor veel antropologiedocenten was dit de enige periode waarin nog wat veldwerk gedaan kon worden. Het is de commissie overigens een raadsel hoe Nederlandse universiteiten internationaal willen meespelen als onze onderwijsroosters zoveel meer uitgesmeerd blijven dan in andere westerse landen (waar meestal vier maanden of meer collegevrij zijn). 6 Waarbij wel aangetekend moet worden dat een antropologieprogramma niet noodzakelijkerwijs hoeft op te leiden tot het doen van wetenschappelijk onderzoek. Ook in de sterk uiteenlopende niet-academische banen waar antropologen terechtkomen is het verrichten van enigerlei vorm van onderzoek een terugkerend element. 7 Overigens kunnen studenten in Leiden onder bepaalde voorwaarden ook hun eigen leeronderzoek opzetten 5 QANU / Culturele Antropologie 31 VU – en in mindere mate Utrecht en de Radboud – concentreren de master rond één thema, maar laten de keuze van de regio aan de student. De UvA laat de keuze aan de student zowel wat betreft regio als wat betreft thema. Keuzevrijheid heeft natuurlijk voordelen, maar kan ook tot vertraging leiden (intellectuele aarzeling bij het kiezen van een focus, maar ook zeer praktische problemen van visa, reisdocumenten en dergelijke); en dat kan tot grote problemen leiden gezien de noodzaak om de master binnen één jaar af te ronden (anders dreigt overlap met de volgende cohort die de staf verder onder druk zal zetten). Daar staat tegenover dat, zoals gezegd, door e-mail veel directere begeleiding ook op afstand mogelijk geworden is. De commissie heeft geconstateerd dat bij alle opleidingen naar oplossingen gezocht wordt om keuzevrijheid te combineren met intensieve begeleiding om studievertraging te voorkomen, hetgeen vertrouwen geeft in de uitvoerbaarheid van de recent opgezette masterprogramma’s. Wij raden wel aan om gebruik te maken van expertise bij de verschillende onderzoeksinstituten in het land, mocht de beschikbare expertise voor begeleiding van een bepaalde gebieds- of themakeuze door de student niet ‘in huis’ aanwezig zijn. Stages: moeilijk in te passen? Bij alle opleidingen is er, mede door de invoering van het bachelor-masterstelsel en de daarmee samenhangende toenemende tijdsdruk, minder ruimte voor stages in de vaste programma’s. De studenten betreuren dit. De commissie ook, vooral omdat stages de studenten kunnen helpen om na hun afstuderen hun weg te vinden op de arbeidsmarkt. De vraag is echter in welke fase de stage het beste geprogrammeerd kan worden. Studenten benadrukken dat een stage vooral kan helpen om het zoeken naar een werkkring te vergemakkelijken als die plaatsvindt vlak vóór het afstuderen. Dat ligt ook in de rede. Zolang de bachelor nog nauwelijks gezien wordt als een uitstroom moment, ligt het daarom niet voor de hand om de stage al in het bachelorprogramma te programmeren. Daar pleit ook tegen dat dan de ruimte voor het hoofdvak in de driejarige bachelor wel erg beperkt zou worden. De beste oplossing is waarschijnlijk om te blijven streven naar een tweejarige master zodat daar ruimte komt voor een stage, bijvoorbeeld als keuzemogelijkheid (maar nooit ter vervanging van een leeronderzoek). Mocht een toenemend aantal studenten toch na de bachelor willen stoppen, dan zou hun misschien de mogelijkheid geboden kunnen worden om een stage als extra studieonderdeel te volgen. Veel hangt er dus vanaf hoe het bachelor-masterstelsel zich voor onze opleidingen zal uitkristalliseren. Maar de commissie beveelt dit punt met nadruk aan in de aandacht van de verschillende opleidingen Eerste jaar De commissie constateert met tevredenheid dat nu alle opleidingen teruggekomen zijn op het idee van een algemeen sociaal-wetenschappelijk jaar. Bij de opleidingen waar dit idee speelde (Utrecht en de VU) klaagden studenten in eerdere jaren over te weinig ruimte voor antropologie als hoofdvak waarvoor ze gekozen hadden. De commissie is van onderdeel dat zeker in een driejarige bachelor het hoofdvak zo snel mogelijk centraal gesteld moet worden; dat gebeurt nu ook bij alle opleidingen. Een probleem is wel dat bij vrijwel alle opleidingen het totale eerstejaarsprogramma tamelijk licht leek. Dat werd door studenten benadrukt en klopt ook met de gegevens waarover de commissie kon beschikken. De meeste opleidingen waren zich dit al bewust en er zijn deels al maatregelen genomen om het eerste jaar te verzwaren. De commissie wil hierbij als overweging meegeven om vooral de onderdelen voor het hoofdvak wat te verzwaren. Daarnaast is meer aandacht voor wetenschaps-filofofische vorming (ook in latere jaren) van groot belang. Een laatste punt dat met name in aansluiting op discussies over het eerste jaar naar voren kwam (hoewel ook wel in relatie tot latere jaren) betreft het ontbreken van systematische exitinter32 QANU / Culturele Antropologie views met ‘studiestakers’.8 De commissie meent dat opleidingen hun voordeel kunnen doen met inzicht in de ervaringen, opvattingen en motieven van studenten die hun studie voortijdig afbreken. De samenstelling van de staf De vorige visitatiecommissie antropologie waarschuwde met nadruk voor problemen door de onevenwichtige leeftijdsopbouw van de staf. Deze commissie heeft kunnen constateren dat in de afgelopen jaren bij alle opleidingen jongere docenten zijn aangesteld zodat de ‘vergrijzing’ aan het afnemen is. Alleen bij Leiden zijn de gevolgen van een wel zeer lang durende, volstrekte vacaturestop nog te merken. Maar ook hier zijn twee jongere hoogleraren aangesteld en volgt – doordat gepensioneerde docenten nu eindelijk wel vervangen kunnen worden – in het komend jaar verdere aanstelling van jongere staf. De commissie oordeelt het van het allergrootste belang voor alle opleidingen dat juist deze jongere docenten in de komende jaren, ondanks de zware onderwijslast, tijd zullen krijgen om nieuw onderzoek (al dan niet in aansluiting bij hun promotie) op te zetten, zodat ook in de toekomst een vruchtbare wisselwerking met eigen onderzoek mogelijk zal blijven in het onderwijs. Voorts kan opgemerkt worden dat het aantal vrouwelijk stafleden overal toeneemt (alhoewel de samenstelling van de staf nog steeds allerminst weerspiegelt dat vrouwelijke studenten bij alle opleidingen veruit in de meerderheid zijn). Verheugend is dat met name aan de UvA, Leiden en de VU nu ook meerdere vrouwelijke hoogleraren zijn aangesteld. Ten slotte heeft de commissie kunnen constateren dat bij alle opleidingen het overgrote deel van het onderwijs gegeven wordt door gepromoveerde docenten.9 Voor alle opleidingen kon de commissie dan ook vragen rond facet 12 van de QANU-vragenlijst betreffende de aanwezigheid van docenten die als rolmodel kunnen functioneren positief beantwoorden. Numerieke rendementen en studieduur De vorige visitatiecommissie toonde zich weinig tevreden over het studierendement van de antropologieopleidingen: haar negatieve tot in enkele gevallen zeer negatieve oordeel gold niet alleen het propedeuse- en het postpropedeuserendement, maar ook de tijd die veel studenten erover bleken te doen om hun doctoraaldiploma te behalen. Hoewel de huidige visitatie geen betrekking meer heeft op de ongedeelde opleidingen, heeft de visitatiecommissie toch nog gekeken naar de ontwikkeling van het studierendement van die opleidingen sedert 1998. Zij heeft daarbij op enkele onderdelen een verbetering kunnen waarnemen, met name op het punt van het propedeuserendement, maar het post-propedeutisch rendement en de totale studieduur zijn, ondanks de inspanningen die de opleidingen zich hebben getroost, in het algemeen niet duidelijk voor verbetering vatbaar gebleken. Opvallend is dat dit landelijk geldt. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de mogelijkheden van opleidingsverantwoordelijken op het punt van rendementsverbetering beperkt zijn. De commissie heeft vastgesteld dat de rendementsontwikkelingen binnen de faculteiten/opleidingen die zij heeft gevisiteerd zorgvuldig zijn en worden geanalyseerd. Daarbij zijn zowel het gedrag en de instelling van studenten als de inhoud en organisatie van de opleiding uitdrukkelijk in de beschouwingen betrokken. Met de uitkomsten van die analyses hebben de opleidingsverantwoordelijken rekening gehouden bij de herinrichting van hun opleidingen bij de invoering van de bachelor-masterstructuur. De wijze waarop dit is gebeurd heeft de visitatiecommissie het vertrouwen gegeven dat de verantwoordelijken het nodige doen om het Aan de Radboud Universiteit worden wel exitinterviews gehouden met studenten na voltooiing van hun studie, maar ook daar niet met studenten die de studie staken. 9 De commissie juicht het overigens toe dat daarnaast aio’s en oio’s op bescheiden schaal bij het onderwijs betrokken worden zodat die onderwijservaring kunnen opdoen. 8 QANU / Culturele Antropologie 33 rendement van hun opleidingen te optimaliseren. De getroffen regelingen hebben betrekking op zaken als studievoorlichting en toelatingseisen (zowel voor de bachelor- als de masteropleidingen), organisatie en bemensing van de studiebegeleiding, monitoring van studievoortgang, structurering van het programma met inrichting van tentamens en herkansingen, en organisatie van, voorbereiding op en begeleiding bij (leer)onderzoek en verslaglegging (scripties). De commissie heeft kunnen vaststellen dat zij daarbij gebruikmaken van de nieuwe mogelijkheden die de wettelijke regelingen rond de bachelor- en de masteropleiding als zelfstandige opleidingen bieden. De eerste resultaten van deze hernieuwde aanpak, in termen van zowel numerieke rendementen als rationalisering van de studieduur, stemmen de commissie positief en zijn, gecombineerd met de hiervoor beschreven intenties en aanpak, voor haar voldoende reden om dit facet van de beoordelingslijst over de hele lijn als naar behoren te kwalificeren. Voor eventuele nadere bijzonderheden zij verwezen naar de afzonderlijke rapporten. Internationalisering De Nederlandse antropologie is altijd sterk internationaal georiënteerd geweest, onder meer doordat de meeste antropologen veldwerk in andere landen doen, met name in de zuidelijke hemisfeer, en daardoor ook in contact komen met regiospecialisten van elders. De curricula aan alle opleidingen zijn ook voornamelijk op de bestudering van Engelstalige literatuur gebaseerd. De vorige visitatiecommissie betreurde de teruglopende aandacht voor Franse en Duitse literatuur. Deze commissie heeft moeten constateren dat die talen vrijwel niet meer op de lijsten van verplichte literatuur voorkomen en ook nauwelijks meer op keuzelijsten. Dit lijkt een ontwikkeling die niet meer te keren is onder meer door de geringere aandacht voor deze twee laatste talen op de middelbare school. Bovendien worden belangrijke werken nu vrijwel altijd snel in het Engels vertaald. Op allerlei punten is de internationalisering van de verschillende antropologie-opleidingen verder versterkt. Veel onderwijs, met name in de masterfase, wordt in het Engels gegeven en dat bevordert voor alle opleidingen de toestroom van buitenlandse studenten. Vrijwel alle masterscripties, maar ook een aantal bachelorscripties worden nu in het Engels geschreven. Dit lijkt een onvermijdelijke ontwikkeling die ook zeker voordelen biedt. Maar, zoals eerder opgemerkt, heeft de commissie wel zorgen of de benodigde expertise daarvoor aanwezig is bij de studenten en vooral ook bij de docenten die het Engels moeten corrigeren. Voor een vak als antropologie, waarbij verhalende etnografie vaak centraal staat, kan niet volstaan worden met minimale beheersing van de taal waarin de student wil schrijven. Bij alle opleidingen dient in de komende jaren met name aandacht besteed te worden aan training van zowel studenten als docenten om in het Engels te schrijven als men inderdaad de studenten verder wil aanmoedigen hun werkstukken in die taal te schrijven. Zoals ook al opgemerkt verdient het voorlopig de aanbeveling om in ieder geval de mogelijkheid open te houden om ook de masterscriptie in het Nederlands te schrijven. Op andere punten lijkt er bij alle opleidingen sprake te zijn van een terugloop in de internationalisering. Dit betreft met name de deelname van studenten aan uitwisselingen met departementen in het buitenland (vroeger vooral via het EU ‘Erasmus’-programma, nu nog mogelijk via ‘Sokrates’, de opvolger daarvan). Alle opleidingen hebben via hun universiteit toegang tot dit Sokrates-netwerk, maar het blijkt dat er nauwelijks meer studenten zijn die er gebruik van maken (zeker veel minder dan in de jaren negentig). Eén van de redenen is dat de regels van Sokrates (georganiseerd per universiteit en niet per opleiding/departement zoals vroeger Erasmus) deelname ingewikkelder maken. De belangrijkste reden is echter dat de strengere opzet van de studie en van het toelagesysteem het de studenten moeilijker maken modules elders te volgen. Het verdient aanbeveling voor alle opleidingen om nader te bekijken – nu al 34 QANU / Culturele Antropologie enige ervaring is opgedaan met het strakke driejarige bachelorsysteem – of er toch geen mogelijkheden zijn om daarbinnen ruimte te creëren voor een (kort) verblijf aan een buitenlandse universiteit. Dit kan een verrijkende ervaring zijn en het kan ook de kansen van de student op de arbeidsmarkt versterken. Maatschappelijke rol van de antropologie en plaats op de arbeidsmarkt De commissie heeft kunnen constateren dat ondanks alle veranderingen het wetenschappelijk niveau van de Nederlandse antropologie-opleidingen is gehandhaafd. De algemeen vormende waarde van deze opleidingen moet ook in de toekomst voorop staan. Daarnaast is het van belang te signaleren dat recente ontwikkelingen – en de vaak problematische doorwerking daarvan nu ook steeds meer in het eigen land – de directe maatschappelijke relevantie van antropologische kennis en thema’s ook dichter bij huis scherper doen uitkomen. Vooral in het laatste decennium heeft ook Nederland moeten ervaren dat globalisering slechts in beperkte mate samengaat met de uitkristallisering van één mondiale wereldcultuur. Eerder valt op dat er een toenemende nadruk is op culturele verschillen die makkelijk tot meer of minder gewelddadige botsingen kunnen leiden, ook hier te lande. Oudere antropologen mogen beducht geweest zijn dat iedere culturele variatie platgewalst zou worden door een alles overheersende consumptiecultuur (Coca Cola en McDonald’s werden vaak als voorbeelden genoemd). De laatste tijd wordt steeds scherper duidelijk dat een zekere culturele uniformisering juist gepaard gaat met een toenemende preoccupatie met een eigen groepsidentiteit. Globalisering – de inderdaad toenemende mobiliteit van mensen, goederen en beelden op wereldschaal – blijkt enigszins paradoxaal samen te gaan met een verheerlijking van eigen culturele expressievormen, onder ‘autochtonen’ net zo goed als onder ‘allochtonen’, waarbij het vaak om ‘neotraditionele’ uitingen gaat. De vraag in hoeverre culturele verschillen gerespecteerd moeten worden – en omgekeerd hoe ‘integratie’ gestimuleerd of zelfs afgedwongen kan worden – is een brandend probleem geworden, met name in Europa. Dat zijn altijd centrale vragen geweest in antropologische studies en debatten. Van antropologen mag daarom verwacht worden dat zij tijdens hun studie expertise hebben opgebouwd om met deze zeer complexe problematiek om te gaan en verder te komen dan de gangbare simplificaties die de recente debatten rond immigranten, cultuurverschil en integratie in de verschillende Europese landen beheersen. Het feit dat alle West-Europese landen er zeer moeizaam aan moeten wennen dat zij immigratielanden zijn geworden – immigranten zijn in allerlei opzichten nodig voor de reproductie van de nationale economieën – bevestigt dat ook in de toekomst er behoefte zal blijven bestaan aan deze expertise. De door ons gevisiteerde antropologieopleidingen proberen inderdaad op allerlei manieren in te spelen op deze sterker geprofileerde relevantie van antropologische kennis in de eigen omgeving. De VU heeft al langere tijd een opleiding voor ‘Cultuur, Organisatie en Management’ (COM); Utrecht zet de antropologie masteropleiding op rond het thema ‘Multiculturalisme’; en ook in Nijmegen, Leiden en aan de UvA wordt er actief naar gestreefd om de studenten onderzoekservaring in de eigen samenleving op te laten doen. Uit onze gesprekken met afgestudeerden bleek dat antropologen ook steeds meer een werkkring in de eigen samenleving vinden die samenhangt met het toenemende belang van culturele verschillen in het alledaagse leven hier te lande. Bij alle opleidingen werd daarnaast vooral door studenten benadrukt dat meer gedaan zou moeten worden om studenten een duidelijke positie op de arbeidsmarkt te verschaffen. Ook in eerdere discussies rond dit thema – bij voorbeeld in eerdere visitatierapporten – wordt telkens weer benadrukt dat de arbeidsmogelijkheden voor antropologen erg verspreid zijn en dat het moeilijk is aansluiting te vinden bij duidelijke sectoren op de arbeidsmarkt (behalve dan de vaak genoemde sectoren als de universiteit, het ontwikkelingswerk en de museumwereld – waar echter een beperkt aantal mensen te werk gesteld kan worden). Het ligt dan ook voor QANU / Culturele Antropologie 35 de hand om te proberen directer in te spelen op de toenemende vraag naar expertise over de betekenis van cultuurverschil in het dagelijks leven en hoe daarmee om te gaan ook in het eigen land. Een eerste stap kan zijn de concrete mogelijkheden voor tewerkstelling van antropologen in deze sectoren duidelijker in kaart te brengen. Maar nog belangrijker is misschien de vraag waarom het profiel van de antropologie in de eigen samenleving toch nog betrekkelijk laag is; het vak wordt meestal nog steeds verbonden met onderzoek in exotische oorden en/of ontwikkelingswerk. De commissie wil de verschillende opleidingen aanbevelen er verder naar te streven het belang uit te dragen van antropologische expertise voor de problemen van cultuurverschil en integratie die nu zulke brandende kwesties zijn geworden in de Nederlandse (en breder de Europese) samenleving – en naar het zich laat aanzien dat ook zullen blijven. Binnen de Antropologische Beroepsvereniging (ABv, de vereniging van antropologen in Nederland) is bij voorbeeld een sectie NAGA (Niet-Academisch Gebonden Antropologen) actief, die de universitaire opleidingen verwijt te weinig te doen om de antropologie ook buiten de academie profiel te geven. Daardoor zouden kansen om aansluiten bij huidige problemen gemist worden. Het zou voor de hand liggen dat de verschillende opleidingen proberen om aan te sluiten bij zulke initiatieven. De contacten met de eigen alumni dienen bij alle opleidingen geïntensiveerd te worden, met name door ook alumni die buiten de academie een werkkring gevonden hebben als gastsprekers op de verschillende colleges uit te nodigen. Daarnaast ligt het ook voor de hand om niet-antropologen vanuit deze sectoren bij dergelijke discussies te betrekken zodat die kunnen aangeven wat potentiële toekomstige collega’s van afgestudeerden in de antropologie verwachten. Een waardevol initiatief van de studenten in samenhang daarmee is ook de jaarlijkse arbeidsmarkt van LaSSA (Landelijke Studenten Samenwerking Antropologie) waar allerlei verschillende beroepsmogelijkheden gepresenteerd worden. Meer steun vanuit de opleidingen voor dit studenteninitiatief (bijvoorbeeld doordat ieder jaar één opleiding als gastorganisatie zou optreden) zou wenselijk zijn. Naast steun aan zulke praktische initiatieven is het ook belangrijk de implicaties van het bovenstaande voor de opzet van de studie door te denken. Juist omdat cultuurverschil in veel landen nu zo’n – vaak letterlijk – brandende kwestie is geworden, is het van groot belang dat antropologen op grondige wijze ingevoerd worden in het antropologisch cultuurdebat, met alle klemmen en voetangels die daarin schuilen. Simplificerend kan gezegd worden dat het maatschappelijk debat in veel Europese landen nu beheerst wordt door twee volstrekt tegengestelde visies op ‘cultuur’: • • enerzijds cultuur als een min of meer vaststaand gegeven (het zogenaamde ‘essentialistisch cultuurbegrip) waarbij culturele verschillen een vast gegeven zijn, waarvan men moet uitgaan, en anderzijds cultuur als een huls die mensen achter zich moeten laten voor een geslaagde integratie in het ‘gast’-land. Van antropologen mag verwacht worden dat zij zulke simplificerende visies – cultuur als stereotype, dan wel cultuur als probleem – kunnen overstijgen, en oog hebben voor culturele dynamiek, maar tegelijk voor de kracht van bepaalde culturele overleveringen. Daarvoor is dan wel een gedegen opleiding nodig die recht doet aan alle ambivalenties van de wijze waarop mensen hun culturele omgeving vormen en er tegelijk door gevormd worden. Grondige studies van oudere en nieuwere antropologische monografieën zijn nog altijd de koningsweg daartoe. 36 QANU / Culturele Antropologie Variaties en keuzemogelijkheden tussen de opleidingen De commissie wil ten slotte signaleren dat de invoering van het bachelor-masterstelsel de bestaande variaties tussen de antropologie-opleidingen in Nederlanden niet heeft doen afnemen. Integendeel, de opleidingen blijken, voortbouwend op het bestaande, op verschillende wijze gereageerd te hebben op de uitdagingen van dit nieuwe stelsel zodat een aantrekkelijk keuzepalet is blijven bestaan waarbij elke opleiding eigen accenten legt. De landelijke taakverdeling, zoals die sinds het einde van de jaren zeventig binnen de Nederlandse antropologie geëffectueerd is – waarbij in onderlinge afspraak iedere opleiding eigen regionale en thematische zwaartepunten toegewezen kreeg – blijkt nog steeds haar vruchten af te werpen. Het is echter van groot belang dat studenten ook in de nieuwe opzet op deze taakverdeling kunnen inspelen door bijvoorbeeld keuzeonderdelen elders te volgen. Daarnaast vallen ook interessante verschillen op tussen de opleidingen in de wijze waarop de studie is opgezet binnen het nieuwe stelsel. Zoals hierboven al werd aangegeven streven alle opleidingen ernaar om door de hele studie heen (en niet slechts in de masterfase) de studenten empirische onderzoekservaring te geven in wisselwerking met algemener onderwijs. Maar de wijze waarop dit gebeurt loopt uiteen (een langdurig bachelor leeronderzoek in Utrecht; een korter maar evenzeer begeleid bachelor leeronderzoek in Leiden; voortdurende wisselwerking tussen kleinere onderzoeksopdrachten en onderwijs aan de andere opleidingen). In samenhang daarmee verschilt ook de opzet van de masterprogramma’s (meer of minder ruimte voor eigen leeronderzoek in samenhang met verschillen in de eigen bacheloropleiding). Zulke praktische verschillen vereisen wel nadrukkelijk aandacht aan de voorwaarden waaronder bachelorstudenten kunnen instromen in masteropleidingen vanuit zusterinstellingen. Maar de commissie acht het van groot belang dat een dergelijke mobiliteit gehandhaafd of zelfs verder bevorderd wordt. De interessante variëteit die de Nederlandse antropologie biedt dient benut te worden om studenten verder te stimuleren. Ook het aanbod van een breed scala aan masteropleidingen die voor antropologie studenten interessant zijn is een positief punt. Het voorbeeld van de tweejarige masteropleiding Afrika studies, die het landelijke Afrika Studiecentrum in samenwerking met het departement antropologie van Leiden heeft ontwikkeld, doet hopen dat ook bijvoorbeeld voor Azië en Latijns-Amerika dergelijke op landelijke samenwerking berustende tweejarige masteropleidingen gerealiseerd kunnen worden. QANU / Culturele Antropologie 37 38 QANU / Culturele Antropologie DEEL II: DE AFZONDERLIJKE OPLEIDINGSRAPPORTEN QANU / Culturele Antropologie 39 40 QANU / Culturele Antropologie 1. De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen Inleiding De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit heeft de afgelopen jaren ingrijpende veranderingen doorgemaakt: • • • een verdergaande samenwerking van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, de doorvoering van het bachelor-masterstelsel waarbij een aantal originele keuzes werden gemaakt, een periode van bezuiniging gecombineerd met een aanzienlijke stijging van het studentenaantal. De commissie wil de afdeling ermee complimenteren dat deze veranderingen door grote inzet van de staf uitgemond zijn in een gestroomlijnd en in grote lijnen overtuigend programma, dat – zoals blijkt uit de verdere stijging van het studentenaantal – ook de studenten aanspreekt. De opleiding is als geheel kwalitatief aan de maat. In het licht van de verbeterdoelstelling wil de commissie in dit visitatierapport evenwel nog een aantal punten voor reflectie meegeven. De overgang naar het bachelor-masterstelsel, in combinatie met een herstructurering in de samenwerking tussen antropologie en ontwikkelingsstudies, heeft hier wel tot enige problemen geleid, mede doordat er relatief weinig fte’s voor studiebegeleiding beschikbaar waren en die posten ook nog wisselend bezet werden. Inmiddels is men erin geslaagd grotere duidelijkheid te creëren, maar verdere versterking van de studiebegeleiding blijft dringend gewenst. Het bachelorprogramma, nu gebaseerd op een combinatie van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, vertoont een duidelijke samenhang. De wisselwerking tussen algemene colleges en het leerproject verschaft een lijn door de jaren heen. De commissie blijft zich afvragen of het programma, vooral in de eerste twee jaar, niet wat te licht is. Enige uitbreiding van de keuzeruimte dan wel verzwaring van onderdelen van het hoofdvak zou hier een oplossing kunnen brengen. Het masterprogramma, dit jaar voor het eerst opgestart, heeft een wel zeer gestroomlijnde opzet. De problemen van een éénjarige master komen zodoende sterk naar voren: het veldwerk wordt strak ingeperkt (terwijl studenten benadrukken dat een langere periode in het veld het niveau van de scriptie ten goede komt en hun kansen op de arbeidsmarkt ten goede komen), en er zal een zeer intensieve begeleiding door de staf nodig zijn om studenten in enkele maanden na hun veldwerk hun scriptie te doen voltooien. Lukt dit niet, dan komt er overlap met het volgend jaar en krijgt de staf een dubbele belasting. Vooral dit laatste punt baart de commissie enige zorg, omdat de druk op de staf door de al genoemde combinatie van bezuiniging en sterke groei van de studentenaantallen verder is toegenomen. De kwaliteit van het personeel is overtuigend. Het overgrote deel van de docenten is gepromoveerd en hoogleraren doceren ook in de eerste jaren. Maar het is ook duidelijk dat de invoering van het bachelor-masterstelsel tot een verdere intensivering van het onderwijs heeft geleid. Hoopgevend is dat de financiële situatie van de afdeling nu gereguleerd is zodat vrijgekomen posities – bij voorbeeld door pensionering – inderdaad vervuld kunnen worden. Bovendien verklaart de faculteit zich bereid tot verdere financiële injecties. Het blijft niettemin van groot belang de onderzoekstijd van de staf te beschermen zodat de eenheid van onderwijs en onderzoek niet in gevaar komt. De commissie vraagt zich ook af of enige beperking in het streefgetal voor masterstudenten (er wordt nu gedacht aan een instroom van QANU / Culturele Antropologie 41 zestig per jaar voor beide masters samen) niet wenselijk is om de ambitieuze doelstellingen te kunnen verwezenlijken. In de zelfstudie wordt grote nadruk gelegd op de theoretisch-wetenschappelijke signatuur van deze opleiding. De commissie was, op grond van de door haar gelezen scripties, eerder onder de indruk van de leesbare etnografie en de degelijke analyse van gegevens in de door haar gelezen scripties – meer dan van de wijze waarop verband werd gelegd met bredere theoretische debatten. Wellicht zou dit laatste aspect nog wat meer aandacht in het onderwijspakket moeten krijgen, zeker als het gezien wordt als gezichtsbepalend voor de opleiding. Daarnaast valt de enigszins gesloten opzet van deze opleiding op: minors moeten bij voorkeur binnen de eigen faculteit gedaan worden; studenten moeten gestimuleerd worden om direct door te stromen naar de master, bij voorkeur ook in eigen huis. Een wat opener opstelling is aan te bevelen. De ligging van Nijmegen vlak bij de grens biedt mogelijkheden om vooral Duitse studenten aan te trekken – bijvoorbeeld in de master (dat gebeurt nu al, maar deze internationalisering zou verder gestimuleerd kunnen worden). Eén van de voordelen van de bachelor-masteropzet is, naar de mening van de commissie, dat studenten een pauze kunnen nemen om nog wat rond te kijken voor ze aan hun master beginnen. Het verdient ook overweging om de mogelijkheid van uitstroom na de bachelor open te houden; het is immers nog allerminst duidelijk of daar toch niet in de praktijk, zowel onder studenten als op de arbeidsmarkt, vraag naar zal bestaan. Ook bij deze opleiding is overigens verdere aandacht in het onderwijs – vooral bij Culturele Antropologie – aan uiteenlopende arbeidsmogelijkheden dringend gewenst. Alles tezamen oordeelt de commissie positief over de slagvaardige manier waarop de afgelopen jaren is ingespeeld op ingrijpende veranderingen, en over de nieuwe studieprogramma’s die van daaruit opgebouwd zijn. 42 QANU / Culturele Antropologie Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHO nummer Bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies CROHO 50253 (was 56614) Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Bachelor WO 180 BSc Voltijd Nijmegen 31 december 2007 Nee Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHO nummer Masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies CROHO 60253 (was 66614) Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Master WO 60 MSc Voltijd Nijmegen 31 december 2007 Nee Vooraf Het voorliggende rapport van de visitatiecommissie Culturele Antropologie bevat het oordeel over één bachelor- en één masteropleiding die de Radboud Universiteit Nijmegen ter beoordeling aan de commissie heeft aangeboden. 1.1. Structuur en organisatie van de faculteit De opleiding Culturele Antropologie is onderdeel van de faculteit Sociale Wetenschappen en wordt verzorgd door het onderwijsinstituut der maatschappijwetenschappen. Dit instituut is een van de drie onderwijsinstituten van de faculteit. De andere twee onderwijsinstituten zijn: het onderwijsinstituut der psychologie en kunstmatige intelligentie; en het onderwijsinstituut der pedagogische wetenschappen en onderwijskunde. De directeur van het onderwijsinstituut is primair verantwoordelijk voor het onderwijs binnen het onderwijsinstituut: Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, Communicatiewetenschap en Sociologie. De directeur van het onderwijsinstituut wordt geadviseerd door opleidingscommissies. Deze commissies bestaan uit drie stafleden en drie studentleden. Voor het onderzoek kent de faculteit een overeenkomende instituutsstructuur. Voor de opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies is het NISCO (Nijmegen Instituut voor Sociaal en Cultureel Onderzoek) het onderzoeksinstituut. QANU / Culturele Antropologie 43 De vorige visitatiecommissie heeft nog twee aparte opleidingen beoordeeld: Culturele Antropologie en Sociologie van de niet-westerse samenlevingen (Ontwikkelingsstudies). In 19992000 zijn deze opleidingen gefuseerd tot Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen. Deze opleiding kende een gemeenschappelijke basisopleiding van drie semesters en een specialisatiefase van vijf semesters met twee afstudeerspecialisaties: Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Vanaf 1 september 2004 is de naam van de opleiding ‘Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies’. 1.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Verificatiepunten: De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten. De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld. Vooraf De bachelor-masterstructuur is in het studiejaar 2002-2003 van start gegaan en wordt cohortsgewijs ingevoerd. Dit betekent dat ten tijde van het bezoek (november 2005) het bachelorprogramma net één maal volledig was doorlopen en dat het masterprogramma net gestart was. Dit betekent dat het oordeel van de visitatiecommissie mede gebaseerd is op de voornemens en verwachtingen. Bachelor-master De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies is in het studiejaar 2002-2003 van start gegaan. In het studiejaar 2004-2005 is het driejarige bachelorprogramma geheel ingevoerd. In september 2005 is de eerste groep studenten ingestroomd in de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is de structuur van de opleiding (zoals hierboven is beschreven) min of meer gehandhaafd: een gemeenschappelijk eerste jaar en daarna de keuze tussen twee afstudeerdifferentiaties (Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies). Na de eerste ervaringen met het nieuwe bachelorprogramma heeft een kleine commissie gekeken naar de mogelijkheden om het programma beter te structureren en efficiënter te organiseren. De noodzaak daartoe werd versterkt door universitaire bezuinigingen. Door een structureel tekort op de onderwijsbegroting moest de staf worden ingekrompen. Hierdoor is met ingang van het studiejaar 2004-2005 de opleiding geherprogrammeerd tot een generieke bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies met een grotendeels gemeenschappelijk onderwijsprogramma en beperkte mate van differentiatie. Deze bacheloropleiding wordt cohortsgewijs ingevoerd. Daarnaast heeft een verzwaring van de propedeuse plaatsgevonden en zijn er in elk studiejaar leerprojecten ingevoerd om de integratie van theorie en onderzoek te bevorderen. Voor studenten die vóór 2004 met de bacheloropleiding begonnen zijn geldt dat zij het onderwijsprogramma kunnen volgen waarvoor zij zich hebben ingeschreven. Hiervoor is een overgangsregeling gemaakt die geldt voor een periode van maximaal zes jaar. In de zelfstudie wordt kort aangegeven hoe de stand van zaken is met betrekking tot de afbouw van de oude ongedeelde opleiding en hoe de overgang van het oude ongedeelde programma naar de bachelor-masterstructuur plaatsvindt. De overgangsregeling die hier44 QANU / Culturele Antropologie toe in het onderwijs en examenreglement is beschreven is in het zelfstudierapport opgenomen. Tijdens de gesprekken heeft de commissie geen klachten gehoord noch van studenten noch van docenten over de afbouw van de oude opleidingen. Wel werd aangegeven dat de voorlichting over afbouw wat rommelig was. Dit werd nog versterkt door de herstructurering van het bachelorprogramma. Oordeel: De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is. 1.3. Het beoordelingskader 1.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bachelor In de zelfstudie staat beschreven: “De bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies is opgezet als een onderdeel van een wetenschappelijk opleidingstraject dat zijn afronding vindt in de aansluitende masteropleiding binnen het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen. Het uiteindelijke doel is de opleiding van academisch geschoolden in de domeinen van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies. Dit betekent dat de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding voortvloeien uit de eisen van een wetenschappelijke opleiding die voorbereidt op beroepsuitoefening op academisch niveau in het brede werkveld van vraagstukken van culturele diversiteit en ontwikkeling. Deze domeinen vragen om een combinatie van wetenschappelijke kennis en expertise voortvloeiend uit wetenschappelijke theorievorming en onderzoek, met het praktische vermogen om vraagstukken op het gebied van culturele diversiteit en ontwikkelingsvraagstukken inzichtelijk te maken en tot een oplossing te brengen. De nadruk ligt in de opleiding dan ook zowel op het leren uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek als op vaardigheden die direct van belang zijn voor beroepsmatig handelen.” De domeinen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies omvatten twee uiteenlopende wetenschappelijke tradities.Van beide tradities is een beschrijving opgenomen in de zelfstudie. Deze is als bijlage 1 bijgevoegd. In bijlage 2 zijn de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding opgenomen. De masterspecialisatie Ontwikkelingsstudies heeft via onder meer de postdoctorale opleiding Ontwikkelingsstudies nauwe contacten met de beroepspraktijk. In deze opleiding participeren de belangrijkste werkgevers voor toekomstige afgestudeerden. Deze opleiding is mede ontwikkeld op basis van gesprekken met potentiële werkgevers. Het IOWO-rapport Loopbanen alumni faculteit sociale wetenschappen uit 2003 laat zien dat het werkterrein van afgestudeerden van de opleiding erg gevarieerd is. Een gemeenschappelijke QANU / Culturele Antropologie 45 noemer bij de beroepen van afgestudeerden is dat zij een grondige wetenschappelijke vorming en training in het uitvoeren en interpreteren c.q. toepassen van empirisch onderzoek vergen. De opleiding heeft voor de positionering van de opleiding een vergelijking uitgevoerd op programmaniveau met de zusterfaculteiten in Nederland. Nijmegen is de enige opleiding die dit gedaan heeft. Uit die vergelijking blijkt dat de opleidingen aan de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit een opleiding in de Culturele Antropologie en de Sociologie der nietwesterse samenlevingen aanbieden. De Universiteit Utrecht en de Universiteit Leiden kennen een combinatie van Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie. Alleen Nijmegen kent de combinatie Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Daarmee is de opleiding uniek in Nederland. Internationale vergelijking van de opleiding is lastig. Veel buitenlandse opleidingen in het domein culturele antropologie en ontwikkelingsstudies zijn op heel verschillende wijze georganiseerd en vormgegeven. De in Nijmegen aangeboden opleiding heeft een sterk multidisciplinair karakter en een breed toepassingsgebied. Voor de internationale vergelijking is vanwege de uitgebreide wetenschappelijke contacten gekozen voor een vergelijking op programmaniveau van opleidingen in Nieuw Zeeland, Canada, Australië, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Finland, Italië en Zwitserland. Een uitgebreide analyse op programmaniveau heeft plaatsgevonden en is als bijlage in de zelfstudie opgenomen. De commissie is van mening dat deze internationale vergelijking op een degelijke manier gedaan is en dat de opleiding zich hiermee in positieve zin onderscheidt van de overige opleidingen. De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate beantwoord aan de eisen die daarin aan een bacheloropleiding worden gesteld. Daarnaast heeft de commissie syllabi bekeken en ook daaruit blijkt een goede aansluiting bij het referentiekader. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een bacheloropleiding Antropologie. Master In de zelfstudie staat beschreven: “De masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies is opgezet als het laatste onderdeel van een wetenschappelijk opleidingstraject dat tot doel heeft academisch geschoolden in het domein van de culturele antropologie en van ontwikkelingsstudies op te leiden. Deze domeinen vragen om een combinatie van wetenschappelijke kennis en expertise voortvloeiend uit wetenschappelijk onderzoek, met het praktische vermogen om vraagstukken op het gebied van culturele diversiteit en ontwikkelingsvraagstukken inzichtelijk te maken en tot een oplossing te brengen. De nadruk ligt in de opleiding op het leren uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de masteropleiding krijgen studenten een dusdanige wetenschappelijke vorming dat zij na hun afstuderen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek zullen kunnen verrichten. Anderzijds 46 QANU / Culturele Antropologie worden zij gevormd tot mensen die op een kritisch wetenschappelijke manier kunnen participeren in functies op hoger academisch niveau, waarin zij een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van vraagstukken met betrekking tot culturele diversiteit en ontwikkelingsvraagstukken. Naast een interesse in de waarde van uiteenlopende culturele tradities en leefwijzen en een directe betrokkenheid bij die groepen mensen die in sociaal-cultureel, economisch en/of politiek opzicht gedepriveerd (dreigen te) raken, beschikken zij over een goed analytisch vermogen en de vaardigheid om eigen onderzoeksresultaten of die van anderen te interpreteren, te vertalen en te communiceren naar collega-wetenschappers, beleidsinstanties en een groter publiek.” De domeinen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies omvatten twee uiteenlopende wetenschappelijke tradities.Van beide tradities is een beschrijving opgenomen in de zelfstudie. Deze is als bijlage 1 bijgevoegd. In bijlage 2 zijn de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding opgenomen. In de masteropleiding worden studenten opgeleid om als wetenschappelijk gevormde cultureel antropologen en ontwikkelingsdeskundigen werkzaam te zijn in een breed scala van functies, zoals onderzoeker, docent/trainer, cultureel medewerker (zoals aangegeven in het IOWO rapport Loopbanen alumni faculteit sociale wetenschappen, Nijmegen 2003, p. 46-53). Dit bemoeilijkt het maken van een eenduidige aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt. Voor de landelijke vergelijking en voor de internationale vergelijking geldt voor de masteropleiding hetzelfde als voor de bacheloropleiding (zie hierboven). De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding Antropologie en Ontwikkelingsstudies worden gesteld. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de masteropleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Antropologie. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Bachelor Voor de Dublin-descriptoren kennis en inzicht, toepassing van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden staat in de zelfstudie uitgebreid aangegeven hoe deze vertaald zijn in eindtermen en hoe deze in het programma tot uiting komen (zie ook de bijlage). QANU / Culturele Antropologie 47 De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelorkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor. Master Voor de Dublin-descriptoren kennis en inzicht, toepassing van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden staat in de zelfstudie uitgebreid aangegeven hoe deze vertaald zijn in eindtermen en hoe deze in het programma tot uiting komen (zie ook de bijlage). De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Bachelor De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies is een academische opleiding die in eerste instantie is bedoeld als doorstroomfase naar een aansluitende éénjarige masteropleiding. De bacheloropleiding richt zich expliciet niet op uitstroom naar de beroepspraktijk. De eindtermen van de bacheloropleiding zijn afgeleid van en afgestemd op de aansluitende masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot deze masteropleiding. Daarnaast geeft het bachelordiploma onder bepaalde voorwaarden toegang tot de tweejarige researchmasteropleiding Social Cultural Science. Aanvullende voorwaarden voor toelating zijn studieprestaties en motivatie (er worden geen eisen gesteld aan de inhoud van het bachelorprogramma). Verwacht wordt dat studenten met het bachelordiploma ook nationaal en internationaal toegang krijgen tot vergelijkbare en verwante wetenschappelijke masteropleidingen. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten gesteld worden aan een weten48 QANU / Culturele Antropologie schappelijke bacheloropleiding Antropologie en Ontwikkelingsstudies. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot minstens één masteropleiding op wetenschappelijk niveau. Master De eindtermen van de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies zijn geformuleerd op basis van wat in het internationale vakgebied van de sociale en culturele antropologie gangbaar is (zie ook F1). De docenten zijn actief in onderzoeksnetwerken en gebruiken deze ervaring in hun onderwijs. In de eindtermen van de masteropleiding is veel aandacht voor het opdoen van ervaring in wetenschappelijk onderzoek. De eindtermen van de masteropleiding zijn afgestemd op vervolgopleidingen die leiden tot verdere specialisatie in het vakgebied. De verwachting is dat afgestudeerden ook toegang krijgen tot (inter)nationale vergelijkbare en verwante vervolgopleidingen, zoals bijvoorbeeld gespecialiseerde MA en PhD-opleidingen in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en diverse andere landen. De masteropleiding leidt studenten op om als wetenschappelijk gevormd cultureel antropoloog en ontwikkelingsdeskundige werkzaam te zijn in een breed scala van functies, zoals onderzoeker, docent/trainer, cultureel medewerker et cetera. Uit het eerder genoemde alumnionderzoek van het IOWO blijkt dat afgestudeerden op een breed terrein werkzaam zijn. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten gesteld worden aan een wetenschappelijke masteropleiding Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: +. 1.3.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bachelor In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de inhoud van het programma van de verschillende jaren. In 2002 is het bachelorprogramma van start gegaan en in 2004-2005 het nieuwe geherstructureerde programma. QANU / Culturele Antropologie 49 In bijlage 3 is het bachelorprogramma voor alle jaren met vakgebied, werkvorm, toetsvorm en studiepunten opgenomen. Het bachelorprogramma is gebaseerd op drie pijlers: 1. theoretische vorming, 2. thematische probleemvelden waarin theorie geoperationaliseerd wordt en 3. wetenschappelijke onderzoeksvorming. Een fundamenteel vertrekpunt van de bacheloropleiding is de interactie tussen onderwijs en onderzoek, in principe komt dit terug in alle programmaonderdelen. Vrijwel alle docenten die onderwijs verzorgen binnen de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies zijn werkzaam als onderzoeker in de facultaire onderzoeksprogramma’s van het NISCO ( Nijmegen Institute for Social Cultural research). Enkele programma’s van de sectie Culturele Antropologie en Ontwikkelingstudies maken deel uit van de door de KNAW erkende Nederlandse onderzoeksschool CERES. Veel stafleden zijn ook betrokken bij (inter)nationale onderzoeksnetwerken (zie ook F1). Het bachelorprogramma wordt zoals hierboven is aangegeven aangeboden in drie pijlers: 1. Theoretische vorming: hierin wordt het paradigmatische en hypothetische karakter van de theorievorming in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies benadrukt en komen verschillende perspectieven en interpretaties aan de orde. Centrale thema’s uit het onderzoeksprogramma van het NISCO komen hierin aan de orde. 2. Probleemveldgerichte vorming: deze bestaat uit een reeks thematische cursussen waarin perspectieven uit de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies geanalyseerd worden vanuit de verbondenheid met de historische en de actuele maatschappelijke en culturele context. Bij antropologie is gekozen voor de thema’s ‘economie en cultuur’ en ‘religie en gender’. Deze thema’s sluiten aan bij het onderzoeksprogramma van de sectie. Bij ontwikkelingsstudies staan de velden ontwikkelingssamenwerking, niet-gouvernementele organisaties en Civil Society centraal, ook dit sluit aan bij onderzoeksthema’s. 3. Onderzoeksvaardigheden: in programmaonderdelen die gericht zijn op onderzoeksvorming wordt systematisch aandacht besteed aan wetenschappelijk verantwoord verzamelen, interpreteren en afwegen van informatie om te komen tot een conclusie, advies of beslissing. In de leerprojecten die in elk studiejaar gegeven worden, leren studenten een leeronderzoek opzetten en uitvoeren. In elk volgend jaar worden deze vaardigheden verder verdiept en worden complexere vraagstellingen behandeld. In het derde bachelorjaar wordt daarbij een kort wetenschappelijk verslag geschreven van een onderzoek dat de studenten onder begeleiding van ervaren onderzoekers uitvoeren en dat aansluit bij de thema’s die docenten aanbieden uit het lopend onderzoek. Op deze wijze komen studenten in ruime mate in contact met de praktijk van actueel wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek voor het leerproject 3 kan in sommige gevallen ook in een ontwikkelingsland worden gedaan, namelijk wanneer studenten ingeschakeld worden bij opdrachtonderzoek voor Nederlandse Medefinancieringsorganisaties of de NCDO. Onderzoeksvaardigheden worden vanaf het begin systematisch opgebouwd, waarbij de studenten in elk studiejaar alle fasen van de empirische cyclus doorlopen Hoewel de bacheloropleiding niet direct opleidt voor de beroepspraktijk, wordt er in de thema’s die in het onderwijs aan de orde komen aandacht geschonken aan de relatie met de beroepspraktijk. Voorbeelden daarvan zijn de onderzoeksthema’s in de leerprojecten en presentaties in werkcolleges en practica die aansluiten bij de eisen van het beroepenveld. 50 QANU / Culturele Antropologie De commissie vindt het positief dat er vanaf het begin voldoende aandacht is voor monografieën. De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd. De commissie heeft een positief oordeel over deze kernvakken. Gezien het bovenstaande, de bevindingen tijdens het bezoek en de nagezonden informatie is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke bacheloropleiding worden gesteld. Master In het studiejaar 2005-2006 gaat voor het eerst de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies van start. Het programma heeft twee afstudeerrichtingen: de richting Culturele Antropologie en de richting Ontwikkelingsstudies. In bijlage 3 is het masterprogramma met programmaonderdelen, werkvorm, toetsvorm en studiepunten opgenomen. In de masteropleiding staat de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek centraal. Het onderwijs wordt verzorgd door docenten die tevens wetenschappelijk onderzoek doen in het facultaire onderzoeksprogramma van het NISCO. Veel stafleden zijn ook betrokken bij (inter)nationale onderzoeksnetwerken (zie ook F1), waardoor er een goede aansluiting is tussen onderwijsprogramma en actuele wetenschappelijke theorievorming. In beide afstudeerrichtingen doet de student een leeronderzoek en schrijft een scriptie. Scriptie-onderzoek wordt over het algemeen uitgevoerd in het kader van de onderzoeksprogramma’s van begeleidende docenten. Studenten maken daarbij zelf een keuze uit dit aanbod en komen daarmee direct in aanraking met de actuele praktijk van het wetenschappelijk onderzoek. Bij de afstudeerrichting Culturele Antropologie is het centrale thema Cultuur en Mobiliteit. Bij de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies is het centrale thema Armoede, Ongelijkheid en Internationale Samenwerking (Poverty, Inequality and International Cooperation). Dit zijn binnen de antropologie en ontwikkelingsstudies actuele thema’s. Het programmaonderdeel methoden van onderzoek D bouwt voort op de verkregen kennis en vaardigheden in de cursussen en de leerprojecten in het bachelorprogramma. Het doel van deze cursus is om studenten te leren zelfstandig verschillende analysemethoden op een gefaseerde en cumulatieve wijze toe te passen op door hen zelf verzameld onderzoeksmateriaal. Hierdoor zijn studenten in staat in het masterprogramma zelfstandig onderzoek uit te voeren. In het afstudeerwerk en in de thematische en regionale specialisatie wordt waar mogelijk aangesloten bij een eventuele latere beroepspraktijk. De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en recente scripties gelezen en beoordeeld (zie ook F20). Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding worden gesteld. QANU / Culturele Antropologie 51 Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Voor de zowel de bachelor- als de masteropleiding wil de commissie opmerken dat ze de scriptiewerkplaats een zeer goed initiatief vindt. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bachelor De opleiding heeft het onderwijs doorgelicht op het concretiseren van de eindtermen. De opleiding heeft een uitgebreid overzicht gepresenteerd waarin is aangegeven wat de bijdrage van de verschillende cursussen is aan de verschillende eindtermen en ingedeeld naar het onderscheid in kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes. Daarnaast presenteert de opleiding in de zelfstudie een uitgebreid overzicht van de verschillende vaardigheden die per cursus worden aangeleerd. In de studiegids worden de leerdoelen per cursus uitgebreid en adequaat beschreven. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het bachelorprogramma een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Master De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie een relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen van het masterprogramma en de eindtermen van de opleiding, ingedeeld naar kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt goed te identificeren. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het masterprogramma een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. 52 QANU / Culturele Antropologie F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Bachelor In de opbouw van het bachelorprogramma wordt gestreefd naar een evenwichtige verdeling van de eerder genoemde pijlers: theoretische, thematische en methodische en onderzoekstechnische onderdelen. Het theoretisch deel heeft de grootste omvang (69 ECTS-studiepunten), de onderzoeksvorming omvat 51 ECTS-studiepunten en de probleemveldgerichte vorming beslaat 42 ECTSstudiepunten. De opbouw van het programma gaat van meer inleidend naar meer verdiepend en verbredend. In de beschrijving in de zelfstudie wordt de samenhang en wisselwerking tussen de verschillende onderdelen en de opbouw binnen en tussen de pijlers in het programma duidelijk aangegeven. De inhoudelijke samenhang wordt gewaarborgd door een zorgvuldig evenwicht tussen herhaling en cumulatie. Ingangseisen van vervolgvakken zijn bijvoorbeeld het succesvol afronden van inleidende vakken. Daarnaast zijn er individuele docenten die vakken verzorgen in verschillende jaren, daardoor kunnen zij voorkennis en ingangseisen toetsen. Voorts is er periodiek overleg tussen docenten waarin mede gekeken wordt hoe overlap voorkomen kan worden. De commissie is van mening dat het geherstructureerde programma er in ieder geval op papier goed uit ziet. De leerprojecten in ieder jaar vindt de commissie een goede manier om de samenhang en de opbouw in het programma te stroomlijnen. Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk goed samenhangend studieprogramma volgen. Master Het masterprogramma bouwt voort op het bachelorprogramma en de opbouw in de drie pijlers wordt goed voortgezet in vergelijkbare programmaonderdelen in het masterprogramma. De interne samenhang van het programma wordt mede tot stand gebracht door het centrale thema binnen de twee afstudeerrichtingen: Cultuur en mobiliteit bij de afstudeerrichting Culturele Antropologie en Armoede, Ongelijkheid en Internationale Samenwerking bij de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies. Beide afstudeerrichtingen worden afgesloten met het afstudeerproject. In dit project komt al het geleerde samen tot een geïntegreerd eindproduct. Gezien het bovenstaande, en de opbouw van het programma van gerichte cursussen aan het begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede helft van de master, en de duidelijke stroomlijning van het programma, is de commissie van mening dat studenten een inhoudelijk goed samenhangend programma volgen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. QANU / Culturele Antropologie 53 F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. Bachelor Met ingang van 2002-2003 is het studiejaar verdeeld in vier gelijke onderwijsperioden van 15 ECTS-studiepunten per periode. Ieder periode wordt afgesloten met een collegevrije periode waarin cursussen kunnen worden afgerond. Voor het afronden van een cursus zijn twee gelegenheden per jaar Alle programmaonderdelen hebben een studielast van 3, 6, 9 of 12 ECTS-studiepunten. De studielast per onderdeel wordt berekend op basis van het aantal contacturen en voorbereidings- en verwerkingsuren inclusief tentamenvoorbereiding. Voor de hoeveelheid te verwerken literatuur geldt als norm: vier à vijf pagina’s per uur voor eerstejaars studenten en zeven à acht pagina’s voor tweede- en derdejaars studenten. Deze norm is recent verhoogd tot acht pagina’s per uur voor alle studiejaren. In de programmering van de onderdelen is behalve met spreiding van studielast ook rekening gehouden met de inhoudelijke aansluiting tussen de verschillende onderdelen, per studiejaar en tussen studiejaren zijn daartoe toelatingsvoorwaarden gesteld. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de opleiding uit studentenevaluaties heeft geconstateerd dat de studielast precies goed is. Uit gesprekken met studenten komt echter een ander beeld naar voren, hieruit blijkt dat de studielast, zeker in de eerste jaren van de studie, wellicht wat aan de lage kant is. De commissie heeft met diverse studenten gesproken die er nog een andere studie naast deden. Zij gaven aan dat die extra studie niet tot extra vertraging leidde, maar dat ze in die extra studie wel extra uitdaging en verdieping vonden. Ook docenten gaven aan dat de studielast in de eerste jaren wellicht wat zwaarder kan. Uit de bestudering van de stof en gesprekken met de studenten leidt de commissie af dat de studielast inderdaad, zeker in de eerste jaren van de studie, wellicht wat aan de lichte kant is. Daarbij moet tevens worden opgemerkt dat de hier gevonden studielast in negatieve zin afwijkt van de studielast bij de overige opleidingen. Zij stelt tevens vast dat de opleiding dit zelf niet geconstateerd heeft en derhalve ook geen maatregelen genomen heeft. Wat betreft studiebelemmerende factoren of struikelvakken heeft de commissie geen indicatie dat er problemen zijn. In het kwaliteitszorgsysteem (zie later) zijn voldoende waarborgen om eventuele knelpunten op te sporen en te verhelpen. De studenten gaven ook aan dat er goed naar studenten geluisterd wordt en dat geconstateerde knelpunten daadwerkelijk worden aangepakt. Knelpunten uit het verleden zijn met de invoering van het bachelorprogramma goed opgepakt en aangepast. Strikt kijkend naar het NVAO-facet studielast komt de commissie tot het oordeel dat het programma studeerbaar is en dat factoren die eventueel de studievoortgang zouden belemmeren op adequate wijze worden opgespoord en worden weggenomen. Wel dient de opleiding de studielast goed te blijven volgen zodat de zwaarte van het programma voldoende gewaarborgd wordt. De commissie is van mening dat het programma zoals het nu is, in de eerste jaren wel wat zwaarder kan. Gelukkig worden er maatregelen genomen om het programma inderdaad wat te verzwaren. 54 QANU / Culturele Antropologie Master De geprogrammeerde studielast in het masterprogramma komt op dezelfde wijze tot stand als in het bachelorprogramma. In het masterprogramma is een duidelijke opbouw aangebracht. In het cursorisch onderwijs kunnen studenten zich voorbereiden op het gekozen thema van het leeronderzoek. In de methodencursus en de voorbereiding op het leeronderzoek verwerven studenten gevorderde kennis en vaardigheden met betrekking tot het onderzoek dat ze gaan uitvoeren. Hierdoor worden ze goed voorbereid op het daadwerkelijk uitvoeren van onderzoek. Door deze voorbereiding wordt vertraging zo veel mogelijk voorkomen. Studenten kunnen voor hun onderzoek kiezen uit een beperkt aantal thema’s. Ervaring heeft uitgewezen dat een beperkte keuze een betere structuur biedt en dat studenten hierdoor sneller kiezen. Daarbij is een goede inhoudelijke begeleiding door docenten hierdoor gewaarborgd. Het masterprogramma is pas in 2005 van start gegaan, daarom is het lastig is nu al een oordeel te geven over de studielast en studeerbaarheid van het programma. De studenten die de commissie gesproken heeft, gaven aan het programma behoorlijk zwaar te vinden, maar wel goed te doen. Studenten lijken over het algemeen tevreden over de inhoud en de zwaarte van het programma. Het programma lijkt zeker niet te licht. In het voorgaande was reeds geconstateerd dat het programma evenwichtig is opgebouwd. Voor het masterprogramma lijkt de studielast van een goed (stevig) niveau en het programma is zodanig ingericht dat met een goede inzet van de student het programma binnen de gestelde tijd doorlopen kan worden. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat er sprake is van een inhoudelijk samenhangend programma waarbij de studielast evenwichtig verdeeld is zonder studievoortgang belemmerende factoren (zie ook het voorgaande). Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bachelor De opleiding kent verschillende categorieën instromers: bezitters van een getuigschrift VWO, HBO-propedeuse, HBO en WO, of een colloquium doctum. Het colloquium doctum behelst een toelatingsexamen voor degenen die niet in het bezit zijn van een van bovengenoemde getuigschriften en de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Voor instromers met een VWO-opleiding oude stijl is Wiskunde A verplicht. Instromers met een VWO-diploma nieuwe stijl, met elk profiel, worden rechtstreeks toegelaten. QANU / Culturele Antropologie 55 Bijzondere toelatingsregelingen gelden voor: 1. Bezitters van een propedeutisch getuigschrift van een HBO-opleiding zonder VWO-diploma. Ze worden alleen toegelaten als ze een certificaat van een toets (elders behaald, op VWO wiskunde A-niveau) kunnen overleggen. 2. Bezitters van een propedeutisch getuigschrift van een der andere sociale wetenschappen. Voor hen geldt dat ze in de meeste gevallen een gedeeltelijke vrijstelling van de propedeuse kunnen krijgen, een en ander ter beoordeling van de examencommissie die ook de aanvullende eisen vaststelt. 3. Bezitters van een HBO-diploma of een doctoraaldiploma in een andere discipline. Zij komen in aanmerking voor een schakelprogramma dat toelating geeft tot de aansluitende masteropleiding. De examencommissie stelt voor hen vast welke onderdelen in het schakelprogramma worden opgenomen. 4. Studenten met een buitenlandse vooropleiding. Voor hen geldt dat zij door het College van Bestuur van de universiteit kunnen worden toegelaten tot de opleiding na advies van de decaan van de faculteit, na de examencommissie CAOS te hebben gehoord. Vanaf het studiejaar 2005-2006 wordt er een schakelprogramma aangeboden voor HBO-afgestudeerden. Indien dit schakelprogramma met goed gevolg is doorlopen krijgt de student toegang tot de masteropleiding. Dit schakelprogramma duurt ongeveer twee jaar. Volgens de zelfstudie bestaat de instroom van de reguliere opleiding voor ongeveer 75% uit studenten met een VWO-diploma. Uit evaluatieresultaten en de gesprekken met studenten tijdens het bezoek blijkt dat er weinig problemen zijn in de aansluiting tussen vooropleiding en opleiding. Gezien het boventaande is de commissie van mening dat de opleiding qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Master De toelatingseisen tot de masteropleiding worden uitgebreid vermeld in de onderwijs en examenregeling. De masteropleiding kent een rechtstreekse instroom uit de Nijmeegse bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Ook studenten met een bachelordiploma van verwante universitaire bacheloropleidingen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies worden rechtstreeks toegelaten tot de masteropleiding. Studenten met een HBO-bachelordiploma worden pas toegelaten tot de masteropleiding, wanneer zij een schakelprogramma hebben gevolgd. Dit wordt met ingang van het studiejaar 2005-2006 ingevoerd. Ten slotte kent de masteropleiding een flexibele instroom in het masteronderwijs uit de Nijmeegse bacheloropleiding. Dit houdt in dat studenten die nog niet aan alle eisen hebben voldaan – onder bepaalde voorwaarden – toch tot het onderwijs van de masteropleiding worden toegelaten. Zij moeten dan wel reeds voor 162 EC aan bachelorvakken hebben gehaald; dit betreft alle verplichte onderdelen. Deze studenten kunnen alleen na het overleggen van het bachelordiploma formeel in de masteropleiding worden ingeschreven, waarna de reeds behaalde masteronderdelen ook hun formele geldigheid krijgen. 56 QANU / Culturele Antropologie De opleiding heeft diverse voorlichtingsactiviteiten ontplooid voor aankomend studenten. Studenten uit de bacheloropleiding worden diverse malen uitvoerig voorgelicht. De commissie is van mening dat de instroomeisen voor het masterprogramma voldoende strikt en helder zijn om een goede aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te waarborgen. Instroomgegevens: Zie voor de KUO-cijfers de bijlagen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Bachelor/master Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is v. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bachelor De centrale doelstelling van de bacheloropleiding is dat studenten kennis en vaardigheden verwerven die hen in staat stellen een aansluitende masteropleiding te volgen en hen te trainen in intellectuele en algemeen professionele basisvaardigheden. Deze doelstelling is vertaald in eindtermen. Om dit te realiseren heeft de opleiding gekozen voor het onderwijskundig concept van studentactiverend onderwijs. Dit concept is in 1995 in de opleiding geïntroduceerd. In dit concept wordt een actieve studiehouding en het belang van een actieve beheersing van de eindtermen benadrukt. Na 1995 zijn de meer passieve vormen van kennisoverdracht geleidelijk vervangen door en aangevuld met meer actieve werkvormen. Actieve werkvormen zijn onder meer instructievormen en leersituaties waarin studenten zelf de leerstof analyseren en bewerken en/of waarin ze zich kennis en vaardigheden eigen maken vanuit praktische ervaringen met aspecten van de onderzoekspraktijk. Voorbeelden zijn: zelfstudie- en toepassingsopdrachten, werkgroepen, practica en responsiecolleges. QANU / Culturele Antropologie 57 Docenten hebben naar aanleiding van dit onderwijskundig concept zonodig de didactische aanpak in hun onderwijs aangepast. Studenten werken veel zelfstandig en krijgen dan feedback van docenten. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de ongunstige staf-studentratio een belemmering is voor het verder invoeren van meer studentactiverend onderwijs. Het onderwijsinstituut onderzoekt samen met het IOWO mogelijkheden om het studentactiverend onderwijs minder docent intensief te maken. Inmiddels zijn door het College van Bestuur middelen toegekend voor intensivering van het onderwijs. Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges, werkcolleges, practica/werkgroepen en zelfstudie. In een tabel in de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven wat de verdeling naar werkvormen is in de drie jaren van de bachelor (in de bijlage van de verschillende programmaonderdelen per studiejaar wordt ook een overzicht gegeven van de verschillende werkvormen per cursusonderdeel). Daaruit blijkt een verschuiving in de tijd van hoorcolleges naar een meer interactieve en zelfstandige wijze van werken. Het studentactiverend onderwijs wordt bevorderd door de digitale leeromgeving. Sinds 2002 is het programma Blackboard universiteitsbreed ingevoerd. De commissie is van mening dat de vormgeving en inhoud van het programma adequaat aansluiten bij de eindtermen. De afstemming van vormgeving en inhoud lijkt goed doordacht. Master Voor de masteropleiding geldt hetzelfde onderwijskundig concept als voor de bacheloropleiding: student activerend onderwijs. De centrale doelstelling van de masteropleiding is dat studenten kennis en vaardigheden verwerven die hen in staat stellen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten op het gebied van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies; en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd en autonoom karakter. Deze doelstelling is vertaald in eindtermen. Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges (altijd in combinatie met een andere werkvorm), werkcollege, practicum/werkgroep en zelfstudie. Het grootste deel van de opleiding wordt gevormd door zelfstudie (vooral in de vorm van veldwerk en thesis). In een tabel in de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven wat de verdeling naar werkvormen is in het masterprogramma. Het leeronderzoek en de scriptie hebben het karakter van een practicum. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar adequaat bij aan. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bachelor Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids. In bijlage 3 is in het overzicht van de programmaonderdelen per studiejaar ook de werkvorm en toetsvorm opgenomen. 58 QANU / Culturele Antropologie In de toetsing van de verschillende programmaonderdelen in de bacheloropleiding worden de volgende toetsvormen gebruikt: afsluitend tentamen, deeltentamen, opdracht, werkstuk en verslag, of een combinatie van toetsvormen. De eindtermen hebben betrekking op kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes. Getoetst wordt of de studenten de eindtermen actief beheersen. In bijna alle gevallen vindt de beoordeling plaats door meerdere docenten Studenten gaven aan dat door de werkdruk van de staf, de feedback op schriftelijk materiaal van studenten soms wat te wensen overlaat. Dit werd door de docenten niet ontkend. De commissie beveelt aan hier aandacht aan te besteden. Goede feedback is belangrijk voor studenten, zowel om de kwaliteit van het werk te verhogen, alsook om studenten te blijven motiveren. De bachelorscriptie is de afronding van de bacheloropleiding en is een individueel werkstuk waarin kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes worden getoetst. Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatse, tevoren bestudeerde kernvakken, gesprekken met de studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. De bachelorscripties die commissie heeft gelezen en beoordeeld voldeden aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld (zie ook F20). De studenten zijn over het algemeen tevreden over de wijze van toetsen. Master In de studiegids staat uitgebreid beschreven hoe de toetsing plaatsvindt en wat de criteria zijn voor de verschillende toetsvormen. Ook wordt duidelijk aangegeven welke vakken men eerst gehaald moet hebben alvorens aan vervolgvakken te kunnen deelnemen. De commissie stelt vast dat de regelingen op papier aan de eisen voldoen. De masterscripties (oude stijl scripties) die commissie gelezen en beoordeeld heeft voldeden aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld (zie ook F20). Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + 1.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. QANU / Culturele Antropologie 59 Uit de informatie uit de zelfstudie en de informatie die verkregen is tijdens en na het bezoek blijkt dat het overgrote merendeel van de docenten gepromoveerd is (de reguliere vaste staf is gepromoveerd, tijdelijke staf is soms niet gepromoveerd). De meeste docenten hebben een gecombineerde onderwijs/onderzoek aanstelling. De docenten maken deel uit van het NISCO. Voordat dit instituut werd opgericht waren de meeste docenten lid van de door de KNAW erkende onderzoeksschool CERES, de meeste docenten zijn hier nog steeds lid van. De meeste docenten zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. In het eerste jaar worden drie studieonderdelen verzorgd door hoogleraren. Vrijwel alle reguliere colleges, waarin hoorcolleges centraal staan, worden gegeven door gepromoveerde deskundigen. Het onderzoek van de opleiding in Nijmegen is tijdens de laatste externe evaluatie als goed beoordeeld (het onderzoeksprogramma Culturele Antropologie kreeg een 4. Het onderzoeksprogramma Ontwikkelingsstudies kreeg een 3 op een schaal van 1 tot 5). Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door docenten die tevens onderzoeker zijn in het vakgebied. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Tabel staf-studentratio RUN Jaar Aantal fteonderwijs Aantal ingeschreven studenten Aantal diploma’s Aantal studenten per fte-onderwijs Aantal afgestudeerden per fteonderwijs 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 13,85 14,09 14,24 12,94 459 485 526 510 47 45 66 33 34 37 39 3,4 3,2 4,6 Net als bij de overige opleidingen was het ook bij deze opleiding niet eenvoudig de juiste cijfers over de staf-studentratio boven tafel te krijgen. In het rapport werd een staf-studentratio aangegeven van ongeveer 30 in de jaren 2001-2003 en van ruim 40 in 2004-2005. In de nagezonden informatie werd een staf-studentratio aangegeven van 39 voor het studiejaar 2004-2005. Dit is inclusief de inzet van docenten van de sectie Methoden en technieken. Naast de beschikbare fte’s voor onderwijs is er nog formatieruimte voor onderwijsondersteunende staf op het niveau van het onderwijsinstituut: een directeur (0,5 fte) studiecoördinator (0,6 fte), studieadviseurs (1,2 fte), een management assistente (0,5fte) en een administratief medewerkster (0,4 fte). Daarnaast is er nog enige ondersteuning vanuit het faculteitsbureau. De opleiding geeft aan dat dit tot gevolg heeft dat er relatief veel hoorcolleges gegeven worden 60 QANU / Culturele Antropologie in de bacheloropleiding. In de masteropleiding is gekozen voor intensieve begeleiding met relatief kleine werkcolleges en practica. De opleiding spreekt in de zelfstudie de verwachting uit dat de staf-studentratio, onder andere door uitstroom van oudere stafleden en instroom van jongeren en een stijging van de afstudeerrendementen, in de komende jaren zal verbeteren. Ook door de toekenning van de onderwijsintensiveringsmiddelen zal de staf-studentratio verbeteren. De commissie is van oordeel dat deze staf-studentratio aan de krappe kant is. Het is door de grote inzet van de staf mogelijk met de huidige bezetting een programma van voldoende niveau aan te bieden. Wel is de commissie van mening dat een verdere verslechtering van de staf-studentratio en verzwaring van de onderwijslast voor docenten in de toekomst negatieve effecten kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast vraagt ze aandacht voor de mogelijke roofbouw die op de huidige staf gepleegd wordt, de staf moet naast onderwijs immers ook voldoende tijd aan onderzoek besteden. Deze tijd lijkt te verschuiven naar de vrije tijd. Oordeel: De commissie beoordeelt dit facet met een voldoende. De tendens naar een verslechterende staf-studentratio baart de commissie zorgen. Dit is echter een zaak die de opleiding zelf nauwelijks aan te rekenen is. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De onderwijskundige kwaliteit van docenten wordt door studenten in de onderwijsevaluaties overwegend positief beoordeeld (ruim voldoende tot zeer goed). Ook de vakinhoudelijke kennis van docenten werd door studenten goed beoordeeld. Tijdens de discussies gedurende het bezoek heeft de commissie hierover geen klachten gehoord van studenten. Ook wat betreft de organisatorische realisatie van het programma heeft de commissie geen klachten vernomen. De kwaliteit van het personeel wordt gewaarborgd door een gestructureerd personeelsbeleid. Bij de aanstelling van hoogleraren, UHD’s en UD’s spelen naast kwaliteiten op het gebied van onderzoek, ook vaardigheden op het gebied van onderwijs (doceren, beleidsontwikkeling en planning, ervaring met kwaliteitszorg, vernieuwing van onderwijs en de productie van leer- en studiemateriaal) een rol. Ook in de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt aandacht besteed aan de uitvoering van de onderwijstaken. Op papier is de verdeling in tijdsbesteding onderwijs/onderzoek voor hoogleraren, UHD’s en UD’s 50/50. In de praktijk wordt, mede door de hoge onderwijsbelasting, meer tijd besteed aan onderwijs. Docenten kunnen op vrijwillige basis scholing krijgen in didactiek en ICT. Van deze laatste mogelijkheid is door veel docenten gebruikgemaakt. Junior docenten zijn verplicht een cursus te volgen bij het IOWO (van 300 uur). De commissie vindt over het algemeen de specialismen van de docenten breed genoeg gezien de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding. Volgens de zelfstudie is voor elk curriculumonderdeel een docent verantwoordelijk die onderzoek doet op het betreffende terrein. QANU / Culturele Antropologie 61 Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +. Daarbij wordt aangetekend dat de staf-studentratio krap is. Voor het ook in de toekomst goed kunnen waarborgen van het programma moet de staf-studentratio in de toekomst verbeteren. 1.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. De visitatiecommissie heeft tijdens het bezoek aan de Radboud Universiteit ook de voorzieningen bekeken. De vorige visitatiecommissie was hier niet geheel tevreden over. De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies maakt gebruik van dezelfde onderwijsruimten als de opleidingen Sociologie en Communicatiewetenschap. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de onderwijsruimten de afgelopen jaren sterk verbeterd zijn. Zoals de commissie zelf heeft kunnen zien, zijn er nu voldoende onderwijsruimten beschikbaar en zijn er voldoende mogelijkheden voor studenten om van de computer gebruik te maken. Naast computerzalen zijn er recent in diverse open ruimten informatiezuilen voor studenten geplaatst. Hier kunnen studenten snel digitaal informatie bekijken. De bibliotheek is goed geoutilleerd en wordt veel gebruikt. De bibliotheek heeft geen avondopenstelling, maar de commissie heeft daarover geen klachten gehoord. Veel publicaties kunnen tegenwoordig ook digitaal geraadpleegd worden. De opleiding beschikt over een apart documentatiecentrum voor Pacific Studies en over het documentatie en informatiecentrum CIDIN. Dit informatiecentrum bestaat al 25 jaar en richt zich op het verzamelen en ontsluiten van officiële jaarverslagen en rapporten, en grijze literatuur op het terrein van ontwikkelingsproblematiek en ontwikkelingssamenwerking. Studenten maken hier gebruik van bij het maken van opdrachten en leerprojecten. De opleiding beschikt ook over een speciale scriptiewerkplaats. Dit vindt de commissie een erg goed initiatief en ze heeft van studenten begrepen dat dit goed werkt. Blackboard wordt gebruikt als de digitale leeromgeving en is sinds 2002 in gebruik. Tijdens de gesprekken en de rondleiding zijn geen tekortkomingen geconstateerd. Op basis van de rondleiding, de gesprekken en de informatie in de zelfstudie is de commissie van mening dat er over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimtes en ruimten voor studenten zijn om alleen of in groepjes te werken. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is positief, de huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. 62 QANU / Culturele Antropologie F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten vindt plaats op universitair, facultair en opleidingsniveau. Op universitair en facultair niveau kunnen studenten terecht bij de universitaire Dienst Studentenzaken en bij het facultaire onderwijsdienstverleningscentrum. Studenten kunnen begeleiding en advies krijgen op diverse gebieden van studie en loopbaan of een afspraak maken met een studentendecaan. Studenten kunnen deelnemen aan cursussen en trainingen op het gebied van strategisch studeren, zelfmanagement, presenteren, schrijven, studiestress en tentamenvrees. Bijna afgestudeerden kunnen zich bij de Dienst Studentenzaken oriënteren op de arbeidsmarkt en eventueel een workshop solliciteren volgen. In het Academisch Schrijfcentrum Nijmegen (ASN) kunnen studenten onder begeleiding van speciaal opgeleide tutoren hulp krijgen bij schrijftaken. Ook docenten kunnen er terecht met vragen over de begeleiding van het schrijfproces bij studenten. Voorlichting over de diverse bachelor- en masterprogramma’s wordt op universitair niveau gegeven. Informatie over de opleiding vindt plaats via de studiegids, mailinglijsten en via Blackboard. Op opleidingsniveau zijn er twee studieadviseurs (totaal 0,4 fte) die studenten van de bacheloren masteropleiding begeleiden en adviseren. De studieadviseurs bespreken meestal individuele vragen en problemen van studenten over de opleiding. Zij zijn tevens het eerste aanspreekpunt voor studenten met het oog op de studievoortgang. Door de ingrijpende verandering ten gevolge van de invoering van de bachelor-masterstructuur en de herstructurering van het programma in 2004 krijgen de studieadviseurs veel complexe vragen voorgelegd. Hierdoor ervaren de studieadviseurs toenemende werkdruk. De tevredenheid van studenten over de studieadvisering, zoals is af te leiden uit studentenevaluaties en gesprekken met studenten, neemt af. De commissie is van mening dat 0,4 fte studieadviseur voor de opleiding wel wat aan de krappe kant is. Studievoortgang is een belangrijk aandachtspunt van de opleiding. In het kader van de selecterende functie van het eerste jaar krijgen eerstejaars studenten tweemaal per jaar een schriftelijk advies over hun studievoortgang. Dit advies is niet bindend, maar beoogt de studenten te helpen bij het zelf maken van een keuze. Het eerste advies dat in januari wordt uitgebracht is: ofwel doorgaan, ofwel maak een afspraak met de studieadviseur. Het eindejaarsadvies (in juli) wordt gebaseerd op het aantal tot dan toe behaalde studiepunten. Het advies kan luiden: doorgaan (42-60 ECTS-studiepunten behaald), doorgaan met aantekening (er zijn nog maximaal vier onderdelen waaraan voldaan moet worden), ernstig beraden (nog vijf tot zeven onderdelen moeten worden afgelegd), of stoppen (studenten die minder dan vier onderdelen hebben behaald). Dit laatste advies is niet bindend, maar er zijn wel toelatingsvoorwaarden voor het tweede jaar waar studenten eerst aan voldaan moeten hebben alvorens aan het tweede jaar te kunnen beginnen, namelijk 42 ECTS-studiepunten, waaronder in ieder geval de onderdelen inleiding Culturele Antropologie, inleiding Ontwikkelingsstudies, Methoden van onderzoek a en Statistiek 1. Ook voor het tweede en derde jaar zijn regels opgesteld met betrekking tot de doorstroming. Hieruit volgt geen formeel studieadvies, maar studenten worden op deze wijze geconfronteerd met de stand van zaken. Vertraagde studenten worden gestimuleerd om een afspraak te maken met de studieadviseur om de balans op te maken en eventueel maatregelen te nemen. QANU / Culturele Antropologie 63 Met ingang van 2004-2005 is er een studenten monitoring systeem ingevoerd. Hiermee wordt niet alleen in het eerste jaar, maar bij alle studenten tweemaal per jaar de studievoortgang nagegaan. De commissie stelt vast dat de zelfstudie een goede indruk geeft van de wijze waarop studiebegeleiding, advisering en informatievoorziening geregeld zijn. De opleiding heeft het systeem in de afgelopen jaren verder gestructureerd met het doel een goed inzicht te krijgen in de studievoortgang. De commissie is positief over de wijze waarop dat gebeurd is. Wel stelt de commissie vast dat 0,4 fte voor studieadvisering wat aan de krappe kant lijkt. Dit wordt bevestigd door gesprekken met studenten. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding adequaat geregeld is. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +. 1.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De zelfstudie geeft goed inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg Het onderwijsinstituut MAW (Maatschappijwetenschappen) is verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Er zijn verschillende wijzen waarop geëvalueerd wordt: In een driejaarlijkse cyclus worden alle cursussen door het onderwijsinstituut geëvalueerd. Daarnaast worden elk jaar semesterevaluaties uitgevoerd. Twee maal per jaar wordt er in een bepaald studiejaar een panelevaluatie gehouden met een groep van ongeveer vijftien studenten (samen met een staflid, studieadviseur en studiecoördinator). Aan iedere afgestudeerde wordt gevraagd een exitenquête in te vullen. Indien er aanleiding toe is worden ook andere vormen van evaluatie gehouden. Ten tijde van het schrijven van de zelfstudie was de opleiding bezig om, samen met het IOWO, het onderwijsinstituut en de opleidingscommissie de evaluatie-instrumenten te herijken. Dit om beter aan te sluiten bij de nieuwe eisen van interne en externe kwaliteitszorg. Daarnaast vinden ook op universitair en facultair niveau evaluatieonderzoeken plaats: alumnionderzoeken en instroomonderzoeken. Ook de opleiding zelf houdt elk jaar een instroomonderzoek. Dit om beter inzicht te krijgen in de keuzemotieven van studenten en de voorlichting die ze gekregen hebben. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar studie-uitval en worden er jaarlijks RU-breed tevredenheidsonderzoeken onder studenten gehouden. De opleidingscommissies (recent aparte commissies voor bachelor en master) zijn het centrale orgaan waar onderwijsevaluaties kritisch worden gevolgd en besproken. In de opleidingscom64 QANU / Culturele Antropologie missies zijn studenten en docenten evenredig vertegenwoordigd, vergaderingen en notulen zijn openbaar. De opleidingscommissie brengt gevraagd en ongevraagd advies uit, en neemt ook zelf initiatieven om probleempunten aan te pakken. Met ingang van het studiejaar 2005-2006 worden docenten nog actiever betrokken bij de evaluaties van het onderwijs door middel van docentevaluaties. Deze evaluaties worden schriftelijk uitgevoerd en moeten worden ingediend bij de opleidingscommissie. Op cursusniveau wordt verwacht dat de totaalscore van iedere cursus minstens tussen de 3 en 4 ligt (op een vijfpuntsschaal). Een score onder de 3 wordt opgevat als een negatief resultaat en is voor de opleidingscommissie reden om actie te ondernemen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek geëvalueerd wordt door middel van cursusevaluaties, semesterevaluaties, panelevaluaties, exitenquêtes en aanvullende onderzoeken. Deze evaluaties vinden plaats op verschillende niveaus door verschillende groepen betrokkenen (studenten, docenten, alumni). De toetsbare streefdoelen lijken realistisch. De commissie is tevreden over de goede gestructureerde aanpak van de evaluatie en de breedheid van de evaluaties. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. De kwaliteitszorg lijkt een goede functie te vervullen in de verbetering van het onderwijs. Zoals hiervoor onder F17 al is aangegeven worden de evaluaties gebruikt voor de verbetering van het onderwijs. In de zelfstudie wordt uitgebreid aandacht besteed aan de verbeteringen die naar aanleiding van de vorige visitatie zijn aangebracht. Dit maakt een zeer degelijke indruk. Uit onderwijsevaluaties blijkt over het algemeen een positief oordeel over het onderwijs. In de gevallen waar het oordeel niet zo positief is, wordt dit besproken in de opleidingscommissie en wordt indien nodig actie ondernomen. De leerprojecten worden door studenten veelal positief gewaardeerd, mede door de feedback die ze krijgen van de docenten. In latere studiejaren zijn de studenten wat minder positief over de feedback. Die vonden ze, zoals hiervoor in F10 ook reeds is aangegeven, af en toe wat te beperkt (mede veroorzaakt door de hoge werkbelasting van de staf ). In de zelfstudies wordt beschreven hoe wordt omgegaan met de bevindingen van de diverse evaluaties en onderzoeken die hiervoor onder F17 beschreven zijn. De commissie is van oordeel dat dit op een systematische wijze wordt aangepakt en dat dit leidt tot adequate verbetermaatregelen. Naast de meer formele evaluatie-instrumenten wordt er door de opleiding goed naar klachten van studenten geluisterd en wordt er actie ondernomen om verbeteringen door te voeren. Studenten gaven aan dat binnen de mogelijkheden die er zijn goed wordt geluisterd naar studenten. QANU / Culturele Antropologie 65 De maatregelen die de opleiding na de vorige visitatie genomen heeft om het programma te verbeteren waren uitgebreid opgenomen in de zelfstudie. De commissie heeft kunnen constateren dat de aanbevelingen van de vorige commissie adequaat zijn opgepakt en verwerkt zijn in het huidige programma. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten, docenten, opleidingscommissie, werkveld en alumni worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zie hierboven bij F17 hoe de verschillende evaluaties worden uitgevoerd. De commissie heeft kunnen constateren dat alle relevante betrokkenen in voldoende mate bij de kwaliteitszorg worden betrokken. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +. 1.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie de kwaliteit van de eindwerken/scripties. De commissie heeft voor zowel de bachelor als voor ongedeelde doctoraalopleidingen (masterstudenten zijn nog niet zo ver) een lijst met meest recente scripties opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt, evenwichtig verdeeld over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft minstens één bachelor- en één doctoraalscriptie gelezen. Deze scripties zijn voorafgaand aan het bezoek uitgebreid besproken. De commissie is van mening dat de scripties zeker van voldoende wetenschappelijk niveau zijn en voldoen aan de eisen die aan een bachelor- en afstudeerscriptie voor een wetenschappelijke opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies gesteld mogen worden. Wel heeft de commissie vraagtekens bij de wisselwerking tussen theorie en empirie. De opleiding hecht hier veel belang aan, maar de commissie heeft dat lang niet in alle scripties terug kunnen vinden. Naast de afstudeerwerken hebben de inhoudelijk deskundigen van de commissie ook een aantal kernvakken bestudeerd. 66 QANU / Culturele Antropologie Alles in aanmerking nemende is de commissie van mening dat voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. De facultaire streefdoelen voor onderwijsrendement zijn gesteld op een propedeuserendement van 75% na twee jaar. Voor het postpropedeuserendement wordt gesteld dat er gestreefd wordt dat van de studenten die de propedeuse met succes hebben afgerond 85% een doctoraal (master) diploma haalt bij de opleiding of een verwante opleiding. De opleiding heeft geen apart streefdoel voor de bacheloropleiding geformuleerd. Voor de bacheloropleiding geldt als facultair streefcijfer dat van de studenten die de propedeuse behalen 85% de opleiding met succes afrondt. Dit is in lijn met de opvatting van de opleiding dat de bacheloropleiding voorbereidt op de masteropleiding. Zie ook de bijlagen voor de KUO-cijfers. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + 1.3.7. Internationalisering De commissie heeft in haar eigen referentiekader het element internationalisering opgenomen als belangrijk punt voor een opleiding antropologie. Het is geen NVAO-toetspunt. In de masteropleiding zijn wel buitenlandse studenten en de commissie vindt dat positief. De commissie is evenwel van mening dat de opleiding de activiteiten op het gebied van internationalisering nog wel iets kan uitbreiden. Net als bij andere opleidingen dreigt de nieuwe bachelor-masterstructuur de mogelijkheden van studenten om modules in het buitenland te volgen te beperken (zie verder hoofdstuk 3 van het Algemene Deel). De ligging van Nijmegen, vlak bij de Duitse grens, kan bijzondere mogelijkheden bieden om deze tendens tegen te gaan en de uitwisseling van studenten over de grens te bevorderen. Over het algemeen wil de commissie de opleiding adviseren ‘ de vensters iets meer open te zetten.’ Qua inhoud en gebruikte literatuur bij het onderwijs, en ook wat betreft onderzoek is er zeker een duidelijke internationale oriëntatie. Maar er bestaat een zekere neiging de studenten vast te houden en ze ook bijvoorbeeld door te sluizen naar de eigen QANU / Culturele Antropologie 67 master. Verdere uitwisseling van studenten zowel nationaal als internationaal is zeker aan te bevelen. Algemene opmerkingen/bevindingen van de commissie Positieve punten: • • • • • • • • • Groot enthousiasme en inzet van staf en studenten. Grote waardering van studenten voor de staf. Punten van de vorige visitatiecommissie zijn goed opgepakt en aangepakt, de opleiding heeft een uitgebreide verantwoording hierover opgenomen in de zelfstudie. Zeer intensieve begeleiding in het masterprogramma, goed gestroomlijnd programma. Goede internationale vergelijking van de opleiding met opleidingen in het buitenland. Leerprojecten in elk jaar. Scriptiewerkplaats. Veel monografieën aan het begin van de studie. Goede inzet hoogleraren eerste jaar. Verbeterpunten/ punten voor reflectie: • • • • • • • • • 68 Aansluiting opleiding – arbeidsmarkt. Bij CA bekijken of er toch enige aandacht hiervoor in het programma kan worden ingeruimd. De studie is in het eerste jaar van de bachelor wat te licht. Misschien kunnen studieadviseurs directer betrokken worden bij de kwaliteitszorg? Formulering eigen (opleiding) streefcijfers voor rendementen. Staf-studentratio: is ongunstig. Dankzij de grote inzet van de staf wordt er toch een adequaat programma aangeboden. Zou de examencommissie niet ook een rol kunnen/moeten krijgen in de kwaliteitsbewaking? Dubbelfuncties studiebegeleiding en opleidingscommissie. Internationalisering zou wat sterker kunnen: studenten hechten daar erg aan. Wisselwerking theorie en praktijk in de scripties. QANU / Culturele Antropologie Samenvattend oordeel: De commissie is van oordeel dat de bachelor en masteropleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit . Samenvatting oordelen Bachelor Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Facet + Afbouw Oordeel v + 2. Programma + v v v v v 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + QANU / Culturele Antropologie 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement g v v v v v v v v g v g v v v v 69 Master Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Facet + Geen problemen afbouw Oordeel v + 2. Programma + v v v v v 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + 70 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement g v v v v v v v v g v g v v v v QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1: Doelstellingen van de opleiding Het studieobject van de Culturele Antropologie heeft betrekking op de overeenkomsten en verschillen in gedrag, opvattingen en leefwijzen van mensen in het heden en verleden. Hierbij is een cultuurvergelijkend perspectief essentieel. De volgende, nauw met elkaar samenhangende, thema’s staan centraal in het antropologisch onderzoek: (a) patronen van betekenisgeving, normering en waardering zoals deze tot uitdrukking komen in ritueel en symboliek; religie, ideologie en identiteit; en in materiële artefacten, (b) diverse patronen van sociale verbondenheid zoals verwantschappelijke, etnische, nationale en transnationale sociale bindingen, (c) verschillende patronen van toegang tot en verdeling van bestaansmiddelen, (d) patronen van dominantie en onderschikking (machtsongelijkheid, verzet en processen van in- en uitsluiting). Deze patronen worden onderzocht in alle typen samenlevingen waarbij de aandacht sterk is gericht op continuïteit en verandering. Culturele Antropologie is zowel een beschrijvende als analytische wetenschap waarbij interpretatie en verklaring nauw met elkaar verbonden zijn als elementen in intra- en interculturele vergelijking. De voortdurende spanning in antropologisch onderzoek tussen het bijzondere en het algemene vergt speciale aandacht in de opleiding voor epistemologie en methodologie. Naast het gebruik van kwalitatieve onderzoekstechnieken die gedrag en cultuur benaderen van buitenaf, zijn antropologen vooral gespecialiseerd in kwalitatieve onderzoekstechnieken. Etnografisch veldwerk vormt het hart van de discipline en bestaat uit verschillende technieken zoals participerende observatie en interview, gevalsstudie, life history, netwerkanalyse en social mapping. Deze technieken beogen een samenleving en cultuur vooral van onderaf en binnenuit te begrijpen en verklaren en roepen vragen op over de kenbaarheid en representatie van de Ander (en bij implicatie het Zelf ). Signalement domein ontwikkelingsstudies Ontwikkelingsstudies (Development Studies) is een wetenschapsveld dat amper vijftig jaar oud is. In de eerste helft van de vorige eeuw werden de meeste discussies over vraagstukken van mondiale armoede en rijkdom, van ontwikkeling en onderontwikkeling nog bepaald door een mengsel van sociaal darwinisme en een door klimaat en fysieke omgeving bepaald determinisme. Het moderne begrip ontwikkeling en daarmee het veld van ontwikkelingsstudies dateert uit de wederopbouwperiode van na de Tweede Wereldoorlog, waarin Europees-Amerikaanse ideeën van vooruitgang werden overgedragen op de voormalige koloniën. Ontwikkeling was identiek aan de modernisering van traditionele maatschappijen. Sindsdien heeft het vakgebied een brede vlucht genomen en zijn allerlei deelgebieden in de studie van ontwikkeling opgenomen (agrarische ontwikkelingsstudies, gender en ontwikkeling, milieu en ontwikkeling, conflict en ontwikkeling, et cetera). Ontwikkelingsstudies, soms aangeduid als Internationale Ontwikkelingsstudies, richt zich op de bestudering van processen van ontwikkeling en onderontwikkeling. Ontwikkelingsstudies heeft een expliciet normatief kader: ze bestudeert de historisch gegroeide ongelijke verdeling van middelen en hulpbronnen over landen, regio’s en mensen: ze analyseert de oplossingsstrategieën (emancipatoire projecten) die bedacht en geïmplementeerd zijn ter opheffing van deze ongelijkheid en de reacties die op theorievorming en implementatie zijn gekomen. Daarenboven plaatst ze deze processen in een mondiale context, binnen processen van globalisering en lokalisering. Het uitgangspunt van de opleiding Ontwikkelingsstudies kan worden samengevat met het woord ‘interdisciplinariteit’ . Dat wil zeggen dat de ontwikkelingsproblematiek in al haar facetten centraal staat en dat wordt gepoogd deze vanuit de verschillende disciplinaire invalshoeken te schetsen en te analyseren. ‘Interdisciplinariteit’ was ook al uitgangspunt voor de oprichting van het Derde Wereld Centrum, voorganger van het huidige Centre for International DeveQANU / Culturele Antropologie 71 lopment Issues Nijmegen (CIDIN), ruim dertig jaar geleden. In de loop der jaren hebben deze invalshoeken wat scherper gestalte gekregen, waardoor er momenteel drie centraal staan: (ontwikkelings)economie, politiek en bestuur, cultuur en ontwikkeling. Een tweede belangrijk element betreft de relatie met het beroepsveld. Vanaf haar ontstaan heeft de Nijmeegse opleiding Ontwikkelingsstudies nauwe relaties gehad met potentiële werkgevers en getracht profielen van beroepen te vertalen in aandachtsvelden en trainingen in vaardigheden. Hoewel er dus duidelijke verschillen in traditie, kennisbelang en benaderingswijzen zijn aan te wijzen tussen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, is het natuurlijk ook zo dat beide domeinen veel met elkaar gemeen hebben. Dat speelt niet alleen op het terrein van het vaak buiten-Europese werkveld, maar ook bij de processen die in de beide domeinen worden bestudeerd. Bij Ontwikkelingsstudies spelen thema’s als cultuur en religie in toenemende mate een rol, terwijl het klassieke object van de Culturele Antropologie, de studie van cultuur, in sterke mate bepaald is door processen van ontwikkeling en globalisering. Doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding De doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding zijn beschreven in de Onderwijsen Examenregeling (OER) (bijlage 4). Het doel van de opleiding wordt in artikel 1.3 van de OER als volgt beschreven. Met de opleiding wordt beoogd: a. studenten de theoretische en praktische kennis en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen een masteropleiding in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies of in een aanverwante discipline te volgen; b. studenten de gelegenheid te geven kennis en inzicht te verwerven in de disciplines die van belang zijn voor de studie van problemen van culturele diversiteit en ontwikkeling, zich daarover een kritisch oordeel te vormen en daarover te discussiëren met anderen; c. studenten te trainen in algemene vaardigheden, omvattende intellectuele en algemeen professionele basisvaardigheden (zoals mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, planmatig werken, projectmatig werken, werken in teams, en reflecteren), en academische vaardigheden om vraagstukken met betrekking tot culturele diversiteit en ontwikkeling te kunnen analyseren en op basis daarvan voorstellen voor oplossing ervan te doen en deze te evalueren. De algemene doelstellingen van de opleiding worden nader gespecificeerd in de eindtermen. Ze zijn uitgewerkt voor zowel de propedeutische fase als het overige deel van de bacheloropleiding. De eindtermen voor de bacheloropleiding zijn op een initieel niveau geformuleerd en worden in de aansluitende masteropleiding verder verdiept. In de OER (artikel 1.3: bijlage 4) worden de eindtermen uitgebreid weergeven. Hieronder volgt een samenvatting. 1. Kennis en inzicht: a. Kennis van en inzicht in de cultureel antropologische theorievorming en haar grondslagen en de theorievorming betreffende (onder)ontwikkeling. Daartoe behoren kennis en inzicht in de belangrijkste theorieën en modellen van relevante, belendende, wetenschappelijke disciplines, in het bijzonder de sociologie en de filosofie. b. Kennis van en inzicht in de gangbare methoden en technieken in het feitelijke verloop van cultureel antropologische onderzoeksprojecten en onderzoeksprojecten in 72 QANU / Culturele Antropologie c. ontwikkelingslanden. Studenten weten welke typen onderzoek, zowel kwalitatief als kwantitatief, voorkomen in de Culturele Antropologie en in Ontwikkelingsstudies, en zijn in staat om een geschikt onderzoeksdesign bij een gegeven vraagstelling te kiezen. Ze hebben kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling, evenals inzicht in het proces van data-analyse in relatie tot de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet. Kennis van en inzicht in (1) de werkterreinen van cultureel antropologen en ontwikkelingsdeskundigen (2) de doelen, processen en instituties van omgang met culturele diversiteit en ontwikkeling, (3) de beleidsontwikkelingen op deze terreinen en (4) de betekenis van maatschappelijke ontwikkelingen voor culturele diversiteit en ontwikkeling. 2. Vaardigheden Kennis en inzicht zijn ten nauwste verbonden met vaardigheden. Vaardigheden worden in de eindtermen omschreven als academische vaardigheden, waaronder academisch denken, handelen en communiceren worden verstaan. Deze vaardigheden hebben betrekking op de beroepspraktijk in het algemeen (professionele vaardigheden) en de onderzoekspraktijk in het bijzonder (het hanteren van een wetenschappelijk onderzoeksinstrumentarium). Samenvattend worden in de eindtermen de volgende vaardigheden genoemd: a. intellectuele vaardigheden: logisch, kritisch en objectief kunnen analyseren, redeneren, oordelen en reflecteren; b. communicatieve vaardigheden: schrijven, presenteren, discussiëren, gespreksvaardigheden; c. sociale vaardigheden: sociaalcontactuele vaardigheden, samenwerken met anderen (ook van andere disciplines), werken in teamverband. 3. Attitudes Attitudes verwijzen naar beroepshoudingen in het werkveld en in onderzoekssituaties. Ze hebben betrekking op de ethische aspecten van de beroepsuitoefening, op een open en kritische houding ten aanzien van wetenschappelijke waarheidsaanspraken en vigerende (inclusief eigen) opvattingen inzake cultureel antropologische kwesties en ontwikkelingsvragen, en een kritisch besef van het inherente waardeaspect van cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en -praktijken. In de eindtermen worden, naast wetenschappelijke integriteit, een open en kritische houding en bereidheid tot discussie benadrukt. Doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding De doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding zijn gebaseerd op bovenstaande domeinspecifieke overwegingen en zijn beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) (bijlage 2). Het doel van de opleiding wordt in artikel 1.3 van de OER als volgt beschreven. Met de opleiding wordt beoogd: a. studenten gevorderde kennis en inzicht op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies bij te brengen; b. studenten een gevorderde academische vorming bij te brengen; QANU / Culturele Antropologie 73 c. studenten het genoemde onder 1.3. sub 1a en 1b zodanig niveau bij te brengen dat dit voortbouwt op de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies; d. studenten zodanig op te leiden, dat deze na voltooiing van deze opleiding in staat zijn tot het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfbestuur en autonoom karakter; e. studenten zodanig op te leiden dat zij in staat zijn om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. f. studenten op te leiden die in staat zijn om kennis te integreren en met complexe situaties en materie om te gaan; g. studenten op te leiden die in staat zijn om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en die daarbij rekening houden met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen; h. studenten op te leiden die in staat zijn om conclusies, alsmede kennis, motieven en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, duidelijk over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. De bovenstaande doelstellingen van de opleiding zijn geoperationaliseerd in eindtermen die gespecificeerd zijn voor de twee afstudeerrichtingen die worden aangeboden: Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. De eindtermen zijn opgenomen in de OER (artikel 1.3: bijlage 2) van de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Voor de afstudeerrichting Culturele Antropologie kunnen de eindtermen als volgt worden samengevat: 1. Kennis en inzicht a. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de Culturele Antropologie met betrekking tot het thema cultuur en mobiliteit opgeld doen, met name waar het de symbolische en politieke antropologie betreft; b. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de methodologische aspecten van antropologisch onderzoek. Daarbij gaat het niet alleen om de specifieke vormen van dataverzameling, maar tevens om de metatheoretische discussies omtrent de relaties tussen algemene theorievorming in de Culturele Antropologie en theorievorming met betrekking tot culturele processen in verschillende regio’s in de wereld; c. kennis van en inzicht in de werkterreinen van cultureel antropologen, in het bijzonder met betrekking tot de omgang met problemen van culturele diversiteit in de huidige samenleving(en). 2. Vaardigheden Kennis en inzicht zijn ten nauwste verbonden met vaardigheden. Vaardigheden worden in de eindtermen omschreven als academische vaardigheden, waaronder academisch denken, handelen en communiceren wordt verstaan. Deze vaardigheden hebben betrekking op de beroepspraktijk in het algemeen (professionele vaardigheden) en de onderzoekspraktijk in het bijzonder (het hanteren van een wetenschappelijk onderzoeksinstrumentarium). Samenvattend 74 QANU / Culturele Antropologie worden in de eindtermen de volgende vaardigheden genoemd: zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van culturele diversiteit, in staat zijn met anderen cultureel antropologische vraagstukken betreffende cultuur en mobiliteit te analyseren en aan te pakken, en op effectieve, wetenschappelijk onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling te kunnen rapporteren. 3. Attitudes Attitudes verwijzen naar beroepshoudingen in het werkveld en in onderzoekssituaties. Ze hebben betrekking op de ethische aspecten van de beroepsuitoefening, op een kritische houding ten aanzien van wetenschappelijke waarheidsaanspraken en vigerende (inclusief eigen) opvattingen inzake cultureel antropologische kwesties, en een kritisch besef van het inherente waardeaspect van cultureel antropologische praktijken. In de eindtermen worden, naast wetenschappelijke integriteit, een open en kritische houding en bereidheid tot discussie benadrukt. Voor de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies kunnen de eindtermen als volgt worden samengevat: 1. Kennis en inzicht a. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de ontwikkelingsstudies met betrekking tot het thema Poverty, Inequality and International Cooperation opgeld doen; b. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de methodologische aspecten van onderzoek in ontwikkelingslanden. Daarbij gaat het niet alleen om de specifieke vormen van dataverzameling, maar tevens om de metatheoretische discussies omtrent de relaties tussen algemene theorievorming binnen de ontwikkelingsstudies en specifieke thematische werkvelden met betrekking tot armoede, ongelijkheid en internationale samenwerking; c. kennis van en inzicht in enkele specifieke werkterreinen van afgestudeerden in de ontwikkelingsstudies, op economisch, politiek en sociaal terrein. 2. Vaardigheden Kennis en inzicht zijn ten nauwste verbonden met vaardigheden. Vaardigheden worden in de eindtermen omschreven als academische vaardigheden, waaronder academisch denken, handelen en communiceren wordt verstaan. Deze vaardigheden hebben betrekking op de beroepspraktijk in het algemeen (professionele vaardigheden) en de onderzoekspraktijk in het bijzonder (het hanteren van een wetenschappelijk onderzoeksinstrumentarium). Samenvattend worden in de eindtermen de volgende vaardigheden genoemd: zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van ontwikkeling en globalisering, in staat zijn met anderen vraagstukken betreffende ontwikkeling en globalisering te analyseren en aan te pakken, en op effectieve, wetenschappelijk onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling te kunnen rapporteren. 3. Attitudes Attitudes verwijzen naar beroepshoudingen in het werkveld en in onderzoekssituaties. Ze hebben betrekking op de ethische aspecten van de beroepsuitoefening, op een kritische houding ten aanzien van wetenschappelijke waarheidsaanspraken en vigerende (inclusief eigen) opvatQANU / Culturele Antropologie 75 tingen inzake het ontwikkelingsvraagstuk, en een kritisch besef van het inherente waardeaspect van ontwikkelingsstudies. In de eindtermen worden, naast wetenschappelijke integriteit, een open en kritische houding en bereidheid tot discussie benadrukt Domeinspecifieke opleidingseisen Ontwikkelingsstudies heeft een nauwe relatie met de beroepspraktijk via de Post-Doctorale Opleiding Ontwikkelingsstudies, waarin de belangrijkste werkgevers participeren. Regelmatig worden pas afgestudeerde junior-onderzoekers en ook studenten ingeschakeld in opdrachtonderzoek van verschillende Nederlandse ontwikkelingsorganisaties, alsmede van de Europese Unie. Deze opleiding Ontwikkelingsstudies is mede ontwikkeld op basis van een serie gesprekken die met potentiële werkgevers zijn gehouden. De brede interdisciplinaire benadering, ervaring in ontwikkelingslanden via veldwerk en de aandacht voor de ontwikkelingspraktijk binnen de opleiding werden en worden door werkgevers hogelijk gewaardeerd. Cultureel antropologen beschikken over een beroepsvereniging, de Antropologische Beroepsvereniging (ABV). Deze houdt zich vooral bezig met wetenschappelijke discussies en met sociaal-ethische vragen die voortvloeien uit de onderzoeks- en beroepspraktijk en niet of slechts zeer zelden met de beroepspraktijk. Richtlijnen die sturend kunnen werken voor de inrichting van het bachelor- en masteronderwijs ontbreken daardoor. Het werkterrein van afgestudeerden CAOS is, zoals ook het eerder genoemde IOWO-rapport ‘Loopbanen alumni faculteit sociale wetenschappen’, Nijmegen 2003) laat zien, erg gevarieerd. Wat deze beroepen echter doorgaans gemeen hebben, is dat zij een grondige wetenschappelijke vorming en training in het uitvoeren en interpreteren c.q. toepassen van empirisch onderzoek vergen. De nieuwe inrichting van het masterprogramma sluit hier nauwer bij aan dan in het verleden. 76 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 2: Doelstelling en eindtermen bacheloropleiding Bijlage 2a: Eindtermen van de propedeuse van de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies Met de opleiding wordt beoogd: a. studenten kennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies bij te brengen, b. academische vorming, en c. voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, met het recht op toegang tot ten minste de verdere bacheloropleiding van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Deze algemene doelstelling van de opleiding is vertaald naar eindtermen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: 1. verwerven van kennis en inzicht; 2. zich eigen maken van academische vaardigheden; 3. vorming van attitudes. Aan het einde van de propedeuse van de opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies wordt van alle studenten verwacht: 1. Basiskennis van en inzicht met betrekking tot: 1.1. de basisbegrippen, belangrijkste theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de Culturele Antropologie; 1.2. de basisbegrippen, belangrijke theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de ontwikkelingsstudies; 1.3. gender theorie; 1.4. de relatie tussen cultureel antropologische theorievorming en regionale oriëntaties; 1.5. basisthema’s in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, zoals ritueel en symboliek, verwantschap en sociale netwerken, sociale bewegingen en internationale samenwerking; 1.6. de hoofdvragen van de sociologie en de betekenis hiervan voor de bestudering culturele antropologische vraagstukken en vraagstukken van globalisering en ontwikkeling; 1.7. filosofische vragen met betrekking tot multiculturaliteit en globalisering; 1.8. de grondbeginselen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, toegespitst op gebruikelijke onderzoeksmethoden binnen de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. 2. Basisvaardigheden 2.1. Beheersing van academische basisvaardigheden Kunnen omgaan met wetenschappelijke kennis en inzichten en deze kennis en inzichten kunnen toepassen op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken. Beheersing van deze vaardigheden dient ertoe bij te dragen, dat studenten in het vervolg van hun studie zelfstandig en in samenwerking met medestudenten effectief werken en leren. Deze academische basisvaardigheden omvatten: QANU / Culturele Antropologie 77 • • • • • kritisch kunnen analyseren van teksten; teksten adequaat kunnen samenvatten; een probleemstelling kunnen formuleren en analyseren; een schriftelijk of mondeling betoog kunnen plannen en structureren; op heldere en eenduidige wijze een wetenschappelijk betoog kunnen schrijven op basis van een afgebakende probleemstelling; • een oordeel kunnen geven over een casus en een stelling kunnen beargumenteren; • in eigen en andermans argumentatie kunnen onderscheiden tussen feiten, meningen, theorieën, waarden en normen. 2.2. Beheersing van basisvaardigheden ter zake informatie- en communicatietechnologie zodat deze tijdens de studie adequaat benut kan worden ten behoeve van: • tekstverwerking; • gebruik van elektronische post; • informatie en literatuur zoeken op het internet; • elementaire dataverwerking en data-analyse. 2.3. Beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden: • een goed gestructureerde presentatie kunnen houden voor studenten in de eigen groep; • sociale en communicatieve vaardigheden; • op systematische wijze een gesprek kunnen voeren om relevante informatie over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen; • in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren; • op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies. 2.4. Beheersing van elementaire onderzoeksvaardigheden: • effectief gebruik kunnen maken van de bibliotheek en van hulpmiddelen voor literatuuronderzoek teneinde (op elementair niveau) een overzicht te krijgen en te kunnen geven van de actuele stand van kennis en opvattingen aangaande een cultureel antropologische vraagstelling en vraagstelling inzake ontwikkelingsproblematiek; • in een verslag op adequate en systematische wijze kunnen verwijzen naar literatuur; • het kunnen toepassen en evalueren van elementaire technieken van empirisch onderzoek; • het kunnen uitwerken van een eenvoudig ontwerp voor empirisch onderzoek; • beschrijvende statistische gegevens in tabellen of figuren kunnen interpreteren; • beschrijvende empirische gegevens op een overzichtelijke en inzichtelijke manier kunnen weergeven. 3. Basisattitudes. 1.1. Kritische reflectie op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken; 1.2. bereidheid om eigen opvattingen over cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken ter discussie te stellen en open staan voor andere standpunten; 1.3. een onderzoekende houding ten opzichte van verschijnselen, personen en instituties op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies; 1.4. zich bewust te zijn van de fundamentele onzekerheid in (sociaal-)wetenschappelijke uitspraken. 78 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 2b Eindtermen van de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies bereidt studenten voor op het met goed gevolg kunnen deelnemen aan de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, of een andere MA-opleiding. Hieronder worden de algemene eindtermen geformuleerd waaraan afgestudeerden van de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies moeten voldoen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: 1. verwerven van kennis en inzicht; 2. zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden; 3. vorming van attitudes. 1. Verdiepende kennis van en inzicht aangaande: 1.1. de voornaamste theoretische perspectieven binnen het studieveld van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies en zijn in staat deze op hun merites te beoordelen. Het betreft hier in het bijzonder: 1.1.1. de belangrijkste theoretische stromingen in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies en de opvattingen van de belangrijkste vertegenwoordigers van die stromingen; 1.1.2. de voornaamste theoretische perspectieven en onderzoek met betrekking tot de dynamiek van cultuur en traditie in het proces van modernisering, mondiale culturele vervlechting, homogenisering en heterogenisering van culturen; 1.1.3. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de constructie en reconstructie van nieuwe culturele identiteiten, de ‘politics of culture’; 1.1.4. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de relatie tussen inheemse religieuze systemen en de grote wereldgodsdiensten als basis voor de constructie van nieuwe religieuze identiteiten; 1.1.5. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de culturele en politieke emancipatie van oorspronkelijke bevolkingen in ‘nation states’ 1.1.6. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot internationale migratiestromen en de uitwisseling van economisch en cultureel kapitaal. 1.1.7. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot structuur, ontwikkeling en transformatie van productie- en reproductie-arrangementen in agrarische en industriële samenlevingen; 1.1.8. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot interdependenties tussen economische ontwikkeling en onderontwikkeling; 1.1.9. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot patronen van klassenvorming en collectieve actie onder invloed van processen van commercialisering, industrialisering en (hedendaagse) staatsvorming; 1.1.10. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot duurzame economische ontwikkeling; 1.1.11. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot economische besluitvorming en vormen van ondernemerschap, mede gezien in relatie tot culturele en etnische identiteit; QANU / Culturele Antropologie 79 1.1.12. theorieën en opvattingen aangaande (inter)nationale ontwikkelingsvraagstukken en met name met betrekking tot globalisering, processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën, welke volgens een interdisciplinaire methodiek zijn belicht; 1.1.13. kernthema’s als ontwikkeling, vooruitgang, modernisering, governance, civil society, globalisering en de wijze waarop processen van in- en uitsluiting en sociale verandering daarin betekenis krijgen; 1.1.14. de voornaamste disciplinaire invalshoeken van waaruit ontwikkelingsvraagstukken bestudeerd worden en de onderlinge verwevenheid van deze disciplines; 1.1.15. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot gender en gender-problematiek, zoals de betekenis van gender en de samenhang tussen seksuele ordening, en sociaal, economische en culturele ordening, zoals klasse en etniciteit; 1.1.16. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken rond de wereldmarkt, theoriegeschiedenis van de economie en alternatieve economische ontwikkelingsstrategieën, kleinschalige bedrijvigheid, microkrediet en economische overlevingsstrategieën; 1.1.17. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken als governance, democratisering, de betekenis en de rol van civil society, staats- en natievorming en etnische conflicten; 1.1.18. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de wisselwerking tussen economische, politieke en sociaal-culturele processen en de wijze waarop die wisselwerking zich in verschillende regio’s (maar in het bijzonder in de Pacific) manifesteert; 1.1.19. (inter)nationale ontwikkelingssamenwerking: plaats van ontwikkelingshulp in ontwikkelingstheorieën, effecten van de hulp en het effectiviteitdebat, niet-gouvernementele organisaties, en thema’s als armoedebestrijding, technische samenwerking, ownership, partnership, participatie en empowerment; 1.1.20. het interdisciplinaire karakter van ontwikkelings- en projectplanning in ontwikkelingslanden en de problematiek van planning op zowel macro- als microniveau, met thema’s als regionale planning, sectorale planning, logical framework, organisatiebeoordeling en financiële beoordeling; 1.1.21. de voornaamste sociologische theorieën en onderzoek met betrekking tot veranderingsprocessen zoals het actor-structuurdebat, en machtstheorieën. 1.2. de voornaamste recente en contemporaine nationale en internationale maatschappelijke problemen. 1.3. de in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies gangbare methoden en technieken van onderzoek en het feitelijk verloop van onderzoek aan de hand van een inhoudelijk thema: 1.3.1. weten wat empirisch-wetenschappelijk onderzoek is en welke functie het heeft in de ontwikkeling van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies; 1.3.2. weten welke typen onderzoek (zowel kwalitatief als kwantitatief ) voorkomen in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies en welke algemene doelstellingen deze hebben; 80 QANU / Culturele Antropologie 1.3.3. 1.3.4. 1.3.5. 1.3.6. 1.3.7. 1.3.8. kunnen aangeven welke methodologische criteria een rol spelen bij de beantwoording van onderzoeksvragen op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies; kennis van en inzicht in de meest gangbare onderzoeksdesigns die in cultureel antropologisch en ontwikkelingsonderzoek worden gebruikt en een geschikt design kunnen kiezen bij een gegeven vraagstelling; kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling en de daarbij geldende methodologische criteria; kennis van de meest gangbare technieken van de descriptieve statistiek en deze kunnen toepassen ter beantwoording van onderzoeksvragen in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies; inzicht in het proces van gegevensanalyse in relatie tot de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet; inzicht in het proces van de wetenschappelijke communicatie en in de functie van literatuuronderzoek. 2. Academische vaardigheden 2.1. Cultureel antropologische processen en processen van globalisering en ontwikkeling en de opvattingen daarover kritisch kunnen beoordelen, inclusief de daarin vervatte waarden en normen. 2.1.1. theorieën en opvattingen met betrekking tot culturele differentiëring, globalisering en ontwikkeling kunnen analyseren en beoordelen; 2.1.2. in staat zijn verslagen van empirisch onderzoek kritisch te lezen en te becommentariëren; 2.1.3. kunnen onderscheiden tussen wetenschappelijke inzichten en vóórwetenschappelijke opvattingen; 2.1.4. waardeaspecten met betrekking tot cultureel antropologische vraagstukken en vraagstukken van (onder)ontwikkeling als zodanig kunnen onderscheiden. 2.2. Beheersing van gevorderde onderzoeksaardigheden op het gebied van de cultureel antropologie en ontwikkelingsstudies: 2.2.1. in staat zijn om onder begeleiding vraagstellingen voor onderzoek te formuleren en de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ervan aan te geven; 2.2.2. in staat zijn om onder begeleiding gangbare onderzoekmethoden toe te passen gericht op het beantwoorden van vraagstellingen betreffende culturele differentiëring, globalisering en ontwikkeling; 2.2.3. effectief kunnen omgaan met wetenschappelijke literatuur en verwijzingen naar wetenschappelijke literatuur; 2.2.4. effectief kunnen omgaan met gangbare computerprogramma’s voor gegevensverwerking; 2.2.5. beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden; 2.2.6. op systematische wijze een gesprek kunnen voeren met (praktijk)deskundigen om relevante informatie over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen; 2.2.7. in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren; 2.2.8. op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies en discussies en vergaderingen kunnen leiden. QANU / Culturele Antropologie 81 3. Attitudes 3.1. Blijk geven van een instelling van wetenschappelijke integriteit: 3.1.1. zich bewust zijn van de waardeaspecten die inherent zijn aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken op theoretisch en praktisch niveau en van de consequenties die eraan verbonden zijn; 3.1.2. zich bewust zijn van de waarheids- en waardeaspecten van het eigen handelen en dat van anderen; 3.1.3. bereid zijn eigen opvattingen met betrekking tot cultureel antropologische processen en processen van globalisering en ontwikkeling ter evaluatie voor te leggen aan anderen. 3.2. zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in sociaal-wetenschappelijke uitspraken. 82 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 2c. Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies 2005-2006 Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen masteropleiding De masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies kent twee afstudeerrichtingen: a. Culturele Antropologie; b. Ontwikkelingsstudies. Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting Culturele Antropologie De masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting Culturele Antropologie, bereidt studenten voor op verschillende typen loopbanen. Enerzijds krijgen studenten een dusdanige wetenschappelijke vorming dat zij na hun afstuderen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek zullen kunnen verrichten, anderzijds worden zij gevormd tot mensen die op een kritisch wetenschappelijke manier kunnen participeren in functies waarin zij een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van vraagstukken die voortvloeien uit culturele diversiteit in een multiculturele samenleving. De algemene doelstelling van de masteropleiding luidt als volgt. De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting Culturele Antropologie, biedt een gedegen vorming in het verwerven van inzicht in het denken en doen van mensen onder de meest uiteenlopende omstandigheden. Het vermogen om zich te verplaatsen in andere mensen, hun sociale posities en culturele achtergronden — vaak door een periode deelgenoot te zijn van hun leven en hun taal te spreken — is voor antropologen van essentieel belang om het perspectief van de betrokkenen te doorgronden. De koppeling van theorievorming met de geleefde praktijk, gesitueerd in ontwikkelingen op grotere schaal en over langere termijn, tekent de antropologische blik. Daarbij wordt ook rekenschap afgelegd van juist de verwevenheid van sociale en culturele factoren, de verbintenis tussen micro- en macroniveau, en de implicaties van interculturele vergelijkingen. Naast analytische scherpte beschikken afgestudeerden over de vaardigheid om helder schriftelijk en mondeling te rapporteren. Ze vinden hun weg naar vele terreinen in de maatschappij, omdat ze uitstekend geplaatst zijn om complexe sociaal-culturele processen te onderzoeken en te analyseren en om met problemen van culturele diversiteit om te gaan. De algemene doelstellingen van de opleiding zijn vertaald in eindtermen en in onderwijsdoelstellingen die per cursus zijn geformuleerd. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma. Ze hebben een drieledig karakter: (1) studenten verwerven tijdens de opleiding specifiek gevorderde kennis en inzicht; (2) studenten maken zich de vereiste specifieke academische vaardigheden eigen en (3) worden voor antropologen belangrijke attitudes verder gevormd. Van elke afgestudeerde van deze opleiding wordt het volgende verwacht: 1. specifieke gevorderde kennis van en inzicht in: 1.1. de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de Culturele Antropologie met betrekking tot het thema cultuur en mobiliteit opgeld doen, met name waar het de politieke, symbolische en economische antropologie betreft. Dit houdt in: QANU / Culturele Antropologie 83 • specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de dynamiek van cultuur en traditie in het proces van modernisering; • specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de constructie en reconstructie van nieuwe culturele identiteiten, de politics of culture; • specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de relatie tussen inheemse religieuze systemen en de grote wereldgodsdiensten als basis voor de constructie van nieuwe religieuze identiteiten; • specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de culturele en politieke emancipatie van oorspronkelijke bevolkingen in nation states; • specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande internationale migratiestromen en de uitwisseling van economisch en cultureel kapitaal; • specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande structuur, ontwikkeling en transformatie van productie- en reproductie-arrangementen in agrarische en industriële samenlevingen; • specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande patronen van klassenvorming en collectieve actie onder invloed van processen van commercialisering, industrialisering en (hedendaagse) staatsvorming; • specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot economische besluitvorming en vormen van ondernemerschap, mede gezien in relatie tot culturele en etnische identiteit; 1.2. specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot de voornaamste recente politieke en historische ontwikkelingen op wereldschaal en in de Pacific in het bijzonder; 1.3. specifiek gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot de methodologische aspecten van antropologisch onderzoek. Daarbij gaat het niet alleen om de specifieke vormen van dataverzameling, maar tevens om de metatheoretische discussies omtrent de relaties tussen algemene theorievorming in de Culturele Antropologie en de theorievorming met betrekking tot culturele processen in verschillende regio’s in de wereld; 1.4. specifieke gevorderde kennis en inzicht in de onderzoeksmethodologie, die in staat stelt opvattingen die voortvloeien uit een kritische reflectie op deze theorieën te toetsen in grensverleggend onderzoek. 2. specifieke gevorderde academische vaardigheden. Dit houdt in: 2.1. zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van culturele diversiteit; 2.2. in staat zijn met anderen cultureel antropologische vraagstukken betreffende cultuur en mobiliteit te analyseren en aan te pakken en op effectieve wetenschappelijke onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren. Dit impliceert: • de ontwikkelingen in het vakgebied kunnen bijhouden; • beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden; • in teamverband kunnen werken; • zelfstandig en resultaatgericht kunnen werken; • schriftelijk kunnen rapporteren; 84 QANU / Culturele Antropologie • • • • • • • • mondeling kunnen presenteren (inclusief gebruik technische hulpmiddelen); vergaderingen en discussies kunnen leiden; organisatorische vaardigheden; argumentatievaardigheden: een betoog met argumenten kunnen onderbouwen; analytische vaardigheden; snel en efficiënt informatie kunnen vergaren en verwerken; probleemoplossingvaardigheden: complexe problemen kunnen definiëren, analyseren en systematisch kunnen oplossen; computervaardigheden: informatie kunnen verzamelen en verwerken met behulp van de computer met gebruikmaking van de actuele systemen. 3. attitudevorming. Afgestudeerde masters geven blijk van: 3.1. een wetenschappelijke attitude die tot uitdrukking komt in een kritische houding jegens feiten en redeneringen die onder de naam van wetenschap in het algemeen en Culturele Antropologie in het bijzonder worden gepubliceerd; zij wijzen elk mogelijk misbruik af dat gemaakt kan worden van wetenschappelijke inzichten, methoden en technieken met betrekking tot praktische en/of theoretische vraagstukken in de Culturele Antropologie; 3.2. bereidheid een bijdrage te leveren aan het helpen oplossen van problemen van culturele diversiteit; 3.3. bereidheid tot samenwerking met andere beroepsbeoefenaren, ongeacht hun disciplinaire achtergrond of functie, een en ander op basis van inzicht in eigen intellectueel, affectief en sociaal functioneren; dit uit zich in: • bereidheid samen te werken met praktijkmensen, vakgenoten en andere wetenschappers; • een kritische en open houding ten opzichte van opvattingen en inzichten van anderen; • inzicht in eigen waarden en normen, weet hebben van andere systemen van waarden en normen en met de verschillen daarin kunnen omgaan; • een professionele houding in de omgang met collega’s en anderen op basis van de in de Culturele Antropologie vigerende gedragscodes. 3.4. bereidheid zich professioneel verder te ontwikkelen, zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het vakgebied en zich vaardigheden eigen te maken waarmee men in maatschappelijke processen een intermediaire rol kan vervullen. Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting ontwikkelingsstudies De masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies, leidt masters in de Ontwikkelingsstudies op die competent zijn om de wetenschappelijke dan wel meer toegepaste taken waarvoor zij zich in hun latere beroepsuitoefening gesteld zien naar behoren te verrichten. Daartoe worden zij grondig geschoold in het analyseren van ontwikkelingsvraagstukken. Tevens beschikken zij over inzicht in de historische en interdisciplinaire wijzen waarop ontwikkelingsprocessen op macro-, meso- en microniveau gestalte krijgen. Zij beschikken over kennis van en inzicht in de invloed van globalisering op processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën. Naast directe betrokkenheid bij die groepen mensen die in sociaal-cultureel, economisch en/of politiek opzicht geen aanspraak (dreigen te) kunnen maken op een menswaardig bestaan, beschikken zij over een goed analytisch vermogen en de vaardigheid om (andermans) onderzoeksresultaten te interpreteren en te vertalen en te communiceren naar beleidsinstanties en een groter publiek. QANU / Culturele Antropologie 85 De algemene doelstellingen van de opleiding zijn vertaald in eindtermen en in onderwijsdoelstellingen die per cursus zijn geformuleerd. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma. Ze hebben een drieledig karakter: enerzijds verwerven studenten tijdens de opleiding specifiek gevorderde kennis en inzicht; anderzijds maken zij zich de vereiste specifieke academische vaardigheden eigen en worden voor deskundigen op het gebied van ontwikkelingsstudies belangrijke attitudes verder gevormd. Van elke afgestudeerde van deze opleiding wordt het volgende verwacht: 1. specifieke gevorderde kennis van en inzicht in: 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 1.7. 1.8. 1.9. 1.10. 1.11. 1.12. 86 theorieën en opvattingen met betrekking tot (inter)nationale ontwikkelingsvraagstukken en met name met betrekking tot globalisering, processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën, welke volgens een interdisciplinaire methodiek zijn belicht; kennis van kernthema’s uit ontwikkelingstheorieën; kernthema’s als ontwikkeling, vooruitgang, modernisering, governance, civil society, globalisering en de wijze waarop processen van in- en uitsluiting en sociale verandering daarin betekenis krijgen; kennis van de voornaamste disciplinaire invalshoeken van waaruit ontwikkelingsvraagstukken bestudeerd worden en de onderlinge verwevenheid van deze disciplines; theorieën en opvattingen aangaande vraagstukken rond mondiale culturele vervlechting, homogenisering en heterogenisering van culturen, cultuur als systeem van betekenisgeving en cultuurimperialisme; vraagstukken rondom gender en gender-problematiek, zoals de betekenis van gender en de samenhang tussen seksuele ordening, en sociale, economische en culturele ordening, zoals klasse en etniciteit; theorieën en opvattingen met betrekking tot vraagstukken rond de wereldmarkt, theoriegeschiedenis van de economie en alternatieve economische ontwikkelingsstrategieën, kleinschalige bedrijvigheid, microkrediet en economische overlevingsstrategieën; theorieën en opvattingen met betrekking tot vraagstukken als governance, democratisering, de betekenis en de rol van civil society, staats- en natievorming en etnische conflicten; theorieën en opvattingen met betrekking tot de wisselwerking tussen economische, politieke en sociaal-culturele processen en de wijze waarop die op verschillende ruimtelijke schaalniveaus uitkristalliseren; recente sociaal-culturele, economische en politieke ontwikkelingen op wereldschaal; (inter)nationale ontwikkelingssamenwerking: plaats van ontwikkelingshulp in ontwikkelingstheorieën, effecten van de hulp en het effectiviteitsdebat, niet-gouvernementele organisaties, en thema’s als armoedebestrijding, technische samenwerking, ownership, partnership, participatie en empowerment; het interdisciplinaire karakter van ontwikkelings- en projectplanning in ontwikkelingslanden en de problematiek van planning op zowel macro- als microniveau, met thema’s als regionale planning, sectorale planning, logical framework, organisatiebeoordeling en financiële beoordeling; sociologische theorieën met betrekking tot veranderingsprocessen zoals het actorstructuurdebat, en machtstheorieën; QANU / Culturele Antropologie 1.13. 1.14. methodologische aspecten van het doen van onderzoek naar ontwikkelingsvraagstukken; één van de thematische en/of regionale deelgebieden van het vakgebied zoals gender, milieu, economische bedrijvigheid of een ander thema naar keuze. 2. specifieke gevorderde academische vaardigheden. Dit houdt in: 2.1. 2.2. zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van vraagstukken van ontwikkeling en globaliseren; in staat zijn met anderen ontwikkelings- en globaliseringsvraagstukken betreffende te analyseren en aan te pakken en op effectieve wetenschappelijke onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren. Dit impliceert: • de ontwikkelingen in het vakgebied kunnen bijhouden; • beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden; • in teamverband kunnen werken; • zelfstandig en resultaatgericht kunnen werken; • schriftelijk kunnen rapporteren; • mondeling kunnen presenteren (inclusief gebruik technische hulpmiddelen); • vergaderingen en discussies kunnen leiden; • organisatorische vaardigheden; • argumentatievaardigheden: een betoog met argumenten kunnen onderbouwen; • analytische vaardigheden; • snel en efficiënt informatie kunnen vergaren en verwerken; • probleemoplossingvaardigheden: complexe problemen kunnen definiëren, analyseren en systematisch kunnen oplossen; • computervaardigheden: informatie kunnen verzamelen en verwerken met behulp van de computer met gebruikmaking van de actuele systemen. 3. attitudevorming. Afgestudeerde masters geven blijk van: 3.1. 3.2. 3.3. een wetenschappelijke attitude die tot uitdrukking komt in een kritische houding jegens feiten en redeneringen die onder de naam van wetenschap in het algemeen en ontwikkelingsstudies in het bijzonder worden gepubliceerd; zij wijzen elk mogelijk misbruik af dat gemaakt kan worden van wetenschappelijke inzichten, methoden en technieken met betrekking tot praktische en/of theoretische vraagstukken in ontwikkelingsstudies; bereidheid een bijdrage te leveren aan het helpen oplossen van problemen van (onder)ontwikkeling en globalisering; bereidheid tot samenwerking met andere beroepsbeoefenaren, ongeacht hun disciplinaire achtergrond of functie, een en ander op basis van inzicht in eigen intellectueel, affectief en sociaal functioneren; dit uit zich in: • bereidheid samen te werken met praktijkmensen, vakgenoten en andere wetenschappers; • een kritische en open houding ten opzichte van opvattingen en inzichten van anderen; • inzicht in eigen waarden en normen, weet hebben van andere systemen van waarden en normen en met de verschillen daarin kunnen omgaan; QANU / Culturele Antropologie 87 • 3.4. 88 een professionele houding in de omgang met collega’s en anderen op basis van de in de ontwikkelingsstudies vigerende gedragscodes; bereidheid zich professioneel verder te ontwikkelen, zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het vakgebied en zich vaardigheden eigen te maken waarmee men in maatschappelijke processen een intermediaire rol kan vervullen. QANU / Culturele Antropologie Bijlage 3: Overzicht programma’s Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies Overzicht programma bacheloropleiding Jaar BA-1 BA-1 BA-1 BA-1 BA-1 Programmaonderdeel Inleiding Culturele en Sociale Antropologie Inleiding Ontwikkelingsstudies Gender theorie Theorievorming en regionale oriëntaties Thema’s CA/OS: 1. Ritueel en symboliek 2. Verwantschap en sociale netwerken 3. Internationale samenwerking 4. Maatschappelijk middenveld Vakgebied CA OS CA CA CA/OS Werkvorm hc hc hc hc Toetsvorm t&o t&o t t BA-1 BA-1 BA-1 BA-1 BA-1 BA-2 hc&pr hc&pr hc&pr hc&pr t&o t&o t&o t&o Methoden van onderzoek A Statistiek 1 Leerproject (1) Filosofische vragen Hoofdvragen van de sociologie Theoretische oriëntaties CA/OS: stromingen en klassiekers M&T M&T CA/OS Fil. Soc. CA/OS hc&wc wc&pr wc hc hc hc&wc BA-2 BA-2 BA-2 BA-2 Cultuur en/in ontwikkeling Politiek, bestuur en etniciteit Econ. Antropologie & Ontw. economie Thema’s CA/OS. Keuze 2 uit 4: 1. Religie 2. Cultuur en identiteit 3. Transnationaal ondernemerschap 4. Nederlandse ontwikkelingssamenwerking CA/OS CA/OS CA/OS BA-2 BA-2 BA-2 BA-2 BA-2 BA-3 Methoden van onderzoek B (gekoppeld aan leerproject) Statistiek 2 Leerproject (2) Actuele sociale problemen Bijvak/minor Globalisering en recente theoretische debatten in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies BA-3 Thema’s CA/OS: keuze 2 uit 4: 1. Antropologische vraagstukken: regionaal perspectief 2. Thematisch werkcollege CA 3. Gender en macht 4. Markt, staat en maatschappelijk middenveld Methoden van onderzoek C Interviewtraining of Projectplanning Voorbereiding leerproject 3 Leerproject 3 BA-scriptie Bijvak/minor BA-3 BA-3 BA-3 BA-3 BA-3 BA-3 Werkvorm hc = hoorcollege wc= werkcollege pr = practicum Vakgebied: Toetsvorm t = tentamen o = opdrachten w = werkstuk ec 6 6 3 6 12 Pijler t t t t t&o o w t t t 6 3 6 6 6 6 o o o t t t hc hc&wc hc&wc t t t t t t CA CA OS OS vwc wc wc wc w w w w 6 6 6 12 M&T M&T CA/OS MAW hc&wc wc&pr wc&pr hc t&o o w t CA/OS hc&wc t CA hc t&o CA OS OS M&T M&T CA/OS CA/OS CA/OS wc wc wc hc&wc pr wc wc&pr wc&pr t&o t&o t&o t&o v = verslag dt = deeltentamen/-toets div = diverse toetsvormen w v w 6 3 3 6 6 12 12 6 3 3 6 6 12 p p p p p p p p o o o p t p p p p o o o o o Pijlers t = theorie: 69 ec p = probleemvelden: 42 ec o = onderzoek: 51 ec CA=Culturele Antropologie; Fil.=filosofie; M&T=Methoden en technieken; OS=Ontwikkelingsstudies; Soc=Sociologie; MAW=Maatschappijwetenschappen QANU / Culturele Antropologie 89 Overzicht programmaonderdelen masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Culturele Antropologie Werkvorm Toetsvorm EC Cultureel antropologische theorieën hc/wc t/w 9 Regionaal/thematische specialisatie hc/wc t/w 9 wc w 3 Programmaonderdeel Voorbereiding leeronderzoek (research design) Methoden van onderzoek D. hc/wc t/w 6 Leeronderzoek pr V 15 Leeronderzoeksseminar wc V 3 MA-scriptie pr W 15 Werkvorm hc/wc hc/wc wc hc/wc pr pr Toetsvorm w w w t/w v w EC 9 9 3 6 18 15 Ontwikkelingsstudies Programmaonderdeel Capita Selecta uit de Ontwikkelingstheorieën Thematische specialisatie Voorbereiding leeronderzoek (research design) Methoden van onderzoek D. Leeronderzoek MA-scriptie Werkvorm hc= hoorcollege wc = werkcollege pr = practicum 90 Toetsvorm t = tentamen v = verslag w = werkstuk QANU / Culturele Antropologie 2. De bacheloropleiding Antropologie en de masteropleiding Social and Cultural Anthropology van de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam Inleiding De opleiding Antropologie aan de Vrije Universiteit heeft sinds het bezoek van de vorige visitatiecommissie (1998) ingrijpende wisselingen in de stafbezetting doorgemaakt. De leeftijdsopbouw van de staf is nu dan ook veel evenwichtiger dan tijdens de vorige visitatie en de komst van een aantal jongere docenten heeft duidelijk nieuwe impulsen gegeven. De invoering van het bachelor-masterstelsel is hier ook aangegrepen om binnen de faculteit der Sociale Wetenschappen een herschikking van de verschillende opleidingen te effectueren. Voor Antropologie betekende dit met name de instelling van een brede bacheloropleiding die naast de variant Sociale en Culturele Antropologie (SCA) ook de variant Cultuur, Organisatie en Management (COM) omvat. Naast deze brede bacheloropleiding heeft de commissie ook het masterprogramma Social and Cultural Anthropology geëvalueerd. Het masterprogramma van de variant COM is niet voorgelegd aan deze commissie. Dit masterprogramma wordt beoordeeld door de visitatiecommissie Sociale Wetenschappen, deze commissie heeft de opleiding in maart 2006 bezocht. Een centraal thema in onze gesprekken betrof de vraag of deze combinatie van SCA en COM binnen één bacheloropleiding werkte. De commissie – inclusief prof.dr. Arie de Ruyter die voor de evaluatie van de VU was toegevoegd om speciaal de positie van COM te bekijken – had unaniem twijfels over deze samenvoeging. Geen van beide bloedgroepen leek daarvan te profiteren. SCA-studenten – die voor de rest positief over het programma oordeelden – vonden dat de overlap met COM de ruimte voor de eigen hoofdvakken beperkte. COMstudenten waren van mening dat er te veel ‘C’ (cultuur) in de opleiding zat en te weinig ‘M’ (management). De commissie had ook problemen om de variant COM vanuit een antropologische gezichtshoek te evalueren: vanuit die gezichtshoek is het noodzakelijk om de aandacht voor antropologische debatten over cultuur, en ook voor een antropologische aanpak van veldonderzoek ingrijpend te versterken. Het programma van de SCA bachelorvariant werd als stevig en inhoudelijk overtuigend beoordeeld. Voor de COM-variant kwam de commissie daarentegen tot de conclusie dat een duidelijker keuze noodzakelijk was. Als de opleiding wil blijven functioneren binnen een bachelorprogramma Antropologie is een ingrijpende antropologisering van het programma nodig. Een andere optie is om te kiezen voor een eigen plaats als organisatiestudie (waarbij dan zeker nog aandacht voor cultuur kan blijven). Inhoudelijk zijn er zeker argumenten aan te dragen voor deze laatste optie. De etnografische methode is op zichzelf niet een monopolie van de Antropologie; ook binnen organisatiesociologie en aanverwante richtingen is daarmee geëxperimenteerd. Bredere aansluiting bij organisatiestudies kan de opleiding een goede context bieden voor een meer samenhangend keuzepakket. De twijfels van de commissie werden vooral versterkt door duidelijke problemen met de bachelortheses van de variant COM. Terwijl de beoordeling van de commissie van de door ons gelezen bachelor- en mastertheses van de variant SCA goeddeels spoorde met de beoordeling door de betreffende begeleiders, hadden wij sterke twijfels of een deel van de door ons gelezen bachelortheses van de variant COM überhaupt als academisch werkstuk aanvaard kon worden. Een punt van zorg was hier dat ook bachelortheses bij voorkeur begeleid dienen te worden door docenten die zelf met onderzoek bezig zijn. Daarnaast was dit ook een signaal dat verdere aandacht voor kwaliteitszorg gewenst is. Over het algemeen lijken de formele regelingen voor kwaliteitszorg bij deze hele opleiding inderdaad aanwezig. Geruststellend is ook dat studenten benadrukken dat klachten van onQANU / Culturele Antropologie 91 derop doorkomen en leiden tot verandering. In het algemeen is de relatie tussen staf en studenten bij deze opleiding zeker goed te noemen. Niettemin zou een verdere uitbouw van de formele regelingen voor kwaliteitszorg – naast horizontale evaluatie ook verticale (door het hele programma heen) – gewenst zijn. Dat zou ook een striktere controle op de begeleiding van de bachelortheses kunnen bevorderen. Een laatste opmerking over de bachelor betreft het eerste jaar. De commissie heeft met instemming geconstateerd dat de ruimte voor eigen Antropologievakken verder wordt uitgebreid, ten koste van de meer algemene opzet. Het idee van een breed opgezet inleidend jaar over sociale wetenschappen in het algemeen blijkt studenten minder aan te spreken en laat ook naar het oordeel van de commissie te weinig ruimte over voor het hoofdvak, zeker nu de bachelorstudie in drie jaar voltooid moet worden. Verdere uitbouw van de Antropologievakken in het eerste jaar lijkt daarom gewenst. De commissie was onder de indruk van het enthousiasme – zowel onder studenten als docenten – waarmee de masteropleiding SCA opgezet is. De toespitsing rond het thema Human Security werkt goed: dat thema wordt gehanteerd op een wijze die duidelijk samenhang biedt, maar tegelijk voldoende open om niet als keurslijf te werken voor interesses van de studenten zelf. Ook de zeer intensieve begeleiding van de studenten tijdens en na het veldwerk is van groot belang gezien de enorme tijdsdruk om dit programma in één jaar af te ronden. Tegelijk vraagt de commissie zich af of deze sterke stroomlijning – noodzakelijk vanwege de condensering van dit interessante programma in één jaar – de studenten genoeg ruimte laat voor enige bezinning en bredere oriëntering. Ook bij deze opleiding versterkt het bachelor-masterstelsel de druk op de staf. Vandaar dat het toe te juichen is dat hier speciale initiatieven ondernomen zijn om via een ‘sabbat’-regeling toch enige onderzoekstijd voor de staf te garanderen. Samengevat is de commissie uitgesproken positief over de opzet van het masterprogramma SCA; ook het bachelorprogramma van de variant SCA functioneert naar behoren. Ten aanzien van de COM variant wil de commissie onderstrepen dat deze opleiding zeker haar bestaansrecht bewezen heeft. Het is een programma dat uniek is in Nederland en waarnaar grote vraag bestaat zowel onder studenten als op de arbeidsmarkt. De commissie wil deze opleiding echter met nadruk aanbevelen een duidelijker keuze te maken: of de opleiding verder te antropologiseren; of eerder naar verzelfstandiging te streven binnen het bredere kader van organisatiestudies.1 Inmiddels heeft de commissie een brief (d.d. 2 mei 2006) van de faculteit ontvangen waarin meegedeeld wordt dat – in aansluiting op onze kanttekeningen en in overleg met de afdelingen COM en SCA – tot een herordening is besloten. Met ingang van 1 september 2007 zal een nieuw programma antropologie starten, met als varianten OA (Organisatieantropologie) en SCA, waarin deze beide varianten meer gemeenschappelijke studieonderdelen hebben dan tot nog toe het geval was (ook meer samenwerking van staf ). De commissie heeft met instemming kennisgenomen van een uitgewerkt programma volgens deze nieuwe opzet. Daarnaast wordt nog onderzocht of een zelfstandige bacheloropleiding COM als uitwerking van de huidige bachelorvariant COM op termijn haalbaar is. Inhoudelijk lijkt dit de commissie een verstandig keuze. Een vraag is wel of verdere integratie van SCA en COM de instroom van studenten (vooral van studenten die nu voor COM kiezen) niet negatief zal beïnvloeden. 1 92 QANU / Culturele Antropologie Bacheloropleiding Naam van de opleiding/ CROHO nummer Antropologie (CROHO-nummer 50005) 2 varianten: Sociale en Culturele Antropologie (SCA) Cultuur, Organisatie en Management (COM) Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Bachelor WO 180 BSc Voltijd Amsterdam 31 december 2007 Nee Masteropleiding Naam van de opleiding/ CROHO nummer Social and Cultural Anthropology (CROHO-nummer 60049) Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Master WO Studielast in ECTS 60 Graad MSc Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Voltijd + deeltijd De locaties waar de opleiding wordt Amsterdam aangeboden Geaccrediteerd tot 31 december 2007 Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Nee Vooraf Het voorliggende rapport van de visitatiecommissie Culturele Antropologie bevat het oordeel over één bachelor- en één masteropleiding die de Vrije Universiteit Amsterdam ter beoordeling aan de commissie heeft aangeboden. Waar relevant geeft de commissie een apart commentaar voor de twee varianten in de bacheloropleiding: Sociale en Culturele Antropologie en Cultuur, Organisatie en Management. Voor de beoordeling van deze laatste variant is op verzoek van de opleiding nog een extra lid aan de commissie toegevoegd. 2.1. Structuur en organisatie van de faculteit De opleiding Antropologie is onderdeel van de faculteit der Sociale Wetenschappen. De faculteit heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om vrijwel al haar opleidingen te herschikken. Voorheen waren er drie ongedeelde opleidingen met daarbinnen een aantal varianten. Nu zijn er vijf bacheloropleidingen: Antropologie (met daarbinnen twee varianten), Bestuur en Organisatie (met daarbinnen twee varianten), Politicologie, Communicatiewetenschap en Sociaal-Culturele Wetenschappen. Deze vijf bacheloropleidingen hebben een (grotendeels) gemeenschappelijk eerste bachelorjaar. QANU / Culturele Antropologie 93 De bacheloropleiding Antropologie is een brede bacheloropleiding die voortkomt uit onderdelen van twee ongedeelde opleidingen, namelijk de ongedeelde opleiding Culturele Antropologie/Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen (CA/SNWS) en de variant Cultuur, Organisatie en Management binnen de ongedeelde opleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen (SCW). De huidige bacheloropleiding Antropologie wordt verzorgd vanuit twee afdelingen, de afdeling Sociale en Culturele Antropologie (SCA) en de afdeling Cultuur, Organisatie en Management (COM). Beide afdelingen hebben een eigen managementteam, waarbinnen de onderwijsmanager verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting en uitvoering van het onderwijs. Beide afdelingen hebben een eigen onderzoeksprogramma, voor SCA is dat het programma Constructing Human Security in a Globalising World (CONSEC) en voor COM is dat het programma Cultural Change in Organisational Networks. Processes of identity formation in organizations under globalization (CuCON). De masteropleiding Social and Cultural Anthropology wordt verzorgd door de afdeling SCA. 2.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Verificatiepunten: De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten. De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld. Vooraf De bachelor-masterstructuur is in het studiejaar 2002-2003 van start gegaan en wordt cohortsgewijs ingevoerd. Dit betekent dat ten tijde van het bezoek (december 2005) het bachelorprogramma net één maal volledig was doorlopen en ook het masterprogramma net eenmaal volledig verzorgd was. Dit betekent dat het oordeel van de visitatiecommissie mede gebaseerd is op voornemens en verwachtingen. Bachelor/master De bacheloropleiding Antropologie is in het studiejaar 2002-2003 van start gegaan en is cohortsgewijs ingevoerd. In het studiejaar 2004-2005 is het driejarige bachelorprogramma geheel ingevoerd. In september 2004 is de eerste groep studenten ingestroomd in de masteropleiding, dit waren voor het grootste deel studenten die het premasterprogramma hadden gevolgd en enkele studenten in het bezit van een WO-bachelordiploma van een andere universiteit. Pas per september 2005 zijn de eerste doorstroomstudenten vanuit het reguliere bachelorprogramma ingestroomd. In de zelfstudie wordt uitgebreid aangegeven hoe de overgang van het oude ongedeelde programma naar de bachelor-masterstructuur plaatsvindt. Universiteitsbreed is besloten de afbouw van de ongedeelde voltijdse opleidingen te laten eindigen op 31 augustus 2007. De reguliere deeltijdopleidingen eindigen pas op 31 augustus 2009, voor deze studenten wordt in overleg met de studieadviseur, indien nodig, een individueel programma opgesteld. De uitgroei van de oude ongedeelde opleidingen is eind 2003 in kaart gebracht. Op basis daarvan zijn schema’s gemaakt die studenten die de oude opleiding nog willen afmaken de weg wijzen. Deze schema’s zijn ook op de website geplaatst. Studenten kunnen op basis van die schema’s hun verdere studie plannen, eventueel met hulp van de studieadviseur. 94 QANU / Culturele Antropologie Naast uitgroei van de oude opleiding is er ook een regeling voor studenten die van de oude opleiding naar de nieuwe bachelor- en masteropleiding willen (en soms ook moeten) overstappen. De overstapregelingen voor verschillende groepen studenten, zoals aangegeven in de zelfstudie, zijn duidelijk. Studenten met te veel studievertraging in het oude programma kunnen beter overstappen naar de bachelor-masterstructuur. Studenten kunnen in overleg met de studieadviseur bepalen wat voor hen de beste optie is. Voor studenten die overstappen, verleent de examencommissie zo veel mogelijk substitutie voor behaalde studiepunten. Tijdens de gesprekken heeft de commissie geen klachten gehoord van zowel studenten als docenten over de afbouw van de oude opleidingen. Oordeel: De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is. Vooraf In dit rapport worden de bacheloropleiding Antropologie en de masteropleiding Social and Cultural Anthropology van de Vrije Universiteit beschreven en beoordeeld. De bacheloropleiding bestaat uit twee varianten: SCA en COM. De masteropleiding die beoordeeld wordt is de masteropleiding SCA; de masteropleiding COM wordt door de visitatiecommissie Sociale Wetenschappen beoordeeld. 2.3. Het beoordelingskader 2.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De doelstellingen en eindtermen van de bachelor- en masteropleiding zoals beschreven in de zelfstudie zijn opgenomen in de bijlagen. Bachelor De faculteit der Sociale Wetenschappen heeft de doelstellingen voor al haar bacheloropleidingen geformuleerd in termen van kennis en inzicht, vaardigheden en attituden. Het eerste bachelorjaar is een algemeen jaar dat vrijwel gelijk is voor alle opleidingen binnen de faculteit. Voor dit algemene bachelorjaar zijn aparte meer algemene eindtermen geformuleerd (zie bijlage 1). De specifieke eindtermen van de bacheloropleidingen bouwen voort op de meer algemene eindtermen. De algemene doelstelling van de bacheloropleiding Antropologie is om studenten inzicht te bieden in en gevoeligheid te kweken voor de wereldwijde culturele diversiteit van het menselijk samenleven vanuit een holistisch en vergelijkend perspectief. Daarnaast is het doel van de opleiding studenten kennis te leveren voor een eerste oefening in het doen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. De opgedane kennis, inzichten, vaardigheden en attituden kwalificeQANU / Culturele Antropologie 95 ren de student voor een vervolgstudie op universitair masterniveau of een passende beroepsuitoefening. Het domein van de variant SCA beslaat daarbij de samenhang tussen sociale verhoudingen en culturele systemen en praktijken op verschillende niveaus binnen en tussen samenlevingen vanuit het perspectief van globalisering. De wederzijdse beïnvloeding van sociale en culturele processen staat centraal. Vanuit een brede oriëntatie op de antropologische discipline wordt een aantal thematische en regionale deelterreinen afgebakend. Het domein van de variant COM betreft een meer specifieke oriëntatie op de rol en context van culturele en politieke processen in (netwerken van) organisaties vanuit de organisatieantropologie als multidiscipline. Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor de toepasbaarheid in de context van concrete organisatieprocessen. In beide varianten is het startpunt van analyse steeds de zin- en betekenisgeving door actoren in hun alledaagse leefwereld. De eindtermen van de bacheloropleiding Antropologie (zie bijlage 1) zijn gericht op het verwerven van kennis van en inzicht in processen en verschijnselen en theorieën op het terrein van de beide varianten, alsmede methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder van kwalitatief onderzoek, toegespitst op etnografische methodieken (interviewen, participerende observatie). De eindtermen op het gebied van de vaardigheden betreffen het vermogen om sociale en culturele verschijnselen te problematiseren, onderzoeksdata te verzamelen (via literatuuronderzoek en in beperkte mate ook in empirisch onderzoek), deze te analyseren en te interpreteren en de resultaten ervan in een wetenschappelijk betoog te presenteren, zowel schriftelijk als mondeling. Studenten leren eigen en door anderen verzamelde onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid en kunnen hun theoretische en methodische kennis inzetten voor het formuleren van voorstellen voor het analyseren van concrete vraagstukken. De eindtermen op het terrein van attituden betreffen het verwerven van het vermogen te reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen van wetenschappelijke theorieën en onderzoek; een kritische houding tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving, intellectuele integriteit en een academische houding. Zowel in de SCA- als de COM-variant leren studenten om met een kritisch reflectieve houding te zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen. Studenten van de SCAvariant richten zich daarbij vooral op culturele diversiteit in brede zin, terwijl studenten van de COM-variant zich daarbij vooral richten op de organisatiecontext. Zelfreflectie op de positie van de (antropologisch) onderzoeker versus de onderzochten is in beide varianten een integraal onderdeel. De profilering van de COM-variant als Antropologievariant roept de vraag op hoe dit programma zich verhoudt tot, enerzijds, organisatiestudies en, anderzijds, de Antropologie (zie ook de algemene inleiding en de opmerkingen bij F5). De realisering van de doelstelling en de eindtermen van het bachelorprogramma Antropologie wordt gewaarborgd door de actieve participatie van het merendeel van de stafleden in (inter)nationale netwerken van onderzoekers en beroepsorganisaties. Het betreft zowel Europese en Noord-Amerikaanse netwerken, maar nadrukkelijk ook de vele regio’s elders ter wereld waar stafleden traditioneel hun onderzoek doen. In de zelfstudie staat aangegeven welke netwerken dat zijn. In de zelfstudie wordt beschreven hoe en waar stafleden participeren in internationale onderzoeksprogramma’s en hoe de contacten met het afnemend beroepenveld worden onderhouden. Vooral bij de variant COM zijn er actieve relaties met het beroepenveld van belangrijke 96 QANU / Culturele Antropologie adviesbureaus en andere relevante maatschappelijke organisaties. Bij de variant SCA heeft de staf nauwe contacten met instellingen op het gebied van de multiculturele samenleving en met organisaties betrokken bij internationale ontwikkelingssamenwerking. Hierdoor worden kennis en vaardigheden die in het onderwijs worden aangereikt, getoetst op hun relevantie voor de praktijk. Contacten met alumni zijn er voornamelijk op ad hoc basis. Wel heeft er in 2004 een groot alumnionderzoek plaatsgevonden onder afgestudeerden van de ongedeelde opleidingen van de faculteit. De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die daarin aan een bacheloropleiding worden gesteld. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding in voldoende mate aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een bacheloropleiding Antropologie. Master Social and Cultural Anthropology Het doel van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology is om antropologen op te leiden die inzicht hebben in de interactie van lokale en mondiale processen van sociale en culturele verandering en die kennis van de constructie van human security in een onzekere, globaliserende wereld kunnen koppelen aan sterke analytische vaardigheden, een kritische, cultuurgevoelige attitude en de capaciteit om zelfstandig onderzoek op te zetten en uit te voeren. Afgestudeerden zijn in staat om antropologische kennis, vaardigheden en attitude op masterniveau te benutten voor de verdere ontwikkeling van het vakgebied en toe te passen in concrete werksituaties. Binnen en buiten de academie kunnen zij een relevante bijdrage leveren aan de signalering van maatschappelijke problemen en mogelijke oplossingen. De verworven kritische academische houding en cultuurgevoeligheid zal voor alle vervolgactiviteiten van waarde zijn. De masteropleiding is een Engelstalige opleiding die studenten op deze wijze beter kan voorbereiden op het toekomstige internationale werkveld. Daarnaast is de opleiding op deze wijze ook toegankelijk voor buitenlandse studenten. De opleiding is van mening dat deelname van studenten uit verschillende culturele contexten een stimulerende leeromgeving biedt. In de vormgeving van de masteropleiding is bewust gekozen voor een nauwe aansluiting tussen het onderwijs en het onderzoek van de afdeling SCA. Er is gekozen voor een opleidingsformat met human security als centraal concept. Dit biedt een optimaal kader om binnen een disciplinaire antropologische masteropleiding de eerder (in de bachelor) verworven theoretische en methodologische inzichten verder te ontwikkelen, uit te breiden en te verdiepen. In de zelfstudie wordt beschreven dat de wetenschappelijke staf participeert in diverse (inter)nationale organisaties op het vakgebied en dat veel stafleden lid zijn van de onderzoekschool CERES. Contacten met het beroepenveld zijn zeer divers, stafleden zijn betrokken bij diverse organisaties en studenten worden aangemoedigd om de keuze voor leeronderzoek en QANU / Culturele Antropologie 97 scriptie mede te laten aansluiten bij de wensen voor een toekomstige werkkring. Daarnaast zijn er gastcolleges van mensen uit de praktijk. Contacten met alumni zijn er voornamelijk op ad-hocbasis. Wel heeft er in 2004 een groot alumnionderzoek plaatsgevonden onder afgestudeerden van de ongedeelde opleidingen van de faculteit. De opleiding verwacht dat afgestudeerden van de masteropleiding SCA, met hun specifieke kennis van de interactie tussen de sociale en culturele aspecten van het fundamenteel menselijk streven naar veiligheid en zekerheid, een specifieke bijdrage zullen kunnen leveren aan veel maatschappelijke en culturele instellingen in de profit- en non-profitsector in Nederland en daarbuiten. In bijlage 1 worden de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology beschreven. De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Culturele Antropologie. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Bachelor De opleiding heeft de eigen eindtermen die beschreven zijn in termen van Kennis en Inzicht (KI), Vaardigheden (V) en Attituden (A) vertaald in de vijf Dublin-descriptoren (zie bijlage 1). De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelorkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor. Master Social and Cultural Anthropology De opleiding heeft in de zelfstudie de eindtermen van de studie beschreven volgens de Dublindescriptoren (zie bijlage 1). 98 QANU / Culturele Antropologie De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Bachelor De bacheloropleiding Antropologie bereidt in eerste instantie voor op het volgen van een aansluitende masteropleiding. De eindtermen van de bacheloropleiding zijn afgestemd op de volgende masteropleidingen: • • Social and Cultural Anthropology (SCA); Cultuur, Organisatie en Management (COM). Een afgeronde bacheloropleiding Antropologie geeft direct toegang tot deze masteropleidingen. Daarnaast geeft een afgeronde bacheloropleiding met de variant SCA toegang tot bepaalde masteropleidingen in de Antropologie aan andere universiteiten in Nederland of in het buitenland. Het is de verwachting van de opleiding dat afgestudeerde bachelors van de variant COM toegang krijgen tot aanpalende masteropleidingen op het terrein van organisatiewetenschappen in Nederland en daarbuiten. Voorts hebben studenten met een afgeronde bacheloropleiding Antropologie in principe toegang tot de onderzoeksmaster Social Research (mits het niveau van de cijfers en het Engels goed genoeg zijn). De arbeidsmarkt participatie van bachelorafgestudeerden is nog onbekend, de verwachting is dat de meeste studenten zullen kiezen voor een masteropleiding. Het terrein waarvoor antropologen zich op basis van hun opleiding kwalificeren is traditioneel breed. Zij kwalificeren zich daarom voor een wijd spectrum aan (junior) beleids- en staffuncties in de publieke en de private sector waarbij naast algemene academische vaardigheden, kennis en vaardigheden op het terrein van culturele processen in de samenleving of organisatie van belang zijn. Door de variant COM is ook de route naar functies in het bedrijfsleven, voorheen een moeilijk begaanbare weg voor antropologen, ontsloten. QANU / Culturele Antropologie 99 Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een wetenschappelijke bacheloropleiding Culturele Antropologie. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot minstens twee masteropleidingen op wetenschappelijk niveau. Master Social and Cultural Anthropology De eindtermen van de masteropleiding SCA zijn geformuleerd op basis van wat in het internationale vakgebied van de sociale en culturele antropologie gangbaar is. Ze zijn opgesteld door stafleden die met hun onderzoek participeren in internationale netwerken van wetenschappers, waardoor zij voortdurend goed geïnformeerd zijn over wat elders in antropologische opleidingen gebruikelijk is. Drie befaamde buitenlandse antropologen die als bijzonder hoogleraar aan de afdeling verbonden zijn spelen een directe rol in het onderwijsprogramma van de masteropleiding door middel van gastcolleges en een indirecte rol door middel van hun inbreng in het onderzoeksprogramma. Vanwege de nauwe band met het onderzoek van de afdeling zal dit de kwaliteit van het onderwijs in de masteropleiding SCA vergroten. In de eindtermen van de masteropleiding is veel aandacht voor het opdoen van ervaring in wetenschappelijk onderzoek en het daarover rapporteren. Op grond van hun ervaring met antropologische onderzoeksmethoden, hun academische werk- en denkhouding en hun grondige kennis van een deelterrein van de Antropologie, kunnen afgestudeerden een belangrijke bijdrage leveren aan allerlei maatschappelijke instellingen en bedrijven, zowel in Nederland als in het buitenland, met name op het terrein van multiculturele (beleids)vraagstukken en op het gebied van internationale samenwerking. Studenten met bijzondere kwaliteiten hebben ruimschoots voldoende basis voor een voortzetting van hun studie in een promotietraject. Arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden van de masteropleiding zijn nog niet onderzocht. De arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden met een doctoraal diploma zijn wel onderzocht (zie F1). Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: + 100 QANU / Culturele Antropologie 2.3.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bachelor In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de inhoud van het programma van de verschillende jaren. Zoals hiervoor al is aangegeven is het eerste jaar een grotendeels gemeenschappelijk jaar voor alle bacheloropleidingen binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen. In dit eerste jaar maken studenten kennis met alle kerndisciplines van de faculteit, een aantal onderdelen van de methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast nemen studenten deel aan een bachelorwerkgroep en bachelorproject in het domein van hun studie en is er een verplicht vak voor de variant SCA en de variant COM. Het gemeenschappelijk deel van het eerste jaar van de bacheloropleiding beslaat meer dan de helft van het totaal. In het tweede en derde studiejaar volgen de studenten van de twee varianten drie gemeenschappelijke vakken op het gebied van de antropologie. Daarnaast volgen de studenten vakken op het gebied van methoden en technieken en verplichte en keuzevakken gericht op de eigen variant. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een bachelorthesis (van 12 studiepunten) Het cursusjaar is verdeeld in twee semesters. Zie bijlage 2 voor een overzicht van het bachelorprogramma. Bijna alle stafleden die onderwijs verzorgen binnen de bacheloropleiding Antropologie verrichten ook wetenschappelijk onderzoek en publiceren daarover. Veel stafleden zijn ook betrokken bij (internationale) onderzoeksnetwerken (zie ook F1). De inleidingen in de verschillende disciplines in het eerste bachelorjaar worden gegeven door stafleden die UHD of hoogleraar zijn. De opleiding probeert studenten vanaf het eerste jaar te confronteren met een veelheid aan actuele en vaak rivaliserende theorieën. Gestart wordt met inleidingen en basiskennis, die in de loop van het tweede en derde jaar verder worden verdiept en uitgewerkt. Voor de variant SCA gaat deze verbreding en verdieping meer in de richting van de antropologische discipline, terwijl de variant COM meer gericht is op het kruispunt van Antropologie, organisatiewetenschappen en managementstudies. In diverse cursussen worden academische schrijf- en presentatievaardigheden (verder) ontwikkeld. De faculteit heeft als algemene norm dat in elk jaar minimaal 25% van het onderwijsprogramma besteed moet worden aan methoden en technieken van sociaal wetenschappelijk onderzoek. Dit onderwijs wordt aangeboden door de afdeling Methoden en Technieken en zit tevens verweven in het bachelorproject. In het bachelorproject voeren studenten in teams van vier tot zes studenten een beperkt empirisch onderzoek uit (ontwerpen, uitvoeren en rapporteren), hierbij ligt het accent op kwalitatieve onderzoeksmethoden. QANU / Culturele Antropologie 101 De relatie met de beroepspraktijk wordt voor studenten in de variant SCA onder meer gelegd binnen het vak ‘Brandende kwesties’ (derde studiejaar), ‘Ontwikkelingsbeleid en duurzame ontwikkeling’ en de vakken ‘Antropologie in de praktijk A’ en ‘Applied Anthropology B’. Voor de variant COM komt de beroepspraktijk aan bod bij de vakken: ‘Intercultural Communication’, ‘Diversiteitsmanagement’ en ‘Financieel en economische management’, ‘Cultuurdiagnose’ en ‘Culture and Technology’. Daarnaast krijgen studenten bij deze cursussen opdrachten waarin de praktijk, of de relatie tussen theorie en praktijk centraal staat. Studenten van beide varianten zijn vrij om bij de bachelorthesis te kiezen voor een onderwerp dat aansluit bij hun belangstelling voor een bepaalde beroepspraktijk. In de bacheloropleiding is geen leeronderzoek of stage opgenomen. Studenten worden gestimuleerd een masteropleiding te volgen waarin die mogelijkheid wel is opgenomen. De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd. De commissie heeft een positief oordeel over deze kernvakken. Gezien het bovenstaande, de bevindingen tijdens het bezoek en de nagezonden informatie is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke bacheloropleiding worden gesteld. Wel acht de commissie de variant COM, zoals die functioneerde tijdens de te beoordelen periode, een typisch mengproduct van meerdere disciplines zodat de vraag gesteld kan worden of dit wel een volwaardige Antropologiebachelor oplevert. Voor de gehele bacheloropleiding is de commissie evenwel van mening dat deze voldoet aan de eisen. Master Social and Cultural Anthropology (SCA) De masteropleiding SCA wordt zowel voltijds als in deeltijd aangeboden. Het voltijdprogramma duurt een jaar en bestaat uit twee semesters van vijf maanden. De eerste vier maanden worden gevuld met cursorisch onderwijs, daarna volgen drie maanden voor het antropologisch leeronderzoek en de laatste drie maanden zijn voor het schrijven van de masterthesis. Het deeltijdprogramma duurt twee jaar en bestaat uit vier semesters van vijf maanden. De eerste acht maanden zijn voor het cursorisch onderwijs, daarna zes maanden voor het antropologisch veldwerk en de laatste zes maanden voor het schrijven van de masterthesis. Het deeltijdonderwijs wordt nu nog gedeeltelijk in de avonduren aangeboden, maar met ingang van het studiejaar 2005-2006 wordt dit cohortsgewijs afgeschaft omdat de belasting van de staf te hoog is in verhouding tot het aantal studenten. Waar het mogelijk is kunnen deeltijdstudenten aanschuiven bij de voltijdstudenten, de overige programmaonderdelen worden apart ingeroosterd voor de deeltijdstudenten. De verschillende programmaonderdelen staan uitgebreid beschreven in de zelfstudie en de studiegids. Zie bijlage 2 voor een overzicht van de programmaonderdelen in het masterprogramma. De stafleden die het onderwijs in het masterprogramma verzorgen zijn betrokken bij diverse (internationale) disciplinaire onderzoeksnetwerken. In de zelfstudie wordt benadrukt dat de kennis en vaardigheden die de studenten verwerven nauw aansluiten bij de thema’s en regio’s die in het onderzoek van de stafleden centraal staan. De commissie bevestigt dit. Hierdoor kan het onderwijs mede gevoed worden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied. Daarnaast zijn er theoretische seminars rondom het centrale begrip human security. Hierin worden verschillende aspecten verder uitgediept en wordt er naast theoretische literatuur ook aandacht 102 QANU / Culturele Antropologie besteed aan casestudies. Aangezien het begrip human security vooral recentelijk een centraal onderwerp van debat is geworden binnen de discipline, is de gebruikte literatuur ook zeer recent en in de theorievorming nog volop in ontwikkeling. Daarnaast zijn er seminars gericht op het leren van (kwalitatief ) wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden. Tevens wordt de studenten geleerd om het individuele onderzoeksplan voor de veldwerkperiode te schrijven. Studenten worden tijdens het veldwerk en de thesis begeleid door stafleden die hun kennis en ervaring met het eigen onderzoek inbrengen. In diverse onderdelen worden studenten mede getraind in het mondeling en schriftelijk rapporteren. In de masteropleidingfase worden studenten beoordeeld door middel van kleine en grote groepsopdrachten en het zelfstandig uitvoeren van een leeronderzoek en het schrijven van de thesis. Tijdens het schrijven van de thesis wordt de student individueel begeleid en neemt hij/zij deel aan groepsbijeenkomsten in het Graduate Seminar. De link met de beroepspraktijk komt aan de orde in seminars tijdens het eerste semester, door middel van gastcolleges door deskundigen uit de praktijk en tijdens de voorbereiding van het eigen onderzoek. De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en recente theses gelezen en beoordeeld. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding worden gesteld. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bachelor De opleiding heeft een uitgebreid overzicht gepresenteerd voor het eerste jaar en van de varianten SCA en COM apart (zie bijlage 1), waarin de relatie tussen leerdoelen en eindtermen met de verschillende programmaonderdelen duidelijk is aangegeven. In leerdoelen van de vijf inleidende disciplinaire vakken in het eerste jaar wordt een combinatie van kennis, inzicht en attitudevorming nagestreefd. In de loop van de leerjaren verschuift het accent van meer kennis en inzicht, naar meer vaardigheden en attitude. Daarnaast presenteert de opleiding in de zelfstudie een uitgebreide beschrijving van de verschillende vaardigheden die worden aangeleerd en hoe deze verder worden uitgewerkt. Ook wordt duidelijk aangegeven wat de samenhang is. In de studiegids worden de leerdoelen per cursus uitgebreid en adequaat beschreven. QANU / Culturele Antropologie 103 De commissie verwijst hier naar de kritische opmerkingen die in de inleiding op haar rapport over de VU gemaakt zijn over het samengaan van de twee varianten binnen deze bacheloropleiding, SCA en COM. Ook inhoudelijk rijzen hier vragen. Ons inziens gaat het hierbij om twee varianten die slechts op een algemeen niveau verwantschap hebben. De gemeenschappelijke component is cultuur en de etnografische methode. Dit is de basis waarop de twee varianten zijn samengevoegd in één bacheloropleiding, terwijl het eerste jaar een algemeen jaar is met een staalkaart aan allerlei disciplines. De commissie vindt dit niet overtuigend en heeft vragen bij de antropologische inhoud van de variant COM. Ook heeft zij vragen bij de reden van deze samenvoeging: is deze op inhoudelijke gronden tot stand gekomen, of was het meer op pragmatische gronden? Begin jaren negentig had COM zich van een specifieke loot van de Antropologie ontwikkeld tot een variant van de doctoraalopleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen. Nu is er een inhoudelijke ontwikkeling richting multidisciplinariteit en een bestuurlijke ontwikkeling richting meer inbedding in de ‘moederdiscipline’. De commissie vindt dat dit tot een aantal problemen leidt. De meerwaarde van deze samenvoeging voor de variant SCA is allerminst duidelijk (integendeel); voor de variant COM kan ze wel meerwaarde hebben, maar die wordt in de huidige opzet niet verwezenlijkt. De commissie is van mening dat er een meer duidelijke keuze gemaakt moet worden: of verzelfstandiging van de variant COM, of juist meer interne samenwerking en ‘antropologiesering’ van de variant COM (zie ook noot 1 toegevoegd bij de inleiding van dit rapport over recentere aanpassingen van deze opzet die tegemoet lijken te komen aan onze vragen). De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het bachelorprogramma van de variant SCA een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voor de variant COM is de commissie minder positief, de commissie is van mening dat er op zich wel sprake is van concretisering van de beoogde eindkwalificaties, maar niet op een wijze die ‘antropologisch’ genoemd kan worden (weinig aandacht voor debatten over ‘cultuur’ en voor etnografische methode). Master Social and Cultural Anthropology De opleiding heeft voor het masterprogramma een overzicht gepresenteerd waarin is aangegeven hoe de eindtermen, ingedeeld naar de aspecten van de Dublin-descriptoren, aan de orde komen in de verschillende onderdelen van het masterprogramma (zie bijlage 1). De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie een relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen van het masterprogramma en de eindtermen van de opleiding, ingedeeld naar kennis en inzicht, vaardigheden en attituden. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt goed te identificeren. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het masterprogramma een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. 104 QANU / Culturele Antropologie F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Bachelor De opbouw van het programma gaat van meer inleidend naar meer verdiepend en verbredend. In het tweede jaar wordt er in verhouding meer aandacht besteed aan kennis, terwijl in het derde jaar verdieping van die kennis plaatsvindt en er tevens meer aandacht is voor (onderzoeks)vaardigheden en attituden. In de beschrijving in de zelfstudie wordt de samenhang en wisselwerking tussen de verschillende onderdelen in het programma duidelijk aangegeven. De samenhang van en opbouw in het programma worden bewaakt door evaluatiecommissies en opleidingscommissies. Faculteitsbreed worden er sinds de invoering van de bachelormasterstructuur elk jaar curriculumevaluaties gehouden onder studenten. In deze evaluaties wordt expliciet aandacht besteed aan de afstemming en samenhang tussen de vakken en jaren. Regelmatig wordt overlap tussen vakken in het eerste jaar geconstateerd. In overleg tussen coordinatoren en docent wordt daar aandacht aan besteed en worden maatregelen genomen om de niet-functionele overlap zo veel mogelijk te vermijden. Variant SCA De samenhang in het studieprogramma wordt onder meer verzekerd door de culturele aspecten bij verschillende actuele maatschappelijke vraagstukken die een verbindend element vormen bij veel vakken in het tweede en derde jaar. Een kernvak is History and Theory of SCA; hierin verwerven studenten kennis van en inzicht in de wordingsgeschiedenis en theoretische stromingen van het vakgebied en ontwikkelen ze tevens een reflectieve attitude aan de hand van wetenschapsfilosofische vraagstukken. Toepassing vindt plaats in het vak Monografie, waarin twee monografieën worden gerecenseerd. De opleiding heeft bewust meer verdieping op het gebied van de antropologische discipline aangebracht. Dit mede als reactie op het commentaar van de vorige visitatiecommissie en de inspectie. De commissie is van mening dat deze verdieping inderdaad een verbetering is. Studenten van de variant SCA zijn minder tevreden over de aansluiting van het eerste jaar met de rest van de studie. Studenten gaven aan het eerst jaar toch wat al te breed te vinden. Ze zagen graag meer Antropologie in het eerste jaar. Variant COM In het tweede jaar wordt er een groot aantal funderende vakken gegeven op het gebied van cultuur-, identiteit- en machtsprocessen binnen en tussen organisaties en de context waarin deze organisaties functioneren. Deze vakken bouwen voort op de meer algemene sociale wetenschappen uit het eerste jaar en meer specifiek de Antropologie; ze spitsen zich enerzijds meer toe op de organisatieantropologie en anderzijds vindt verbreding plaats naar andere disciplines op het vlak van organisatiestudies. Het tweede jaar legt de basis voor de meer verdiepende en synthetiserende vakken in het derde jaar. De vakken Cultuurdiagnose en Culture and Technology worden als kernvakken binnen het COM-domein beschouwd. Studenten van de variant COM zijn minder negatief over de aansluiting tussen het meer algemeen opgezette eerste jaar en de rest van de studie dan de studenten van de variant SCA. Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening dat de studenten voor beide varianten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen, maar de samenhang tussen beide varianten in het domein van de Antropologie kan beter (zie ook F5). QANU / Culturele Antropologie 105 Master Social and Cultural Anthropology Voor zowel voltijds als deeltijdstudenten wordt er naar gestreefd om de verschillende onderwijs-elementen, zoals theoretische en methodologische seminars, tutorials en opdrachten, elkaar te laten aanvullen. Dit alles staat ten dienste van het leeronderzoek en de thesis. Door deze cumulatieve kennisverwerving wordt voor bepaalde onderdelen de eis gesteld dat voorgaande onderdelen eerst met een voldoende resultaat moeten zijn afgerond alvorens aan een vervolgonderdeel te mogen beginnen. Studenten mogen bijvoorbeeld pas met de thesis beginnen als het leeronderzoek is afgerond. De huidige opzet lijkt in de praktijk goed te werken, de studenten die nu aan het programma deelnemen, lijken redelijk volgens het schema te studeren. Gezien het bovenstaande, en de eerder geschetste opbouw van het programma van gerichte cursussen aan het begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede helft van de master, is de commissie van mening dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. Bachelor Het onderwijsprogramma bestaat uit twee semesters die beide zijn opgedeeld in drie blokken, twee blokken van acht weken en één blok van vier weken. Om de studeerbaarheid te bevorderen en de studielast evenwichtig te verdelen, wordt in elke blokperiode van acht weken in principe een vak met een intensieve onderwijsvorm (begeleidings- en of werkcollege met opdrachten en werkstukken) ingeroosterd en een tweede vak met een meer extensieve onderwijsvorm (hoorcollege met schriftelijk tentamen). Elk vak wordt aan het eind van de blokperiode afgesloten met een toets. Uit studentenevaluaties kan worden geconstateerd dat de studielast wat aan de lage kant is, zeker in het eerste jaar van de studie. Dit beeld wordt bevestigd door de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd. De opleiding is van mening dat dit voornamelijk komt doordat (nog) niet alle studenten goed overweg kunnen met de vrijheid in het programma. Daarnaast bestaat er enige zorg over de wellicht wat geringe selecterende functie van het eerste jaar. Anderzijds wordt door sommige studenten aangevoerd dat als je echt goede cijfers wilt halen het programma behoorlijk zwaar is. In latere jaren lijkt de werkelijke studielast beter in overeenstemming met de geprogrammeerde studielast. Bij de vakevaluaties geven studenten aan dat er vakken zijn die ze lastig vinden en bij andere vakken vinden studenten de hoeveelheid literatuur toch wel erg veel. De methoden en technieken vakken met statistiek en het vak Symbols and Rituals lijken voor sommige studenten een struikelblok. De opleiding geeft aan dat het nog te vroeg is om de conclusie te trekken dat deze vakken daadwerkelijk een belemmering zijn om binnen en redelijke termijn af te studeren. Wel is het vak Symbols and Rituals inmiddels ingrijpend aangepast (en naar de mening van studenten is het duidelijk verbeterd). 106 QANU / Culturele Antropologie Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met de studenten leidt de commissie af dat de studielast inderdaad, zeker in het eerste jaar van de studie, wat aan de lichte kant is. Het lichte studieprogramma in het eerste jaar is wellicht inherent aan het vrij algemene karakter van het eerste jaar. Wat betreft studiebelemmerende factoren of struikelvakken heeft de commissie geen indicatie dat er problemen zijn. In de studentenevaluaties zijn mogelijke knelpunten geconstateerd, maar voor een deel daarvan lijkt het nog te vroeg daar al conclusies aan te verbinden en maatregelen te nemen. Voor andere knelpunten gaven studenten aan dat er goed naar studenten geluisterd wordt en dat geconstateerde knelpunten snel en adequaat worden aangepakt. Strikt kijkend naar het NVAO-facet studielast komt de commissie tot het oordeel dat het programma studeerbaar is en dat factoren die eventueel de studievoortgang zouden belemmeren op adequate wijze worden opgespoord. Wel dient de opleiding de studielast goed te blijven volgen zodat de zwaarte van het programma voldoende gewaarborgd wordt. Master Social and Cultural Anthropology Het is lastig een haalbaar eenjarig masterprogramma te ontwerpen met drie maanden veldonderzoek en drie maanden thesis. Dit betekent dat in de eerste vier maanden van het programma strak georganiseerd cursorisch onderwijs in de vorm van seminars en tutorials wordt aangeboden. Studenten moeten goed plannen en organiseren om het programma binnen één jaar af te ronden, daartoe worden studenten vrij intensief begeleid. Studenten van de deeltijdopleiding volgen in het eerste jaar de theoretische seminars tezamen met de voltijdstudenten. Daarna besteden ze tijd aan de voorbereiding van het veldwerk. Als deeltijdstudenten een veldwerkperiode in het buitenland willen doorbrengen dienen ze drie maanden voltijds beschikbaar te zijn. Voor het schrijven van de masterthesis krijgen deeltijdstudenten zes maanden. Het masterprogramma is pas in 2004 van start gegaan, daarom is het lastig nu al een oordeel te geven over de studielast en studeerbaarheid van het programma. Het eerste cohort studenten gaf aan het programma behoorlijk zwaar te vinden (vooral veel literatuur en opdrachten), de meeste van deze studenten hadden echter wel op tijd het onderzoeksplan afgerond en ze lijken ook in de rest van het jaar geen noemenswaardige vertraging op te lopen. Uit de meest recente gegevens blijkt dat het studiejaar 2004-2005 een rendement van 90% laat zien, de commissie vindt dit prijzenswaardig. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de inhoud en de zwaarte van het programma. Het programma lijkt zeker niet te licht. In het voorgaande was reeds geconstateerd dat het programma evenwichtig is opgebouwd. Er zit een strakke structuur in het programma en vertragen kan bijna niet. Ook na de veldwerkperiode zijn er wekelijks seminars waarvoor studenten zich moeten voorbereiden. Sommige studenten geven aan dit toch ook wel een beetje schools te vinden, maar het houdt het tempo er wel in. Bij studievertraging kan het een oplossing zijn over te stappen naar de deeltijdopleiding. Terugkijkend geven enkele studenten aan dat de bachelor wel wat zwaarder had gekund. Voor het masterprogramma is de studielast van een goed (stevig) niveau en het programma is zodanig ingericht dat met een goede inzet van de student het programma binnen de gestelde tijd doorlopen kan worden. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat er sprake is van een inhoudelijk samenhangend programma waarbij de studielast evenwichtig verdeeld is zonder studievoortgang belemmerende factoren (zie ook het voorgaande). QANU / Culturele Antropologie 107 Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bachelor De toelatingseisen voor alle bacheloropleidingen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen zijn wiskunde en Engels op VWO-niveau. Instromers met een VWO-diploma nieuwe stijl, met elk profiel, worden rechtstreeks toegelaten. Daarnaast kunnen instromers met een oude stijl VWO-diploma met wiskunde A of B, een WO-propedeuse- of doctoraaldiploma een HBO-propedeuse of een HBO-diploma worden ingeschreven met een verklaring van de examencommissie dat de kennis van wiskunde en Engels op voldoende niveau is. Indien de kennis nog niet op voldoende niveau is dienen aankomend studenten deze eerst bij te spijkeren door middel van aanvullende cursussen. Studenten die niet aan de formele vooropleidingseisen voldoen kunnen als ze 21 jaar of ouder zijn deelnemen aan een colloquium doctum, ze moeten dan in ieder geval slagen voor de onderdelen wiskunde en Engels. Uit evaluatieresultaten en de gesprekken met studenten tijdens het bezoek blijkt dat er weinig problemen zijn in de aansluiting tussen vooropleiding en opleiding. Wel vinden met name studenten van de variant SCA dat er wat weinig Antropologie in het eerste jaar wordt gegeven en dat ze te veel vakken krijgen die ze niet echt relevant vinden voor de rest van de studie. Studenten van de variant COM hebben hier minder moeite mee, zij vinden het brede eerste jaar geen probleem. Volgens de zelfstudie bestaat de instroom van de reguliere opleiding voor ongeveer 78% uit studenten met een VWO-diploma. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de opleiding qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De bacheloropleiding Culturele Antropologie geeft direct toegang tot de masteropleidingen Social and Cultural Anthropology en Cultuur, Organisatie en Management. Vooraf: Premaster Voor alle zeven eenjarige masteropleidingen binnen de faculteit der Sociale Wetenschappen is er een eenjarig schakelprogramma (premasterclass of Master’s course) van zestig studiepunten voor instromers met een HBO-diploma. HBO-afgestudeerden die willen instromen in de premasterclass moeten eerst deelnemen aan een assessment . In het assessment wordt onderzocht of de capaciteiten, kennis en vaardigheden aansluiten bij de voorwaarden om de premaster- en masteropleiding met succes te kunnen afronden. Het assessment voor HBO-instromers bestaat uit een test op: cognitieve capaciteiten, begrip van een wetenschappelijke casus, motivatie en leerstijl, tekstbegrip en leesvaardigheid in de Engelse taal, rekenkundige vaardigheden en wiskunde/statistiek.De premasterclass bestaat uit vakken uit het bachelorprogramma en is erop gericht om studenten kennis en vaardigheden 108 QANU / Culturele Antropologie aan te leren, zodat zij bij afronding het niveau van een wetenschappelijke bachelor op het vakgebied hebben. De premasterclass wordt afgesloten met een thesis die vergelijkbaar is met de bachelorthesis. Studenten die de premasterclass hebben afgerond krijgen een certificaat. Voor de Engelstalige master Social and Cultural Anthropology (SCA) is er een Engelstalige premasterclass. Deze premasterclass is ook in deeltijd te volgen en duurt dan twee jaar. De toelatingseisen voor de premaster zijn recent verscherpt, hierdoor kan niet iedereen doorstromen. De commissie vindt het een goede zaak, maar wil hierbij wel opmerken dat de eisen ook weer niet zo aangescherpt moeten worden dat doorstroom vanuit HBO onmogelijk wordt. Master Social and Cultural Anthropology Studenten met een WO-bacheloropleiding in de Antropologie in Nederland of het buitenland, of van een certificaat van de premaster’s course SCA van de Vrije Universiteit (zie onder F4: premaster) hebben toegang tot de masteropleiding Social and Cultural Anthropology. Toelating van instromers zonder WO-bachelordiploma in de Antropologie worden beoordeeld door de examencommissie van de opleiding. Toelating tot de premaster’s course SCA staat open voor studenten die voldoen aan diverse formele criteria die duidelijk beschreven staan op de website. De opleiding heeft diverse voorlichtingsactiviteiten ontplooid voor aankomende studenten. Een van de doelstellingen van deze Engelstalige masteropleiding is om de instroom van buitenlandse studenten te vergroten. Hiertoe worden ook beurzen aangeboden en wordt hulp geboden bij het vinden van huisvesting. De instroom van de masteropleiding bestond in 2005 uit twaalf buitenlandse studenten (van de dertig). Dit vindt de commissie een goed resultaat. Uit evaluaties van de opleiding blijkt dat studenten van de premaster’s course tevreden zijn over de voorlichting over en aansluiting met de masteropleiding. De commissie is van mening dat de instroomeisen voor het masterprogramma voldoende strikt en helder zijn om een goede aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te waarborgen. Instroomgegevens: Zie voor de KUO-cijfers de bijlagen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g (met name vanwege de buitenlandse instroom). F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Bachelor/master Het bachelorprogramma Antropologie omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. QANU / Culturele Antropologie 109 Het masterprogramma Social and Cultural Anthropology omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bachelor In de zelfstudie wordt geen duidelijk onderwijskundig concept beschreven. Wel wordt aangegeven dat de afstemming tussen vormgeving en inhoud zo veel mogelijk in relatie is met de eindtermen. In het algemeen kiest de opleiding er voor om bij vakken die voornamelijk gericht zijn op kennisoverdracht hoorcolleges en tentamens te geven. Het onderwijs gericht op vaardigheden wordt voornamelijk door middel van werkcolleges verzorgd. Individuele begeleiding van studenten door docenten komt in het bachelorprogramma niet voor. Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges, werkgroepen, practica en thesiswerk, aangevuld met zelfstudie. In een tabel in de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven wat de verdeling naar werkvormen is in de drie jaren en de twee varianten van de bachelor (in de bijlage van de verschillende programmaonderdelen per studiejaar wordt ook een overzicht gegeven van de verschillende werkvormen per cursusonderdeel). Daaruit blijkt een verschuiving in de tijd van hoorcolleges naar een meer interactieve en zelfstandige wijze van werken. De commissie is van mening dat de vormgeving en inhoud van het programma goed aansluiten bij de eindtermen. De afstemming tussen vormgeving en inhoud lijkt goed doordacht. De commissie is echter van mening dat het didactisch concept nader uitgewerkt en meer geëxpliciteerd kan worden. Dit kan dan tevens een goed hulpmiddel zijn bij het verder verbeteren en aanpassen van het programma. Master Social and Cultural Anthropology De doelstelling van de masteropleiding SCA is erop gericht om studenten kennis en vaardigheden te leren vanuit een duidelijk conceptueel perspectief, in aansluiting op het onderzoeksprogramma van de afdeling. Het didactisch concept is afgestemd op de doelstelling en is richtinggevend geweest bij de vormgeving en inhoud van het masterprogramma. In de zelfstudie wordt duidelijk beschreven hoe de afstemming tussen vormgeving en inhoud plaatsvindt in de verschillende programmaonderdelen. Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van seminars (werkcollege), tutorials (werkcollege), fieldwork (practica) en thesis werk. Het grootste deel van de opleiding wordt gevormd door zelfstudie (vooral in de vorm van veldwerk en thesis). In de zelfstudie wordt in tabelvorm duidelijk aangegeven wat de verdeling naar werkvormen is in het masterprogramma. Daaruit blijkt duidelijk een verschuiving in de tijd van meer gezamenlijk naar meer individueel en zelfstandig werken. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar goed bij aan. 110 QANU / Culturele Antropologie Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. In de zelfstudie wordt aangegeven dat een uitgewerkt facultair toetsings- en beoordelingsbeleid nog in ontwikkeling is. Dit zal aansluiten op het door de VU gehanteerde handboek kwaliteitszorg, waarin een diversiteit van toetsvormen uitgangspunt is. Bachelor Toetsing en beoordeling vinden plaats onder het gezag van de examencommissie voor de bacheloropleiding Antropologie. Voor ieder vak worden twee tentamenmogelijkheden aangeboden. Eén in de laatste week van het onderwijsblok en één later (in juni voor vakken uit het eerste semester en in augustus voor vakken uit het tweede semester). Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids, daarnaast zijn docenten verplicht om op de website van hun vak een proeftentamen te plaatsen. In bijlage 2 is in het overzicht van de programmaonderdelen per studiejaar ook de werkvorm en toetsvorm opgenomen. Bij vakken waar belangrijke wetenschappelijke vaardigheden zoals schrijven en onderzoek doen worden getoetst wordt gebruik gemaakt van speciaal ontwikkelde beoordelingsformulieren. Bij onderzoekspractica en beoordeling van de thesis zijn meerdere docenten betrokken. Er wordt nog gewerkt aan een betere afstemming van de verschillende beoordelingsformulieren voor de verschillende vakken. Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatste, tevoren bestudeerde kernvakken gesprekken met de studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Wel merkt de commissie hierbij op dat het niveau van de bachelorthesis van de variant COM niet van hetzelfde niveau is als van studenten van de variant SCA. De theses die de commissie gezien en beoordeeld heeft van de variant SCA zijn over het algemeen volwaardige bachelortheses van voldoende niveau. De bachelortheses van de variant COM waren naar de mening van de commissie duidelijk van minder goed niveau en voldoen niet in alle gevallen aan het door de opleiding beoogde niveau, zeker niet als ze als Antropologietheses beoordeeld moeten worden (hetgeen volgt uit de inpassing van COM in Antropologie). Master Social and Cultural Anthropology Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids. In bijlage 2 is in het overzicht van de programmaonderdelen per studiejaar ook de werkvorm en toetsvorm opgenomen. In de seminars en tutorials leveren studenten bijna wekelijks schrijfopdrachten in. Docenten beoordelen deze opdrachten en geven feedback. Daarnaast geven studenten mondelinge en/of audiovisuele presentaties. QANU / Culturele Antropologie 111 De wijze van toetsing is zo veel mogelijk in lijn met het didactisch concept van de masteropleiding (zie hierboven). Veelvuldige schrijfopdrachten met oplopende moeilijkheidsgraad en strakke deadlines moeten studenten stimuleren actief, creatief en zelfstandig te werken. De consistentie in de beoordeling van de verschillende schrijfopdrachten en van de eindwerkstukken wordt gewaarborgd door overleg tussen de stafleden die het onderwijs verzorgen. Een deel van de vakken wordt door meerdere docenten in teamverband verzorgd, deze hebben extra veelvuldig overleg over de afstemming van de opdrachten en de beoordeling ervan. De toetscriteria voor de opdrachten worden aan de studenten vooraf bekend gemaakt op de website. Voor de thesis is er een handleiding beschikbaar. De beoordeling van de thesis (de uiteindelijke proeve van bekwaamheid van de masterstudent) geschiedt door de begeleider en een tweede beoordelaar conform de facultaire regeling voor masterthesis. Deze twee beoordelaars bepalen onafhankelijk van elkaar of de thesis aan de eisen voldoet, het eindcijfer is het gemiddelde van de cijfers van beide beoordelaars. Indien het voorgestelde cijfer van beide beoordelaars meer dan twee punten verschilt, wijst de examencommissie een derde beoordelaar aan. De commissie vindt dit een goede wijze van beoordelen. De commissie stelt vast dat de regelingen op papier aan de eisen voldoen. De mastertheses die commissie gelezen en beoordeeld heeft voldeden aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld (zie ook F20). Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g (studenten voelen zich gestimuleerd door strakke begeleiding). Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + 2.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Verificatiepunten: • Het merendeel van de docenten/ontwikkelaars is gepromoveerd; • het merendeel van de docenten/ontwikkelaars is onderzoeker in een programma van erkende kwaliteit • aanwezigheid van wetenschappelijke en professionele rolmodellen in het programma (hoogleraren; uhd’s gezaghebbende onderzoekers); • (wanneer van toepassing), de docenten en/of ontwikkelaars in voldoende mate een verbinding met de professionele praktijk waarvoor wordt opgeleid. Bij afstandsonderwijs zal het accent liggen op het ‘ontwikkeld door’ en het rolmodel wordt in het materiaal gepresenteerd. 112 QANU / Culturele Antropologie Uit de informatie uit de zelfstudie en de informatie die verkregen is tijdens en na het bezoek blijkt dat het overgrote merendeel van de docenten gepromoveerd is. Dit punt verdient echter wel aandacht bij de variant COM, hier zijn minder docenten gepromoveerd dan bij de variant SCA. De meeste docenten hebben een gecombineerde onderwijs/onderzoekaanstelling. Een groot aantal docenten maakt deel uit van de onderzoeksprogramma’s CONSEC (Constructing human Security in a globalizing world, SCA docenten) en CuCON (Cultural Change in Organisational Networks, COM docenten). Alle docenten die doceren in de masteropleiding zijn gepromoveerd, publiceren regelmatig in gerefereerde tijdschriften en het merendeel is lid van de landelijke onderzoeksschool CERES. Recent zijn er twee nieuwe hoogleraren en vijf nieuwe universitair (hoofd) docenten aangesteld. Docenten maken in hun onderwijs veelvuldig gebruik van ervaringen en voorbeelden uit hun eigen onderzoek. Hoogleraren (regulier en buitenlandse gasthoogleraren) worden in voldoende mate ingezet in het onderwijs, in zowel de bachelor- als de masteropleiding. Oordeel: Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door docenten die tevens onderzoeker zijn in het vakgebied. Het oordeel van de commissie over dit facet is v. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Verificatiepunten: • • De ratio docenten-studenten is acceptabel (streefcijfers, landelijke gemiddelden); de opleiding heeft voldoende menskracht beschikbaar (taakverdelingsmodellen, evaluaties, uitvoering onderwijs). Tabel staf-studentratio VU bachelor gehele faculteit Jaar Aantal Aantal Aantal fteingeschreven diploma’s onderwijs studenten Aantal studenten per fte-onderwijs Aantal afgestudeerden per fteonderwijs 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 72,8 70,5 78,4 81,1 38 45 36 34 376 4,6 5,0 5,8 QANU / Culturele Antropologie 2784 3145 2856 2757 272 324 389 472 113 Staf-student ratio SCA Jaar Aantal Aantal Aantal fteingeschreven diploma’s onderwijs studenten Aantal studenten per fte-onderwijs 2001-2002 2002-2003 2003-2004 6,87 6,43 5,73 33 44,2 44,9 227 284 257 14 22 33 Aantal afgestudeerden per fteonderwijs 2,0 3,4 5,8 Voor de afdeling SCA en COM zijn de meest recente cijfers nog verder nagevraagd. In totaal heeft de afdeling SCA 4,26 fte voor onderwijs (variant SCA in de bachelor- en masteropleiding SCA) en de variant COM 9,25 fte voor onderwijs. Totaal aantal studenten bachelor SCA en COM: 160 studenten. Bij een totaal van 5,2 fte onderwijs (2,5 vanuit COM en 2,7 vanuit SCA) is dat een staf-studentratio van 1 op 30,7 (160:5,2). Voor de master SCA is de staf-studentratio 1 op 23 (46:2) Naast de beschikbare fte’s voor onderwijs is er op facultair niveau nog formatieruimte beschikbaar voor onderwijsondersteunende diensten: beleidsmedewerkers, studieadviseurs, voorlichting en werving, internationalisering, roostering en studiesecretariaat en ICT. Ook bij deze opleiding was het niet eenvoudig de juiste cijfers over de staf-studentratio boven tafel te krijgen. Het aantal fte’s is hier in verhouding tot andere opleidingen iets minder problematisch. Wel wil de commissie hier dezelfde overweging als bij de andere opleidingen meegeven: door de grote inzet van de staf is het mogelijk met de huidige bezetting een programma van voldoende niveau aan te bieden. De commissie is van mening dat een verdere verslechtering van de staf-studentratio en verzwaring van de onderwijslast voor docenten in de toekomst negatieve effecten kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast vraagt ze aandacht voor de mogelijke roofbouw die in de toekomst op de huidige staf gepleegd kan worden, de staf moet naast onderwijs immers ook voldoende tijd aan onderzoek besteden. Oordeel: De commissie beoordeelt dit facet met een voldoende. De algemene tendens van alle beoordeelde opleidingen naar een steeds ongunstigere staf-studentratio baart de commissie zorgen. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Sinds 2000 wordt van alle nieuw aan te stellen docenten verwacht dat ze de cursus Professionaliseringtraject voor beginnende docenten volgen, die wordt aangeboden door het Onderwijscentrum van de VU. Dit traject wordt afgesloten met een certificaat. Daarnaast wordt van beginnende docenten verwacht dat ze door middel van een cursus hun coachende vaardigheden ontwikkelen. Docenten die al langer in dienst zijn worden aangemoedigd korte cursussen bij het Onderwijscentrum te volgen om hun onderwijskwaliteit te blijven verbeteren. Vanaf het cursusjaar 114 QANU / Culturele Antropologie 2004-2005 worden alle docenten die Engelstalig onderwijs geven door het faculteitsbestuur gestimuleerd de cursus Teaching in English te volgen of individuele begeleiding te zoeken (tenzij de docent aantoonbaar over voldoende vaardigheden beschikt). De commissie heeft van studenten enkele klachten vernomen over het niveau van het Engels van docenten. In de jaarlijkse functioneringsgesprekken worden ook de onderwijsevaluaties besproken. Docenten komen pas voor bevordering in aanmerking als ze het professionaliseringstraject docenten hebben doorlopen en als uit onderwijsevaluaties blijkt dat de didactische kwaliteiten goed zijn. De commissie vindt het positief dat docenten duidelijk beoordeeld worden op hun onderwijskundige/didactische kwaliteit. De docenten die de bacheloropleiding verzorgen moeten in ruime mate voldoen aan de eisen. Ze blijken in het algemeen goed te worden beoordeeld door de studenten in de vakevaluaties. De commissie is van mening dat de scriptiebegeleiders zelf een duidelijke link moeten hebben met het onderzoek. De commissie vindt over het algemeen de specialismen van de docenten breed genoeg gezien de doelstellingen en eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding. De kwaliteit van docenten wordt door studenten in de onderwijsevaluaties overwegend positief beoordeeld (gemiddeld voldoende tot goed). Tijdens de discussie gedurende het bezoek heeft de commissie hierover geen klachten gehoord van studenten. Ook wat betreft de organisatorische realisatie van het programma heeft de commissie geen klachten vernomen. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +. De kwantiteit en kwaliteit van de staf is op niveau. Wel wil de commissie hier de opmerking herhalen dat de staf-studentratio een punt van zorg kan worden in de toekomst. 2.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie aan de Vrije Universiteit Amsterdam zijn ook de voorzieningen bekeken. Sinds maart 2003 is de gehele faculteit gehuisvest in het Metropolitan gebouw. Dit gebouw ligt direct naast de campus. In dit gebouw zijn geen onderwijsruimten, daarvoor moeten studenten en docenten naar de campus. In principe zijn er voor de gehele universiteit voldoende onderwijsruimten beschikbaar, maar door de niet geheel goed op elkaar aansluitende vraag en aanbod zijn er toch regelmatig problemen. Er wordt hard gewerkt om dit te verbeteren. Met ingang van het studiejaar 2005-2006 zal de verdeling van de onderwijsruimten niet meer per jaar, maar per semester plaatsvinden. Daarnaast zal de faculteit zelf een deel van de zalen tot haar beschikking krijgen, zodat de faculteit zelf onderwijsruimten kan toewijzen. Ten slotte wordt in de nieuwbouw van de universiteit speciale aandacht gegeven aan het realiseren van meer werkgroepruimten. QANU / Culturele Antropologie 115 De commissie is van mening dat er over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimten en ruimten voor studenten zijn om alleen of in groepjes te werken. Studenten klagen af en toe wel over gebrek aan computerfaciliteiten, maar de commissie heeft de indruk dat dit geen groot knelpunt is. Studenten kunnen ook op verscheidene plaatsen met hun eigen laptop toegang krijgen tot internet. Daarnaast zal de gehele campus binnenkort beschikken over draadloos internet. De bibliotheek is goed geoutilleerd en recent zijn de openingstijden verruimd. De studenten krijgen naast de papieren studiegids alle informatie over onderwijs op de onderwijswebsite van de faculteit. Deze informatie wordt continu bijgewerkt. Bij veel vakken wordt gebruikgemaakt van BSCW (Basic Support for Cooperative Work). Dit systeem biedt enerzijds student en docent de mogelijkheid te communiceren over opdrachten, en anderzijds de mogelijkheid aan studenten om gezamenlijk te werken aan groepsopdrachten. Vanaf het studiejaar 2005-2006 zal het programma Blackboard geleidelijk worden ingevoerd. Tijdens de gesprekken en de rondleiding zijn geen tekortkomingen geconstateerd, de opleiding heeft de beschikking over voldoende faciliteiten. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is positief, de huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. De studiebegeleiding is de taak van facultaire professionele studieadviseurs en alle bij het onderwijsprogramma betrokken medewerkers. De facultaire studieadviseurs zijn verantwoordelijk voor vakoverstijgende of algemene studiebegeleiding, voornamelijk gericht op de individuele student. Voor de bacheloropleiding zijn twee studieadviseurs parttime beschikbaar. Voor de masteropleiding is één studieadviseur parttime verantwoordelijk. In het eerste jaar van de studie is de studiebegeleiding erop gericht de studenten op de juiste plaats terecht te laten komen (vanuit het brede eerste jaar) en om studenten te leren studeren. Daarna is de studiebegeleiding erop gericht om de studenten de studie efficiënt te laten doorlopen en de studenten zich goed voor te laten bereiden op een eventueel vervolgtraject (masteropleiding en/of arbeidsmarkt). In het eerste jaar worden studenten in het eerst semester uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur. Voor dit gesprek moeten studenten een portfolio met startprofiel maken. Op basis daarvan wordt gekeken of de student eventueel hulp nodig heeft. Studenten die aanzienlijke studievertraging hebben opgelopen worden opgeroepen voor een gesprek over de studie. In het tweede studiejaar worden studenten in het tweede semester uitgenodigd voor een studievoortgangsgesprek. Voor dat gesprek leveren studenten in het kader van hun portfolio een voortgangsrapportage in bij de studieadviseur. In dit gesprek wordt stilgestaan bij de belangrijke keuzes die studenten moeten maken, zoals keuze voor een masteropleiding, invulling van keuzevakken, mogelijke studie in het buitenland et cetera. In het derde jaar wordt een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd over de verschillende masteropleidingen. 116 QANU / Culturele Antropologie De studieadviseur is ook belast met de begeleiding van de premasterstudenten. Voor aanvang van het studiejaar vindt er een introductiebijeenkomst plaats waarbij de studieadviseur zichzelf introduceert bij de premasterstudenten. Voorafgaand aan de masteropleiding vindt er een introductieavond plaats waarbij de studieadviseur zichzelf introduceert bij de masterstudenten. De studieadviseur houdt de studievoortgang in de gaten en na het eerste semester verstrekt de studieadviseur namens de examencommissie een schriftelijk advies op basis van de behaalde studieresultaten. Naar aanleiding van dit advies worden studenten die studievertraging oplopen uitgenodigd voor een gesprek. In de masteropleiding is er, zeker gedurende de eerste maanden, intensieve begeleiding door de docenten, dit betekent dat de behoefte van studenten aan studiebegeleiding door de studieadviseur gering is. Studieadvisering aan studenten in het oude ongedeelde programma maakt nog een belangrijk deel uit van de taken van de studieadviseur. Naast initiatieven van de studieadviseur kunnen studenten uiteraard ook zelf het initiatief nemen om de studieadviseur te raadplegen. Elke studieadviseur heeft daartoe een wekelijks inloopspreekuur en een telefonisch spreekuur. Ook kunnen studenten per e-mail contact zoeken met vragen of om een afspraak te maken. Het portfolio dat studenten bijhouden wordt vooral gebruikt als studievoortgangsysteem en minder als systeem om de opbouw van vaardigheden te toetsen. De commissie is van mening dat de begeleiding bij de studievoortgang redelijk functioneert. Het geheel maakt een goed gestructureerde indruk. Van studenten zijn daarover geen klachten vernomen. Wel vindt de commissie een en ander wat vrijblijvend, een meer gerichte sturing zou wellicht te overwegen zijn. De commissie wil daarnaast als suggestie meegeven om een meer directe link te leggen tussen studiebegeleiding en kwaliteitszorg. Exitinterviews met studenten die de studie staken zouden daartoe een bijdrage kunnen leveren. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: + 2.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het interne kwaliteitszorgsysteem van de faculteit is afgeleid van het op de VU centraal gehanteerde Handboek Kwaliteitszorg. Het doel van dit handboek is het op een minimaal kwaliteitsniveau hebben en houden van alle opleidingen en diensten. QANU / Culturele Antropologie 117 De faculteit hanteert drie vormen van evaluatie: gestructureerde jaarlijkse evaluaties van alle vakken, curriculumevaluaties (evaluatie per studiejaar) en elke vijf jaar een uitgebreid alumnionderzoek. De evaluaties vinden plaats aan de hand van formulieren die door het Onderwijscentrum van de VU zijn ontwikkeld. Deze formulieren zijn aangepast aan de onderwijsvorm en naast standaardvragen kunnen specifieke vragen worden toegevoegd. Voor de bachelorthesis is een apart formulier ontwikkeld. Kwaliteitszorg is een onderwerp waar regelmatig in vergaderingen van medewerkers over gesproken wordt. Naast de eigen cursusevaluaties zijn docenten betrokken bij diverse overleggen over clusters van vakken om te komen tot een goede onderlinge afstemming. Er worden afspraken gemaakt over inhoudelijke afstemming, maar ook over toets en werkvormen en studiebelasting. Ook worden curriculumevaluaties besproken. Opleidings- en evaluatiecommissies spelen een belangrijke rol in het systeem van interne kwaliteitszorg. Elke opleiding heeft een opleidingscommissie (OC) die ten minste voor de helft uit studenten van de opleiding bestaat. De OC adviseert het faculteitsbestuur over onderwijsprogramma’s en alle belangrijke veranderingen in het onderwijs. De evaluatiecommissie komt na elke onderwijsperiode bijeen om de onderwijsevaluaties uit de betreffende periode te bespreken. Op basis van deze bespreking worden eventueel maatregelen genomen tot verbetering. Het managementteam van de afdeling SCA heeft als voorbereiding op de visitatie een afdelingsbeleidsplan geformuleerd. In dit beleidsplan staat expliciet dat alumni en afnemend beroepenveld niet bij de interne kwaliteitszorg zijn betrokken (en ook niet bij de vormgeving van nieuwe opleidingen). De facultaire streefdoelen voor onderwijsevaluaties (vakken en curriculum) zijn gesteld op: minimaal een score van 3,5 (op een vijfpuntsschaal) per vraag en een score binnen het 67% interval (gebaseerd op het VU gemiddelde). In de zelfstudie staat beschreven hoe (schriftelijk) evaluaties plaatsvinden en wat er mee gedaan wordt. Informatie over de relatie met de arbeidsmarkt en de relatie met het beroepenveld is zeer beperkt, er wordt alleen gewezen op het vijfjaarlijkse alumnionderzoek van de faculteit, maar contacten met het beroepenveld vanuit het oogpunt van kwaliteitszorg zijn er niet. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek geëvalueerd wordt op verschillende niveaus (cursus en curriculum), met eens in de vijf jaar een faculteitbreed alumnionderzoek. De opleiding heeft toetsbare streefdoelen geformuleerd. De commissie vindt het kwaliteitszorgsysteem wat beperkt en ziet een systeem dat nog duidelijk in ontwikkeling is. Zo is het universitaire kwaliteitshandboek nog niet helemaal voor de opleiding aangepast en ingevoerd (drie van de vijf hoofdstukken zijn gereed). De commissie zou graag een meer gesloten kwaliteitszorgsysteem willen zien en meer geformaliseerd. Veel beleid op het gebied van kwaliteitszorg lijkt een beetje ad-hocbeleid. Het is meer reactief dan actief anticiperend op de toekomst. Voor dat laatste zou meer aandacht moeten zijn. Er wordt bijvoorbeeld vaak aangegeven dat zwakke punten geconstateerd worden en dat er maatregelen getroffen zullen worden, maar het is onduidelijk hoe dat precies gebeurt en of dat op een systematische wijze gebeurt. Ook is niet duidelijk wat er gebeurt als de getroffen maatregelen niet voldoende zijn. Daarnaast zou het zinvol zijn de arbeidsmarkt (het afnemend veld) meer bij de opleiding te betrekken. Desondanks is de commissie van mening dat er goede aanzetten zijn om te komen tot een meer volledige kwaliteitszorg. Het beleid op centraal niveau kan hier een stimulerende bijdrage aan leveren. 118 QANU / Culturele Antropologie Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is v. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Bij de interpretatie van de uitkomsten van de evaluaties worden de streefdoelen als referentiepunt gebruikt (het VU-gemiddelde en FSW-gemiddelde). Naast gemiddelden wordt bij de evaluaties ook gekeken naar de waarde op de vijfpuntsschaal. Een score op een vraag kan binnen het gemiddelde vallen, maar toch als onvoldoende worden aangemerkt De uitkomsten van de vakevaluatie (kwantitatieve gegevens en relevante opmerkingen van studenten) worden besproken in de evaluatiecommissie. De evaluatiecommissie bestaat uit de onderwijsmanager en de studenten van de opleidingscommissie. Deze commissie let met name op de kwaliteit van het programmaonderdeel, de plaats van het onderdeel in het geheel en de mogelijke verbeterpunten. Er is speciale aandacht voor scores die lager zijn dan 3,5 op de vijfpuntsschaal en scores onder de referentiewaarden. De evaluatiecommissie formuleert eventuele verbetervoorstellen, deze voorstellen worden door de onderwijsmanager besproken met de betrokken docent. Een overzicht van alle vakevaluaties wordt opgenomen in het onderwijsjaarverslag. Dit jaarverslag wordt besproken in het bestuurlijk overleg tussen het management van de afdeling en het faculteitsbestuur en vervolgens op intranet gepubliceerd. Bij functionerings- en beoordelingsgesprekken van docenten spelen vakevaluaties een rol. De opleiding is van mening dat deze koppeling aan het personeelsbeleid een garantie is voor voortdurende kwaliteitsbewaking van de docenteninzet. Het is de bedoeling dat in de toekomst vakken die voldoende scoren op de vakevaluaties niet meer elk jaar geëvalueerd worden. Er wordt momenteel aan een aangepaste evaluatiestrategie gewerkt met als uitgangspunt dat alle vakken minstens twee maal per zes jaar worden geëvalueerd. Vakken met slechte evaluaties en vakken die gewijzigd zijn worden vaker geëvalueerd. Bij curriculumevaluaties wordt ook naar de inhoudelijke en organisatorische samenhang van vakken gekeken. Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur worden deze evaluaties jaarlijks gehouden. Ook de kwaliteit van de studiebegeleiding, de studiegids en de onderwijsvoorzieningen worden in deze evaluatie meegenomen. Deze evaluaties worden aan het eind van het studiejaar gehouden en na de zomer besproken in het overleg van de onderwijsmanagers, de evaluatiecommissies de gezamenlijke vergadering en het faculteitsbestuur. Bij de start van de invoer van de bachelor-masterstructuur is besloten de eerste drie jaar geen drastische veranderingen door te voeren. Wel worden, mede op basis van de evaluaties, kleine verbeteringen aangebracht. Zoals inhoudelijke verzwaring van de opdrachten in de eerste periode van het eerste jaar (die werden te licht geacht) en betere afstemming van een aantal onderdelen. Studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat er mede naar aanleiding van de evaluaties verbeteringen zijn aangebracht in het programma. Als voorbeeld wordt het vak Symbols en Rituals gegeven: dit vak is drastisch herzien en dit vak vinden studenten duidelijk verbeterd. Ook de wijze van tentaminering van vakken (veel multiple-choice) is aangepakt. Alumnionderzoek vindt faculteitsbreed plaats en wordt door de faculteit gezien als evaluatie vanuit het beroepenveld. QANU / Culturele Antropologie 119 De aanbevelingen en opmerkingen van de vorige visitatiecommissies (SCA en COM zijn door verschillende commissies beoordeeld) en de opmerkingen van de inspectie hebben geleid tot een aantal maatregelen. Na het bezoek van de vorige visitatiecommissies zijn de opleidingen ingrijpend veranderd (zie ook hoofdstuk 1). Tijdens het bezoek is over de verbeteringen naar aanleiding van het vorige visitatierapport met diverse delegaties gesproken. Onder meer recent afgestudeerden gaven aan dat de maatregelen duidelijk tot verbeteringen hebben geleid. Kritische opmerkingen van de vorige visitatiecommissie betroffen onder meer het afstudeerwerk, de relatie met de arbeidsmarkt, de lage rendementen en lange studieduur. Het afstudeerwerk van de variant SCA wordt door deze commissie voldoende geacht. De theses van de variant COM zijn echter aan de magere kant en dienen scherper begeleid en beoordeeld te worden (zie hiervoor). De relatie met de arbeidsmarkt behoeft nog steeds versterking. En de rendementen en studieduur komen in een volgende paragraaf aan de orde. Over het algemeen heeft de commissie de indruk dat de aanbevelingen van de vorige commissie zo veel mogelijk zijn opgevolgd. De commissie is van oordeel dat gezien het bovenstaande de opleiding duidelijk heeft aangetoond dat er op basis van de uitkomsten van de evaluaties op de meest belangrijke punten verbetermaatregelen genomen zijn. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten, docenten, opleidings- en evaluatiecommissies, onderwijsmanagers en alumni worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zie hierboven bij F17 en F18 hoe de verschillende evaluaties worden uitgevoerd. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de respons op de evaluaties hoog is. Oordeel: Gezien het bovenstaande, de informatie in de zelfstudie en ter plaatste en de gesprekken met de verschillende delegaties is de commissie van mening dat dit onderdeel v is. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +. 120 QANU / Culturele Antropologie 3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Een belangrijke indicator van het gerealiseerde niveau zijn voor de commissie de eindwerken/ theses. De commissie heeft voor zowel de bachelor- als de masteropleiding een lijst met meest recente theses opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt, evenwichtig verdeeld over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft minstens een bachelor- en een masterscriptie gelezen. Deze theses zijn voorafgaand aan het bezoek uitgebreid besproken. Hiervoor is reeds aangegeven dat de commissie wat betreft de mastertheses en de bachelortheses van de variant SCA van mening is dat deze zeker van voldoende wetenschappelijk niveau zijn en voldoen aan de eisen die aan een bachelor- en masterthesis Antropologie gesteld mogen worden. Wat betreft de bachelortheses van de variant COM is de commissie duidelijk minder positief. Bij sommige theses die de commissie van de variant COM gezien heeft is de commissie van mening dat ze niet van voldoende academisch niveau zijn en toch als voldoende zijn beoordeeld. De commissie vindt ook de doelstellingen die de opleiding zelf stelt onvoldoende terug in de beoordeelde theses. De commissie heeft tijdens het bezoek vernomen dat dit deels komt doordat studenten erg vrij waren in het kiezen van hun onderwerp. Dit wordt nu veranderd, het wordt meer gestructureerd en gekoppeld aan het eigen onderzoek van de docenten. De commissie acht dit een goede stap in de richting van verbetering. Naast de afstudeerwerken hebben de inhoudelijk deskundigen van de commissie ook een aantal kernvakken bestudeerd. Deze kernvakken zijn naar het oordeel van de commissie in orde, de vakken zijn goed opgezet, de toetsvorm is verantwoord en de literatuurverwijzingen zijn adequaat. Alles in aanmerking nemende is de commissie van mening dat voor SCA zowel de bachelor- als masteropleiding Antropologie de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voor de variant COM is de commissie van mening dat de opleiding een duidelijke keuze moet maken (zie F5). Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. De faculteit heeft in een bestuursconvenant met het College van Bestuur de volgende streefdoelen voor alle facultaire bacheloropleidingen geformuleerd: • • • Herinschijving na één jaar: 85%. Afstuderen na drie jaar: 75% van de herinschrijvers. Afstuderen na vier jaar: 80% van de herinschrijvers. Studierendement moet naar 65% in de planperiode (2003-2007). QANU / Culturele Antropologie 121 Voor de masteropleidingen is het volgende (facultaire) streefcijfer geformuleerd: • Studierendement van 80%. Zie ook de bijlagen voor de KUO-cijfers. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + 2.3.7. Internationalisering De commissie heeft in haar eigen referentiekader het element internationalisering opgenomen als belangrijk punt voor een opleiding Antropologie. Het is geen NVAO-toetspunt. Internationalisering van de opleidingen binnen de faculteit behoort tot de portefeuille van de decaan en wordt gekenmerkt als speerpunt. Er wordt actief beleid gevoerd om internationalisering te bevorderen. In de bacheloropleiding worden daartoe ook enkele cursussen in het Engels aangeboden. De masteropleiding wordt geheel in het Engels aangeboden. De instroom in het masterprogramma bestaat voor ongeveer 50% uit buitenlandse studenten (in 2005 twaalf van de dertig). De commissie is van mening dat het buitenlandse veldwerk een sterk punt is in de masteropleiding. Het volgen van onderwijs in het buitenland zou evenwel wat meer gestimuleerd kunnen worden. Algemene opmerkingen/bevindingen van de commissie Positieve punten: • Groot enthousiasme en inzet van staf en studenten. • Grote waardering van studenten voor de staf. • Punten van de vorige visitatiecommissie zijn goed opgepakt en aangepakt. • Premaster met strenge instroomeisen. • Zeer intensieve studiebegeleiding. • Goede instroom van buitenlandse studenten in de masteropleiding; kan werken als magneet voor de bacheloropleiding. • De net ingevoerde keuzevrijheid voor de studenten in de bacheloropleiding is veelbelovend. • Nieuwe plannen voor verder samenwerkin Letteren/Antropologie (historiserende antropologie, mondiale geschiedenis) lijken veelbelovend. • Goed dat er aandacht is vanuit de faculteit om onderzoekstijd te garanderen. 122 QANU / Culturele Antropologie Verbeterpunten/ punten voor reflectie: • • • • • • • Aansluiting opleiding-arbeidsmarkt. Bekijken of er toch enige aandacht hiervoor in het programma kan worden ingeruimd. Misschien kunnen studieadviseurs directer betrokken worden bij de kwaliteitszorg? Student-stafratio: is ongunstig. Dankzij de grote inzet van de staf wordt er toch een adequaat programma aangeboden. Meer aandacht nodig voor kwaliteitszorg, dit is nu nog een beetje verbrokkeld, moet meer een geheel worden en meer formaliseren. Zou de examencommissie niet ook een rol kunnen/moeten krijgen in de kwaliteitsbewaking? Samengaan van SCA en COM binnen één bachelor: er moet een duidelijke keuze gemaakt worden. Of COM blijft binnen Antropologie, maar wordt dan een volwaardige Antropologieopleiding: dan moet er meer Antropologie in de opleiding. Of COM wordt zelfstandig/gaat naar elders. (De commissie is overigens van mening dat een COM-opleiding zeker bestaansrecht heeft, maar de vraag is of de huidige plaatsing de kwaliteit ten goede komt.) Niveau van de theses COM en relatie met de eigen doelstellingen. QANU / Culturele Antropologie 123 Samenvattend oordeel: De commissie is van oordeel dat de bachelor en masteropleiding van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. Samenvatting oordelen Bachelor Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Facet + Afbouw Oordeel v + 2. Programma + v v v v v 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + 124 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement v v v v v v v v v v v v v v v v QANU / Culturele Antropologie Master Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Facet + Geen problemen afbouw Oordeel v + 2. Programma + v v v v g 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + QANU / Culturele Antropologie 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement v g g v g g v v v v v v v v v v 125 Bijlage 1. Doelstellingen en eindtermen Antropologie Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 1.A. Bachelor Doelstelling en eindtermen gemeenschappelijk eerste bachelorjaar: Het eerste bachelorjaar heeft een tweedelige doelstelling: • • oriëntatie op de inhoud van de sociale wetenschappen, de onderliggende disciplines en varianten, en de methoden en technieken; (zelf )selectie voor de verder studie. Eindtermen De eindtermen van het gemeenschappelijk bachelorjaar zijn: Kennis van en inzicht in: • • • de basistheorieën van de aangeboden kerndisciplines; de benaderingen van de aangeboden kerndisciplines; de kernbegrippen van de aangeboden disciplines. In staat zijn om : • • • theorieën, kernbegrippen en benaderingen te analyseren; over theorieën kernbegrippen en benaderingen te discussiëren; over theorieën, kernbegrippen en benaderingen te schrijven. Blijk geven van: • • 126 vaardigheden om theorieën empirisch te onderbouwen en theorie en empirie te vergelijken; het vermogen kennis te relativeren door die kennis te plaatsen tegen de achtergrond van waarden en normen. QANU / Culturele Antropologie Tabel 1. Eindtermen van de bacheloropleiding Antropologie De afgestudeerde van de bacheloropleiding Antropologie heeft kennis van en inzicht in: 1. 2. 3. processen en verschijnselen op het terrein van de sociale en culturele antropologie, respectievelijk van de cultuur, organisatie en managementstudies; een breed scala van theorieën uit het gekozen domein; methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder de gangbare methoden van kwalitatief onderzoek. Afgestudeerden in de variant SCA hebben daarnaast kennis van en inzicht in: 4. 5. 6. 7. 8. 9. de belangrijkste aandachtsvelden en recente debatten binnen de sociale en culturele antropologie; de geschiedenis van de discipline sociale en culturele antropologie; enkele thematische (met name identiteit en ontwikkeling) en regionale terreinen; een substantieel aantal etnografische veldstudies (monografieën); de plaats van de sociale en culturele antropologie binnen het veld van sociaal-culturele wetenschappen; de mogelijkheden en beperkingen van de inzet van antropologische visies, theorieën en concepten bij maatschappelijke en politieke praktijken en problemen. Afgestudeerden van de variant COM hebben daarnaast kennis van en inzicht in: 10. de diversiteit van organisatievormen en -processen, en de samenhang daartussen; 11. theorieën over culturele, identiteits- en machtsprocessen in organisaties, en de verbinding daarvan met een aantal centrale bedrijfskundige aspecten; 12. theorieën over moderniserings-, globaliserings- en informatiseringsprocessen, en hun effecten op (netwerken van) organisaties en organisatieleden; 13. benaderingen van culturele diversiteit en interculturele communicatie, en hun toepassingsgebieden; 14. theorieën en modellen van diversiteitsmanagement en intercultureel management; 15. theorieën en modellen van cultuurdiagnose, advisering en interventie; 16. methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder kwalitatief onderzoek, en de specifieke vereisten van organisatieonderzoek; 17. (wetenschaps)filosofische vooronderstellingen van sociaal-wetenschappelijke theorieën. De afgestudeerde van de bacheloropleiding Antropologie is in staat (vaardigheden): 1. 2. 3. 4. 5. 6. verschillende wetenschappelijke theorieën met de bijbehorende concepten kritisch te bespreken, onderling te vergelijken en elementen uit deze theorieën met elkaar te verbinden en toe te passen op concrete maatschappelijke en/of organisatievraagstukken; wetenschappelijke theorieën en het gebruik daarvan kritisch te beoordelen en daarover zowel schriftelijk als mondeling een wetenschappelijk betoog te houden; een wetenschappelijke probleemstelling te formuleren en een analyse te maken van een concreet maatschappelijk en/of organisatievraagstuk op basis van secundaire bronnen (literatuuronderzoek); data te analyseren en interpreteren; onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid; op basis van theoretische en methodologische kennis voorstellen te doen voor het analyseren van concrete maatschappelijke en/of organisatievraagstukken. De afgestudeerde van de bacheloropleiding Antropologie geeft blijk van (attituden): 1. 2. 3. 4. het vermogen te reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen van wetenschappelijke theorieën en (organisatie)onderzoek; een kritische houding tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving; intellectuele integriteit; een academische houding, dat wil zeggen de bereidheid aannames en theorieën te toetsen. (zie ook pp. 20-22 van de Studiegids 2004-2005). QANU / Culturele Antropologie 127 Het profiel van de afgestudeerde bachelor Antropologie is in beide varianten een academicus die vanuit een interpretatieve, rond betekenisgeving gecentreerde benadering en kennis van etnografische methoden van onderzoek in staat is kritisch om te gaan met theorieën en modellen die monocausale en functionalistische verklaringen voor sociale en culturele verschijnselen bieden. Zowel in de SCA- als de COM-variant leren studenten met deze kritischreflectieve houding te zoeken naar oplossingenrichtingen voor maatschappelijke problemen. De SCA-variant richt zich daarbij vooral op kwesties van culturele diversiteit in brede zin, terwijl de COMvariant deze problematiek vooral in organisatiecontexten belicht. Zelfreflectie op de positie van de (antropoloog) onderzoeker versus de onderzochten is daarbij in beide varianten een integraal onderdeel. De COM-variant neemt met haar profilering als Antropologievariant in het perspectief van de mainstream organisatiestudies in Nederland een geheel eigen en unieke positie in. Tabel 2. Dublindescriptoren 1. Kennis en inzicht (KI 1 t/m 17) Niveau van de eindtermen Kwalificaties en eindtermen bacheloropleiding Antropologie De bachelor Antropologie heeft aantoonbare kennis en inzicht in processen en verschijnselen op het terrein van de sociale en culturele antropologie, respectievelijk van de organisatieantropologie. Dit komt tot uitdrukking in kennis van en inzicht in een breed scala van zowel funderende als recente theorieën, benaderingen en modellen op het gekozen domein. 2. Toepassen De bachelor Antropologie is in staat verschillende relevante wetenschappelijke theorieën met kennis en inzicht de daarbij behorende concepten en modellen kritisch te bespreken, onderling te vergelijken en elementen uit deze theorieën met elkaar te verbinden en toe te passen op concrete maatschappelijke (V1, V2, V6) en/of organisatievraagstukken. De bachelor weet een wetenschappelijke probleemstelling te formuleren en een analyse te maken van een concreet maatschappelijk en/of organisatievraagstuk op basis van secundaire bronnen (literatuuronderzoek). Ten slotte is hij/zij instaat om op basis van theoretische en methodologische kennis voorstellen te doen voor het analyseren van concrete maatschappelijke en organisatievraagstukken. 3. Oordeelsvorming (V2, V3, V4, V5) 4. Communicatie (V2) 5. Leervaardigheden (A1 t/m 4) 128 De bachelor Antropologie is in staat om op beperkte schaal (organisatie)antropologische data te verzamelen, te analyseren en interpreteren, onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid. De bachelor beschikt tevens over het vermogen te reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen van wetenschappelijke theorieën en (organisatie)onderzoek, neemt een kritische houding aan tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving. De bachelor Antropologie is in staat wetenschappelijke theorieën en het gebruik daarvan kritisch te beoordelen en daarover zowel schriftelijk als mondeling een wetenschappelijk betoog te houden. De bachelor Antropologie beschikt over intellectuele integriteit en een academische houding, dat wil zeggen de bereidheid aannames en theorieën te toetsen. QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1.B. Master Doelstelling en eindkwalificaties van de masteropleiding Introduction In a globalizing world, the quest for human security is a central issue. The Master’s programme in Social and Cultural Anthropology provides a broad array of theoretical concepts and skills for decoding this complex topic. A core principle of the programme is the interdependency between social transformations and the meaning that people give to these transformations. The programme takes both the physical and existential dimensions of human security, and the interaction between these dimensions into account. The programme has two profiles: Development and Social Transformations and Constructing Identities and Notions of Belonging. The profile Development and Social Transformations examines the physical, but culturally loaded aspects of the quest for human security and the impact of globalization processes on people throughout the world. Physical security in particular is associated with the United Nations’ definition of human security as freedom from want and freedom from fear. This definition contains aspects of social and physical well-being and is associated with development and governance which, of course, cannot be dissociated from culture. Our multi-tiered approach reviews a broad spectrum of issues: political and legal dynamics, dispute resolution, poverty and sustainable development, gender issues, natural resource management, the changing role of the military and peace-keeping. The profile Constructing Identities and Notions of Belonging addresses the question of how local actors grapple with the challenge of human security and uncertainty within the context of globalization. The quest for existential security in particular can be linked with issues of national, ethnic, gender and religious identity as ways in which people, in the context of concrete, material, economic and judicial settings, create collective meanings and symbols. Religions, whether orthodox, fundamentalist or liberal, play an increasingly political role. Ethnic and gender emancipatory movements abound. This profile emphasizes religion, gender, ethnicity, multiculturality, social ‘inclusion and exclusion’, and transnationalism as elements in constructing identities and notions of belonging. Objective Genaral aim of the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology is to provide students with knowledge, insights and skills to make comparative analyses of different societies. The programme teaches students to devise multi-tiered problem-solving approaches for individuals and agencies working in government, non-governmental organizations, business, the military and the academic world. Using a holistic point of view, graduates relate social, economic and political aspects of human security to cultural, religious and identity dimensions. Graduates have gained experience with anthropological fieldwork and can critically reflect about the place of anthropology within the social sciences and about social research methods. They are able to apply their anthropological knowledge and skills to describe, analyse and explain contemporary social issues and phenomena. When actors in society construct these issues and phenomena as problems, graduates will reflect critically on the different positions and interests of the actors involved and are able to give an independent contribution in the quest for possible solutions. QANU / Culturele Antropologie 129 Attainment levels Knowledge Graduates from the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology have knowledge of and insight into: 1. a broad range of case studies, theories and research methods in social and cultural anthropology; 2. the place of social and cultural anthropology in the social sciences in general; 3. one of the research profiles within social and cultural anthropology and its relation with human security; 4. theories and recent debates in the chosen research profile; 5. the region of their fieldwork. Skills Graduates from the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology have skills to: 6. apply theory to empirical data, write a research proposal, carry out fieldwork, and write a Master’s thesis about that research; 7. make a creative contribution to their chosen research profile; 8. reflect on their own work and that of other researchers critically. Attitude Graduates from the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology have an attitude of: 9. curiosity and eagerness to contribute to scientific knowledge; 10. critical and independent academic reflection regarding the production of knowledge, and its relation to society. 130 QANU / Culturele Antropologie Tabel 3 . Niveau van de eindtermen van de masteropleiding Dublin descriptoren Eindtermen Kennis en inzicht Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology hebben kennis van en inzicht in een breed scala van case studies, theorieën en onderzoeksmethoden in de sociale en culturele antropologie; de plaats van de sociale en culturele antropologie binnen de sociale wetenschappen; een van de onderzoeksprofielen binnen de sociale en culturele antropologie en de relatie ervan tot human security; theorieën en recente debatten in het gekozen onderzoeksprofiel; de regio van hun veldwerk. Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology kunnen theorie verbinden met empirische data, een onderzoeksvoorstel schrijven, veldwerk uitvoeren en een Master’s thesis over dat onderzoek schrijven. Toepassen kennis en inzicht Oordeels vorming Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology kunnen kritisch reflecteren op hun eigen werk en dat van andere onderzoekers. Zij hebben een houding van kritische en onafhankelijke wetenschappelijke bezinning betreffende de productie van kennis en de plaats daarvan in de samenleving. Communicatie Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology kunnen een creatieve bijdrage leveren aan het gekozen deelterrein van onderzoek. Zij kunnen voor het overbrengen van kennis en inzichten aan anderen gebruikmaken van de verworven schriftelijke en mondelinge presentatievaardigheden, blijkend uit het schrijven van een onderzoeksopzet en een Master’s thesis en de mondelinge presentatie daarvan in een tweetal ‘mini-conferenties’ tijdens de opleiding. Leervaardig-heden Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology hebben een nieuwsgierige houding en verlangen om bij te dragen aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis. QANU / Culturele Antropologie 131 Bijlage 2. Programma onderdelen Tabel 1. Overzicht bijdrage programmaonderdelen jaar 1 aan eindtermen (*) Programmaonderdelen Jaar 1 Kennis en inzicht (Dublin 1) Vaardigheden (Dublin 2,3,4) 1 2 3 Antropologie x x x 4 5 x Sociologie x x x x Communicatiewetenschap x x x x Politicologie x x x x Bestuurskunde x x x x M&T van sociaal-wetenschappelijk onderzoek x x x Attituden (Dublin 5) 6 7 8 Beschrijvende statistiek x x x Inferentiële statistiek x x x x x x x x x x x x x Bachelorwerkgroep x x x Mondiale geschiedenis (SCA-variant) x x x x Organisatietheorie (COM-variant) x x x x Bachelorproject (*) De nummers in de tabel corresponderen met de nummers van de eindtermen zoals te vinden in Bijlage 1. 132 QANU / Culturele Antropologie Tabel 2. Overzicht bijdrage programmaonderdelen jaar 2 en 3 aan eindtermen – variant SCA (*) Programmaonderdelen Kennis en inzicht (Dublin 1) 3 12 13 14 15 16 17 1 2 1 Urban and Rural Transformations Etniciteit en Identiteit x x x x x x x x x x x x Symbols and Rituals x x x x x x Cultuur, Democratie en burgerschap Filosofie x x x x x History and Theory SCA x x x x x Monografie x x x x x Ontwikkelingsbeleid en Duurzame Ontwikkeling Amsterdam Global Village x x x x Vaardigheden (Dublin 2,3,4) 2 3 4 5 6 Attituden (Dublin 5) 1 2 3 4 JAAR 2 x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x JAAR 3 Brandende Kwesties x x x x x x x x x x x x Colloquium Antropologie x x x x x x x x x x x x Verwantschap, Gender en Seksualiteit Culture and Technology x x x x x x x x x x x x x x x x Discourse Analysis x x Antropologie in de Praktijk A Applied Anthropology B x x x x x x x Bachelorthesis SCA x x x Keuzevakken x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x (*) De nummers in de tabel corresponderen met de nummers van de eindtermen zoals te vinden in tabel 3 en in Bijlage 1. QANU / Culturele Antropologie 133 Tabel 3. Overzicht bijdrage programmaonderdelen jaar 2 en 3 aan eindtermen – variant COM (*) Programmaonderdelen 3 Kennis en inzicht (Dublin 1) 4 5 6 7 8 1 2 Organisatiepolitiek x x Moderniteit en Post-Moderniteit Intercultural Communication Symbols en Rituals x x x x x x Diversiteitsmanagement x x x x Financieel en Economisch Management Besluitvormingstheorie x x x x x x x x 9 10 11 Vaardigheden (Dublin 2,3,4) 1 2 3 4 5 6 Attituden (Dublin 5) 1 2 3 4 x x JAAR 2 x x x x x x x x x x x x x x Filosofie x Wetenschapsfilosofie x x x x x x x x x x x x x x x x JAAR 3 Onderzoeks- en analysedesigns Kwalitatief onderzoek x x x x Cultuurdiagnose x x x Filosofie van management en organisatie Onderzoeksseminar COM Culture and Technology x x x x x x x Bachelorthesis COM x x x x x x x x x x (x) x x x x x x x x x x x x x x x (x) (x) x x x x x x x x x (x) (x) (x) x x x x x x x x x x x x x x x x x x x (*) De nummers in de tabel corresponderen met de nummers van de eindtermen in tabel 3 en in bijlage A. (x) Afhankelijk van de keuze van het onderwerp. 134 QANU / Culturele Antropologie Bijlage onderwijsprogramma bachelor Tabel 4. Schematisch overzicht programmaonderdelen eerste jaar (*) Studieonderdeel Jaar Verplicht of keuze Stp Werkvorm Toetsvorm Pagina Studiegids Antropologie 1 Verplicht 6 1 Verplicht 6 Communicatiewetenschap Politicologie 1 Verplicht 6 Idem 1 Verplicht 6 Bestuurskunde 1 Verplicht 6 Hoor- en begeleidingscollege Hoor- en werkcollege Opdrachten (25%) en schriftelijk tentamen (75%) Opdrachten (20%) en schriftelijk tentamen (80%) Opdrachten (20%) en schriftelijk tentamen (80%) Twee tussentoetsen (40%) en schriftelijk tentamen (60%) Schriftelijk tentamen en voldoende participatie in werkgroepen 131 Sociologie Hoor- en werkcollege Idem Methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek Beschrijvende statistiek 1 Verplicht 3 Idem Opdrachten (voldoende) en schriftelijk tentamen (eindcijfer) 212 1 Verplicht 3 Hoor-, werkcollege en practicum Opdrachten (voldoende) en schriftelijk tentamen (eindcijfer) 158 Inferentiële Statistiek 1 Verplicht 3 Hoor-, werkcollege en practicum Opdrachten (voldoende) en schriftelijk tentamen (eindcijfer) 195 Bachelorwerkgroep COM of SCA Bachelorproject COM (*) of SCA Mondiale geschiedenis (SCA-variant) 1 Verplicht 9 Werkcollege 1 Verplicht 6 Practicum 1 Verplicht SCA 6 Hoor- en werkcollege Opdrachten (50%) en paper (50%) Individuele bijdragen (50%) en teamprestatie (50%) Presentatie (25%) en schriftelijk tentamen (75%) Organisatietheorie (COM-variant) 1 Verplicht COM 6 Hoorcollege Schriftelijk tentamen 313 169 259 161 152 en 155 142 226 253 (*) De tekst van het Bachelorproject COM is per abuis niet opgenomen in de papieren studiegids, maar staat wel in de elektronische versie die via de website toegankelijk is. Het tweede en derde studiejaar In het tweede en derde studiejaar van de bacheloropleiding Antropologie volgen studenten van de twee varianten drie gemeenschappelijke vakken (Symbols and Rituals en Filosofie in het tweede jaar, Culture and Technology in het derde jaar). Daarnaast ronden alle studenten de bacheloropleiding af met het schrijven van een bachelorthesis van 12 studiepunten. In het tweede en derde jaar volgen de studenten ook een aantal vakken op het gebied van sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken verzorgd door docenten van de afdeling Methoden en Technieken. Bovendien zijn in beide varianten SCA en COM keuzevakken opgenomen, respectievelijk twee en drie. Bij de variant SCA zijn daarnaast nog vier vakken in het eerste semester en één vak van het tweede semester van het derde studiejaar als facultatief aangemerkt: studenten kunnen deze vakken vervangen wanneer zij voor een semester in het buitenland willen studeren of zwaarwegende argumenten hebben voor het kiezen van andere vakken in samenhang met de vrije keuzevakken. Ook studenten van de variant COM kunnen een dergelijk verzoek indienen bij de Examencommissie. Studenten kunnen in het kader van QANU / Culturele Antropologie 135 internationale uitwisseling ook substitutie aanvragen voor vakken uit het tweede semester van het tweede jaar. De meeste Engelstalige vakken uit de bacheloropleiding zijn ook toegankelijk voor studenten van de Europese uitwisselingsprogramma’s Erasmus/Socrates. Een aantal vakken uit de opleiding staat daarnaast ook open voor zogenaamde ‘aanschuifstudenten’. Tabellen 6 en 7 geven een schematisch overzicht van het tweede en derde jaar van de beide varianten. Tabel 5. Schematisch overzicht van het tweede en derde jaar variant SCA Studieonderdeel Jaar Verplicht of keuze Stp Werkvormen Toetsvorm Urban and Rural Transformations Etniciteit en Identiteit Symbols and Rituals Cultuur, democratie en Burgerschap Filosofie 2 Verplicht 6 Lecture, discussion Written examination 331/2 2 Verplicht 6 Werkcollege 182/3 2 Verplicht 6 Lecture 2 Verplicht 6 Hoor- en begeleidingscollege Opdrachten en participatie (40%) en paper (60%) Written examination with multiple choice questions Essay-opdrachten (25%) en schriftelijke tentamen (75%) 2 Verplicht 6 Begeleidingscollege Schriftelijk tentamen 188 History and Theory SCA Monografie 2 Verplicht 6 Written examination 192/3 2 Verplicht 6 Lecture and discussion Werkcollege 227/8 Ontwikkelingsbeleid en Duurzame Ontwikkeling Amsterdam Global Village 2 Verplicht 6 Hoorcollege Twee recensies (60%) en twee maal een mondeling referaat (40%) Schriftelijke opdrachten (20%) en schriftelijk tentamen 2 Verplicht 12 Onderzoekspracticum 129 Brandende kwesties 3 Facultatief 3 Werkcollege Colloquium Antropologie Keuzevakken 3 Facultatief 3 3 Keuze 12 Hoor- en werkcollege n.v.t Bijdrage aan onderzoeksopzet, uitvoering en rapportage (75%) en mondelinge presentatie (25%) Referaat (25%), opdrachten (25%) en werkstuk (50%) Werkstuk (60%) en schriftelijk tentamen (40%) n.v.t. Verwantschap, Gender en Seksualiteit Culture and Technology 3 Facultatief 6 Begeleidings- en werkcollege 3 Facultatief 6 Lecture Discourse Analysis 3 Verplicht 3 Seminar Verlicht 3 3 Verplicht 3 Verplicht Antropologie in de Praktijk A Applied Anthropology B Bachelorthesis SCA 136 Paginastudiegids 320 172 249 163 166 n.v.t. Schriftelijk take-home tentamen (40%), presentatie (20%) en werkstuk (40%) Written examination (and written assignment to be fulfilled satisfactory) 333/4 177/8 Werkcollege Written examination and two papers (each part has to be sufficient) Paper 6 Seminar Paper 132/3 12 Practicum Individueel werkstuk 170 132 148 QANU / Culturele Antropologie Tabel 6. Schematisch overzicht tweede en derdejaar variant COM Studieonderdeel Jaar Stp Werkvorm Toetsvorm 2 Verplicht of keuze Verplicht Organisatiepolitiek 6 Moderniteit en Post-moderniteit Intercultural Communication Symbols and Rituals Filosofie 2 Verplicht 6 Hoor- en werkcollege Hoorcollege Schriftelijk tentamen (50%) en boekrecensie (50%) Schriftelijk tentamen 2 Verplicht 6 Lecture Written examination 199 2 Verplicht 6 Lecture 320 2 Verplicht 6 Begeleidings-college Written examination with multiple choice questions Schriftelijk tentamen Diversiteitsmanagement 2 Verplicht 6 Hoor- en werkcollege 179 Keuzevak 2 Keuze 6 n.v.t. Schriftelijk tentamen (70%), groepsgewijze presentatie en schriftelijk verslag (30%) n.v.t Besluitvormingstheorie Financieel en Econo-misch Management 2 Verplicht 6 Hoorcollege Schriftelijk tentamen 159 2 Verplicht 6 Begeleidings-college Schriftelijk tentamen (60%) en groepsopdracht (40%) 190 Wetenschapsfilosofie 2 Verplicht 6 Hoor- en werkcollege 335 Onderzoeks- en Analyse Designs 3 Verplicht 3 Hoorcollege met opdrachten Groepsopdrachten, individuele participatie en schriftelijk tentamen (essay vragen) Schriftelijk tentamen en opdrachten (beide voldoende, tentamencijfer is eindcijfer) Kwalitatief Onderzoek 3 Verplicht 3 Hoorcollege 204 Keuzevakken 3 Keuze 12 n.v.t Schriftelijk tentamen en opdrachten (beide voldoende, tentamencijfer is eindcijfer). n.v.t. Cultuurdiagnose 3 Verplicht 6 Hoorcollege Schriftelijk tentamen 173 Filosofie van Management en Organisatie 3 Verplicht 6 Hoor- en werkcollege Schriftelijk tentamen (50%) en opdrachten (50%) 189 Culture and Technology 3 Verplicht 6 Lecture Written examination (and written assignment to be fulfilled satisfactory) 170 Onderzoeksseminar 3 Verplicht 12 Practicum Individuele opdrachten (50%) en groepsopdracht (50%) 248 Bachelorthesis COM 3 Verplicht 12 Hoor- en werkcolleges Individueel werkstuk 145 QANU / Culturele Antropologie Studiegids 253 226 188 n.v.t. 238 n.v.t. 137 Bijlage programmaonderdelen masteropleiding en bijdrage programmaonderdelen aan de eindtermen Tabel 7. Schematisch overzicht van de programmaonderdelen Studieonderdeel Verplicht of keuze Stp Werkvormen Toetsvorm Pagina studiegids Seminar Human Security Seminar Constructing Identities and Notions of Belonging Verplicht 6 Lecture and group work Lecture with discussions and video material Individual assignments (50%), group assignments and group reports (50%) Weekly assignments (80%), presence and participation (20%). In all parts a pass must be achieved 53/54 Verplicht* 6 Seminar Development and Social Transformations Seminar Qualitative Data Collection** Tutorial 1: Research Orientation Tutorial 2: Research Plan Fieldwork Verplicht* 6 Lecture with discussion and video material Weekly assignments (80%), presence and participation (20%). In all parts a pass must be achieved 52/53 Verplicht 3 Seminar 54/55 Verplicht 6 Seminar Presence at the practical exercise is obligatory; assignments or (group) paper Paper (80%) and presence and participation (20%) Verplicht 3 Seminar 59/60 Verplicht 18 Practical Paper (80%) and presence and participation (20%) Fieldwork report Graduate Seminar Verplicht 3 Lecture and discussion 37/38 Master’s Thesis Verplicht 15 Individual programme Oral presentation (80%), presence and participation (20%). In all parts a pass must be achieved Master’s thesis 51/52 59 43 * Studenten moeten kiezen uit een van deze twee profielgebonden seminars. ** Dit vak wordt verzorgd vanuit de afdeling Methoden en Technieken van de FSW. Tabel 8. Bijdrage programmaonderdelen aan eindtermen Seminar Human Security Seminar Constructing Identities and Notions of Belonging Seminar Development and Social Transformations Seminar Qualitative Data Collection* Tutorial 1: Research Orientation Tutorial 2: Research Plan Fieldwork Graduate Seminar Master’s Thesis 138 1 x x kennis en inzicht 2 3 4 x x x x x x x x x x x 6 vaardigheden 7 8 x x x 5 x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x attituden 9 10 x x x x x x x x x x x x x x x x x x QANU / Culturele Antropologie 3. De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen en de masteropleiding Culturele Antropologie en de masteropleiding Latijns-Amerika Studies van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht Inleiding Ook binnen de opleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen aan de Universiteit van Utrecht heeft de doorvoering van het bachelor-masterstelsel grote veranderingen teweeggebracht. Binnen de faculteit Sociale Wetenschappen, waar deze opleiding deel van uitmaakt, is de vraag of invoering van het bachelor-masterstelsel niet een verdere belasting van een toch al zwaar belaste staf met zich meebrengt uitdrukkelijk aan de orde gesteld. In de inleiding van de zelfstudie over Antropologie wordt aangegeven dat onderwijskundigen hier een oplossing lijken te bieden: “… studenten kunnen (en moeten) harder werken, docenten moeten hun inspanningen juist niet verhogen”(p. V). Inderdaad maakt deze afdeling Antropologie op allerlei punten goed gebruik van de diensten van het onderwijskundig instituut van deze universiteit (het IVLOS). Maar terecht stelt de zelfstudie ook enige vragen bij de mogelijkheid om het geciteerde motto in de praktijk te verwezenlijken. Opvallend is dat deze opleiding op een aantal punten een originele invulling heeft gegeven aan het nieuwe bachelor-masterstelsel. Ambitieus is met name de sterke nadruk – in aansluiting op de algemene onderwijsfilosofie van deze universiteit – dat al in de bachelorfase de volledige empirische cyclus, inclusief een langer durend zelfstandig onderzoek, afgewerkt moet worden. Inderdaad is voor Antropologie een leeronderzoek van drie maanden geprogrammeerd al in het derde jaar. Dit blijkt de studenten sterk aan te spreken. Masterstudenten benadrukten tegenover de commissie dat zij hun leeronderzoek in de masterfase nooit hadden kunnen uitvoeren zonder de ervaring die ze bij het eerdere leeronderzoek in de bachelorfase hadden opgedaan. De commissie is onder de indruk gekomen van de grote inzet waarmee zowel studenten als docenten aan de invulling van dit zware onderdeel werken. De voordelen van dit studieonderdeel zijn duidelijk, zoals alleen al blijkt uit het enthousiasme van de studenten. Maar de commissie ontkomt niet aan de vraag of naast deze sterke nadruk op eigen leeronderzoek in de toch al zo beperkte bachelorfase, er nog genoeg ruimte blijft voor onderwijs gericht op het verschaffen van kennis over basiselementen van het hoofdvak. Bovendien blijkt juist dit onderdeel een belasting te leggen op een toch al – door de hoge studentenaantallen – zwaar belaste staf. De aanbeveling van de commissie is dan ook om bij de verdere uitkristallisering van het bachelorprogramma te blijven streven naar een juiste balans met andere onderdelen van het hoofdvak, en ook de druk die dit uitgebreide bachelorleeronderzoek op de beperkte stafformatie legt te blijven evalueren. Net als de vorige antropologie visitatiecommissie constateert ook deze commissie opvallend grote discrepanties rond de meeste door ons gelezen scripties tussen onze (vaak veel lagere) beoordelingen en die van de begeleiders, vooral op bachelor- en een enkele scriptie op masterniveau. Gelukkig konden we constateren dat juist voor het bachelorproject daadwerkelijk stappen zijn ondernomen om tot een nauwgezette begeleiding te komen. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat de kwaliteitszorg, die bij deze opleiding een duidelijke en samenhangende vorm heeft gekregen, in de praktijk goed functioneert. We hebben er ook vertrouwen in dat deze kwaliteitszorg een goede beoordeling van masterscripties zal garanderen. In onze besprekingen met vertegenwoordigers van de opleiding hebben we er voorts op aangedrongen zeker te stellen QANU / Culturele Antropologie 139 dat basiselementen van het hoofdvak – met name het betrekken van de klassieke monografieën (veldstudies, essentieel voor ons vak) in het onderwijs, naast allerlei meer recente – een duidelijke plaats krijgen in het programma. De personeelsformatie heeft het vooral de laatste jaren mogelijk gemaakt om een aantal jongere docenten aan te stellen, die – in samenwerking met het IVLOS – ook ruimte krijgen voor allerlei vernieuwende initiatieven in het onderwijs. Het is van groot belang dat juist ook voor deze jongere docenten de komende jaren, de hun toegekende onderzoekstijd daadwerkelijk beschermd wordt zodat ze verder kunnen werken aan hun onderzoek en ook voor hen een directe wisselwerking tussen onderwijs en eigen onderzoek gewaarborgd blijft. Een ander positief punt van deze opleiding was altijd de aandacht voor mogelijkheden op de arbeidsmarkt, opnieuw een punt dat sterk door de studenten gewaardeerd wordt. Helaas is het college ‘Antropologie en arbeidsmarkt’ bij de omvorming van het oude programma tot de driejarige bachelor komen te vervallen. Maar de staf geeft aan dat er mogelijkheden zijn om iets daarvan in gewijzigde vorm voort te zetten. Als voorbeeld wordt door de opleiding de IS academie genoemd (een samenwerkingsverband met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarbij stageplaatsen worden aangeboden). De opzet van de antropologiemaster biedt door de toespitsing op ‘de studie van het multiculturalisme in vergelijkend perspectief ’ verdere mogelijkheden tot aansluiting bij de arbeidsmarkt. De opzet van deze master heeft ook inhoudelijk duidelijk diepgang. Wel is het dringend gewenst dat de beschikbare expertise rond dit thema verder versterkt wordt door de aanstelling van een leerstoelhouder die als spil voor deze master kan gaan functioneren. De commissie heeft er vertrouwen in dat dit in de naaste toekomst zal gebeuren, gezien duidelijke toezeggingen in die richting door de faculteitsbestuurders. Daarnaast is verdere uitbouw van de master ‘Latin American and Caribbean Studies’ van groot belang. Utrecht heeft zich binnen de nationale taakverdeling van regionale specialisaties in de antropologie ontwikkeld tot een nadrukkelijk zwaartepunt voor Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied en het is van groot belang dat de opgebouwde expertise verder ontwikkeld wordt. De commissie beveelt aan om juist ook voor deze master te blijven streven naar een tweejarige opzet die uitgebreider veldwerk in de masterfase mogelijk kan maken; dat zal de kansen van de studenten op de arbeidsmarkt verder versterken. De commissie heeft ook met instemming kennisgenomen van de wijze waarop de instroom in de masterstudies vanuit het HBO nu georganiseerd is, door enerzijds die instroom te blijven stimuleren, maar anderzijds daarbij duidelijker selectiecriteria in te bouwen, zodat zeker gesteld wordt dat de instromers voldoende toegerust zijn voor een master Antropologie. De goed georganiseerde kwaliteitszorg, het enthousiasme van de studenten, de creatieve opzet van de nieuwe programma’s en de grote inzet van de staf, ondanks zware werkdruk, geven vertrouwen in de toekomst van deze opleiding. 140 QANU / Culturele Antropologie Bacheloropleiding Naam van de opleiding/ CROHO nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse gebieden (CROHO-nummer 56614) Bachelor WO 180 BSc Voltijd Utrecht 31 december 2007 Nee Masteropleiding Naam van de opleiding/ CROHO nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden. Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Culturele Antropologie (CROHO-nummer 60745) Master WO 60 MSc Voltijd Utrecht 31 december 2007 Nee Masteropleiding Naam van de opleiding/ CROHO nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk QANU / Culturele Antropologie Latijns-Amerika Studies (CROHO-nummer 60174) Master WO 60 MSc Voltijd Utrecht 31 december 2007 Nee 141 Vooraf Het voorliggende rapport van de visitatiecommissie Culturele Antropologie bevat het oordeel over één bachelor- en twee masteropleidingen die de Universiteit Utrecht ter beoordeling aan de commissie heeft aangeboden: de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen, de masteropleiding Culturele Antropologie en de masteropleiding Latijns-Amerika Studies. 3.1. Structuur en organisatie van de faculteit De opleiding Culturele Antropologie van de Universiteit Utrecht is onderdeel van de faculteit Sociale Wetenschappen. Naast Culturele Antropologie vallen ook Algemene Sociale Wetenschappen, Sociologie, Pedagogiek en Onderwijskunde en Psychologie binnen deze faculteit. Binnen de faculteit is de opleiding onderdeel van het onderwijsinstituut Algemene Sociale Wetenschappen, Culturele Antropologie en Sociologie (ACS). De faculteit is onderdeel van de Universiteit Utrecht. De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002 aangegrepen om de kwaliteit van het onderwijs en van de academische vorming te verbeteren. Universiteitsbreed is gekozen voor brede bacheloropleidingen met veel keuzemogelijkheden, kleinschalig, activerend onderwijs en veel aandacht voor academische vorming. Door het brede profiel en de ruime keuzevrijheid kunnen studenten Culturele Antropologie een geheel eigen accent geven aan hun opleiding. De opleiding adviseert studenten echter om in de keuzeruimte dicht bij de Antropologie te blijven. De faculteit Sociale Wetenschappen is in november 2004 gestart met een reorganisatie met als belangrijkste doel te komen tot een betere profilering van de faculteit binnen de beschikbare middelen. Deze reorganisatie heeft ook gevolgen voor het onderwijsprogramma van Culturele Antropologie in 2005-2006. Een aantal docenten heeft daarbij de kanttekening geplaatst dat de geplande verbreding van opleiding niet ten koste mag gaan van de disciplinaire herkenbaarheid. Dit standpunt wordt door de visitatiecommissie onderschreven. 3.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Verificatiepunten: De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten. De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld. De bachelor-masterstructuur is in 2002 ingevoerd. Dit betekent dat ten tijde van het bezoek (januari 2006) het bachelorprogramma één maal volledig was doorlopen en dat het masterprogramma net gestart was. Vandaar dat het oordeel van de visitatiecommissie deels gebaseerd is op de voornemens en verwachtingen en reeds in gang gezette verbeteringen. In de zelfstudie wordt uitgebreid aangegeven hoe de overgang van het oude ongedeelde programma naar de bachelor-masterstructuur plaatsvindt. De overstapregelingen voor verschillende groepen studenten zijn duidelijk. Studenten met te veel studievertraging in het oude programma worden verplicht over te stappen naar de bachelor-masterstructuur. Deze overstap 142 QANU / Culturele Antropologie wordt begeleid door studieadviseurs. Tijdens de gesprekken heeft de commissie geen klachten gehoord van zowel studenten als docenten over de afbouw van de oude opleidingen. Oordeel: De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is. 3.3. Het beoordelingskader 3.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De doelstellingen en eindtermen van de bachelor- en masteropleidingen zoals beschreven in de zelfstudie zijn opgenomen in bijlage 1. Bachelor De algemene doelstelling van de bacheloropleiding Culturele Antropologie is het opleiden van studenten tot onderzoekende en lerende academici, die nadenken over de grondslagen en ontwikkelingen van hun discipline en in staat zijn te reflecteren op het eigen professionele handelen. Studenten leren zowel theoretische vragen te formuleren als praktisch relevante vraagstukken te omschrijven en op te lossen door het combineren van bestaande kennis en het ontwikkelen van nieuwe wetenschappelijke inzichten vanuit een holistisch, comparatief perspectief door middel van vooral etnografisch onderzoek. In bijlage 1A zijn de meer algemene en domeinspecifieke doelstellingen en eindtermen voor de bacheloropleiding beschreven. In bijlage 1B worden de eindtermen gerelateerd aan de cursussen in de opleiding. De opleiding heeft haar opleiding vergeleken met de andere antropologieopleidingen in Nederland. Daarnaast heeft zij Harvard gekozen als benchmark voor de internationale vergelijking (een hoogleraar van de opleiding heeft daar enige tijd verbleven). De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke vergelijking. De commissie vindt de internationale vergelijking echter wat aan de magere kant. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een bacheloropleiding Culturele Antropologie worden gesteld. Tijdens de gesprekken kwam aan de orde dat studenten getraind worden in het doorlopen van de volledige empirische cyclus. De commissie vindt dit een positief punt. Graag zou de commissie zien dat dit ook expliciet wordt opgenomen in de doelstellingen. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een bacheloropleiding Culturele Antropologie. QANU / Culturele Antropologie 143 Master Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief De opleiding beoogt studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheden en inzichten bij te brengen op het gebied van maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, etnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen in vergelijkend perspectief en de toepassing van deze processen op concrete maatschappelijke velden en sectoren. Studenten worden voorbereid op de beroepsuitoefening als beleidsmedewerker of manager op academisch niveau in die velden en sectoren waarop de centrale thematiek van de master relevant is, zowel bij overheid als bij non-gouvernementele organisaties in binnen- en buitenland. Het domein waar de opleiding zich op richt is: “de bestudering van multiculturalisme en cultureel pluralisme in vergelijkend perspectief ”. De begrippen multiculturalisme en cultureel pluralisme vormen hierbij de kern, met daaraan verbonden relevante begrippen en verschijnselen, zoals mondialisering, migratie, integratie, natievorming, identiteit, uitsluiting en conflict. De Culturele Antropologie heeft op dit terrein een rijke theoretische, etnografische en comparatieve traditie en expertise. De masteropleiding besteedt aandacht aan de volgende drie aspecten: 1. het verdiepen van kennis omtrent maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, etnisch-cultureel conflict, in- en uitsluiting en politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen in vergelijkend perspectief; 2. het verdiepen van concepten en theorieën waarmee de genoemde verschijnselen adequaat kunnen worden beschreven en verklaard; 3. studenten verdiepen zich in beleidsontwikkeling en beleidsinterventies ten aanzien van maatschappelijke problemen van multiculturalisme. In bijlage 1C worden de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding Culturele Antropologie, in het bijzonder de studie van multiculturalisme, in vergelijkend perspectief beschreven. De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven. De internationale vergelijking had evenwel wat verder kunnen worden uitgediept. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Culturele Antropologie. Master Latijns-Amerika Studies De masteropleiding Latin American and Caribbean Studies (LACS) is een samenwerkingsverband tussen twee faculteiten: Sociale Wetenschappen (Culturele Antropologie) en Letteren (Spaanse Taal en Cultuur, Portugese taal en Cultuur en Taal- en Cultuurstudies). De faculteit Sociale Wetenschappen is daarbij penvoerder. De masteropleiding LACS is een interfacultaire, interdisciplinaire en internationale (Engelstalige) éénjarige academische opleiding gericht op de bestudering van Latijns-Amerika en 144 QANU / Culturele Antropologie het Caraïbisch gebied. De opleiding heeft het karakter van de internationaal gangbare areastudies waarbinnen grondige kennis van en ervaring in de regio gecombineerd wordt met omvattend en samenhangend inzicht in historische, maatschappelijke en culturele aspecten. Studenten kunnen hun eigen accent aanbrengen binnen één of meer van de volgende drie aandachtvelden: • • • Conflict, geweld, trauma en wederopbouw; Caraïbische studies in vergelijkend perspectief; Literatuur- en cultuurstudies. De thema’s die aan de orde komen in de masteropleiding sluiten nauw aan bij het door de KNAW erkende onderzoeksprogramma van de capaciteitsgroep Culturele Antropologie (onderdeel van het CERES programma). In bijlage 1D worden de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding Latin American and Caribbean Studies (LACS) beschreven. De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van een internationale vergelijking. In de zelfstudie wordt beschreven hoe de opleiding zichzelf in internationale vergelijking positioneert. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Bachelor De opleiding geeft in de zelfstudie voor elk van de vijf Dublin-descriptoren een beschrijving van de wijze waarop de eindtermen zijn vertaald in de Dublin-descriptoren. Daarnaast zijn de cursussen in het bacheloronderwijs onderverdeeld in drie niveaus: • • • niveau 1: inleidend; niveau 2: verdiepend; niveau 3: gevorderd. Binnen de gehele bacheloropleiding moeten minimaal zes cursussen op gevorderd niveau behaald zijn. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelor-kwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere QANU / Culturele Antropologie 145 van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor. Master Culturele Antropologie De opleiding heeft in de zelfstudie de eindtermen van de studie beschreven volgens de Dublindescriptoren. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Master Latijns-Amerika Studies De opleiding heeft in de zelfstudie de eindtermen van de studie beschreven volgens de Dublindescriptoren. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Bachelor De eindtermen van de bacheloropleiding Culturele Antropologie zijn zowel gericht op academische vorming en disciplinaire scholing als op de beroepspraktijk. De nadruk ligt daarbij duidelijk op analyseren en reflecteren, op het wetenschappelijk behandelen van problemen, op het zelfstandig kunnen uitvoeren van, en rapporteren over wetenschappelijk onderzoek, op academische leervaardigheden en op het overzien van ethische, normatieve en maatschappelijke consequenties (zie ook de opmerkingen hierover bij F1 en F2). De eindtermen van de bacheloropleiding zijn afgestemd op directe toelating tot de volgende masteropleidingen: 146 QANU / Culturele Antropologie • • Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief; Latin American and Caribbean Studies (gestart in 2004-2005). Een afgeronde bacheloropleiding Culturele Antropologie geeft direct toegang tot deze masteropleidingen. De verwachting is dat afgestudeerde bachelors zonder problemen een masteropleiding in de Antropologie aan een andere universiteit kunnen volgen. De arbeidsmarktparticipatie van bachelorafgestudeerden is nog onbekend. De arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden met een doctoraal diploma zijn wel onderzocht. Daaruit blijkt dat het werkveld van afgestudeerden zeer divers is. Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een wetenschappelijke bacheloropleiding Culturele Antropologie. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot minstens twee masteropleidingen op wetenschappelijk niveau. Master Culturele Antropologie De eindtermen van de masteropleiding zijn duidelijk gericht op het bijbrengen van kennis, analytische vermogens en vaardigheden over relevante maatschappelijke ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om als beleidsmedewerker/antropoloog een werkkring te vinden. Eén van de belangrijkste kwalificaties is het zelfstandig verrichten van hoogwaardig (kwalitatief ) empirisch onderzoek. Het zelfstandig uitvoeren van onderzoek en daarover rapporteren vormen een belangrijk deel van de masteropleiding. Van de student wordt verwacht dat hij/zij in dat onderzoek duidelijk een eigen inbreng laat zien en dat dit onderzoek aantoonbaar van belang is voor de hedendaagse ontwikkeling van het vakgebied. De afsluitende thesis moet (volgens de eisen van de opleiding) bestaan uit een theoretisch en een onderzoeksgedeelte en mag ook geschreven worden in de vorm van een wetenschappelijk artikel. Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in profit en non-profit sector actief op terreinen van de multiculturele samenleving. Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een wetenschappelijke masteropleiding Culturele Antropologie. Master Latijns-Amerika Studies De eindtermen van de masteropleiding zijn duidelijk gericht op het bijbrengen van kennis, analytische vermogens en vaardigheden over relevante maatschappelijke ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om als op Latijns-Amerika of het Caraïbisch gebied georiënteerde academisch onderzoeker of beleidsmedewerker een werkkring te vinden. In het master programma staan twee componenten centraal: enerzijds het verbreden en verdiepen van kennis van en inzicht in ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied en anderzijds het onderzoek en de thesis. In dat laatste staat het zelfstandig uitvoeren van hoogwaardig (kwalitatief ) onderzoek centraal. Opzetten, uitvoeren, analyseren en rapporteren van onderzoek vormen een belangrijk onderdeel van de masteropleiding. Studenten dienen in de masteropleiding eerder verkregen kennis te vertalen in een wetenschappelijk onderbouwd, theoretisch en methodologisch verantwoord en maatschappelijk reQANU / Culturele Antropologie 147 levant onderzoeksvoorstel. Vervolgens verrichten studenten zelfstandig kwalitatief onderzoek, waarbij ze primair en secundair materiaal verzamelen en toetsen aan de opgedane kennis. Ten slotte wordt het geheel afgerond met een geschreven werkstuk, waarin de student aantoont de verzamelde gegevens te kunnen analyseren en verwerken tot een wetenschappelijk onderzoeksartikel of kleine monografie. De opleiding heeft een aantal formele en inhoudelijke criteria opgesteld waaraan de thesis moet voldoen. De commissie is van mening dat deze criteria gebruikelijk zijn voor een wetenschappelijke master binnen dit domein. Studenten worden voorbereid op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in profit en non-profit sector, die actief zijn op terreinen waarvoor de centrale thematiek van de master relevant is. Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een wetenschappelijke masteropleiding Culturele Antropologie. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: + 3.3.2. Programma Vooraf Profileringsruimte De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om een grootschalige onderwijsvernieuwing in te voeren. De Universiteit wil vormgeven aan twee deels onderscheiden doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische beroepsvoorbereiding anderzijds. In de bachelorfase staan daarbij academische vorming en brede oriëntatie centraal. De masteropleiding is gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek, dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. Om deze doelstelling voor de bacheloropleiding te bereiken is door de UU het uitgangspunt geformuleerd dat 75% van het bachelorprogramma ingevuld wordt met disciplinaire cursussen en dat ten minste 25% van het programma vrij in te vullen dient te zijn (profileringsruimte). Hierbij geldt als eis dat ten minste 15 ECTS van deze vakken op verdiepend niveau (niveau 2) wordt gevolgd. De opleiding Culturele Antropologie geeft hier uiteraard ruimte voor en adviseert de studenten deze vrije ruimte zo veel mogelijk met Antropologievakken en/of daaraan gerelateerde vak148 QANU / Culturele Antropologie ken (binnen en buiten de universiteit) te vullen om de nodige verdieping te bereiken. Daartoe zijn onderwijspakketten samengesteld onder meer ter voorbereiding op het bachelorproject, op de masters die de opleiding aanbiedt en ter theoretische verdieping. 80% van de studenten vult de keuzeruimte op deze wijze in. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bachelor De zelfstudie geeft een overzicht van de inhoud van het programma van de verschillende jaren. Het cursusjaar is verdeeld in twee semesters, elk semester is verdeeld in twee blokken. Per blok worden twee cursussen van elk 7,5 ECTS parallel gegeven. Zie bijlage 2 voor een overzicht van het bachelorprogramma. De opleiding biedt veertien majorkeuzevakken aan, waaruit de student er minimaal acht moet kiezen. Het bachelorprogramma richt zich in het eerste jaar op het verwerven van kennis over de theoretische, conceptuele, methodologische, ethische en wetenschapsfilosofische grondslagen van de Culturele Antropologie. In het tweede jaar vindt verdieping plaats, waarbij studenten verschillende cursussen volgen die nauw aansluiten bij het onderzoeksprogramma van de staf. Het derde jaar bestaat grotendeels uit gevorderde cursussen die aansluiten bij het onderzoeksprogramma van de staf. In het bachelorprogramma worden academische vaardigheden aangeleerd, elk jaar op een wat hoger niveau. In het laatste studiejaar komen de aangekweekte wetenschappelijke houding, de verworven kennis van de antropologische kerngebieden, concepten en theorieën, alsmede de verkregen academische vaardigheden zoals onderzoeksvragen formuleren, adequate onderzoeksmethoden selecteren en het in een wetenschappelijk betoog mondeling verwoorden bijeen in het verrichten van antropologisch veldwerk in Nederland, Europa of Guatemala. Een onderscheidend kenmerk van de opleiding ten opzichte van andere bacheloropleidingen is het begeleid veldonderzoek van drie maanden in de bachelorfase. Dit onderzoek vindt voornamelijk in het buitenland plaats: meer dan de helft van de studenten gaat naar Guatemala, de anderen doen voornamelijk onderzoek in West-Europa. Studenten die naar Guatemala gaan krijgen vooraf taalonderwijs toegespitst op de lokale omstandigheden. In het veldwerk leren studenten methoden toe te passen in empirisch onderzoek en worden ze in aanraking gebracht met vraagstukken van epistemologie, beroepsethiek, dataverzameling, data-analyse en datainterpretatie. Studenten moeten aan verschillende schrijfopdrachten voldoen: papers voor verschillende cursussen, een onderzoeksverslag, gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en een antropologisch artikel gebaseerd op secundaire literatuur. Het meeste onderwijs wordt verzorgd door docenten met zowel een onderwijs- als onderzoekskwalificatie, hierdoor wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd. QANU / Culturele Antropologie 149 Docenten gebruiken in hun onderwijs voorbeelden uit hun eigen onderzoek en sluiten zo aan bij het actuele onderzoek in het vakgebied. De relatie met de actuele praktijk wordt gelegd door in verschillende cursussen theoretische inzichten toe te passen op concrete situaties in de Nederlandse samenleving en vervolgens gastcolleges en interactieve ontmoetingen met mensen uit de praktijk. Daarnaast zijn er wetenschappelijke lezingen en de jaarlijkse antropologendag (een ontmoetingsdag voor studenten, docenten en alumni). De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd. Gezien het bovenstaande, de bevindingen tijdens het bezoek en de nagezonden informatie is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke bacheloropleiding worden gesteld. Master Culturele Antropologie Het eerste deel van het masterprogramma bestaat uit een aantal inhoudelijke modulen, in het tweede deel van het masterprogramma staat het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek centraal, en worden de in de cursorische modulen verkregen kennis en inzichten toegepast, getoetst en onderzocht. Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 2. Onderzoeksvaardigheden worden op twee manieren aangeleerd. In de cursorische modulen worden studenten getraind in het kritisch analyseren van bestaande wetenschappelijke studies door korte mondelinge presentaties over bepaalde concepten en debatten en het schrijven van een position-paper op basis van secundaire wetenschappelijke bronnen en een review essay over een relevant etnografische monografie. Daarnaast worden onderzoeksvaardigheden aangeleerd in het zelfstandig voorbereiden, uitvoeren en rapporteren van een individueel onderzoek (masterthesis). Het onderzoeksprogramma Culturele Antropologie, Political Conflict, Cultural Trauma, and Social Reconstruction (CTR) is nog in ontwikkeling en wordt uitgebreid om zo een betere aansluiting te krijgen met de thematiek van de masteropleiding Culturele Antropologie, in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief. Het meeste onderwijs wordt verzorgd door docenten met zowel een onderwijs- als onderzoekskwalificatie, hierdoor wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd. Onderwijs vindt plaats binnen het domein waarin de meeste docenten hun onderzoek verrichten. In de masterthesis wordt gebruikgemaakt van relevante (actuele) wetenschappelijke literatuur, daarin komt tevens de interactie tussen onderzoek en onderwijs en het verder ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden het meest duidelijk naar voren. De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en recente scripties gelezen en beoordeeld. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding Antropologie worden gesteld. Master Latijns-Amerika Studies Het eerste deel van het masterprogramma bestaat uit een aantal inhoudelijke modulen, waarin verbreding en verdieping van kennis van en inzicht in ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied plaatsvindt. In het tweede deel van het masterprogramma, de onderzoeks- en thesiscyclus, staat het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek centraal. De in de cursorische modu150 QANU / Culturele Antropologie len verkregen kennis wordt geoperationaliseerd in een theoretisch verantwoord, methodologisch onderbouwd en maatschappelijk relevant onderzoeksproject. Het opzetten, uitvoeren en analyseren c.q. rapporteren van onderzoek is een belangrijk onderdeel van deze masteropleiding. Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 2. Onderzoeksvaardigheden worden op twee manieren aangeleerd. In de cursorische modulen worden studenten getraind in het kritisch analyseren van bestaande wetenschappelijke studies door korte mondelinge presentaties over bepaalde concepten, debatten en thema’s. Daarnaast worden onderzoeksvaardigheden aangeleerd door het schrijven van essays, papers en reviews op grond van secundaire wetenschappelijke bronnen. De meest directe vorm van het opdoen van onderzoeksvaardigheden is het zelfstandig voorbereiden, uitvoeren en rapporteren van een individueel onderzoek (masterthesis). Het meeste onderwijs wordt verzorgd door docenten met zowel een onderwijs als onderzoekskwalificatie, hierdoor wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd. Onderwijs vindt plaats binnen het domein waarin de meeste docenten hun onderzoek verrichten. Het onderzoeksprogramma CTR sluit goed aan bij het onderwijsprogramma. Dit programma bestudeert het complex van conflict, geweld, trauma en reconstructie met kwalitatieve onderzoeksmethoden in comparatief perspectief vooral binnen Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. Dit onderzoeksprogramma voedt daarmee direct de aandachtsvelden conflict, geweld, trauma en wederopbouw en Caraïbische studies in vergelijkend perspectief, en indirect het themaveld Literatuur- en cultuurstudies. De docerende staf heeft ruime ervaring met en reputatie in een interdisciplinaire bestudering van de kernvraagstukken in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. In de masterthesis wordt gebruikgemaakt van relevante (actuele) wetenschappelijke literatuur, daarin komt tevens de interactie tussen onderzoek en onderwijs en het verder ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden het meest duidelijk naar voren. De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en scripties gelezen en beoordeeld. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding Antropologie worden gesteld. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vooraf In de bachelor- en masteropleiding is de portfolio een verplicht studieonderdeel dat met een voldoende moet worden afgerond. Portfolio’s beogen de academische vaardigheden voor zowel QANU / Culturele Antropologie 151 studenten en begeleiders inzichtelijke te maken alsmede de reflectie door en ontwikkeling van studenten te ondersteunen. Het digitale portfolio is te vinden op Studion (digitale leeromgeving). Dit lijkt een goed hulpmiddel. Helaas blijkt dit in de praktijk niet echt te leven bij de studenten. Studenten gaven aan dit onderdeel pas vlak voor het afstuderen in orde te maken (het portfolio levert een studiepunt op en zonder dit punt kunnen studenten niet afstuderen). Docenten stimuleren studenten ook (nog?) niet dit onderdeel goed bij te houden. Bachelor De opleiding heeft een uitgebreid overzicht gepresenteerd (zie bijlage 1B) waarin is aangegeven welke cursussen bijdragen aan de verschillende eindtermen. Daarnaast presenteert de opleiding in de zelfstudie een uitgebreid overzicht van de verschillende vaardigheden die per cursus worden aangeleerd. Ook wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de verschillende academische vaardigheden die worden aangeleerd en hoe deze verder worden uitgewerkt. In de studiegids worden de leerdoelen per cursus uitgebreid en adequaat beschreven. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het bachelorprogramma een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Wel beveelt de commissie aan het onderdeel kennis nog wat verder te verdiepen met bijvoorbeeld meer aandacht voor monografieën. Master Culturele Antropologie en Master Latijns-Amerika Studies De opleiding heeft voor beide masterprogramma’s een overzicht gepresenteerd waarin is aangegeven hoe de eindtermen, ingedeeld naar de aspecten van de Dublin-descriptoren, aan de orde komen in de verschillende onderdelen van de masterprogramma’s. De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie een relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen van de masterprogramma’s en de eindtermen van de opleiding, ingedeeld naar kennis en inzicht, toepassing van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt goed te identificeren. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat beide masterprogramma’s een adequate concretisering vormen van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Bachelor De opbouw van het programma gaat van meer inleidend naar meer verdiepend en verbredend. In het eerste jaar volgen studenten een aantal inleidende cursussen, een verdiepende cursus en 152 QANU / Culturele Antropologie twee methoden cursussen. Hierdoor ontstaat een gemeenschappelijke conceptuele basis. Dit vormt het uitgangspunt voor cumulatieve verdieping en verbreding van de cursussen in het tweede en derde jaar. De cursussen ontwikkelen zich langs twee lijnen: enerzijds een concentratie van inhoudelijke cursussen op het gebied van de Nederlandse multiculturele samenleving en anderzijds een concentratie van cursussen over vraagstukken van conflict, trauma en wederopbouw in Latijns-Amerika en de Caraïben. In de zelfstudie wordt uitgebreid aangegeven hoe en waar deze verbreding en verdieping tot stand komt. De docenten van de verschillende cursussen komen enkele malen per jaar bij elkaar om inhoud, didactiek, vaardigheidsaspecten en eventuele overlap van de leerstof te bespreken. Dit heeft geleid tot meer consistentie in het programma. Studenten hebben 25% vrije keuzeruimte in de studie. De opleiding voert actief beleid om studenten ook binnen die 25% keuzeruimte een samenhangend en voor de studie Culturele Antropologie relevante verdieping aan te brengen. De commissie ondersteunt dit; het moet een onderwerp van voortdurende zorg zijn dat er voldoende antropologische diepgang in het programma zit. Studenten gaven tijdens het bezoek aan dat ze ervaren dat ze een inhoudelijk integrerend programma volgen. Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen. Master Culturele Antropologie Het centrale uitgangspunt in de masteropleiding is de stelling dat multiculturalisme een politiek en ideologisch principe is, dat erkenning van niet-dominante (etnische) culturele gemeenschappen voorop stelt. Het curriculum vormt een geïntegreerd geheel en is georganiseerd rond dit verbindende uitgangspunt. Naast inhoudelijke cursussen worden ook de methodiekvraagstukken hieraan gerelateerd. In elke module wordt zo veel mogelijk gestreefd naar het verbinden van verschillende abstractieniveaus, relevante fundamentele discussies en specifieke etnografische casestudies. Op deze wijze leert de student om abstracte vragen en discussies te vertalen naar hanteerbare onderzoeks- en beleidsvragen. Gezien het bovenstaande, en de eerder geschetste opbouw van het programma, met meer gerichte cursussen aan het begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede helft van de master, is de commissie van mening dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Master Latijns-Amerika Studies De masteropleiding is opgebouwd rond het uitgangspunt dat Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied bestudeerd worden als een herkenbaar en afbakenbaar sociaal-historische en culturele regio, vanuit een multithematische en interdisciplinaire invalshoek. Het curriculum vormt een geïntegreerd geheel en is georganiseerd rond dit verbindende uitgangspunt. Naast samenhang van de inhoudelijke cursussen worden ook de methodiekvraagstukken hieraan gerelateerd. In elke module wordt zo veel mogelijk gestreefd naar het verbinden van verschillende abstractieniveaus. Gezien het bovenstaande, en de eerder geschetste opbouw van het programma van gerichte cursussen aan het begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede helft van de master, is de commissie van mening dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. QANU / Culturele Antropologie 153 Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. Bachelor Uit studentenevaluaties heeft de opleiding geconstateerd dat de studielast wat aan de lage kant is, zeker in de eerste jaren van de studie. Dit beeld wordt bevestigd door de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd. Dit heeft ertoe geleid dat de hoeveelheid literatuur in een aantal cursussen is opgetrokken en dat toetsvormen zodanig zijn aangepast dat studenten de literatuur intensiever moeten bestuderen om de cursus met een voldoende af te kunnen sluiten. Daarnaast is sinds de invoering van de bachelor- en masterprogramma’s de regeling met betrekking tot herkansingen verscherpt. Bij het zakken voor het tentamen moet opnieuw aan de cursus worden deelgenomen, tenzij de student aan alle inspanningsverplichtingen van de cursus heeft voldaan. In dat geval kan hij/zij deelnemen aan een aanvullende toets. Uit de door de opleiding aangeleverde algemene informatie, bestudering van de stof en gesprekken met de studenten leidt de commissie af dat de studielast inderdaad, zeker in het eerste jaar van de studie, wat aan de lichte kant is. Daarbij moet worden opgemerkt dat de hier gevonden studielast niet in negatieve zin afwijkt van de studielast bij de overige opleidingen. Zij stelt tevens vast dat het de opleiding zelf is die dit in eerste instantie geconstateerd heeft en ook maatregelen genomen heeft. Wat betreft studiebelemmerende factoren of struikelvakken heeft de commissie geen indicatie dat er problemen zijn. In het kwaliteitszorgsysteem (zie later) zijn voldoende waarborgen om eventuele knelpunten op te sporen en te verhelpen. De studenten gaven ook aan dat er goed naar studenten geluisterd wordt en dat geconstateerde knelpunten daadwerkelijk worden aangepakt. Strikt kijkend naar het NVAO-facet studielast komt de commissie tot het oordeel dat het programma studeerbaar is en dat factoren die eventueel de studievoortgang zouden belemmeren op adequate wijze worden opgespoord en worden weggenomen. Wel dient de opleiding de studielast goed te blijven volgen zodat de zwaarte van het programma voldoende gewaarborgd wordt. Master Culturele Antropologie en Master Latijns-Amerika Studies In de zelfstudie wordt aangegeven dat het ten tijde van het schrijven van de zelfstudie lastig was een oordeel te geven over de studielast en studeerbaarheid van de masterprogramma’s. De opleidingen zijn immers recent gestart. De studenten die reeds gestart zijn gaven aan tevreden te zijn over de inhoud en de zwaarte van het programma. Het programma lijkt zeker niet te licht. In het voorgaande was reeds geconstateerd dat de programma’s evenwichtig zijn opgebouwd. 154 QANU / Culturele Antropologie Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat er sprake is van inhoudelijk samenhangende programma’s waarbij de studielast evenwichtig verdeeld is zonder studievoortgang belemmerende factoren (zie ook het voorgaande). Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bachelor De toelatingseisen voor de bacheloropleiding Culturele Antropologie zijn: een VWO-diploma (alle profielen), een HBO-diploma en een HBO-propedeuse diploma. Studenten zonder wiskunde in hun vooropleiding dienen een aanvullend examen af te leggen. Studenten die via het HBO instromen met een HAVO-vooropleiding dienen minimaal een 6 voor wiskunde op hun HAVO-diploma behaald te hebben. Voorheen bestond er ook een verkorte opleiding voor studenten met een HBO-diploma. De instroom in deze verkorte opleiding is inmiddels gestopt. Studenten geven aan over het algemeen weinig moeite te hebben met de overgang van de vooropleiding naar het bachelorprogramma Culturele Antropologie. Voor eerstejaarsstudenten biedt de faculteit ook een introductieprogramma aan. Wel geven sommige studenten aan in het begin wat te moeten wennen aan de relatief grote vrijheid door het grote aandeel zelfstudie in de opleiding. Volgens de zelfstudie bestaat de instroom van de reguliere opleiding voor ongeveer 68% uit studenten met een VWO-diploma. Gezien het boventaande is de commissie van mening dat de bacheloropleiding qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De bacheloropleiding Culturele Antropologie geeft direct toegang tot beide masteropleidingen. Vooraf: Premaster Voor studenten met een afgeronde HBO-vooropleiding is er een premaster traject. Dit premaster traject duurt één jaar en bestaat uit een pakket van acht vakken. Hierna kunnen de studenten doorstromen naar één van beide masteropleidingen in de Culturele Antropologie. Het premaster jaar leidt niet tot een bachelordiploma. Voorheen was er een verkort bachelorprogramma van anderhalf jaar met twaalf vakken (90 ECTS). Dit programma leidde wel op tot het bachelordiploma. Dit programma is per september 2005 vervallen. Sinds september 2004 is er voor afgestudeerde HBO studenten het premaster traject. Dit biedt voorbereiding op het masterprogramma Culturele Antropologie. HBO-afgestudeerden uit de QANU / Culturele Antropologie 155 sectoren Hoger Pedagogisch Onderwijs, Hoger Sociaal-Agogisch Onderwijs, Hoger Economische Onderwijs en HBO-V komen in aanmerking voor toelating tot de premaster. Studenten volgden gedurende één jaar cursussen in de Culturele Antropologie, methoden en technieken van onderzoek en zij deden een veldonderzoek. Succesvolle afronding van het premastertraject gaf toegang tot het masterprogramma Culturele Antropologie en de master LatijnsAmerika Studies. Na evaluatie in juni 2005 bleek dat dit traject niet goed aansluit op het masterprogramma van met name Culturele Antropologie. Studenten waren van mening dat ze te weinig antropologische kennis opdeden. Op basis hiervan is besloten om met ingang van september 2005 twee aparte tracks te maken binnen het premaster traject: één voor de master Culturele Antropologie: multiculturalisme in vergelijkend perspectief en één voor de master Latin American and Caribbean Studies. Vooral het premastertraject Culturele Antropologie is ingrijpend gewijzigd. Er is geen veldwerk meer, dit is vervangen door meer antropologische cursussen en het wordt afgesloten met een scriptie (op basis van literatuur). Deze aanpak lijkt succesvol. Daarnaast is het management van de faculteit van mening dat de premastertrajecten binnen de faculteit te weinig selectief zijn. Met ingang van september 2007 zullen er daarom intakegesprekken gevoerd worden met aankomend studenten, om op die wijze de meest geschikte en gemotiveerde studenten toegang te geven tot het premaster traject. De commissie ondersteunt deze versterking van de selectie van aankomende studenten. Master Culturele Antropologie Naast studenten uit de eigen bacheloropleiding krijgen studenten met een universitaire bacheloropleiding in de Culturele Antropologie, ASW, Sociologie en Politicologie, alsmede studenten van het Utrecht University College direct toegang tot de masteropleiding Culturele Antropologie. Studenten met bepaalde HBO-bachelordiploma’s (zie onder F8: premaster) krijgen na het behalen van de premaster toegang tot de masteropleiding. Master Latijns-Amerika Studies Naast studenten uit de eigen bacheloropleiding komen studenten met een universitaire bacheloropleiding in de Sociale Wetenschappen of geesteswetenschappen met een aantoonbare specialisatie in Latijns-Amerika of het Caraïbisch gebied (onderzoek, studie of stage in dit gebied of één van de talen) in aanmerking om te starten met de masteropleiding. Studenten die willen instromen, dienen daarbij te voldoen aan een aantal vastgestelde eisen en zij worden daarop getoetst door de toelatingscommissie. Voor bachelorafgestudeerden van de Universiteit Utrecht is een specifieke combinatie van acht bachelorcursussen verplicht. Studenten met bepaalde HBO-bachelordiploma’s (zie onder F8: premaster) krijgen na het behalen van de premaster toegang tot de masteropleiding. De commissie is van mening dat de instroomeisen voor het masterprogramma voldoende strikt en helder zijn om een goede aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te waarborgen. Instroomgegevens: Zie voor de KUO-cijfers de bijlagen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. 156 QANU / Culturele Antropologie F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Bachelor/master Het bachelorprogramma Culturele Antropologie omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Beide masterprogramma’s omvatten 60 ECTS en voldoen daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bachelor Het didactische concept van de bacheloropleiding Culturele Antropologie gaat uit van een leerlijn die loopt van meer intensieve begeleidende onderwijsvormen naar extensieve zelfwerkzame vormen met als doel studenten op te leiden voor een arbeidsmarkt of vervolgopleiding waar hoge eisen gesteld worden aan een zelfstandig lerend, kritisch-reflectief, analytisch en onderzoekend vermogen. Dit wordt ingevuld met 50% disciplinaire, 25% methodische en 25% interdisciplinaire studietijd. Het didactisch concept wordt gerealiseerd door een trapsgewijze opbouw van de eerder genoemde drie niveaus (zie F2). De didactische werkvormen zijn afgestemd op de doestellingen van de verschillende cursussen: hoorcolleges voor de grote lijnen, werkgroepen voor toepassing en verwerkingen van de literatuur en opdrachten en het verwerven van academische vaardigheden. De opleiding heeft in een bijlage bij de zelfstudie een overzicht opgenomen van de tijdsverdeling over de cursussen. Wat daarbij opvalt, is dat bijna alle cursussen bestaan uit een combinatie van hoorcollege, werkgroepen, zelfstudie en opdrachten, afgesloten met een schriftelijk tentamen, zonder dat duidelijk wordt hoe dit terug te voeren is op het didactisch concept . Het bachelorleeronderzoek aan het eind van het derde jaar van de bacheloropleiding wordt gezien als een integrerende afsluitende proeve waarin kennis en vaardigheden uit de verschillende cursussen worden samengebracht. Studenten schrijven daarvoor een onderzoeksopzet, verrichten aan de hand daarvan veldwerk en als afsluiting integreren studenten theorie en empirie en schrijven daarover een antropologisch artikel. Uit studentenevaluaties bleek dat studenten niet alle werkgroepen als de meest gewenste werkvorm zagen. Dit is aanleiding geweest om de plaats en invulling van de werkgroepen nader te bezien en te komen tot een voorstel tot herinrichting van de werkgroepen. Master Culturele Antropologie Het programma is gebaseerd op het idee dat theoretische discussies dienen te worden ingezet voor het analyseren en verklaren van maatschappelijk relevante vraagstellingen. Dit idee is QANU / Culturele Antropologie 157 vertaald in de opzet van de opleiding. Vanuit een meer algemene theoretische opzet, via meer specifieke conceptuele discussies en de studie van methodologische aspecten van onderzoek wordt toegewerkt naar een concreet onderzoeksvoorstel en toepassing op concrete maatschappelijke problemen, het onderzoek zelf, en ten slotte, een geïntegreerde analyse van onderzoeksbevindingen en algemene theoretische noties en discussies. Docenten houden gedurende het gehele traject de koppeling tussen theorie en praktijk nauwlettend in de gaten. Werkvormen die in het masterprogramma gebruikt worden zijn: hoor-en werkcolleges, groepsdiscussies en opdrachten. Naarmate de bacheloropleiding vordert verschuiven de gebruikte werkvormen van groepswerk naar tutorgroepjes en meer individuele begeleiding. Een klein docententeam zorgt voor het samenhangende en geïntegreerde karakter van het masterprogramma. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar bij aan. Master Latijns-Amerika Studies Het programma is gebaseerd op het idee dat theoretische en thematische kennis, inzichten en discussies (uiteindelijk) moeten worden ingezet voor het analyseren en verklaren van wetenschappelijke en maatschappelijk relevante vraagstellingen. Dit idee is vertaald in de opzet van de opleiding. Vanuit een meer algemene theoretische opzet, via meer specifieke conceptuele discussies en de studie van methodologische aspecten van onderzoek wordt toegewerkt naar de operationalisering in een concreet onderzoeksvoorstel en toepassing op concrete maatschappelijke problemen, het onderzoek zelf, en ten slotte, een geïntegreerde analyse van onderzoeksbevindingen en algemene theoretische noties en discussies. Docenten houden gedurende het gehele traject de koppeling tussen theorie en praktijk nauwlettend in de gaten. Werkvormen die in het masterprogramma gebruikt worden zijn: hoor-en werkcolleges, groepsdiscussies en opdrachten. Een klein docententeam zorgt voor het samenhangende en geïntegreerde karakter van het masterprogramma. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar bij aan. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. De commissie vindt het beleid van de universiteit ten aanzien van het herkansen van tentamens helder en strikt. Studenten kunnen niet deelnemen aan een tentamen als ze niet hebben deelgenomen aan de cursus. Studenten kunnen alleen deelnemen aan een herkansing als ze hebben voldaan aan de inspanningsverplichting voor de cursus. De inspanningsverplichting 158 QANU / Culturele Antropologie staat voor elke cursus beschreven in de cursushandleiding. De herkansing bestaat uit een aanvullende toets. Bachelor Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids en cursushandleiding. Alle cursussen die de opleiding Culturele Antropologie aanbiedt zijn door het managementteam ACS beoordeeld op afstemming tussen doelen en toetsvormen. De meeste cursussen kennen meerdere toetsvormen, meestal een combinatie van schriftelijk tentamen en opdrachten of een paper (eventueel uitgebreid met posterpresentatie, uitwerken van interviews, mondelinge presentatie, individuele of groepsopdrachten of een take home tentamen). Bij vernieuwing van een cursus wordt er opnieuw gekeken of toetsvorm en doelstellingen overeenkomen. Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatste, tevoren bestudeerde kernvakken en gesprekken met de studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. De studenten zijn over het algemeen tevreden over de wijze van toetsen. Wel is een enkele maal opgemerkt dat de toets wel wat zwaarder zou kunnen. De commissie beveelt aan hier aandacht aan te besteden. De toetsen die de commissie bekeken heeft waren een adequate toets van de cursus. Het portfolio (zie F5) is een nuttig hulpmiddel om te bepalen of studenten de leerdoelen hebben gerealiseerd. In de praktijk komt het helaas nog niet helemaal uit de verf. Master Culturele Antropologie In de studiegids staat uitgebreid beschreven hoe de toetsing plaatsvindt en wat de criteria zijn voor de verschillende toetsvormen. Ook wordt duidelijk aangegeven welke vakken men eerst gehaald moet hebben alvorens aan vervolgvakken te kunnen deelnemen. De commissie stelt vast dat de regelingen op papier aan de eisen voldoen. De masterscripties die commissie gelezen en beoordeeld heeft voldeden over het algemeen aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld (zie ook F20). Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Master Latijns-Amerika Studies De toetsvormen zijn: mondelinge presentaties (ondersteund door AV-middelen), schriftelijke referaten en werkstukken, onderzoeksopzet, voortgangsverslagen en een afrondend wetenschappelijk onderzoeksartikel. Schriftelijke tentamens worden alleen (bij uitzondering) als aanvullende toetsvorm gebruikt. In de studiegids staat uitgebreid beschreven hoe de toetsing plaatsvindt en wat de criteria zijn voor de verschillende toetsvormen. Ook wordt duidelijk aangegeven welke vakken men eerst gehaald moet hebben alvorens aan vervolgvakken te kunnen deelnemen. Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Voor beide masteropleidingen heeft de commissie kunnen constateren dat de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie over het wat lage niveau van de masterscriptie ter harte zijn genoQANU / Culturele Antropologie 159 men. De masterscripties die de commissie gezien heeft zijn over het algemeen van voldoende wetenschappelijke kwaliteit. De bachelorscripties zijn, zoals eerder al is aangegeven, van wat wisselend niveau en de commissie beveelt aan de maatregelen die in het verleden geleid hebben tot verbetering van de masterscripties ook toe te passen op de huidige bachelorscripties. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + 3.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Uit de informatie in de zelfstudie en de informatie die verkregen is tijdens en na het bezoek blijkt dat het overgrote merendeel van de docenten gepromoveerd is. De meeste docenten hebben een gecombineerde onderwijs/onderzoekaanstelling. Een groot aantal docenten maakt deel uit van de door de KNAW erkende onderzoeksschool CERES. Docenten die geen deel uitmaken van een erkende onderzoeksschool hebben een onderwijstaak van 80%. In de resterende 20% dienen zij het wetenschappelijk niveau van hun onderwijs te waarborgen. In R&O-gesprekken worden afspraken gemaakt over hoe die tijd wordt ingevuld. Daarnaast zijn er enkele tijdelijke docenten die uitsluitend voor het onderwijs worden ingezet. Deze tijdelijke (niet gepromoveerde) docenten participeren meestal in grotere onderwijseenheden, onder leiding van een wel gepromoveerd staflid. Ook AIO’s worden in beperkte mate ingezet voor het onderwijs. Hoogleraren worden in voldoende mate ingezet in het onderwijs, in zowel de bachelor- als de masteropleidingen. De opleiding heeft sinds 1996 een stagecoördinator. Deze stagecoördinator legt contacten met bedrijven, zodat studenten een arbeidsmarktrelevante stage in de profit en non-profit sector kunnen volgen. Daarnaast verzorgde de stagecoördinator de cursus Antropologen en de arbeidsmarkt, waarin studenten werden begeleid bij het vinden van een passende baan. Studenten gaven aan dat deze cursus helaas recent is vervallen. Hier kan worden opgemerkt: in het kader van de IS academie, een vijfjarig samenwerkingsverband met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, worden stageplaatsen aangeboden waar bachelor- en masterstudenten aan kunnen deelnemen. Dit kan op het ministerie, maar ook op ambassades. In diverse cursussen vertellen gastdocenten uit de praktijk en worden excursies georganiseerd. Ook zijn er contacten met alumni, onder andere door de jaarlijkse antropologendag. Op universitair niveau geeft het Studenten Service Centrum informatie over de arbeidsmarkt. 160 QANU / Culturele Antropologie Oordeel: Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die tevens een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Tabel staf-studentratio UU Jaar Aantal fte- Aantal onderwijs ingeschreven studenten Aantal diploma’s Aantal studenten per fte-onderwijs 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 10,9 11,8 10,6 8,55 39 32 48 61 30,9 30 40 42 337 354 426 464 Aantal afgestudeerden per fteonderwijs 3,6 2,7 4,4 7 Ook bij deze opleiding was het niet eenvoudig de juiste cijfers over de staf-studentratio boven tafel te krijgen. In het rapport werd een staf-studentratio aangegeven van ongeveer 1 op 30 in de jaren 20012003 en van 40 in 2003-2004. In de nagezonden informatie werd een staf-studentratio aangegeven van 1 op 54 voor het studiejaar 2004-2005. Deze laatste informatie was evenwel gebaseerd op het feit dat net een aantal docenten vertrokken was en er nog geen vervanging was gerealiseerd. Inmiddels is vervanging gerealiseerd en is de staf-studentratio 1 op 42. Deze staf-studentratio is aan de krappe kant. Dit blijkt ook uit de resultaten van de jaarlijkse R&O-gesprekken, waarin onder meer de werkbelasting wordt besproken tussen hoogleraar en medewerkers. Uit deze gesprekken blijkt dat docenten een toename ervaren in de onderwijstaak. Door facultaire en universitaire onderwijshervormingen is de druk op de onderwijstijd toegenomen. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is er door de universiteit meer nadruk gelegd op kleinschalige onderwijsvormen, zonder de daarbij behorende middelen. Om de werkbelasting van de staf te verminderen is de tijd die volgens de norm per cursus aan docenten wordt toegekend verminderd. Men wil studenten intensiever laten studeren zonder dat dit tot te hoge docentbelasting leidt. De commissie ziet hier toch enige spanning ontstaan. Inmiddels is gebleken dat het budget verruimd is en dat nog openstaande vacatures binnenkort vervuld zullen worden. De commissie is van oordeel dat deze staf-studentratio aan de krappe kant is. Het is door de grote inzet van de staf mogelijk met de huidige bezetting een programma van voldoende niveau aan te bieden. Wel is de commissie van mening dat een verdere verslechtering van de staf-studentratio en verzwaring van de onderwijslast voor docenten in de toekomst negatieve effecten kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast vraagt ze aandacht voor de mogelijke roofbouw die op de huidige staf gepleegd wordt, de staf moet naast onderwijs immers ook voldoende tijd aan onderzoek besteden. Deze tijd lijkt te verschuiven naar de vrije tijd. QANU / Culturele Antropologie 161 Er is geen vaste verdeling van docenten over bachelor- en masteropleiding. Docenten rouleren (docenten doceren een aantal jaren in het masterprogramma en worden vervolgens vervangen door collega’s). Oordeel: De commissie beoordeelt dit facet met een voldoende. De tendens naar een verslechterende staf-studentratio baart de commissie zorgen. Dit is echter een zaak die de opleiding zelf nauwelijks aan te rekenen is. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De Universiteit kent sinds 1995 de regeling FLOW (Functies, Loopbanen, Waardering), die de structuur van wetenschappelijke functies beschrijft en het kwalificatieniveau per functiecategorie aangeeft. Voor zowel onderwijs als onderzoek is er een basiskwalificatie en een seniorkwalificatie. De basiskwalificatie betreft de minimale bekwaamheden ten aanzien van de ontwikkeling, uitvoering, toetsing en evaluatie van onderwijs op cursusniveau. De bekwaamheden en kwaliteitseisen zijn vertaald in criteria waaraan een medewerker moet voldoen om een getuigschrift te verwerven. De seniorkwalificatie onderscheidt zich van de basiskwalificatie in het ontwerpen en ontwikkelen van onderwijsprogramma’s en het coördineren van en leiding geven aan docententeams. Ook de seniorkwalificaties zijn gespecificeerd in criteria waaraan een medewerker moet voldoen om een getuigschrift te verwerven. De hoogleraren en UHD’s hebben een afgeronde basiskwalificatie en seniorkwalificatie onderwijs/onderzoek. De meeste UD’s hebben de basiskwalificatie of zijn bezig met het traject tot basiskwalificatie. Voor verdere didactische scholing kunnen docenten cursussen volgen bij het IVLOS. De commissie vindt over het algemeen de specialismen van de docenten breed genoeg gezien de doelstellingen en eindkwalificaties. Wel zou de commissie graag zien dat er voor het masterprogramma Multiculturalisme een dragende hoogleraar in dat specifieke vakgebied benoemd wordt. Tijdens de gesprekken bleek dat het de bedoeling is dat één van de hoogleraren die binnenkort met emeritaat gaat (deels) wordt opgevolgd door een hoogleraar met dat specialisme. De kwaliteit van docenten wordt door studenten in de onderwijsevaluaties overwegend positief beoordeeld (gemiddeld voldoende tot goed). Ook tijdens de discussies gedurende het bezoek heeft de commissie hierover geen klachten gehoord van studenten. Ook wat betreft de organisatorische realisatie van het programma heeft de commissie geen klachten vernomen. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +. Daarbij wordt aangetekend dat de staf-studentratio krap blijft. Voor het ook in de toekomst goed kunnen waarborgen van het programma moet de staf-studentratio in de toekomst verbeteren. 162 QANU / Culturele Antropologie 3.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie aan de Universiteit Utrecht zijn ook de voorzieningen bekeken. De vorige visitatiecommissie was hier niet geheel tevreden over. In de zelfstudie wordt aangegeven dat er de afgelopen vier jaar belangrijke verbeteringen zijn aangebracht. Dit heeft de commissie zelf kunnen constateren. Onder meer de computerfaciliteiten voor studenten zijn aanzienlijk uitgebreid. Er lijken nu voldoende mogelijkheden te zijn voor studenten om van de computer gebruik te maken. Er zijn wel piekperiodes in het computergebruik: vlak voor tentamens overdag tussen 11.00 uur en 15.00 uur zijn er wel eens te weinig computers. De commissie kreeg de indruk dat met een beetje planning er altijd wel een plekje te vinden is. De meeste relevante gebouwen voor de studenten Culturele Antropologie zijn ook ’s avonds geopend. Volgens de zelfstudie wordt daar weinig gebruik van gemaakt. De commissie is van mening dat er over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimten en ruimten voor studenten zijn om alleen of in groepjes te werken. In de recent geopende universiteitsbibliotheek zijn eveneens een groot aantal plaatsen beschikbaar om met de computer te werken. Deze bibliotheek is goed geoutilleerd en heeft zeer ruime openingstijden. Studion is de digitale leeromgeving van de faculteit Sociale Wetenschappen en is sinds 2000 in gebruik Uit een evaluatieonderzoek uit 2003 blijkt dat dit docenten geholpen heeft om het onderwijs zowel didactisch als organisatorisch te verbeteren en de informatievoorziening flexibeler te maken. Studenten zijn tevreden over Studion. Tijdens de gesprekken met docenten en studenten en de rondleiding zijn geen tekortkomingen geconstateerd, de opleiding heeft de beschikking over voldoende faciliteiten. Wel werd in de bibliotheek opgemerkt dat de steeds stijgende kosten voor digitale abonnementen op tijdschriften ten koste dreigen te gaan van het budget voor boeken. Gezien het belang van monografieën voor deze opleiding zou dat geen goede zaak zijn. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is v, de huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. De studiebegeleiding wordt verzorgd door de facultaire studieadviseurs en de studieloopbaanbegeleiders van de opleiding. De studieadviseurs van de faculteit zijn gespecialiseerd in regelgeving en procedures. Het studieloopbaanplan binnen de universiteit is een ambitieus plan. Gegeven het financiële kader is er echter weinig mogelijk. Het geheel is geëvalueerd, geconstateerd is dat het intensieQANU / Culturele Antropologie 163 ver zou moeten. Dit betekent dat de formatie voor studieloopbaanbegeleider wordt uitgebreid van 0,15 fte naar 0,3 fte voor de gehele opleiding Culturele Antropologie. Het wordt als een verbetering gezien dat er nu één persoon studieloopbaanbegeleider is. Het geheel maakt nog steeds een rommelige indruk. Er blijkt enige verwarring te zijn bij studenten over wat de studieadviseur doet en wat de studieloopbaanbegeleider doet, het onderscheid is niet helder. De structuur lijkt niet echt goed. 0,3 fte voor het geheel is wat aan de magere kant. In de bacheloropleiding krijgen studenten in het eerste studiejaar voor het eind van het eerste semester en voor het eind van het tweede semester een schriftelijk advies over de voortzetting van de studie. Dit advies is niet bindend. Het is de bedoeling dat dit eind 2006 verandert in een bindend studieadvies. De studievoortgang van studenten wordt geregistreerd in OSIRIS, het universitaire onderwijsinformatie- en studievoortgangsysteem. Studenten en studieloopbaanbegeleiders hebben toegang tot dit systeem. De commissie is van mening dat de studiebegeleiding wat intensiever en gestructureerder zou kunnen, het is voor studenten niet altijd duidelijk naar wie ze voor welk advies toe moeten. Wel heeft de commissie kunnen constateren dat er aandacht is voor dit probleem en dat er maatregelen worden genomen om het te verbeteren. Op basis hiervan komt de commissie tot een positief oordeel. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: net v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: net v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: + 3.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het onderwijsproces wordt periodiek geëvalueerd op verschillende niveaus: opleiding, faculteit en universiteit. Evaluatie-instrumenten die binnen het onderwijsinstituut (opleidingen) worden gebruikt zijn: 1. studenten: standaardevaluaties van cursussen en van panelgesprekken met studenten per curriculumjaar na afloop van elke onderwijsperiode; 2. docenten: in docentenvergaderingen wordt het onderwijsprogramma uitgebreid besproken: inhoud, afstemming, niveau en toetscriteria. 164 QANU / Culturele Antropologie Evaluatie-instrumenten die binnen de faculteit gebruikt worden zijn de volgende: 1. facultaire planning en controlcyclus (met afwisselend een beleidsarm en beleidsrijk jaar); 2. PARLO-studentenpanel: in dit panel zijn alle studenten met bestuurs- en commissietaken in de faculteit verenigd. Met dit panel evalueert de opleiding de diensten en kwaliteit van de onderwijsorganisatie en -faciliteiten; 3. docentenpanel: Met dit panel evalueert de opleiding ook de diensten en kwaliteit van de onderwijsorganisatie en -faciliteiten; 4. klachtenregeling voor studenten. Binnen de universiteit wordt de studentenmonitor als evaluatie-instrument gebruikt. In dit kader voert de universiteit diverse enquêtes uit: jaarlijks een tevredenheidsonderzoek onder alle eerste- en derdejaars studenten en er worden arbeidsmarktgegevens verzameld onder alumni. In het najaar van 2005 is er ook een enquête onder masterstudenten gehouden. De verkregen informatie wordt gebruikt voor marketing doeleinden en voor de kwaliteitszorg van de onderwijsprogramma’s. De kwaliteitscyclus lijkt redelijk goed gesloten, maar met name informatie over de relatie met de arbeidsmarkt zou nog wat versterkt kunnen worden. In de zelfstudie wordt duidelijk beschreven hoe de kwaliteitszorg georganiseerd is. Tijdens het bezoek was er ook voldoende materiaal voorhanden om inzicht te krijgen in de werking van het systeem en de tevredenheid van docenten en studenten hierover. De commissie is tevreden met de wijze van aanpak van de opleiding, faculteit en universiteit. Tijdens de gesprekken met studenten en docenten zijn geen klachten vernomen. Als de gehele bachelor-mastercyclus eenmaal is doorlopen is er een beter zicht op de mogelijk nog ontbrekende schakels in het proces. De opleiding heeft voor de bachelor en de master streefdoelen geformuleerd (zie F21). De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek geëvalueerd wordt op verschillende niveaus en door verschillende groepen betrokkenen (studenten, docenten, alumni). De toetsbare streefdoelen (zie F21) lijken realistisch. In vergelijking met de andere opleidingen heeft de opleiding in Utrecht een van de betere kwaliteitszorgsystemen. Het ziet er op papier goed uit en ook in de praktijk blijkt het goed te werken Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is g. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. De kwaliteitszorg lijkt een goede functie te vervullen in de verbetering van het onderwijs. De resultaten van cursusevaluaties worden ter beschikking gesteld aan de cursuscoördinator. Deze geeft een korte interpretatie van de kwantitatieve gegevens en analyseert de kwalitatieve gegevens. Indien nodig worden op basis hiervan voorstellen tot verbetering geformuleerd, deze worden naar de opleidingscommissie gestuurd. De opleidingscommissie geeft advies, de docent QANU / Culturele Antropologie 165 geeft zijn/haar visie, de opleidingsmanager geeft commentaar en dit wordt besproken in het managementteam ACS. Eventuele opmerkingen worden door de afdelingsmanager besproken met de individuele docent. De afdelingsmanager controleert vervolgens of de afgesproken verbeteringen ook daadwerkelijk zijn ingevoerd. De uitkomsten van de evaluaties worden eveneens betrokken bij de Resultaats- & Ontwikkelings-gesprekken met docenten. Naast de meer formele evaluatie-instrumenten wordt er door de opleiding goed naar klachten van studenten geluisterd en wordt er actie ondernomen om verbeteringen door te voeren. Een voorbeeld dat door studenten en docenten werd gegeven tijdens de gesprekken is het leeronderzoek in Guatemala aan het eind van de bachelorfase van het vorig jaar: het bacheloreindproject/scriptie. De begeleiding van de studenten was vorig jaar niet optimaal. Na klachten van studenten is dat verbeterd en is er een nieuw begeleidingsteam gekomen dat strakkere begeleiding aan de studenten biedt. Tijdens de gesprekken is de commissie gebleken dat het veldwerk/bachelorproject in Guatemala de afgelopen periode niet geheel voldeed aan de verwachtingen van de studenten. De begeleiding werd wat mager geacht. Er waren te veel wisselende docenten, er was te weinig inhoudelijke kritiek (relevante feedback) op inspanningen van studenten en duidelijke criteria waaraan voldaan moest worden ontbraken veelal (met als gevolg duidelijke verschillen tussen docenten). De commissie heeft dit ook kunnen constateren aan de hand van de beoordeelde bachelorscripties. De commissie is van mening dat die van een nogal wisselend niveau waren en over het algemeen wat hoog becijferd. Ook studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat ze zelf de cijfers aan de hoge kant vonden. De klachten van studenten zijn serieus opgepakt en de opleiding heeft aangegeven maatregelen te hebben genomen om de begeleiding van studenten te verbeteren. De intensiteit van de begeleiding wordt verhoogd, minder studenten per docent, wel meer tijd per student. Voorts krijgen docenten een training in het begeleiden van afstudeerstudenten. Daarnaast wordt het werkboek uitgebreid, en worden de beoordelingscriteria duidelijk vermeld. Voor de beoordeling van alle opdrachten komen de docenten bijeen om de cijfers af te stemmen en de kwaliteitsnorm vast te stellen. De coördinator van de cursus houdt intensief contact met alle betrokken docenten en belangrijke onderdelen (zoals becijfering) worden gezamenlijk besproken. De studenten die met de verbeterde werkwijze te maken hebben gaven aan dat de zaken nu goed geregeld zijn. Ook studenten van voorgaande jaren gaven aan dat er duidelijke verbeteringen tot stand zijn gekomen. De commissie is van mening dat het aanscherpen van de beoordelingscriteria en de verbeterde begeleiding van studenten adequate maatregelen zijn, die de gewenste verbeteringen tot stand brengen. De maatregelen die de opleiding na de vorige visitatie genomen heeft om het programma te verbeteren waren niet opgenomen in de zelfstudie. De opleiding heeft deze informatie voor het bezoek aan de commissie gezonden. Tijdens het bezoek is over de verbeteringen naar aanleiding van het vorige visitatierapport met diverse delegaties gesproken. De vorige visitatiecommissie had in 1998 nogal wat opmerkingen bij deze opleiding. Naar aanleiding hiervan heeft de opleiding een aantal maatregelen genomen. De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn met hulp van het IVLOS volledig herzien en voldoen nu aan de eisen (zie het oordeel van de commissie bij onderwerp 1). Verbetering van de selecterende en oriënterende functie van het eerste jaar: dit is gelukt. Te weinig gebruik van computer ondersteund onderwijs: daar is inmiddels een inhaalslag gemaakt en heeft de commissie hiervoor (bij F15) geconcludeerd dat dit geen verbeterpunt meer is. 166 QANU / Culturele Antropologie Tendens tot te hoge cijfers: dit is naar de mening van de commissie nog niet geheel opgelost. De cijfers van de bachelorscripties die de commissie beoordeeld heeft waren naar de mening van de commissie wat aan de hoge kant. Het oordeel van de commissie over de masterscripties was wel in lijn met de beoordeling van de begeleiders, dus daar is het in orde. Tijdens de gesprekken met de staf bleek dat er hard aan gewerkt wordt om de becijfering van de bachelorscripties te verbeteren. Gezien de kwaliteit van de masterscripties heeft de commissie er vertrouwen in dat dit ook zal lukken. De vorige commissie constateerde dat het boekenbestand aan de krappe kant is. De commissie heeft hierover reeds haar zorgen geuit (bij F15): het vergroten van het budget voor digitale bestanden mag niet ten koste gaan van het budget voor ‘gewone’ boeken en tijdschriften. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. De commissie is van oordeel dat gezien het bovenstaande de opleiding duidelijk heeft aangetoond dat er op de meest belangrijke punten verbetermaatregelen genomen zijn. Er blijven uiteraard aandachtpunten en mogelijkheden voor verbetering bestaan, maar dat is inherent aan het kwaliteitszorgproces. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten, docenten, opleidingscommissie, werkveld en alumni worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zie hierboven bij F17 hoe de verschillende evaluaties worden uitgevoerd. In de arbeidsmarktmonitor wordt door de opleiding de loopbaanontwikkeling van alumni op de arbeidsmarkt gevolgd. Incidenteel treden alumni op als gastdocent. Oordeel: Gezien het bovenstaande, de informatie in de zelfstudie, de informatie die ter plaatste beschikbaar was en de gesprekken met de verschillende delegaties, is de commissie van mening dat dit onderdeel v is. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +. 3.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. QANU / Culturele Antropologie 167 Een belangrijke indicator van het gerealiseerde niveau zijn voor de commissie de eindwerken/ scripties. De commissie heeft voor zowel de bachelor- als voor beide masteropleidingen een lijst met meest recente scripties opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt, evenwichtig verdeeld over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft minstens één bachelor- en één masterscriptie gelezen. Deze scripties zijn voorafgaand aan het bezoek uitgebreid besproken. Hiervoor is reeds aangegeven dat de commissie wat betreft de masterscripties van mening is dat die door de bank genomen van voldoende wetenschappelijk niveau zijn en voldoen aan de eisen die aan een afstudeerscriptie voor een wetenschappelijke opleiding Culturele Antropologie opleiding gesteld mogen worden. Wat betreft de bachelorscripties was de commissie nog niet onder indruk van de toegezonden werken en de (te positieve) beoordeling ervan. Tijdens het bezoek is duidelijk geworden dat de opleiding zich dat ook bewust is en dat adequate maatregelen worden genomen om het niveau te verbeteren. Naast de afstudeerwerken hebben de inhoudelijk deskundigen van de commissie voorafgaand aan het bezoek ook een aantal kernvakken bestudeerd. De kernvakken werden door de commissieleden in orde bevonden. Alles in aanmerking nemende is de commissie van mening dat voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Streefdoelen bachelor: Voor de bacheloropleiding formuleert de opleiding de volgende streefdoelen: Instroom: het aantal instromende studenten handhaven op ongeveer negentig studenten per jaar. Rendementen: in het eerste jaar vertrekt meestal 30 % van de instromende studenten. Het streefdoel is dat van de resterende 70% van de studenten ongeveer 80% het bachelordiploma in drie jaar haalt. Om dit te stimuleren wordt met ingang van 1 september 2006 het bindend studieadvies ingevoerd. Streefdoelen master: De commissie slaagde er niet in volledige duidelijkheid te krijgen over streefdoelen voor de instroom van de masteropleiding Culturele Antropologie In sommige gesprekken werd gesproken van een mogelijke beperking tot vijftig studenten (dat is lager dan de huidige verwachte instroom). Nadere informatie leerde dat het een maximum aantal van vijftig studenten de voorkeur heeft, maar aangezien het een doorstroommaster betreft is dit streefdoel op dit moment nog niet realiseerbaar. De opleiding heeft aangegeven dat dit een punt van aandacht is voor toekomstig beleid in dezen. 168 QANU / Culturele Antropologie Master LACS: streven naar een instroom van minimaal 25 studenten (dat is hoger dan de huidige instroom). Streefdoel voor de rendementen voor beide masteropleidingen: 80 % behaalt het master diploma na één jaar. (voor CA is dat nu 71% en voor LACS 91%). Daarnaast formuleert de opleiding nog een streefdoel voor studenttevredenheid over onderwijsonderdelen. Streefdoel is: op alle aspecten van de standaardevaluatie een 3,8 of hoger te scoren. Dit lijken de commissie realistische streefdoelen, alleen de selectie van de instroom van reguliere bachelorafgestudeerden voor de doorstoommaster lijkt de commissie wellicht in strijd met de regels. Zie ook de bijlagen voor de KUO-cijfers. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + 3.3.7. Internationalisering De commissie heeft in haar eigen referentiekader het element internationalisering opgenomen als belangrijk punt voor een opleiding Antropologie. Het is geen NVAO-toetspunt. Voor de meer praktische kanten van internationalisering is er op het niveau van de faculteit een coördinator internationalisering aangesteld. Het aantal buitenlandse studenten dat naar Utrecht komt voor cursussen bij de opleiding Culturele Antropologie is gering, het aantal Utrechtse studenten Culturele Antropologie dat in het buitenland cursussen volgt is eveneens gering. Wel verblijft ongeveer 40% van de bachelorstudenten ongeveer drie maanden in het buitenland voor het bacheloronderzoek. Door het gebruik van ECTS en de profileringsruimte in het bachelorprogramma is het in principe niet moeilijk om elders verworven credits in het individuele programma op te nemen. Studenten dienen wel vooraf goedkeuring te vragen aan de examencommissie. De Opleiding Culturele Antropologie heeft met een aantal buitenlandse universiteiten samenwerkingsovereenkomsten: de universiteit van Costa Rica, de universiteit van Wenen, de universiteit van Salamanca, de universiteit van Berlijn, La Universidad Rafael Landivar in Guatemala, de universiteit van Siena en met het ILAS in Londen. Verder zijn er nauwe betrekkingen met het FLASCO. Er worden in de bacheloropleiding nog weinig cursussen in het Engels aangeboden, dit belemmert uiteraard de instroom. Studenten van elders kunnen wel de Nederlandse taal leren om QANU / Culturele Antropologie 169 aan cursussen te kunnen deelnemen, maar dat lijkt geen serieuze optie voor een kort verblijf. Momenteel wordt er binnen het onderwijsinstituut gewerkt aan het opzetten van een Engelstalige minor in het bachelorprogramma. In de zelfstudie wordt weinig vermeld over de internationalisering van de masterprogramma’s. De master Multiculturalisme wordt in het Nederlands aangeboden, terwijl de master LACS geheel Engelstalig is. Ondanks het feit dat de laatstgenoemde master Engelstalig is, is er nog nauwelijks sprake van internationale instroom. De commissie is van mening dat het buitenlandse veldwerk een sterk punt is in de bacheloropleiding. Het volgen van onderwijs in het buitenland zou evenwel wat meer gestimuleerd kunnen worden. Wat betreft beide masterprogramma’s stelt de commissie vast dat het masterprogramma Multiculturalisme zich voornamelijk op Nederlandse studenten richt. Het masterprogramma LACS richt zich wel op buitenlandse studenten, maar is nog niet succesvol in het aantrekken daarvan. De commissie adviseert de opleiding daarin toch een meer actieve rol te vervullen. Dit mede omdat elders is gebleken dat het wel degelijk mogelijk is om buitenlandse studenten aan te trekken met een (Engelstalige) masterprogramma Antropologie. Daarnaast is het de ambitie van de opleiding (zie F17) om meer studenten aan te trekken. De vorige commissie constateerde dat de internationalisering meer geïntensiveerd en gestructureerd zou kunnen worden. Er zijn een aantal maatregelen genomen, maar de commissie is van mening dat van een opleiding Culturele Antropologie nog wel iets meer verwacht mag worden. Algemene opmerkingen/bevindingen Positieve punten: • • • • • • • • • • 170 Het doorlopen van de volledige empirische cyclus in de bachelorfase. Volwaardige veldwerkperiode (drie maanden) met begeleiding in de bachelorfase. Enthousiasme van staf en studenten. Grote waardering van studenten voor de staf. Punten van de vorige visitatiecommissie zijn goed opgepakt en aangepakt. De masteropleiding multiculturalisme is goed gekozen. Toezegging van opleiding/faculteit om staf uit te breiden. Premaster met strenge instroomeisen. Continuïteit master Latijns-Amerika en Caribbean Studies, samenwerking met letteren is belangrijk. Docenten met een vaste aanstelling bezitten allen minimaal de basiskwalificatie onderwijs en onderzoek. QANU / Culturele Antropologie Verbeterpunten/ punten voor reflectie: • • • • • • • • • • Verdere profilering van het hoofdvak binnen de opleiding: de commissie ondersteunt de keuze van de faculteit en opleiding om binnen de brede opleiding toch zo veel mogelijk disciplinaire verdieping aan te brengen. Bachelorproject in het derde jaar heeft wat te maken gehad met kinderziektes, die lijken adequaat te worden aangepakt. Het blijft van belang de kwaliteit van dit onderdeel goed te bewaken, het is immers één van de sterke punten van deze opleiding. Maatregelen die in het verleden hebben geleid tot het verhogen van de kwaliteit van de masterscripties ook in zetten om de kwaliteit van de bachelorscripties te verbeteren. De veldwerkperiode in de bachelor is een positief punt, maar er moet wel voldoende tijd overblijven voor basis-Cultureel Antropologische vorming. Laat studenten in een vroeg stadium van de studie ook wat zwaardere monografieën lezen. De masteropleiding Multiculturalisme zou moeten beschikken over een dragende hoogleraar (de opleiding lijkt hier binnenkort aan tegemoet te komen). Staf-studentratio: is ongunstig Dank zij de grote inzet van de staf wordt er toch een adequaat programma aangeboden, maar dit gaat wellicht ten koste van de onderzoekstijd van de staf. Onderzoekstijd van de staf bewaken. Relatie onderzoek-onderwijs is van groot belang. Budget voor digitale publicaties moet niet ten koste gaan van het budget voor boeken. Meer aandacht nodig voor studiebegeleiding: het moet helder zijn bij wie studenten terechtkunnen. Programma een beetje te licht in het eerste jaar, verzwaren van stof en eisen is reeds in gang gezet. Het bachelorveldwerk: is dat niet een (te) zware belasting voor de beperkte staf? QANU / Culturele Antropologie 171 Samenvattend oordeel: De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding en beide en masteropleidingen van de Universiteit Utrecht voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit . Samenvatting oordelen Bachelor Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Facet + Afbouw Oordeel v + 2. Programma + v v v v v 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + 172 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement v v v v v v v v v v v g v v v v QANU / Culturele Antropologie Master: Culturele Antropologie Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Facet + Geen problemen afbouw Oordeel v + 2. Programma + v v v v v 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + QANU / Culturele Antropologie 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement v v v v v v v v v v v g v v v v 173 Master: Latijns-Amerika Studies Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding Oordeel Facet + Geen problemen afbouw Oordeel v + 2. Programma + v v v v v 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + 174 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement v v v v v v v v v v v g v v v v QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1. Doelstellingen en eindtermen Universiteit Utrecht Bijlage 1.A. Uit onderwijs- en examenreglement 2003-2004 art. 1.3.2. Doel van de opleiding Culturele Antropologie Het opleiden van academici die met een onderzoekende en lerende houding en vaardigheid kunnen nadenken over de grondslagen van de Culturele Antropologie en die in staat zijn te reflecteren op het eigen professionele handelen. Studenten leren zowel theoretische als praktisch relevante vraagstukken te formuleren en deze op te lossen door het combineren van bestaande kennis, alsmede nieuwe kennis te verwerven vanuit een holistisch, comparatief perspectief door middel van vooral kwalitatief onderzoek. Het bachelordiploma Culturele Antropologie geeft toegang tot de professionele asteropleiding Culturele Antropologie: multiculturalisme in vergelijkend perspectief. Vertaling van de doelstelling in eindtermen: Kennis De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in: • • • • • • • • • • • de aard van wetenschappelijke kennis en de achterliggende grondslagdebatten; de sociaal wetenschappelijke en wetenschapstheoretische grondslagen van de Culturele Antropologie en de daarmee verbonden ethische en normatieve vraagstukken; de geschiedenis en theorie ontwikkeling van het vakgebied inclusief de wetenschapsfilosofische en sociaal-culturele achtergronden; de belangrijkste termen en begrippen die binnen de discipline gebruikt worden; actuele thema’s binnen de Culturele Antropologie; theorieën en debatten op het terrein van conflict, trauma, geweld en verzoening; theorieën en actuele thema’s op het terrein van de multiculturele samenleving; samenlevingsverbanden, maatschappijtypen, structurele elementen en processen van verandering en continuïteit; de methoden en technieken, inclusief de statistiek, van het vakgebied; enkele verwante vakken; problemen van praktische toepassing van kennis in beleid. Functioneel De afgestudeerde beschikt over algemene professionele en academische vaardigheden en is in staat zelfstandig en volgens academische criteria: • • • • • • • • • een artikel te schrijven; een mondelinge voordracht te houden met ondersteuning van audiovisuele media en computerpresentaties; literatuur te vinden via allerlei zoeksystemen; te werken met ICT-programma’s voor tekstverwerking en databeheer; mondeling en schriftelijk (ook via internet) een wetenschappelijke discussie te voeren; in een groep te werken; leiding te geven en te ontvangen; niet-wetenschappelijke claims op kennis te kunnen onderscheiden en daar verantwoord mee om te weten gaan; zelfstandig en planmatig te werken; QANU / Culturele Antropologie 175 • • • • • • • problemen op te lossen; te kunnen vertalen van wetenschap naar beleid; een onderzoeksvoorstel te schrijven en daarin een probleem te formuleren tot een duidelijke en onderzoekbare probleemstelling; een probleemstelling te operationaliseren; zelfstandig een onderzoek op te zetten, de relevante data te verzamelen en te ordenen; empirisch en theoretisch materiaal in onderlinge samenhang te presenteren in mondelinge of schriftelijke rapportage van het onderzoek; het resultaat van onderzoek weer te geven in een coherent betoog dat wordt afgesloten met een heldere synthetiserende conclusie. Wetenschappelijke houding De afgestudeerde toont: • • • • • • 176 een kritisch-reflectieve houding ten aanzien van cultureel antropologische kennis; een communicatieve en coöperatieve instelling ten aanzien van anderen met verschillende posities, rollen, achtergronden, deskundigheden en belangen; bereidheid te handelen (oordelen, beslissen, gedragen) volgens de waarden en normen die horen bij een academische professional in het algemeen en een professioneel antropoloog in het bijzonder; rekening te houden met de ethische en maatschappelijke context en implicaties van zijn of haar handelen; een reflectieve houding ten aanzien van het eigen functioneren en de eigen ontwikkeling en loopbaan; een instelling om positie te kiezen en initiatieven te nemen maar ook de eigen inbreng te beargumenteren en ter discussie te stellen. QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1.B. Eindtermen cursussen bacheloropleiding Culturele Antropologie Een *) geeft aan of het een verplichte cursus van de major Culturele Antropologie betreft, de overige cursussen zijn majorgebonden keuzecursussen. 1. Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in: • de aard van wetenschappelijke kennis en de achterliggende grondslag debatten Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Cultuurvergelijkende genderstudies• Culture, violence, trauma and reconstruction. • de sociaal wetenschappelijke en wetenschapstheoretische grondslagen van de culturele antropologie en de daarmee verbonden ethische en normatieve vraagstukken Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Methoden van antropologisch onderzoek (*). • de geschiedenis en theorie ontwikkeling van het vakgebied inclusief de wetenschapsfilosofische en sociaal-culturele achtergronden. Komt aanbod in: • Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern; • Wetenschapsfilosofie; • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*). • de belangrijkste termen en begrippen die binnen de discipline gebruikt worden Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Multiculturalisme (*). • actuele thema’s binnen de Culturele Antropologie Komt aan bod in: • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Etniciteit en nationalisme; • ‘Comfortabel Avontuur’. Antropologie en toerisme; • Armoede en sociale uitsluiting; • Organisatie antropologie; • Dictatuur en democratie in Latijns-Amerika; • Cultuurvergelijkende genderstudies; • Culture, violence, trauma and reconstruction; • Culturele criminologie; • Inheemse groepen van Latijns-Amerika; • Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. QANU / Culturele Antropologie 177 • theorieën en debatten op het terrein van conflict, trauma, geweld en verzoening Komt aan bod in: • Culture, violence, trauma and reconstruction; • Armoede en sociale uitsluiting; • Multiculturalisme (*); • Etniciteit en nationalisme; • Dictatuur en democratie van Latijns-Amerika. • theorieën en actuele thema’s op het terrein van de multiculturele samenleving Komt aan bod in: • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Multiculturalisme(*) ; • Etniciteit en nationalisme; • Culturele criminologie; • Cultuurvergelijkende genderstudies. • samenlevingsverbanden, maatschappijtypen, structurele elementen en processen van verandering en continuïteit Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied; • Inheemse groepen van Meso-Amerika; • Culture, violence, trauma and reconstruction. • de methoden en technieken, inclusief de statistiek, van het vakgebied Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Methoden en technieken van onderzoek (*); • Statistiek met behulp van de computer (*); • Methoden van antropologisch onderzoek (*); • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*). • enkele verwante vakken Komt aan bod in: • Organisatie antropologie; • Wetenschapsfilosofie. • problemen van praktische toepassing van kennis in beleid Komt aan bod in: • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Armoede en sociale uitsluiting; • Multiculturalisme (*); • Organisatie antropologie. 178 QANU / Culturele Antropologie 2. Functioneel De afgestudeerde beschikt over algemene professionele en academische vaardigheden en is in staat zelfstandig en volgens academische criteria te werken. De vaardigheden zijn als volgt geclusterd: • Een artikel schrijven Komt aan bod in: • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Multiculturalisme (*); • Armoede en sociale uitsluiting; • Culturele criminologie; • Dictatuur en democratie in Latijns-Amerika; • Organisatie antropologie ; • Culture, violence, trauma and reconstruction ; • Het schrijven van een antropologisch artikel (*). • Een mondelinge voordracht houden met ondersteuning van audiovisuele media en computerpresentaties Komt aan bod in: • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Multiculturalisme (*); • Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern; • Comfortabel Avontuur. Antropologie en toerisme; • Armoede en sociale uitsluiting; • Dictatuur en democratie in Latijns-Amerika; • Cultuurvergelijkende genderstudies; • Culture, violence, trauma and reconstruction. • Literatuur vinden via allerlei zoeksystemen Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*); • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken. • Mondeling en schriftelijk (ook via internet) een wetenschappelijke discussie voeren Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Multiculturalisme (*); • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern; • Armoede en sociale uitsluiting; • Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied; • Culturele criminologie; QANU / Culturele Antropologie 179 • Etniciteit en nationalisme; • Inheemse groepen van Meso-Amerika. • In een groep te werken/leiding geven en ontvangen Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Multiculturalisme (*); • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern; • Culturele criminologie; • Inheemse groepen van Meso-Amerika; • Cultuurvergelijkende genderstudies. • Niet-wetenschappelijke claims op kennis kunnen onderscheiden en daar verantwoord mee om weten gaan Komt aan bod in: • Cultuurvergelijkende genderstudies; • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving. • Zelfstandig en planmatig werken Komt aan bod in • Multiculturalisme (*); • Armoede en sociale uitsluiting; • Dictatuur en democratie van Latijns-Amerika; • Culture, violence, trauma and reconstruction; • Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*); • Antropologisch Veldwerk (*); • Het schrijven van een antropologisch artikel (*). • Problemen oplossen Komt aan bod in: • Armoede en sociale uitsluiting; • Culturele criminologie; • Etniciteit en nationalisme; • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken. • Het kunnen vertalen van wetenschap naar beleid Komt aan bod in: • Multiculturalisme (*); • Armoede en sociale uitsluiting; • Organisatie antropologie; • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*); • Antropologisch veldwerk (*); • Het schrijven van een antropologisch artikel (*). 180 QANU / Culturele Antropologie • Een onderzoeksvoorstel schrijven en daarin een probleem formuleren tot een duidelijk en onderzoekbare probleemstelling Komt aan bod in: • Methoden en technieken van onderzoek (*); • Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*). • Een probleemstelling operationaliseren Komt aan bod in • Methoden en technieken van onderzoek (*); • Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*). • Zelfstandig een onderzoek opzetten, de relevante data verzamelen en ordenen Komt aan bod in: • Antropologisch veldwerk. • Empirisch en theoretisch materiaal in onderlinge samenhang presenteren in mondelinge of schriftelijke rapportage van het onderzoek Komt aan bod in: • Verslaglegging antropologisch veldwerk. • Het resultaat van onderzoek weergeven in een coherent betoog dat wordt afgesloten met een heldere synthetiserende conclusie Komt aan bod in: • Het schrijven van een antropologisch artikel. 3. Wetenschappelijke houding De afgestudeerde toont: • een kritisch-reflectieve houding ten aanzien van cultureel antropologische kennis Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Armoede en sociale uitsluiting; • Culture, violence, trauma and reconstruction; • Cultuurvergelijkende genderstudies; • Etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern. • een communicatieve en coöperatieve instelling ten aanzien van anderen met verschillendeposities, rollen, achtergronden, deskundigheden en belangen Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Multiculturalisme; • Armoede en sociale uitsluiting; • Dictatuur en democratie van Latijns-Amerika; QANU / Culturele Antropologie 181 • Etniciteit en Nationalisme; • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken. • bereidheid te handelen (oordelen, beslissen, gedragen) volgens de waarden en normen die horen bij een academische professional in het algemeen en een professioneel antropoloog in het bijzonder Komt aan bod in: • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Armoede en sociale uitsluiting; • Culturele criminologie; • Etniciteit en nationalisme; • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken. • rekening te houden met de ethische en maatschappelijke context en implicaties van zijn of haar handelen Komt aan bod in: • Het opzetten van een kwalitatief onderzoek; • Antropologische veldwerk I en II; • Armoede en sociale uitsluiting; • Culturele criminologie; • Multiculturalisme; • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken; • Wetenschapsfilosofie; • Methoden van antropologisch onderzoek. • een reflectieve houding ten aanzien van het eigen functioneren en de eigen ontwikkeling en loopbaan Komt aan bod in: • Antropologisch veldwerk I en II; • Wetenschapsfilosofie. • een instelling om positie te kiezen en initiatieven te nemen maar ook de eigen inbreng te beargumenteren en ter discussie te stellen Komt aan bod in: • Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*); • Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*); • Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*); • Multiculturalisme; • Het opzetten van een kwalitatief onderzoek; • Antropologisch veldwerk I en II; • Culture, violence, trauma and reconstruction; • Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken. 182 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1.C. Doelstellingen en eindtermen masterprogramma Culturele Antropologie De master opleiding Culturele Antropologie beoogt studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheden en inzichten bij te brengen op het gebied van maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, ethnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen in vergelijkend perspectief en de toepassing van deze processen op concrete maatschappelijke velden en sectoren. Studenten worden voorbereid op de beroepsuitoefening als beleidsmedewerker of manager op academisch niveau in die velden en sectoren waarop de centrale thematiek van de master relevant is, zowel bij de overheid als bij non-gouvernementele organisaties in binnen- en buitenland. 1. Het domein waarop de master zich richt De master Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief’ richt zich op de bestudering van multiculturalisme en cultureel pluralisme in vergelijkend perspectief. De begrippen multiculturalisme en cultureel pluralisme vormen de kern van een cluster, waaraan een reeks andere relevante begrippen en verschijnselen is verbonden, zoals mondialisering, migratie, transnationalisme, burgerschap, integratie, natievorming, identiteit, uitsluiting en conflict. De Culturele Antropologie heeft op dit terrein een rijke theoretische, etnografische en comparatieve traditie en expertise, die in deze master worden gemobiliseerd. Het gaat immers om vragen van cultuur, het organiseren van culturele verschillen en overeenkomsten, universalisme en relativisme, grenzen tussen Zelf en Ander, relaties tussen cultuur, zingeving en macht, tussen identiteit, sociale cohesie en vormen van sociale, politieke, economische en culturele in- en uitsluiting. De masteropleiding besteedt aandacht aan drie aspecten: 1. Het verdiepen van kennis omtrent maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, ethnisch-cultureel conflict, in- en uitsluiting en politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen in vergelijkend perspectief. Dat betekent dat aandacht wordt besteed aan ontwikkelingen zowel in de Westerse wereld (Europa, Canada, de VS en Australië) als ontwikkelingen in Latijns-Amerika, het Caraïbische gebied, Afrika en Azië. Een comparatieve oriëntatie heeft zowel een etnografisch-empirische als een conceptuele meerwaarde, waarbij aandacht wordt besteed aan de samenhang tussen de verschillende niveaus waarop genoemde processen zich afspelen (mondiaal, nationaal, regionaal, lokaal). 2. Het verdiepen van de concepten en theorieën waarmee de genoemde verschijnselen adequaat kunnen worden beschreven en verklaard. In dit verband worden het vraagstuk van multiculturalisme en aangrenzende thema’s verbonden met theoretische en methodologische debatten uit de Culturele Antropologie. 3. Studenten verdiepen zich in beleidsontwikkeling en beleidsinterventies ten aanzien van maatschappelijke problemen van multiculturalisme. Beleidsvorming zelf is één van de kernarena’s waarin discussies over multiculturalisme worden gevoerd, bijvoorbeeld als het gaat over integratie en pluralisme, de verhouding tussen kerk en staat, de mogelijkheden van rechtspluralisme, politiek en identiteit, sociale cohesie en fragmentatie, minderheden en culturele rechten en burgerschap. 2. Eindtermen Het programma brengt studenten kennis, analytische vermogens en onderzoeksvaardigheden bij op het terrein van de vergelijkende studie van multiculturalisme. QANU / Culturele Antropologie 183 • Cognitieve eindtermen: Studenten die deze master hebben afgerond zijn in staat om: • zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, ethnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen vanuit een vergelijkend perspectief te analyseren, evalueren en daarover mondeling en schriftelijk te communiceren; • verschillende concepten en theorieën, die zijn ontwikkeld om de genoemde verschijnselen te beschrijven en verklaren, te hanteren, kritisch te beoordelen en toe te passen op concrete uitingsvormen van multiculturalisme; • theoretische perspectieven en discussies rond centrale vraagstellingen uit het werkveld van multiculturalisme te vertalen in een empirisch onderzoek; • zelfstandig bij te dragen aan beleidsontwikkeling en beleidsinterventies op het terrein van multiculturalisme. • Vaardigheden: Studenten die deze master hebben afgerond, beschikken over de volgende vaardigheden: • het vermogen om resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze te beschrijven en te presenteren; • het vermogen om theorieën en wetenschappelijke concepten te operationaliseren ten behoeve van een uitvoerbaar onderzoeksvoorstel; • het vermogen om onderzoek te verrichten en daaraan een herkenbare eigen bijdrage te leveren; • het vermogen om wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde en constructieve wijze van commentaar te voorzien. 3. Niveau eindtermen geordend volgens Dublin-descriptoren De eindtermen van de masteropleiding Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief zijn onderstaand beschreven volgens de vijf Dublin-descriptoren: • Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in: a) de belangrijkste actuele vraagstellingen van het themaveld van de master; b) de belangrijkste theorieën en modellen die toegepast worden in het betreffende werkveld, waarbij deze kennis voortbouwt op de opgedane kennis in de bachelorfase en het eindniveau van de bachelor overtreft en verdiept. • Toepassen van kennis en inzicht De afgestudeerde is in staat om: a) complexe vraagstellingen vanuit (meervoudige) theoretische perspectieven te analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatschappelijke debatten; b) zelfstandig onderzoek te doen naar een van de centrale vraagstellingen van het themaveld van de master en daaruit conclusies te trekken. 184 QANU / Culturele Antropologie • Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat om: a) kritisch te reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving inzake multiculturalisme, op grond van gefundeerde theoretische en methodologische overwegingen; b) kritisch te reflecteren op zelf verzamelde gegevens over kernthema’s betreffende multiculturele samenlevingen op grond van theoretische, methodologische en maatschappelijke overwegingen; c) kritisch na te denken over de beroepsethiek van antropologen in de context van de wijdere maatschappelijke context van de disciplinaire kennisvergaring. • Communicatie De afgestudeerde is in staat om: a) Wetenschappelijke kennis en inzichten op het terrein van multiculturalisme over te brengen aan collega-academici door het schriftelijk rapporteren in artikelen en papers en het mondeling verwoorden van wetenschappelijke debatten en van eigen onderzoekresultaten; b) Wetenschappelijke discussies te vertalen naar een breder publiek door het trekken van (beleids)conclusies uit eigen onderzoek naar een concreet onderwerp op het terrein van multiculturalisme. • Leervaardigheden De afgestudeerde is in staat om: a) de in de bacheloropleiding opgedane discipline-specifieke methodologische vaardigheden te verdiepen en te relateren aan hedendaagse debatten over multiculturalisme en de daarmee samenhangende deelthema’s en concepten; b) zelfstandig theoretische en methodologische inzichten te operationaliseren in een verantwoord onderzoeksvoorstel. 4. Oriëntatie masterprogramma Culturele Antropologie De opleiding beoogt studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden bij te brengen over relevante maatschappelijke ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om als beleidsmedewerker/antropoloog een werkkring te vinden. Eén van de belangrijkste kwalificaties is het zelfstandig verrichten van hoogwaardig (kwalitatief ), empirisch onderzoek. Het uitvoeren van onderzoek en het rapporteren (met een totale omvang van 30 ECTS) daarover vormen belangrijke onderdelen van deze masteropleiding. Er zijn drie fases te onderscheiden: In de eerste fase vertaalt de student cursorisch verkregen kennis over multiculturalisme in een wetenschappelijk onderbouwd en methodologisch verantwoord onderzoeksvoorstel. In de tweede fase verrichten studenten zelfstandig een kwalitatief sociaalwetenschappelijk onderzoek. De studenten verzamelen relevant veldmateriaal over concrete thema’s en leefwerelden die aansluiten bij maatschappelijke thema’s en problemen. Verder toetsen studenten in hun onderzoek de opgedane wetenschappelijke kennis (concepten, perspectieven, theorieën). In het derde deel wordt het masteronderzoek afgerond met een geschreven werkstuk, waarin de student aantoont de verzamelde gegevens te kunnen analyseren en verwerken tot een wetenschappelijk verantwoord verslag. QANU / Culturele Antropologie 185 Daarbij wordt aandacht besteed aan de betekenis van antropologische inzichten en methoden voor het in kaart brengen en oplossen van complexe, multidisciplinaire vraagstukken. Deze algemene oriëntaties worden onderstaand nader gespecificeerd in inhoudelijke en formele criteria. • Inhoudelijke criteria a) Het onderwerp van het masteronderzoek is helder afgebakend en beperkt van omvang. Uit het eindresultaat blijkt dat het onderzoek zich geleidelijk aan toespitst op een specifiek en hanteerbaar onderwerp. Een algemeen oriënterende thesis over een groot onderwerp is niet acceptabel. b) Het onderwerp is van aantoonbaar belang voor de hedendaagse ontwikkeling van het vakgebied. c) Hoewel van de student in het kader van een academische masteropleiding geen grensverleggend onderzoek verwacht kan worden, is er duidelijk sprake van een eigen inbreng, die blijkt uit de ordening en presentatie van het materiaal en een kritische, beargumenteerde en onafhankelijke oordeelsvorming. • Formele criteria a) De thesis heeft een omvang van ccirca 15.000 woorden. De thesis kan ook in de vorm van een wetenschappelijk artikel geschreven worden. b) De thesis heeft een overzichtelijke structuur en omvat in ieder geval een theoretisch gedeelte en een onderzoeksgedeelte. Masteropleiding en actuele praktijk De masteropleiding sluit nauw aan bij de behoefte in veel maatschappelijke sectoren naar inzicht in de hedendaagse dynamiek, problemen en knelpunten van culturele, etnische en sociaal-economische processen in multiculturele samenlevingen. Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in profit en non-profit sector actief op terreinen van de multiculturele samenleving. Oriëntatie master Culturele Antropologie 186 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1D: doelstellingen en eindtermen masterprogramma Latin America and Caribbean Studies De algemene doelstelling van de masteropleiding is het opleiden van academici met specialistische kennis van historische, maatschappelijke en culturele processen, verschijnselen en problemen in of met betrekking tot Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. Afgestudeerden zijn in staat vraagstukken binnen dit domein te onderzoeken en te analyseren vanuit een interdisciplinair perspectief (maatschappijwetenschappen, geschiedenis, literatuur- en cultuurstudies). 1. Het domein waarop de master zich richt De masteropleiding Latin American and Caribbean Studies is een interfacultaire, interdisciplinaire en internationale (Engelstalige) éénjarige academische opleiding gericht op de bestudering van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. De opleiding heeft het karakter van de internationaal gangbare area studies waarbinnen grondige kennis van en ervaring in de regio wordt gecombineerd met omvattend en samenhangend inzicht in historische, maatschappelijke en culturele aspecten. Studenten leggen hun eigen accent door gebruik te maken van één van de (of een combinatie van) drie aandachtsvelden: • • • Conflict, geweld, trauma en wederopbouw; Caraïbische studies in vergelijkend perspectief; Literatuur- en cultuurstudies. Deze oriëntaties sluiten aan bij een aantal wezenlijke kenmerken van de aanbiedende faculteiten, leerstoelen en docentencorps. De masteropleiding heeft een nadrukkelijk interfacultair karakter (tussen Sociale Wetenschappen, in het bijzonder Culturele Antropologie, en de faculteit der Letteren, met name Spaanse Taal en Cultuur, Portugese Taal en Cultuur, Taal- en Cultuurstudies, voorheen Algemene Letteren). Sociale Wetenschappen treedt op als penvoerder. De masteropleiding bouwt voort op een al ruim vijftien jaar bestaande samenwerking tussen beide faculteiten binnen de doctoraalspecialisatie Latijns-Amerika Studies, zodoende beschikt de opleiding over ruime ervaring in het bijeenbrengen van verschillende disciplinaire invalshoeken en expertisegebieden vanuit het alfagamma cluster. De rationale en inhoud van de drie aandachtsvelden kunnen als volgt worden omschreven: Het thema ‘conflict, geweld, trauma en wederopbouw’ sluit nauw aan bij het onderzoeksprogramma van de capaciteitsgroep Culturele Antropologie, te weten Political Conflict, Cultural Trauma and Social Reconstruction’ (CTR). Dit onderzoeksprogramma is ondergebracht binnen de landelijke onderzoekschool CERES die in 2004 voor een nieuwe periode van vijf jaar door de KNAW is geaccrediteerd. Het onderzoeksprogramma CTR is in 2002 formeel van start gegaan. Internationaal erkend onderzoek en wetenschappelijke publicaties van de staf, promoties, en internationale conferenties en uitwisseling zijn echter al sinds medio jaren negentig op deze thematiek gericht. De expertise van de beide kernleerstoelen binnen de capaciteitsgroep Culturele Antropologie omvat dit thematisch zwaartepunt. Het regionale accent binnen CTR ligt op Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. De regio heeft een lange geschiedenis van politiek geweld. Gedurende de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw kwam dit in een groot aantal landen tot uitdrukking in militaire dictaturen, staatsterreur, gewapende acties van linkse guerrilla’s en burgeroorlogen. Het democratiseringsproces van de afgelopen twee decennia heeft aan het politieke en sociale geweld echter geen einde gemaakt. In plaats van geweld als onderdeel van politiek-ideologische conflicten heeft het hedendaagse geweld in de regio een meer diffuus karakter. Processen van collectieve traumatisering, verzoening en QANU / Culturele Antropologie 187 wederopbouw in de regio richten zich daarom niet alleen op de verwerking van het recente autoritaire verleden, maar ook op de hedendaagse uitdrukkingen van willekeurig of systematisch geweld van ‘gewapende actoren’. Dit trekt een zware wissel op de consolidering van democratisch bestuur, maar ook op de wederopbouw van een civiele maatschappij en het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting. In het vigerende beleid ten aanzien van maatschappelijke ontwikkelingen op nationaal en internationaal niveau neemt de wisselwerking tussen conflict, goed bestuur en armoedebestrijding een centrale plaats in. Caaïbische studies in vergelijkend perspectief is in Nederland een belangrijk aandachtsveld. De banden van Nederland met de Caraïbische regio zijn van oudsher van groot belang, mede als gevolg van de koloniale en postkoloniale geschiedenis, de huidige (en aan verandering onderhevige) staatkundige verbanden binnen het Koninkrijk der Nederlanden, en de aanwezigheid van een groot aantal mensen van Carabische herkomst in de Nederlandse samenleving. Internationaal gezien is de combinatie van Latijns-Amerikaanse (in de meer strikte zin van de Spaans- en Portugeessprekende landen, al dan niet op het vasteland) en Caraïbische studies in één regiogeoriënteerde masteropleiding tamelijk bijzonder. In Utrecht is de enige gewone leerstoel Caraïbische studies van Nederland gevestigd. Het Caraïbisch gebied wordt hier beschouwd in brede zin, dat wil zeggen niet alleen de (Engels-, Frans-, Spaans- en Nederlandstalige) (eiland)staten en koloniale gebieden in de Caraïbische Zee en aan de noordkust van Zuid-Amerika (de Guyana’s), maar ook het grotere gebied gevormd door de geschiedenis van slavernij en plantages in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Caraïbische studies in vergelijkend perspectief biedt de mogelijkheid tot verdieping van kennis en inzicht over belangrijke thema’s in dit domein zoals de geschiedenis van slavernij, plantage-economieën en slavenverzet, de dynamiek van Afro- en creoolse culturen en multiculturaliteit, staatsvorming, postkoloniale betrekkingen en economische afhankelijkheid, migratie en transnationalisme, internationale georganiseerde criminaliteit. Literatuur- en cultuurstudies heeft weliswaar een zeker ‘letterenaccent’ maar bestudeert nadrukkelijk de wisselwerking tussen literatuur, cultuuruitingen, en de historische, maatschappelijke en politieke context. Literatuur- en cultuurstudies staan centraal in de leeropdracht van de letteren hoogleraren die participeren in de masteropleiding. Dit zwaartepunt benadert Latijns-Amerika vanuit een cultural studies perpectief door middel van een interdisciplinaire bestudering van literatuur, film, kunst en de media. Deze cultuurdomeinen worden geplaatst in hun historische, sociale, en politieke context. Een belangrijk thema hierbinnen is dat van de representatie van culturele, sociale en politieke ontwikkelingen in literaire, cinematografische en artistieke ‘discoursen’. Een tweede thema wordt gegeven door de rol van cultuurproducenten in economie, samenleving en politiek met bijzondere aandacht voor de positie van intellectuelen. De drie aandachtsvelden (respectievelijk thematisch, geografisch/cultuurhistorisch, en disciplinair) bieden een scala aan mogelijkheden tot wisselwerking in de verschillende studiepaden van de masteropleiding. Dit krijgt vorm door specifieke combinaties van cursussen binnen het programma en door de thematische en geografische invalshoek van onderzoek en thesis. 188 QANU / Culturele Antropologie 2. Eindtermen Het programma is erop gericht studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden bij te brengen op het terrein van de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische studies. • Cognitieve eindtermen: Studenten die deze masteropleiding hebben afgerond beschikken over c.q. zijn in staat om: • grondige wetenschappelijke kennis van en inzicht in de historische, maatschappelijke en culturele ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied: • verschillende theoretische inzichten en concepten vanuit maatschappijwetenschappelijke en/of letterkundige disciplines te hanteren en zelfstandig wetenschappelijke en maatschappelijke problemen met betrekking tot Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied te analyseren: • gevorderde academische kennis van en inzicht in tenminste één van de drie thematische zwaartepunten binnen het programma. • Vaardigheden: Studenten die deze master hebben afgerond, beschikken over de volgende vaardigheden: • het vermogen om zelfstandig oorspronkelijk wetenschappelijk onderzoek te ontwerpen, te operationaliseren, en uit te voeren, evenals onderzoeksgegevens te analyseren en te rapporteren, in het bijzonder op het gebied van de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische studies: • Het vermogen om de resultaten van bestaand onderzoek te interpreteren en toe te passen in de beroepspraktijk op academisch niveau, in het bijzonder op het gebied van de Latijns-Amerikaanse en Caraïibische studies: • Gevorderde academische technieken en vaardigheden zoals probleemformulering, operationaliseren, veld- en/of bureau-onderzoekstechnieken, schriftelijke en mondelinge analyse- en rapportagevaardigheden, empirische kennis en inzichten toe te passen binnen een breed scala aan werkvelden; • het vermogen om de opgedane theoretische, methodologische vaardigheden en op academisch niveau, in het bijzonder maar niet uitsluitend op het gebied van LatijnsAmerika en het Caraïbisch gebied, toe te passen. 3. Niveau eindtermen geordend volgens de Dublin-descriptoren De eindtermen van de masteropleiding Latin American and Caribbean Studies zijn onderstaand beschreven volgens de vijf Dublin-descriptoren: • Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in: a) de actuele vraagstukken die binnen de drie aandachtsvelden van de master; b) de belangrijkste theorieën en concepten die toegepast worden binnen de Latijns- Amerikaanse en Caraïbische studies, waarbij deze kennis voortbouwt op de bachelorfase en het eindniveau daarvan overtreft en verdiept. c) • Toepassen van kennis en inzicht De afgestudeerde is in staat om: a) complexe vraagstellingen vanuit (meervoudige) theoretische en interdisciplinaire perspectieven te analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatQANU / Culturele Antropologie 189 schappelijke debatten; b) zelfstandig onderzoek te doen naar een van de centrale vraagstellingen van ten minste één van de themavelden van de master en daaruit conclusies te trekken. • Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat om: a) kritisch te reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving inzake economische, sociale, politieke en culturele ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied, in internationaal en vergelijkend perspectief, op grond van gefundeerde theoretische en methodologische overwegingen; b) kritisch te reflecteren op zelf verzamelde gegevens over kernthema’s betreffende samenleving en cultuur van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied op grond van theoretische, methodologische en maatschappelijke overwegingen; c) kritisch na te denken over de beroepsethiek van academici in de wijdere maatschappelijke context van de kennisvergaring en -toepassing. • Communicatie De afgestudeerde is in staat om: a) wetenschappelijke kennis en inzichten op het terrein van Latin American and Caribbean Studies over te brengen aan collega-academici en studenten binnen het hoger c.q. wetenschappelijk onderwijs door het schriftelijk rapporteren in artikelen en papers en het mondeling verwoorden van wetenschappelijke kennis, inzichten, debatten en eigen onderzoeksresultaten; b) wetenschappelijke discussies te vertalen naar een breder publiek door het trekken van (beleids)conclusies uit eigen individueel onderzoek naar een concreet onderwerp op het terrein van Latin American and Caribbean Studies. • Leervaardigheden De afgestudeerde is in staat om: a) de in de bachelor of vergelijkbare instroomstudie opgedane domeinspecifieke methodologische vaardigheden te verdiepen en te relateren aan hedendaagse debatten over samenleving en cultuur van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied en daarmee samenhangende deelthema’s en concepten; b) zelfstandig theoretische en methodologische inzichten te operationaliseren in een verantwoord onderzoeksvoorstel. 4. Oriëntatie masterprogramma Latin American and Caribbean Studies Het masterprogramma Latin American and Caribbean Studies is erop gericht studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden bij te brengen inzake relevante maatschappelijke ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om als op Latijns-Amerika of het Caraïbisch gebied georiënteerde academisch onderzoeker of beleidsmedewerker een werkkring te vinden. Een van de belangrijkste kwalificaties is het zelfstandig verrichten van hoogwaardig (kwalitatief ), empirisch onderzoek naar voor het aandachtsveld kenmerkende problemen en vraagstellingen. Het opzetten, uitvoeren van en rapporteren over onderzoek zijn dan ook belangrijke onderdelen van deze masteropleiding (omvang van 30 ECTS). Dit proces valt uiteen in drie delen. In het eerste deel zal de student op grond van de cursorische modulen verkregen kennis over Latin American and Caribbean Studies vertalen in een wetenschappelijk onderbouwd en methodologisch verantwoord onderzoeksvoorstel. In het tweede deel verrichten studenten zelfstandig een kwalitatief wetenschappelijk onderzoek. De studenten verzamelen 190 QANU / Culturele Antropologie relevant primair en secundair materiaal over en concrete problematiek binnen ten minste één van de drie aandachtsvelden van de masteropleiding. Verder toetsen studenten in hun onderzoek de opgedane wetenschappelijke kennis (concepten, perspectieven, theorieën). In het derde deel wordt het onderzoek afgerond met een geschreven werkstuk, waarin de student aantoont de verzamelde gegevens te kunnen analyseren en verwerken tot een wetenschappelijk verantwoorde thesis in de vorm van een uitgebreid wetenschappelijk onderzoeksartikel of kleine monografie. Deze algemene oriëntaties worden onderstaand nader gespecificeerd in inhoudelijke en formele criteria. • Inhoudelijke criteria a) Het onderwerp van het masteronderzoek is helder afgebakend en beperkt van omvang. Uit het eindresultaat blijkt dat het onderzoek zich geleidelijk aan toespitst op een gespecificeerd en voor een student hanteerbaar onderwerp. Een algemeen oriënterende thesis over een groot onderwerp is onacceptabel. b) Het onderwerp is van aantoonbaar belang in het licht van de hedendaagse ontwikkeling van het betreffende vakgebied. c) Hoewel van de student in het kader van een academische masteropleiding, geen volledig origineel onderzoek verwacht kan worden, is er een duidelijke eigen inbreng blijkend uit de ordening en presentatie van het materiaal alsmede uit een kritische, beargumenteerde en onafhankelijke oordeelsvorming. • Formele criteria a) De thesis heeft een omvang van circa 15.000-20.000 woorden en wordt bij voorkeur geschreven als een wetenschappelijk artikel. b) De thesis vertoont een overzichtelijke structuur en bevat een theoretisch gedeelte en een empirisch-analytisch gedeelte, die op herkenbare, relevante en originele wijze op elkaar worden betrokken. De thesis voldoet aan de technische en stilistische criteria die aan een wetenschappelijk artikel of kleine monografie worden gesteld. Masteropleiding en de professionele praktijk De opgebouwde expertise en eindtermen zijn gericht op de behoefte aan academische onderzoekers en professionals die kunnen werken binnen instellingen en organisaties die zich richten op Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied in enge zin, of op internationale vraagstukken in brede zin. Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, managementen onderzoeksfuncties in profit en non-profit sector, die actief zijn op terreinen waarvoor de centrale thematiek van de master relevant is. De interdisciplinaire competenties, de onderzoekservaring in de regio, analytische en probleemoplossende vaardigheden, en het vermogen om onder (sociaal-cultureel) ongewone en soms moeilijke omstandigheden zelfstandig professionele activiteiten uit te voeren zijn hierbij belangrijke kwaliteiten van de afgestudeerden. QANU / Culturele Antropologie 191 Bijlage 2. Programma bachelor- en masteropleidingen Universiteit Utrecht 2.A. De opbouw van het programma Het cursusjaar is verdeeld in twee semesters waarbij elk semester weer verdeeld is in twee blokken. Per blok worden twee cursussen van 7,5 ECTS parallel gegeven. In schema: de bacheloropleiding Culturele Antropologie: Eerste jaar Semester 1 Semester 2 Periode 1 Periode 2 Periode 1 Periode 2 Methoden en technieken van onderzoek (20030050 / niv. 1) Culturen en Samenlevingen: inleiding in de CA (200300835/ niv. 1) Majorgebonden keuze of profileringsvak Statistiek met behulp van de computer (200200782/niv.1) Multiculturalisme (200400011 / niv.2) Verwachtschap, politiek en religie. (200300834/ niv 1) Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (200300328 / niv.1) Majorgebonden keuze of profileringsvak Tweede jaar Semester 1 Semester 2 Periode 1 Periode 2 Periode 1 Periode 2 Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Derde jaar Semester 1 Semester 2 Periode 1 Periode 2 Periode 1 Periode 2 Majorgebonden keuze of profileringsvak Methoden van Antropologisch Onderzoek (200300146/niv.3) Antropologisch Veldwerk I (200300028/ niv.3) Het schrijven van een antropologisch artikel (200300032/niv.3) Majorgebonden keuze of profileringsvak Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (2003000037/niv.3) Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuze of profileringsvak Majorgebonden keuzevakken De opleiding biedt veertien major keuzevakken aan, waaruit studenten er acht moeten kiezen. De majorgebonden keuzevakken hebben een scharnierfunctie, zij zijn bedoeld als verdieping op de vakken die in het eerste bachelorjaar aan bod zijn geweest en kunnen als voorbereiding dienen op het bacheloronderzoek in Guatemala alsmede op de twee academische masters: Culturele Antropologie in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief en Latin American and Caribbean Studies. Om de keuze voor studenten te vergemakkelijken zijn pakketten samenhangende vakken opgezet. 192 QANU / Culturele Antropologie Majorkeuzevak ter verdieping van de antropologische theorievorming: Etnografische bloemlezing: antropologische geschriften van klassiek tot modern (niv. 2) Majorkeuze vakken ter voorbereiding op het bachelor onderzoek in Guatemala: Inheemse groepen van Latijns Amerika/Caraïbisch gebied (niv.1) Taalvoorbereiding Spaans voor Guatemala (niv.1) Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns Amerika en het Caraïbisch gebied (niv.1) Dicatuur en democratie van Latijns Amerika (niv. 2) Majorkeuze vakken die voorbereiden op de master Culturele Antropologie in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief Etniciteit en nationalisme (niv.2) Culturele criminologie (niv.1) Cultuurvergelijkende genderstudies (niv.2) Majorkeuze vakken die voorbereiden op de master Latin American and Caribbean Studies Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken (niv.1) Armoede en sociale uitsluiting (niv.2) Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns Amerika en het Caraïbisch gebied (niv.1) Dictatuur en democratie van Latijns Amerika (niv.2) Culture, violence, trauma and reconstruction (niv.3) Majorkeuze vak vallend onder de contextvakken Wetenschapsfilosofie (niv.3) 2.B. Masterprogramma Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief De masteropleiding valt grofweg te verdelen in twee onderdelen. In het eerste deel zijn vier modulen (elk 7,5 ECTS) ondergebracht. In het eerste moduul wordt het vraagstuk van multiculturalisme in conceptuele en historische zin bestudeerd met een nadruk op de articulatie van verschijnselen van multiculturaliteit, natievorming, nationalisme, sociaal-economische modernisering en mondialisering in historisch en theoretisch perspectief. In het tweede moduul staan verschillende, historisch gegroeide maatschappelijke modellen (en governance systemen) van multiculturalisme centraal. Daarbij wordt onder andere gekeken naar burgerschapsclaims, de relatie tussen democratie, staat(sinrichting) en minderhedenrechten, conflict en de rol van het mondiale (mensen)rechten discours. Het derde moduul bouwt voort op de zo verkregen inzichten door multiculturalisme te bestuderen tegen de achtergrond en als uitdrukkingsvorm van hedendaagse processen van mondialisering en transnationalisering. In deze drie modulen wordt een vergelijkend perspectief gehanteerd. In het vierde moduul staan hedendaagse discussies over de methodologische aspecten van het verrichten van onderzoek in een multiculturele en mondialiserende wereld centraal. Daarnaast wordt in dit moduul gewerkt aan het schrijven van een onderzoeksvoorstel. In het tweede deel van de opleiding staat het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek centraal en worden de in de cursorische modulen verkregen kennis en inzichten toegepast, getoetst en onderzocht. Deze kennis wordt geoperationaliseerd in een theoretisch verantwoord, methodologisch onderbouwd en maatschappelijk relevant onderzoeksproject. Het uitvoeren van onderzoek is een belangrijk onderdeel van deze masteropleiding (30 ECTS). Door onderzoek en het schrijven van de masterthesis zetten studenten eerder verkregen inzichten in in een beperkt QANU / Culturele Antropologie 193 aantal empirische werkvelden. De onderzoeksperiode beslaat in totaal anderhalf blok (22,5 ECTS). In het laatste deel van de master wordt een masterscriptie (7,5 ECTS) geschreven van ongeveer 15.000 woorden. In schema: Semester 1 (september-januari) Semester 2 (februari-juli) Blok 1 Blok 2 Blok 1 Blok 2 Modernisering en mondialisering in historisch perspectief (7,5 ECTS) De politiek van multiculturalisme (7,5 ECTS) Multiculturalisme en de nieuwe wereld orde (7,5 ECTS) Uitvoeren master onderzoek (22,5 ECTS) Schrijven MA thesis (7,5 ECTS) 2.C. Methodologie en onderzoeksopzet (7,5 ECTS) Masterprogramma Latin American and Caribbean Studies De masteropleiding kan onderverdeeld worden in twee componenten. In de eerste component gaat het om verbreding en verdieping van kennis van en inzicht in ontwikkelingen in LatijnsAmerika en het Caraïbisch gebied, in het bijzonder met betrekking tot de drie aandachtsvelden. Dit gebeurt vooral in de verschillende cursorische onderdelen in het eerste semester. Desgewenst kunnen studenten tot maximaal 7,5 ECTS een eigen thematische en theoretische verdieping aanbrengen via een tutorial. In de tweede component, de onderzoeks- en thesiscyclus, staat het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek centraal. Kennis opgedaan in cursorische onderdelen wordt geoperationaliseerd in een theoretisch verantwoord, methodologisch onderbouwd en maatschappelijk relevant onderzoeksproject. Het opzetten, uitvoeren en analyseren c.q. rapporteren van onderzoek is een belangrijk onderdeel van deze masteropleiding (met een omvang van 30 ECTS). In schema: (vet: verplicht; grijs gearceerd: onderzoeks- en thesis cyclus). De totale omvang is 60 ECTS. Semester 1 (september-januari) Semester 2 (februari-juli) Blok 1 Blok 2 Regional orientation: history, society and culture of Latin America and the Caribbean (7,5 ECTS) Designing Research Keuze uit:*) - Conflict, trauma and reconstruction in Latin America - Literature and culture of Spanish America I: marginality in Latin American literature and film - Society and literature in Brazil Keuze uit:*) - Caribbean contours - Democracy, social mobilisation and citizenship: Brazil in comparative perspective - Literature and culture of Spanish America II: the representation of history in Latin American literature and film - Tutorial (7,5 ECTS) 194 Blok 1 Uitvoeren master onderzoek (15 ECTS) Blok 2 Schrijven MA thesis (7,5 ECTS) Keuze uit: *) **) - Brazilian cinema and politics - Inter-universitary master class: Modernity in Latin America - Tutorial (7,5 ECTS) (7,5 ECTS) QANU / Culturele Antropologie Opmerkingen: *) Afhankelijk van thema en plaats binnen het individuele curriculum van de student is in beperkte mate ruimte voor het volgen van mastercursussen buiten dit programma. **) In overleg met de begeleider kan de uitvoering van het onderzoek met 7,5 ECTS verlengd worden tot halverwege blok 4. De thesis wordt dan op fulltime basis geschreven vanaf 1 juni. QANU / Culturele Antropologie 195 196 QANU / Culturele Antropologie 4. De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie en de masteropleiding Cultural Anthropology and Development Sociology van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Leiden Inleiding De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie aan de Universiteit van Leiden stond altijd bekend om de duidelijke en overzichtelijke opbouw van het studieprogramma. Inderdaad is het programma nog steeds overzichtelijk en goed doortimmerd te noemen. Een sterk punt, dat door de studenten ook duidelijk gewaardeerd wordt, is de opzet van een beperkt leeronderzoek in het tweede jaar (drie weken, direct toezicht bij de uitvoering van het onderzoek en nu al sinds jaar en dag in Drenthe). Voordeel van dit geconcentreerde leeronderzoek is dat dit de studenten duidelijke onderzoekservaring geeft – als voorbereiding op het doctoraal/masterleeronderzoek – maar tegelijk voldoende tijd overlaat voor gedegen studie van andere onderdelen van het hoofdvak, zelfs in het huidige driejarige bachelorprogramma. Ook in andere opzichten biedt het duidelijk gestructureerde programma studenten houvast. Bij deze opleiding blijkt men rekening te houden met de mogelijkheid dat de bachelor althans voor sommige studenten een uitstroommoment zou kunnen worden; het idee is kennelijk dat de praktijk moet uitwijzen of studenten van die formeel bestaande mogelijkheid gebruik willen maken. Nadere bezinning over de vraag of er dan op dit punt beleid ontwikkeld moet worden ligt voor de hand. Een opvallend probleem – dat ook bij ons bezoek ter plaatse duidelijk naar voren kwam – is dat bij deze opleiding de ‘vergrijzing’, waarvoor de vorige commissie ook al waarschuwde, zich verder heeft doorgezet doordat hier een volstrekte vacaturestop bleef gehandhaafd tot een paar jaar geleden. Het gevolg is dat het merendeel van de docenten nu tot de oudere generatie behoort, terwijl er tot voor enkele jaren nauwelijks jongere docenten daarnaast benoemd konden worden. Het overgrote deel van de docenten werkt ook al langere tijd (twintig of zelfs dertig jaar) bij deze afdeling. Dat heeft het voordeel van grote ervaring, maar het dreigt ook tot ingegraven posities te leiden. Daardoor wordt bijvoorbeeld de kwaliteitszorg een probleem: formeel bestaan er wel degelijk allerlei regelingen voor de evaluatie van het programma en alle onderdelen daarvan, maar dat blijkt in de praktijk niet voldoende om bijvoorbeeld het probleem van overlapping tussen verschillende colleges op te vangen. In het algemeen lijkt een centrale regie binnen deze afdeling maar moeilijk te realiseren. De commissie ziet dit niet als een gevolg van persoonlijke tekortkomingen, maar eerder als onvermijdelijke consequenties van een bijna vijftien jaar lang opgelegde, volledige vacaturestop waardoor aanstelling van jongere docenten ook bij natuurlijk verloop onmogelijk was en mensen erg lang voor dezelfde blokken verantwoordelijk bleven. Gelukkig zijn er juist de laatste jaren duidelijke tekenen van verbetering. Er zijn twee relatief jonge hoogleraren aangesteld op structurele posities. Bovendien is de financiële situatie van het departement nu eindelijk gereguleerd, zodat al in het komende jaar drie nieuwe benoemingen door natuurlijk verloop mogelijk worden. De commissie heeft er dan ook vertrouwen in dat verdere stroomlijning en coördinatie van deze overigens naar behoren functionerende afdeling gerealiseerd zal worden. Bij de opzet van de master kan deze afdeling profiteren van een lange traditie van georganiseerd leeronderzoek (nu nog in West-Afrika en Indonesië) die een strakke begeleiding van de studenten mogelijk maakt. Daarnaast kan geprofiteerd worden van een breed scala aan verwante masteropleidingen in Leiden (voor Afrika-, Azië- en Latijns-Amerika-studies; Museologie; Milieu en Cultuur) waardoor de eigen master niet snel overvoerd zal raken. De opzet van de QANU / Culturele Antropologie 197 Antropologiemaster is nog vrij open (tijdens het bezoek van de commissie was het eerste jaar nog in volle gang). Van belang is vooral of de docenten erin zullen slagen studenten na terugkeer zo strikt te begeleiden dat studievertraging – net als elders ook hier een gevaar binnen het éénjarige masterprogramma – vermeden wordt. Gezien het feit dat er reeds stappen ondernomen zijn om de nodige vernieuwing en een evenwichtiger leeftijdsopbouw van de staf te realiseren en ook om de kwaliteitszorg verder te formaliseren – waarvoor ook de faculteit reeds initiatieven heeft genomen – heeft de commissie vertrouwen in de toekomst van deze opleiding, vooral omdat daarbij voortgebouwd kan worden op een goed gestructureerd programma. 198 QANU / Culturele Antropologie De opleidingen Bacheloropleiding Naam van de opleiding/ CROHO nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Start opleidingen De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Vorige visitatie Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Bachelor Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie CA/OS; CROHO 50035 Bachelor WO 180 BA Bachelor of Arts Voltijd September 2002 Leiden; departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie (CA/OS). Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele Antropologie, November 1998 31 december 2007 Nee Masteropleiding Naam van de opleiding/ CROHO nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Start opleidingen De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Vorige visitatie Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk 4.1. Master Cultural Anthropology and Development Sociology CA/OS; CROHO 60156 Master WO 60 MA Master of Arts Voltijd September 2002 Leiden; departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie (CA/OS). Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele Antropologie, November 1998 31 december 2007 Nee Structuur en organisatie van de faculteit De zelfstudie Leiden, van 26 februari 2005, heeft betrekking op de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie en de masteropleiding Cultural Anthropology and Development Sociology, en bespreekt kwaliteitsonderwerpen en facetten voor de bachelor en master gezamenlijk in één rapportage. Het rapport bespreekt naast de monodisciplinaire opleiding ook major-minorvarianten, aangeboden met de opleidingen Archeologie, BestuursQANU / Culturele Antropologie 199 kunde, Pedagogische Wetenschappen, Politieke Wetenschap, Psychologie, en Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië. De opleidingen worden verzorgd door het departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie CA/OS, binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen. In de elektronische studiegids ( www.studiegids.leidenuniv.nl ) is de volgende korte kenschets van de monodisciplinaire bacheloropleiding CA/OS weergegeven: “Culturele Antropologie is de studie van de mens als sociaal-cultureel wezen. Ze bestudeert de systematische verbanden die in zeer diverse samenlevingen bestaan tussen de verschillende aspecten van cultuur zoals sociale organisatie, religie, ideologie, politiek, economie, rechtspraak, gezondheidszorg, materiële cultuur, ritueel, muziek, etc. De Ontwikkelingssociologie bestudeert de moderniseringsprocessen die zich in de ontwikkelingslanden voordoen en tracht door toepassing van sociologische en antropologische kennis een bijdrage te leveren aan de oplossing van het ontwikkelingsvraagstuk. Het monodisciplinaire bachelorprogramma van CA/OS omvat drie jaar, waarvan het eerste jaar wordt afgesloten met het propedeutisch examen. Na het behalen van het bachelor (of Arts) diploma kan de studie worden voortgezet met een éénjarig masterprogramma, dat leidt tot de titel Master of Arts (MA) in Cultural Anthropology and Development Sociology.” In de opleiding wordt grote nadruk gelegd op theoretische, thematische, regionale en methodische componenten die geïntegreerd worden in een binnenlands leeronderzoek in de bacheloropleiding en in een buitenlands leeronderzoek in de masteropleiding. Naast de monodisciplinaire bacheloropleiding CA/OS kan de student kiezen voor de combinatie van een majorprogramma in de CA/OS en een minorprogramma in de Archeologie, Pedagogische Wetenschappen, Politieke Wetenschap, Psychologie en Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië, of in de Bestuurskunde. Het bezoek van de commissie kwam op een moment dat de opleiding duidelijk in een overgangsfase was. Dat heeft te maken met een aantal zaken. Ten eerste de overgang naar de bachelor-masterstructuur waarin dit jaar de eerste bachelors zijn uitgestroomd naar de master. Ten tweede de benoeming van twee nieuwe – jonge – hoogleraren enkele jaren geleden, en het komende vertrek van een aantal stafleden vanwege senioriteit. Ten derde financiële problemen die nu bijna in het verleden zijn komen te liggen, en – ten vierde – dit alles gepaard met stijgende studentenaantallen de laatste jaren. Wat betreft de financiële situatie constateert de commissie op basis van informatie van opleiding en faculteit, dat de opleiding zich kan opmaken voor een nieuwe toekomst, die in het teken zal staan van vernieuwing, verjonging en versterking. Ten slotte dient hier vooraf opgemerkt te worden dat de zelfevaluatie dateert van februari 2005. De commissie heeft – vanwege het feit dat de visitatie een jaar later plaats vond – op een aantal punten aanvullende informatie gevraagd en gekregen, mondeling en via een actuele notitie met betrekking tot de masteropleiding. In de zelfstudie zijn de bachelor- en masteropleiding besproken in dezelfde paragrafen per kwaliteitsonderwerp en facet. In deze rapportage van de commissie worden de onderwerpen doelstellingen (F1-F3) en Programma (F4-F11) besproken in aparte paragrafen, de overige kwaliteitsonderwerpen en facetten in dezelfde paragrafen. 200 QANU / Culturele Antropologie 4.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Verificatiepunten: De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten. De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de bachelor- en masteropleiding voortkomen uit de ongedeelde doctoraal opleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen. In de Onderwijs- en Examenregeling (OER, 2004-2005) staat dat vanaf 1 september 2002 het bachelordiploma kan worden behaald. Het doctoraalprogramma blijft voor studenten die vóór 1 september 2002 met hun studie begonnen van kracht tot 1 september 2005, het afsluitend doctoraalexamen kan worden afgelegd tot uiterlijk 1 september 2010. Voorts is vermeld dat studenten uit het doctoraalprogramma kunnen overstappen, onder door de Examencommissie te bepalen voorwaarden, naar de bacheloropleiding. De overstap is vergemakkelijkt doordat reeds per september 2000 het onderwijsprogramma volgens de nieuwe bachelor-masterstructuur is ingevoerd. De zelfstudie stelt dat per september 2002 via een programmawijziging de onderwijsprogramma’s van de doctoraalopleiding en de bacheloren masteropleiding zodanig op elkaar zijn afgestemd dat slechts voor enkele studenten (met studievertraging) een overgangsregeling getroffen behoefde te worden. De commissie heeft van de kant van studenten geen klachten vernomen met betrekking tot de afbouw, overstap mogelijkheden. Oordeel van de commissie De commissie is van oordeel dat de afbouw van de ongedeelde opleiding en de door programmatische wijziging gefaciliteerde overgang naar het bachelor-masterstelsel, adequaat is geregeld voor studenten. De opleiding heeft de afbouw voldoende geregeld. 4.3. Het beoordelingskader 4.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De algemene doelstelling van de opleiding CA/OS wordt in de zelfstudie als volgt verwoord: Het doel van de opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie aan de Universiteit van Leiden is het opleiden van empirisch en theoretisch geschoolde academici met een onderzoekende en lerende houding en met kennis, inzicht en vaardigheden die hen in staat stellen in een wetenschappelijke of maatschappelijke context werkzaam te zijn als antropoloog of als ontwikkelingssocioloog. QANU / Culturele Antropologie 201 Deze doelstelling die van toepassing was op de ongedeelde opleiding is in de bachelor-masteropleiding niet veranderd. De doelen van de huidige opleidingsfasen Antropologie aan de Universiteit Leiden (propedeuse, bachelor en master) zijn hiervan direct afgeleid. Bachelor De doelen en eindkwalificaties zijn opgenomen in de Onderwijs en Examenregeling van de bacheloropleiding (zie bijlage 2A). Deze doelen zijn geformuleerd in overleg met het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON), een zelfstandig onderdeel van de Universiteit Leiden. Wat betreft de domeinspecifieke eindkwalificaties beoogt de opleiding studenten op te leiden tot antropologen/ontwikkelingssociologen, die: • • • in staat zijn de in de opleiding verworven theoretische kennis, wetenschappelijke inzichten en methodisch-technische vaardigheden, zelfstandig en op adequate wijze toe te passen in wetenschappelijk en ontwikkelingsgericht onderzoek; zowel in de eigen samenleving als daarbuiten een dienstverlenende en/of adviserende taak kunnen vervullen. Het gaat daarbij om particuliere organisaties en overheidinstellingen, die gericht zijn op niet-westerse samenlevingen, ontwikkelingsvraagstukken en de studie van culturele pluriformiteit in multiculturele samenlevingen; een kritische en reflectieve houding hebben zowel ten aanzien van het proces van wetenschappelijke kennisverweving als ten aanzien van de maatschappelijke en ethische gevolgen van het beroepsmatig handelen. Volgens de zelfstudie bereidt de bacheloropleiding CA/OS studenten voor op de masteropleiding CA/OS te Leiden; bovendien biedt de opleiding de afgestudeerde bachelor tevens voldoende kwalificaties voor een breed scala aan maatschappelijke functies. In de aanvullende notitie aan de commissie wordt aangegeven dat de bacheloropleiding CA/ OS voorbereidt op een ‘waaier aan masteropleidingen’, waarin doorstroom naar de master CA/OS een optie is naast andere mogelijkheden, waaronder interfacultaire masteropleidingen met betrekking tot archeologie/museologie, visuele etnografie, en medische antropologie en milieukunde. De keuzemogelijkheden voor studenten nemen dus toe. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat het profiel van de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die daarin aan een bacheloropleiding gesteld worden. Naar de mening van de commissie is de bacheloropleiding daarom voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’ CA/OS. Master De doelen en eindkwalificaties van de masteropleiding zijn opgenomen in de Onderwijs en Examenregeling van de masteropleiding (zie bijlage 2B) De domeinspecifieke eindtermen voor de master zijn vergelijkbaar met die waartoe de bacheloropleiding de studenten beoogt op te leiden (zie F1 bacheloropleiding). Daarenboven staat in de masteropleiding CA/OS het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek centraal. Een afgestudeerde CA/OS masterstudent is gekwalificeerd om antropologisch/ontwikkelingssociologisch onderzoek voor te bereiden, het onderzoek zelfstandig uit te voeren, de resultaten te analyseren, hierover te rapporteren, en de conclusies van het 202 QANU / Culturele Antropologie onderzoek te vertalen naar adviezen en beleid. Een CA/OS master is tevens gekwalificeerd om zich te kandideren voor de promotie. Omtrent de masteropleiding heeft de commissie op haar verzoek een geactualiseerde notitie ontvangen, waarin het opleidingsmanagement aangeeft dat de ‘doorstroom’ masteropleiding CA/OS studenten wil afleveren met: • • • een disciplinaire en academische achtergrond in Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie; een thematische gerichtheid op culturele en beleidsmatige ontwikkelingsprocessen in moderne samenlevingen; en met praktische onderzoekservaring in het veld (veelal Afrika of Indonesië). Een Master of Arts CA/OS heeft inzicht in de complexiteit van de interactie tussen theorie en praktijk in academische contexten zowel als in het veld, en is niet alleen in staat om zelfstandig onderzoek te verrichten, maar evenzeer om hierover te rapporteren, kritisch over onderzoek te adviseren, en waar nodig beleid aan te sturen. Het buitenlands leeronderzoek vormt daarom de ruggengraat van deze masteropleiding. De commissie vindt de nadruk op veldwerk/georganiseerd leeronderzoek goed, en de focus op twee regio’s interessant. Gelet op de doelstellingen denkt de commissie dat de eenjarige masteropleiding een strakkere organisatie en coördinatie nodig heeft. Uit de aangegeven veranderingen met betrekking tot planning van studieonderdelen en begeleiding van (buitenlandse) studenten, weergegeven in de nagekomen notitie van het opleidingsmanagement, concludeert de commissie dat hieraan goed gewerkt wordt. Naar het oordeel van de commissie is de masteropleiding voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’ CA/OS. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Bachelor De zelfstudie benoemt het door studenten te bereiken niveau in de propedeuse (eerste jaar) en de bachelorfase (tweede en derde jaar) door onderscheiden termen met betrekking tot kennis, inzicht en attitudes (subdoelen a1 t/m g4). Hiermee zijn de zogenaamde Dublin-descriptoren uitgewerkt voor de onderscheiden opleidingsfasen. Zo legt de opleiding – bijvoorbeeld – in de propedeuse een accent op basiskennis, in de bachelor op globale kennis (en in de master op specifieke kennis). De (sub-)doelen zijn gekoppeld aan programmavakken. De zelfstudie geeft de doelstellingen en eindkwalificaties van de nu onderscheiden propedeuse, bachelor CA/OS als volgt kort weer: “De propedeuse opleiding CA/OS is onderdeel van de bacheloropleiding CA/OS. De bacheloropleiding CA/OS bereidt studenten voor op QANU / Culturele Antropologie 203 de masteropleiding CA/OS en biedt tevens voldoende kwalificaties voor een breed scala aan maatschappelijke functies.” De bacheloropleiding is een mogelijk uitstroommoment naar vervolgopleiding of de naar de arbeidsmarkt. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelorkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op grond daarvan trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor. De bachelor heeft een stevig en gevarieerd programma met een binnenlands veldwerk in Drenthe in het tweede jaar dat – zoals ook naar voren kwam uit de door de commissie gevoerde gesprekken – zeer gewaardeerd wordt door zowel studenten als leden van de staf. De gedachte dat de bachelor uitstroommogelijkheden heeft naar verschillende masters is zeer interessant. De commissie begrijpt uit de nagekomen notitie met betrekking tot de masteropleiding dat de uitstroommogelijkheden zich sterk verbreden, en studenten meer keuze hebben. De commissie constateert dat de in de zelfstudie benadrukte (en in het bachelor-mastersysteem veronderstelde) uitstroom van bachelors naar de maatschappij niet uitgewerkt is en niet leeft bij studenten en staf (overigens niet uitsluitend in Leiden). De toekomst moet uitwijzen of er inderdaad emplooi is voor bachelors. De opleiding in Leiden toont de bereidheid om uitstroom na de bachelor als mogelijkheid open te houden. Alles overziend is de commissie van mening dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Niveau van de opleiding’. Master In de zelfstudie zijn voor de masteropleiding (sub)doelstellingen weergegeven (h1 t/m j5) gerelateerd aan de Dublin-descriptoren. Deze onderscheiden doelen zijn tevens gekoppeld aan de vakken in het programma van de masteropleiding. Aan de kennis, vaardigheden en attitudes van de student worden op het masterniveau hogere eisen gesteld dan op bachelorniveau: specifieker, kritischer, reflectiever en creatiever; en tevens een goede kennis van het academische Engels, te bereiken door Engelstalig onderwijs. De zelfstudie geeft aan dat in de masteropleiding CA/OS het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek centraal staat. Een afgestudeerde master CA/OS is gekwalificeerd om antropologisch/ontwikkelingssociologisch onderzoek voor te bereiden, zelfstandig uit te voeren, de resultaten te analyseren, hierover te rapporteren, en de conclusies van het onderzoek te vertalen naar adviezen en beleid. Een CA/OS master is tevens gekwalificeerd om zich te kandideren voor de promotie. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op basis daarvan en gelet op de gevoerde gesprekken en de nagekomen notitie omtrent de masteropleiding constateert de commissie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. De nadruk op veldwerk in de vorm van georganiseerd leeronderzoek, en de focus op twee regio’s is interessant. Volgens de commissie vergt de masteropleiding een strakkere organisatie en coördinatie om dit niveau in één jaar te kunnen behalen. In de geactualiseerde notitie met betrekking tot de master ziet de commissie stappen in de goede richting die vertrouwen voor de toekomst geven op dit punt. 204 QANU / Culturele Antropologie Naar het oordeel van de commissie is de masteropleiding voldoende op het facet ‘Niveau van de opleiding’ CA/OS. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Bachelor De doelstellingen voldoen volgens de zelfstudie aan de eisen van vakgenoten in Nederland en elders, waarbij in de zelfstudie wordt benadrukt dat in de Leidse opleiding een grote nadruk ligt op veldwerkervaring, zowel in de bachelor als master. Elders in Nederland en bij opleidingen antropologie in Engeland, Frankrijk en de VS komt veldwerk veelal pas in de PhD-fase.1 De opleiding is wetenschappelijk van aard en kent een grote nadruk op theorie en theorievorming alsmede het gebruik van theorie in onderzoek, met name gericht op het betrokken terrein en de betrokken regio (binnenlands leeronderzoek in bachelorfase). De commissie constateert dat afgestudeerden van de bacheloropleiding toegang hebben tot de masteropleiding Cultural Anthropology and Development Sociology, tot de researchmasters Afrika, Azië en Latijns-Amerika, en dat perspectief ontstaat voor studenten op een toenemend aantal interfacultaire masteropleidingen die in ontwikkeling zijn binnen de Universiteit Leiden. Ook hebben bachelors CA/OS toegang tot de masters van zusteropleidingen aan andere Nederlandse universiteiten. De arbeidsmarktparticipatie van bachelorafgestudeerden is nog onbekend. De arbeidsmarkt perspectieven van afgestudeerden met een doctoraal diploma zijn wel onderzocht. Daaruit blijkt dat het werkveld van afgestudeerden zeer divers is. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Oriëntatie WO’. Master De masteropleiding verschilt vooral van de bacheloropleiding door de originele kennisbijdrage die in de master wordt verlangd vanwege het uitgebreide buitenlandse leeronderzoek waarin complexe materie wordt geïntegreerd, eigen kennis wordt ontwikkeld en ethische vraagstukken worden doordacht en in de prakrijk opgelost. 1 NB. Dit geldt niet voor Utrecht, waar nog meer ruimte is voor veldwerk al in bachelorfase. QANU / Culturele Antropologie 205 Gedurende het masterveldwerk dient de student grotendeels zelfsturend en autonoom – op basis van de in de bachelor geleerde vaardigheden – gegevens te verzamelen, uit te werken en daarover te rapporteren, en te presenteren voor een groot gehoor. Een afgestudeerde master CA/OS heeft inzicht in de complexiteit van de interactie tussen theorie en praktijk in academische contexten zowel op papier [?]als in het veld, en is niet alleen in staat om zelfstandig onderzoek te verrichten, maar evenzeer om hierover te rapporteren, kritisch over onderzoek te adviseren, en waar nodig beleid aan te sturen. Afgestudeerden van de masteropleiding hebben toegang tot de PhD-opleiding. Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in sectoren (profit/non-profit) van de multiculturele samenleving. De commissie is van mening dat de masteropleiding voldoende is wat betreft het facet ‘Orientatie WO’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Bachelor: op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: + Master: op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: + 4.3.2. Programma Per september 2000 is het onderwijsprogramma volgens de nieuwe bachelor-masterstructuur ingevoerd (volgens OER 2004-2005). De bachelor- en masteropleiding komen voort uit de ongedeelde doctoraal opleiding. De zelfstudie vermeldt dat via een programmawijziging per september 2002 de onderwijsprogramma’s van de doctoraalopleiding en de bachelor- en masteropleiding op elkaar zijn afgestemd. Het programma van de bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie CA/OS (CROHO 50035 en CROHO 60156) F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. 206 QANU / Culturele Antropologie Bachelor Het programma voor de bacheloropleiding is weergegeven in de zelfstudie (zie bijlage 3A). De zelfstudie geeft aan dat het onderwijs – zowel in de ongedeelde opleiding als in de bachelormasterstructuur – in grote lijnen als volgt is opgezet: Jaar 1 (BA): algemene inleidingen, oriëntatie studie CA/OS, klassieke stromingen; Jaar 2 (BA): inleidingen op thema’s, regio’s en eerste leeronderzoek (binnenlands); Jaar 3 (BA): hedendaagse theorieën plus een oriëntatie op de praktijk. [Jaar 4 (MA): theoretische verdieping en toepassing in buitenlands leeronderzoek]. In het eerste jaar leren de studenten de hoofdzaken van het vak, en verwerven zij basiskennis en -vaardigheden met betrekking tot methoden en technieken, het maken van een onderzoeksopzet, interview- en observatietechnieken, het gebruik van literatuur en schrijven van een scriptie. In het tweede jaar krijgen zij een voortzetting van de algemene theorieën, toegespitst op een aantal thema’s, methoden en technieken van onderzoek, en verbreding door aanbod van thematische en regionale specialisaties, voeren zij een binnenlands leeronderzoek uit, en is er aandacht voor ethische, sociale en contactuele aspecten van antropologisch wetenschappelijk onderzoek. In het derde jaar wordt de algemene theorie verstevigd en het aandeel van specialisaties vergroot door twee keuzevakken, regionaal of thematisch, deels eventueel door een stage bij een organisatie. Ten slotte schrijft de student een bachelor literatuurscriptie, waarmee de opgedane kennis en vaardigheden uit de driejarige opleiding worden getoond. Gelet op de mogelijke uitstroom van afgestudeerde bachelors naar de maatschappij mist de commissie aandacht voor wetenschapsfilosofie in het derde studiejaar. Ook vindt de commissie – vanuit deze uitstroomgedachte – een stagemogelijkheid belangrijk. De mogelijkheid van een stage wordt door studenten zeer gewaardeerd vanwege contact met de arbeidsmarkt. Ook bij deze opleiding heeft de commissie uit gesprekken met studenten en alumni begrepen dat meer aandacht gewenst wordt door hen. De commissie vindt dat de opleiding zich nader moet bezinnen over de vraag hoe stagemogelijkheden te structureren om dit potentieel te benutten. Maar zij erkent ook dat het een probleem is om ruimte hiervoor te vinden binnen de nieuwe bachelor- masteropzet (zie verder hoofdstuk 3 van het algemene deel van dit rapport). De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd. Het programma met een bachelorleeronderzoek en bachelorscriptie is volgens de commissie goed te noemen vanuit oogpunt van te stellen eisen aan wetenschappelijk onderwijs. De commissie is alles overziende van mening dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Eisen WO’. Master Het programma voor de masteropleiding is weergegeven in de zelfstudie in een schema direct aansluitend op de driejarige bacheloropleiding (zie bijlage 3B en 3A). De master CA/OS volgt op de bachelor CA/OS, zoals dat voorheen in de ongedeelde opleiding het vierde studiejaar uitmaakte, en in de zelfstudie kort is weergegeven: QANU / Culturele Antropologie 207 [Jaar 1 (BA): algemene inleidingen, oriëntatie studie CA/OS, klassieke stromingen;] [Jaar 2 (BA): inleidingen op thema’s, regio’s en eerste leeronderzoek (binnenlands);] [Jaar 3 (BA): hedendaagse theorieën plus een oriëntatie op de praktijk.] Jaar 4 (MA): theoretische verdieping en toepassing in buitenlands leeronderzoek. Het ‘vierde jaar’ (MA) besteedt de student, volgens de zelfstudie, grotendeels aan de voorbereiding, uitvoering en rapportage van een buitenlands leeronderzoek (46 van de 60 ECTS). In twee modulen maakt de student kennis met moderne theorieën die kunnen worden gebruikt bij het schrijven het verslag van het leeronderzoek (masterthesis). De master CA/OS is gericht op het leren toepassen van theorie in onderzoek en rapportage. De daarvoor nodige integratie van kennis en vaardigheden ligt op een hoger niveau dan in de bachelorfase. Het programma wordt sinds september 2004 aangeboden in het Engels. Afgestudeerde masterstudenten CA/ OS dienen zelfstandig wetenschappelijk (dissertatie) onderzoek te kunnen verrichten, en een goede bijdrage te leveren aan sociaal-wetenschappelijk beleid. Het buitenlands leeronderzoek wordt georganiseerd in Afrika of Indonesië, of een ander door de student te kiezen land. De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd. Het programma is naar het oordeel van de commissie sterk in wetenschappelijke oriëntatie. De commissie waardeert de nadruk op buitenlands veldwerk/georganiseerd leeronderzoek, en focus op twee regio’s. De commissie denkt dat het eenjarig karakter van de masteropleiding een strakkere organisatie en coördinatie nodig maakt om uitloop in tijd bij veldwerk en scriptie tegen te gaan, met name bij toenemende instroom. Op verzoek van de commissie heeft het opleidingsmanagement een geactualiseerde notitie omtrent de master aan de commissie ter informatie doen toekomen. Daarin is aangegeven dat de masteropleiding Culture, Modernity and Development, na een jaar ‘proefdraaien’ met buitenlandse en studenten, aangepast is voor 2005-2006 (het lopende jaar waarin de visitatie plaatsvindt) op de volgende punten: (1) cursussen en veldwerkvoorbereiding zijn parallel gezet (in eerste semester) en meer op elkaar betrokken; (2) het veldwerk is verplaatst naar de periode januari – maart (in het tweede semester); (3) een ‘research seminar’ is toegevoegd waaraan alle masterstudenten deelnemen, ten behoeve van scriptiebegeleiding, naast de individuele begeleiding door docenten CA/OS. Ook is per 2005-2006 een semesterindeling ingevoerd, waardoor studenten kunnen instromen per februari. Deze studenten starten met een voorbereiding op het veldwerk in februari en gaan dan in maart op veldwerk. De masterthesis schrijven zij deels na het veldwerk (verslag) en deels na de theoriemodulen in het opvolgende eerste semester. Vergelijking van het ‘oude’ en ‘nieuwe’ masterprogramma leert dat er enkele wijzigingen zijn in de zwaarte en omvang van de programmaonderdelen: 208 QANU / Culturele Antropologie MA programme Course title Culture and Modernity Culture and Development Research Proposal Fieldwork MA thesis Total 2004-2005 ECTS Level 10 500 10 500 5 600 15 600 20 600 60 - 2005-2006 ECTS Level 7 400 7 400 9 500 17 500 20 600 60 - De commissie waardeert de aangebrachte veranderingen in de programmaopzet positief, aangezien deze – zoals ook door het opleidingsmanagement gesteld in de notitie – een betere afstemming van cursusonderdelen en strakkere tijdsbewaking opleveren, en het programma nu daadwerkelijk in één jaar kan worden afgerond. De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende is op het facet ‘Eisen WO’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bachelor De doelstellingen voor de bacheloropleiding zijn vertaald naar specifieke subdoelen met betrekking tot de Dublin-descriptoren, per studiefase (a1–g4), die op hun beurt weer expliciet gekoppeld zijn aan de vakken in het programma. Met het volgen van het programma worden successievelijk alle (sub)doelen in progressieve volgorde behaald, ook gegeven de keuzemogelijkheden van studenten. Wat betreft de didactiek en toetsing wordt in de opleiding gestreefd naar diversiteit en een zekere vrijheid voor docenten. In de OER is vastgelegd dat voor elk onderdeel tweemaal per studiejaar een toetsing plaatsvindt. Bij onderdelen die een praktische oefening omvatten, staat deelneming aan een toetsgelegenheid uitsluitend open voor degene die de praktische oefening met goed gevolg heeft voltooid, voor sommige onderdelen, zoals het leeronderzoek, is een verplichte volgorde vastgelegd. Vereisten met betrekking tot de toetsing zijn opgenomen in het OER van de opleiding (OER 2004-2005). Het is van belang dat bij de uitwerking van het programma naar een juiste balans tussen Ontwikkelingssociologie en Antropologie gestreefd wordt (zoals aangegeven in de doelstellingen van deze opleiding). De commissie heeft geconstateerd dat in het nieuwe programma Ontwikkelingssociologie een duidelijke plaats heeft. De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende is op het facet ‘Relatie tussen inhoud en doelstellingen’. QANU / Culturele Antropologie 209 Master Volgens de zelfstudie en als gesteld in de nagekomen notitie omtrent de masteropleiding wordt de ruggengraat van het masterprogramma (zie ook bij F4) gevormd door het buitenlands leeronderzoek. De koppeling tussen veldonderzoek en theorie staat centraal. In de zelfstudie zijn voor de masteropleiding (sub)doelstellingen weergegeven (h1 t/m j5) gerelateerd aan de Dublin-descriptoren. Deze onderscheiden doelen zijn tevens gekoppeld aan de vakken in het programma van de masteropleiding (zie bijlage 3B). Vergeleken met het binnenlands leeronderzoek in de bachelorfase worden hogere eisen gesteld aan de kennis, vaardigheden en attitudes van de student op masterniveau dan op bachelorniveau: specifieker, kritischer, reflectiever, creatiever. Goede kennis van het academische Engels wordt bereikt door Engelstalig onderwijs. De commissie is van oordeel dat het programma zeker adequaat is om de beoogde – helder en specifiek geformuleerde – eindkwalificaties (zie bijlage 2B) te behalen. Naar de mening van de commissie is de masteropleiding voldoende op het facet ‘Relatie tussen inhoud en doelstellingen’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Bachelor Het programma van de bacheloropleiding is weergegeven in de zelfstudie (bijlage 3A) en de (elektronische) studiegids. Het programma heeft een opbouw waarin aan studenten diverse keuzemogelijkheden worden geboden, en in de opeenvolgende jaren wordt voortgebouwd op de eerder verworven kennis, inzichten, vaardigheden en attituden. De commissie vindt dat de bachelor een stevig en gevarieerd programma heeft met een binnenlands veldwerk in Drenthe in het tweede jaar dat zeer gewaardeerd wordt door zowel studenten als staf. Het programma hangt goed samen, en biedt studenten daarbij veel keuzevrijheid ten behoeve van verbreding/specialisatie (zie bijlage 3A). Ook dit wordt zeer gewaardeerd door studenten en docenten. Ook kunnen studenten kiezen voor een minor (50 stp ECTS) in een ander vak, zoals Archeologie, Pedagogie, en Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië (een volledige lijst is opgenomen in het OER van de bacheloropleiding). De commissie waardeert de keuzemogelijkheden voor studenten, waarbij de samenhang goed gewaarborgd blijft. Wel is extra aandacht nodig om studievertraging tegen te gaan. De omvang van de minor (50 stp ECTS) vindt zij aan de forse kant. De commissie vindt de samenhang van het programma met de geboden keuzevrijheid, gecombineerd met een (binnenlands) veldwerk, goed. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding goed is op het facet ‘Samenhang programma’. 210 QANU / Culturele Antropologie Master Het studieprogramma (zie bijlage 3B en hierboven bij F4) bevat onderdelen die inhoudelijk en wat betreft vaardigheden goed op elkaar aansluiten. Het programma bouwt voort op kennis opgedaan in de bachelorfase, en heeft een logische opbouw. Een evaluatief oordeel van studenten is nog niet goed mogelijk, aangezien de eerste ‘reguliere’ instroom van studenten dit lopende jaar plaatsvindt, en de huidige masterstudenten ten tijde van het commissiebezoek vrijwel allemaal op veldwerk zijn. De studenten die de commissie wel heeft kunnen spreken geven aan dat zij de vakken in het masterprogramma vinden aansluiten en zij geen onnodige herhalingen ervaren. Het opleidingsmanagement stelt dat de invoering van het semestersysteem, met twee instroommomenten per jaar, nog aanleiding kan gaan geven tot verdere aanpassingen. De commissie constateert uit de notitie die zij ontving dat het opleidingsmanagement hier actief en concreet aandacht heeft, en tot adequate oplossingen zal kunnen komen. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding voldoende is op het facet ‘Samenhang programma’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. Bachelor Het programma heeft een heldere opbouw met verdeling van de studielast over de drie jaren van de bacheloropleiding. In de (elektronische) studiegids is per jaar een rooster opgenomen dat de verdeling laat zien van vakken en (her)tentamenmogelijkheden. Per september 2005 is het trimestersysteem vervangen door een semestersysteem, wat gepaard is gegaan met kleine wijzigingen in het programma wat betreft vakken en zwaarte van onderdelen (met name in het tweede jaar vijf algemene vakken van elk 5 ECTS, in plaats van zes vakken van 4 ECTS; het vervallen vak is dan in het derde jaar een keuzevak). Uit gesprekken met studenten heeft de commissie begrepen dat het eerste jaar wat te licht zou zijn. Dit was al een punt bij de voorgaande visitatie. De commissie denkt dat aandacht hiervoor nodig is, mede omdat het eerste jaar in het Leidse model met het bindend studieadvies heel belangrijk is.2 Studenten geven echter ook aan dat dit vooral geldt “wanneer je alleen voor de norm gaat”; ze stellen ook dat “er wel veel te lezen is naast de verplichte stof ”. Het tweede jaar “vraagt veel zelfstudie”, en “met het veldwerk (in Drenthe) ben je meer mee bezig dan de studiepunten”, het kost meer tijd, het derde jaar vinden deze studenten “intensief, met kleinere groepen en veel opdrachten die je moet inleveren”. Een voltijdstudent krijgt een bindend negatief studieadvies wanneer in het eerste jaar van inschrijving (vóór 31 augustus) voor de propedeuse minder dan 40 ECTS-punten zijn behaald. Bron: website Ca/OS. 2 QANU / Culturele Antropologie 211 De commissie heeft vragen gesteld over de omvang van het (binnenlands) veldwerk en de bachelorscriptie. Vanuit de opleidingsstaf is aangegeven dat het veldwerk als zeer leerzaam wordt ervaren, en dat voor de scriptie bekeken wordt hoe de beperkte tijd beter te gebruiken (er wordt bijvoorbeeld gedacht aan vervanging door een aantal korte papers). De commissie heeft geen struikelblokken of anderszins nodeloze belemmeringen geconstateerd voor de studeerbaarheid van het programma van de bacheloropleiding. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’. Master In het verleden is gebleken dat veel (doctoraal) studenten langer over de studie doen, met name doordat zij uitgebreider veldwerk deden, en meer tijd besteedden aan de scriptie dan was voorgeschreven. De zelfstudie stelt dat de beperkte duur van de master – één jaar – de planning van het buitenlands leeronderzoek ingewikkeld maakt. Dit beeld wordt bevestigd door studenten (alumni) met wie de commissie heeft gesproken. De commissie wijst op de noodzaak van een strakkere planning en coördinatie van het masterprogramma. Voor het studiejaar 2005-2006 is het programma van de masteropleiding CA/OS reeds op een aantal punten aangepast, waardoor de afstemming van onderdelen beter is en afronding binnen een jaar – de studeerbaarheid – nu daadwerkelijk mogelijk is. De studiebelasting voor de verschillende werkvormen is weergegeven in de zelfstudie: één uur hoorcollege = 1,5 sbu; één uur werkgroep = 2,0 sbu, één uur practicum = 1,0 sbu, één bladzijde schriftelijk werk = 8,0 sbu, en zes bladzijden literatuurstudie = 1,0 sbu. Per september 2005 is de opleiding overgegaan van een trimester- naar een semestersysteem, waarvoor aangepaste roosters zijn opgenomen in de elektronische studiegids. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding voldoende is op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bachelor Studenten uit het VWO of een gelijkwaardige vooropleiding hebben toegang tot de opleiding, waarbij (OER 2004-2005, paragraaf 5 – vooropleiding) voorwaarden zijn aangegeven met betrekking tot vakken (met name wiskunde) en de wijze waarop deficiënties vervuld kunnen 212 QANU / Culturele Antropologie worden (ook Nederlands als Tweede Taal), en toelating via een colloquium doctum (voor de vakken Aardrijkskunde, Engels, Geschiedenis en Wiskunde). Volgens de zelfstudie zijn instromende VWO-studenten over het algemeen voldoende voorbereid op de bacheloropleiding CA/OS. Studenten met een wiskundedeficiëntie wordt de mogelijkheid geboden om binnen het vak statistiek hun tekort op te heffen. De afgelopen jaren betrof dit 30-40% van de instromende studenten, voornamelijk instromende studenten uit het HBO, PABO/Sociale Academie of met Internationaal Baccalaureaat, die wel wiskunde in het pakket hadden maar met feitelijke deficiëntie. Sinds 2001 neemt de instroom in de propedeuse toe (van 67 in 2000 tot 107 in 2004), waarvan circa 65% uit het VWO, bijna 20% uit het HBO en 15 % uit buitenland, waaronder veel studenten uit Vlaanderen. Voor studenten met een HBO-einddiploma kent de opleiding geen vrijstellingen. Studenten die een major-minorcombinatie volgen hebben direct toegang tot de masteropleiding van de gevolgde majoropleiding. De opleiding had per september 2004 in totaal 24 studenten die een major CA/OS en 21 studenten die een minor CA/OS volgen. In gesprekken met studenten beluistert de commissie dat sommigen de major-minorcombinatie interessant vinden als mogelijkheid tot verbreding, terwijl anderen de opleiding CA/OS op zich al breed vinden. Sommige studenten die een major-minor kiezen, volgen alle vakken van de major, anderen volgen elders nog minorvakken. Op de website van de Universiteit Leiden kunnen studenten informatie vinden over de opleiding, waar een korte kenschets wordt gegeven van de inhoud van de opleiding, de studiegids in te zien is, en informatie is opgenomen over de arbeidsmarkt voor Antropologen, zowel binnen als buiten het vakgebied, een en ander met relevante weblinks. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Instroom’. Master In de Onderwijs- en Examenregeling voor de masteropleiding Cultural Anthropology and Developmental Sociology CA/OS (OER 2004-2005, art. 5) is bepaald dat studenten in het bezit van de bachelorgraad CA/OS directe toegang hebben tot de masteropleiding (‘doorstromers’) en dat anderen (‘instromende studenten’) naar het oordeel van de toelatingscommissie kunnen worden toegelaten, al dan niet met vrijstellingen, indien zij aantoonbaar over dezelfde kennis, inzicht en (taal)vaardigheden beschikken. Het programma is in het studiejaar 2004-2005 gestart met tien buitenlandse studenten, waarvan drie na een premastertraject. Hiervan hebben zes studenten het programma in één jaar doorlopen en het masterdiploma behaald (60%). Per september 2005 zijn 29 studenten ingeschreven, waarvan 21 vanuit de eigen bacheloropleiding (‘doorstromers’), één vanuit een andere universiteit en zeven uit het buitenland. Daarnaast volgt een vijftiental ‘oude-stijlstudenten’ het masterprogramma, ten tijde van deze onderwijsvisitatie. Op het moment van visitatie waren de meeste van de masterstudenten vanwege veldwerk afwezig, zodat de commissie slechts met enkele (oude stijl) studenten heeft kunnen spreken. Het programma van de masteropleiding en de studiegids zijn via de website van de opleiding en universiteitsbreed in te zien voor belangstellende studenten. QANU / Culturele Antropologie 213 De commissie vindt dat over de gediversificeerde instroom in de masteropleiding nog meer nagedacht moet worden, met name wat betreft wenselijke instroom en capaciteit voor begeleiding van veldwerk. Het opleidingsmanagement geeft aan dat de strakkere structurering afronding wel in één jaar mogelijk maakt, maar erg veel vergt van de staf. Een beperking van de instroom van zestig naar bijvoorbeeld veertig zou echter tevens een inkrimping van de staf betekenen. Een langere duur van de masteropleiding – bijvoorbeeld anderhalf jaar in plaats van de huidige eenjarige opzet – lijkt te verkiezen boven beperking van de instroom. De commissie ziet de actieve en concrete reflectie door het opleidingsmanagement op de vormgeving van de masteropleiding als vertrouwen gevend voor de toekomst. De commissie is alles overziend van oordeel dat de masteropleiding goed is op het facet ‘Instroom’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Bachelor De zelfstudie geeft aan dat per september 2002, met de start van de bachelor-masterstructuur, tegelijk het European Credit Transfer Systeem (ECTS) is ingevoerd. De bacheloropleiding heeft een (in de OER vastgelegde) studielast van 180 ECTS3, verdeeld over een propedeutische fase van 60 ECTS en een op het propedeutisch examen volgende bachelorfase van 120 ECTS. In het onderwijsprogramma is dit uitgewerkt in 60 ECTS in het tweede en 60 ECTS in het derde bachelorjaar (zie bijlage 3A). De omvang van de major-minorvarianten is 180 ECTS, opgebouwd uit 130 ECTS CA/OS en 50 ECTS in één van de mogelijke andere vakgebieden die vermeld zijn in de Onderwijs- en Examenregeling van de bachelor (OER 2004-2005, art. 2.4). De commissie constateert dat de bacheloropleiding CA/OS en de major-minorvarianten voldoen aan de formele eisen wat betreft de omvang van een WO-bachelorprogramma (180 studiepunten ECTS). De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Omvang van het programma’. Master Het curriculum van het masterprogramma Cultural Anthropology and Development Sociology aan de Universiteit Leiden omvat 60 ECTS, vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling, in programmaopbouw te zien in de elektronische studiegids en roosters. 3 Hierbij staat 1 ECTS gelijk aan 28 uur studeren. Bron: OER bacheloropleiding 2004-2005. 214 QANU / Culturele Antropologie De commissie constateert dat de opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de minimale omvang van het mastercurriculum. Indien de opleiding zou worden uitgebreid in ECTS en duur zou de commissie hier niet afwijzend tegenover staan. De opleiding is voldoende op het facet ‘Omvang van het programma’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bachelor In het didactisch concept van de bacheloropleiding CA/OS wordt gestreefd naar een balans van verschillende werkvormen gericht op de verwerving van kennis en inzicht, het aanleren van diverse academische en praktische vaardigheden en het ontwikkelen van de vereiste attitudes. Een overzicht van werkvormen, en daaraan te besteden uren in het programma, is weergegeven in onderstaande tabel. Verdeling van werkvormen in het bachelorprogramma (uren) Jaar Hoorcolleges 1 372 2 363 3 120 Tot. 855 Bron: zelfstudie Werkgroepen 110 72 144 326 Practica 59 159 218 Zelfstudie 951 817 832 2600 Scripties 188 269 584 1041 Totaal 1680 1680 1680 5040 De opleiding heeft een sterk wetenschappelijk karakter, waarbij werkgroepen en individuele begeleiding een belangrijke rol spelen. Persoonlijk contact tussen docent en studenten staat (zo veel mogelijk) voorop in werkgroepen, practica en individuele begeleiding. Scripties en veldwerk(verslagen) worden individueel begeleid. De opleiding benadrukt het belang van bestudering van vakliteratuur voor een gamma opleiding als Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie. Uit de tabel blijkt dat hiervoor veel tijd is ingeruimd (circa de helft van het programma is zelfstudie). Het (binnenlands) leeronderzoek in het tweede jaar en de bachelorscriptie aan het eind van het derde jaar zijn bedoeld als training van studenten in het opzetten, uitvoeren en rapporteren van veld- en literatuuronderzoek, waarbij integratie van het geleerde uit eerdere onderdelen plaatsvindt. Dit geldt ook de stage in het derde jaar. In gesprek met studenten geven dezen aan het veldwerk en de scriptie belangrijk te vinden. Feedback van docenten bij scriptie(opzet) en papers vinden zij belangrijk, soms te beperkt, afhankelijk van de docent. Ook stagemogelijkheden en begeleiding daarbij zouden beter kunnen, bijvoorbeeld door actief aanbod van stagemogelijkheden. QANU / Culturele Antropologie 215 De commissie heeft op basis van bestudering van het bachelorprogramma en de gevoerde gesprekken grote waardering voor het onderwijsprogramma en voor de inzet van de staf, met korte lijnen voor studenten, inzet bij colleges en toewijding bij beoordeling van tentamens. Deze elementen worden ook zeer duidelijk door de studenten gewaardeerd, zo beluistert de commissie in gesprekken met studenten. Van de staf heeft de commissie begrepen dat aandacht voor stagemogelijkheden wordt versterkt, mede gelet op het bieden van een afgerond geheel voor studenten die mogelijk uitstromen na de bacheloropleiding naar de maatschappij. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding CA/OS voldoende is op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Master De zelfstudie benadrukt het sterk wetenschappelijke karakter van de opleiding, waarin werkgroepen en individuele begeleiding een prominente rol spelen. Via leeronderzoek en scriptie wordt gewerkt aan integratie van theorie, veldwerk, analyse en rapportage. Het didactisch concept van de masteropleiding bouwt voort op dat van de bachelor (zie paragraaf F10 bachelor). Terwijl in de bachelorfase studenten vertrouwd raken met de koppeling van theorie en onderzoek in binnenlands veldwerk en verslag, en via een literatuurscriptie, wordt dit in de master op een hoger niveau gebracht via het omvangrijker buitenlands leeronderzoek en de masterthesis (verslag en scriptie) en via koppeling aan moderne theorie. De verdeling over de werkvormen sluit hierbij aan. Tabel Verdeling van werkvormen in het masterprogramma (uren) Jaar Hoorcolleges 4 54 Tot. 54 Bron: zelfstudie Werkgroepen 126 126 Practica 476 476 Zelfstudie Scripties 212 812 212 812 Totaal 1680 1680 Scriptie en veldwerk worden individueel begeleid. Voor de scriptiebegeleiding is in 2005-2006 een research seminar ingevoerd waaraan alle masterstudenten deelnemen. De commissie vindt de nadruk in het didactisch concept op veldwerk/georganiseerd leeronderzoek goed. Hoewel realisering in de praktijk nog moet blijken, heeft de commissie alle vertrouwen in de gekozen opzet van het leeronderzoek. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CA/OS (voorlopig) voldoende is op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. 216 QANU / Culturele Antropologie F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bachelor De zelfstudie geeft aan dat alle studieonderdelen getoetst worden via een schriftelijk of mondeling tentamen, of een opdracht of werkstuk, en dat de toetsing aansluit bij de onderwijsdoelen. Wordt een vak door meerdere docenten verzorgd, dan vindt afstemming plaats over de beoordeling. Bij het beoordelen van de resultaten van het (binnenlands) leeronderzoek wordt naast de begeleider nog een tweede beoordelaar betrokken. De commissie heeft wel een punt van zorg ten aanzien van de beoordeling van de bachelorscripties. De commissie heeft op beoordeling van een steekproef van de bachelorscripties verschillen geconstateerd tussen haar oordeel en de uitgedeelde beoordelingen. Het niveau (F5) en de consistentie van de beoordeling vragen aandacht en afstemming van de staf. De door commissie geconstateerde verschillen hierin kunnen worden tegengegaan door uniformering en harmonisering van de beoordeling. In de Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleiding (2004-2005) is een aparte paragraaf gewijd aan de toetsing. Voor elk onderdeel vindt twee maal per jaar een toetsing plaats volgens het OER. In de elektronische studiegids en het rooster is voor studenten zichtbaar hoe en wanneer toetsingen – en de herkansing daarvan – plaatsvinden. Uit gevoerde gesprekken met studenten betrokken bij Kwaliteitszorg en Opleidings- en Examencommissie, is de visitatiecommissie van mening dat de toetsing voldoende verloopt, en dat voorkomende knelpunten in overleg goed worden opgepakt. De bacheloropleiding is naar het oordeel van de commissie voldoende op het facet ‘Toetsing en beoordeling’. Master De toetsing is geregeld in de Onderwijs- en Examenregeling van de masteropleiding (OER 2004-2005, paragraaf 4). Dit behelst onder meer, dat voor elk onderdeel twee maal per studiejaar een toetsing plaatsvindt, en dat studenten pas aan de uitvoering van het leeronderzoek mogen beginnen nadat het onderzoeksontwerp is goedgekeurd. Toetsingsmogelijkheden en herkansingen zijn opgenomen in het rooster van de masteropleiding (elektronische studiegids). Oordelen worden binnen vijftien werkdagen verschaft aan de administratie ten behoeve van uitreiking van het bewijsstuk aan de student. De zelfstudie vermeldt dat alle studieonderdelen worden getoetst met behulp van een schriftelijk of mondeling tentamen, of een opdracht of werkstuk. Bij het buitenlands leeronderzoek wordt naast de eerste beoordelaar een tweede beoordelaar betrokken. Waar een vak door meerdere docenten wordt verzorgd, vindt tussen hen afstemming plaats over de beoordeling. Doordat de masterstudenten met veldwerk waren ten tijde van het commissiebezoek heeft de commissie niet specifiek met hen kunnen spreken. Wel heeft de commissie uit gesprekken met leden van Opleidings- en Examencommissie (docenten en studenten) de indruk dat deze QANU / Culturele Antropologie 217 adequaat functioneren. Studentleden van de commissie voelen zich serieus betrokken; ze geven aan dat naar hen geluisterd wordt en dat hun opmerkingen leiden tot overleg/aanpassing ten aanzien van ingebrachte punten (bijvoorbeeld rond inschrijving voor tentamens). De commissie is van oordeel dat de masteropleiding voldoende is op het facet van ‘Toetsing en beoordeling’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Bachelor: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + Master: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + 4.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het departement CA/OS gaat, volgens de zelfstudie, uit van een nauwe verweving van onderwijs en onderzoek. Het merendeel van de bij het onderwijs betrokken staf van onderzoekers is gepromoveerd (zie bijlage 4). Alle hoogleraren en universitair hoofddocenten (UHD) zijn gepromoveerd. Van de universitair docenten (UD) zijn alleen twee deeltijdse universitaire docenten (UD) – nog – niet gepromoveerd. Alle stafleden leveren een bijdrage aan het onderzoek van het departement, en worden intensief ingezet bij het onderwijs, de hoogleraren zo mogelijk ook in de propedeuse. Door de inzet van hoogleraren, UHD’s en andere docenten die tevens onderzoek doen, is de aanwezigheid van rolmodellen in het programma voor de studenten geregeld. Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn op het facet ‘Eisen wetenschappelijk onderwijs’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 218 QANU / Culturele Antropologie De zelfstudie geeft een overzicht van het betrokken personeel, naar functie, fte en specialisatie, en lidmaatschap onderzoekschool CNWS. Naast eigen personeel, is een aantal docenten betrokken vanuit andere faculteiten (op detacheringbasis), waardoor bepaalde (sub-)gebieden aanwezig zijn. Naast veertien leden wetenschappelijke staf, en tien promovendi en één postdoc, is ondersteunend personeel aanwezig (2.0 fte, waarvan 0.4 tijdelijk gereduceerd) voor onderwijs- en departementssecretariaat en studieadvies, en tijdelijk personeel (1.2 fte) ten behoeve van onderwijsassistentie/vervanging. Om kwaliteitsverlies door sterke reductie van de staf in het verleden tegen te gaan, zijn de afstudeerrichtingen Culturele Antropologie en Sociologie van Niet-Westerse Samenlevingen destijds samengevoegd tot het huidige CA/OS opleidingsprogramma.4 Tabel staf-studentratio CA/OS, Universiteit Leiden Studiejaar 2004-05 2003-04 2002-03 Aantal fte onderwijs 7,6 7,6 7,6 Aantal Aantal ingeschreven diploma’s studenten 309 312 305 40 doctoraal 46 39 Aantal studenten per fte onderwijs Aantal afgestudeerden per fte onderwijs 40,7 41,0 40,1 8,2 6,1 5,1 Op basis van gegevens van de opleiding constateert de commissie dat de staf-studentratio in de periode 2003-2005 circa 1:40 bedroeg. Ten opzichte van de vorige visitatie is dit een aanmerkelijke verslechtering. Er dreigt dan ook het gevaar dat, bij verdere stijging van deze ratio, de werkdruk voor onderwijs op de staf dusdanig zal toenemen da de wisselwerking tussen (eigen) onderzoek en onderwijs in het geding komt (zie verder hierover hoofdstuk 3 van de het algemene deel van dit rapport). Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn op het facet ‘Kwantiteit personeel’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De commissie heeft geconstateerd dat de nodige specialisaties van het wetenschappelijk personeel betrokken bij het onderwijs van het departement CA/OS aanwezig zijn. Zij ziet ook dat het merendeel van de docenten is gepromoveerd, en dat docenten de Engelse taal beheersen (of een cursus volgen), wat van belang is vanwege de masteropleiding. 4 Van 28 fte’s in 1992, 23 in 1992, 16 in 1998 naar 12 fte in 2004 (exclusief 9 PhD’s); bron: CA/OS. QANU / Culturele Antropologie 219 In gesprekken met de commissie geven studenten geven aan de colleges van goed niveau te vinden – “de studie zet je aan tot nadenken”, “anders kijken naar de dagelijkse dingen” – maar soms de link naar de actualiteit en kritische reflectie op (actuele) maatschappelijke ontwikkelingen te missen. De commissie constateert dat de opleiding ervoor zorgt dat bij jaarlijkse functioneringsgesprekken (of: ‘resultaat en ontwikkeling gesprekken’) met het personeel het functioneren met betrekking tot het onderwijs nadrukkelijk aan de orde gesteld is. De commissie waardeert de benoeming van twee – relatief jonge – nieuwe hoogleraren enkele jaren geleden; ze neemt ook met instemming kennis van het vaste voornemen – zowel binnen de opleiding als van de zijde van de faculteit – om bij het komende vertrek van een aantal oudere stafleden, vanwege senioriteit, die te vervangen door jongere docenten. Mede gelet op de aanwezigheid van rolmodellen voor studenten geeft dit vertrouwen voor de toekomst van de opleiding. Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn op het facet ’Kwaliteit personeel’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: + 4.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. De opleiding kan in het gebouw van de faculteit Sociale Wetenschappen gebruikmaken van collegezalen in diverse capaciteiten, die voorzien zijn van audiovisuele en ICT-voorzieningen, en dertig (kleinere) werkruimten voor werkgroepen en colleges. Voor bijvoorbeeld tentamens kan gebruik gemaakt worden van (grotere) ruimten elders. Dit speelt vooral met betrekking tot de propedeuse, en tijdens examenperiodes (binnen de faculteit). Het aantal studieplekken in het gebouw van de faculteit is groot: circa 154 (waarvan 127 met pc’s uitgerust). Alle computers zijn aangesloten op het netwerk van de faculteit ten behoeve van toepassingen met betrekking tot tekstverwerking en statistische analyse (SPSS). Studenten krijgen bij inschrijving een account voor gebruik van het netwerk. Sinds 2004 zijn alle docenten (met aanstelling 50% of meer) voorzien van een nieuwe pc. Via Blackboard als digitale leeromgeving, krijgen studenten via internet toegang tot het onderwijsmateriaal dat docenten hierop kunnen plaatsen voor cursusonderdelen. 220 QANU / Culturele Antropologie De commissie is uitgebreid rondgeleid langs collegeruimten, studieplekken en werkruimten, ICT-voorzieningen en geïnformeerd over bibliotheekfaciliteiten/beleid. Wat betreft de bibliotheekvoorzieningen zijn er binnen de facultaire bibliotheek aparte afdelingen Antropologie en Sociologie met respectievelijk 10.000 en 15.000 titels. Daarnaast biedt de bibliotheek toegang tot de collecties van de andere departementen in de faculteit, en tot standaardwerken, naslagwerken en diverse elektronische (online) literatuur bestanden. Het aanschafbudget van de bibliotheek is de afgelopen jaren gegroeid van € 195.000 in 2002 tot € 358.000 in 2004, en € 395.000 in 2005 en neemt nog verder toe tot € 415.000 in 2006. Circa de helft van dit budget is nodig voor elektronische tijdschriften, catalogi, bibliografieën, en online datavoorzieningen. Het aantal aanschaffingen van boeken verdubbelt ruim, van circa 1.000 enkele jaren geleden naar 2.500 boeken in 2006. In de uitleningen is een sterke toename te zien. Ook de formatie van de bibliotheek (8.6 fte) is uitgebreid met 0.4 fte ten behoeve van onderwijsondersteuning, met name instructie en assistentie aan studenten.5 Voor de CA/OS-studenten is voorts van belang dat zij gebruik kunnen maken van de bibliotheek van het Afrika Studiecentrum, gevestigd in het gebouw van de faculteit. De commissie constateert dat de onderwijs-, practica- en studieruimten nog te wensen over laten (in de kelder gesitueerd, krap bemeten). Het is nodig dat hier verbetering in komt. De commissie waardeert de voorzieningen op het punt van de bibliotheek, studiemateriaal, en ICT-voorzieningen als nu goed op orde zijnde. Voor buitenlands onderzoek is een fonds en infrastructuur aanwezig, en de opleiding kent een actieve studievereniging. De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn op het facet ‘Materiële voorzieningen’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. De Universiteit Leiden kent sinds 1997 een bindend studieadvies in het eerste jaar. In de loop van het eerste jaar krijgt elke student driemaal een studievoortgangadvies: in januari, mei en augustus (dit is vastgelegd in de OER’n van de bachelor- en masteropleiding). Wanneer een student minder dan 30 ECTS (sinds september 2005 geldt 40 ECTS) heeft behaald en geen sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden dan volgt een negatief studieadvies. Dit is volgens de zelfstudie de afgelopen jaren aan 10-20% van de studenten uitgebracht, waarbij dan tevens alternatieve mogelijkheden onder de aandacht worden gebracht. De studievoortgang wordt bijgehouden via het computerprogramma ISIS; studenten ontvangen driemaal per jaar – of op verzoek – een overzicht van behaalde vakken. Deze cijfers zijn op basis van verkregen informatie van de FSW Bibliotheek, naar aanleiding van de rondleiding. 5 QANU / Culturele Antropologie 221 Begeleiding van studenten is voorts geregeld via een tutorsysteem, waarbij elke docent optreedt als tutor van een groep van acht à negen studenten, via de studieadviseur met betrekking tot keuzemogelijkheden, studievaardigheden en planning, en via persoonlijke begeleiding bij diverse studieonderdelen (papers, onderzoeksopzet, veldwerk en scriptie). Studenten kunnen voor informatie terecht op de website van CA/OS voor de (elektronische) studiegids, en op Blackboard voor onderwijsinformatie bij cursussen. Studenten geven in gesprekken met de commissie aan tevreden te zijn over de studieadvisering, en uitten geen ernstige klachten over de studievoortgangsbewaking. Alumni geven aan dat zij baat zouden hebben gehad bij meer aandacht in de opleiding voor stagemogelijkheden en contact met afgestudeerden bij het zoeken naar een baan. De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS goed zijn op het facet ‘Studiebegeleiding’ Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: + 4.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De zelfstudie geeft aan dat binnen de opleiding CA/OS drie commissies direct betrokken zijn bij de kwaliteitszorg: 1) de opleidingscommissie: drie student-leden, drie stafleden, de studieadviseur en een adviserend lid vanuit het ICLON6; 2) de examencommissie, met drie stafleden en de studieadviseur; 3) het departementsbestuur, aan wie de commissies rapporteren, verantwoordelijk voor besluiten. Daarnaast functioneert een systeem van jaarcoördinatoren, zowel binnen de bachelor- als de masteropleiding, die zich richten op de ‘horizontale’ afstemming en controle met betrekking tot het CA/OS-onderwijs binnen een opleidingsjaar. De commissie heeft een in 2004 uitgebracht advies van de jaarcoördinatoren departementsbestuur ingezien. De opleiding als geheel en de onderwijsonderdelen worden systematisch geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden vastgelegd in rapportages die de commissie heeft kunnen inzien. 6 ICLON = Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding en Nascholing. 222 QANU / Culturele Antropologie Studenten en docenten zijn betrokken bij de kwaliteitszorg, als lid en/of via contacten met vertegenwoordigers uit de commissies en/of met de jaarcoördinatoren. De studieadviseur is de spil in de communicatie op het terrein van het onderwijs tussen deze gremia. De commissie heeft uiteenlopende signalen ontvangen van de kant van studenten. Enerzijds ervaren studenten de verkregen feedback op scripties door docenten als diepgaand en zinvol. Anderzijds hoort de commissie ook geluiden over gebrekkige begeleiding en beoordeling van scripties. Studenten zijn vol lof over de docenten: toegankelijk, korte lijnen, toewijding. Maar de commissie hoort ook klachten, mogelijk te wijten aan tijdsdruk bij de staf, over overlapping tussen colleges die al vaker gesignaleerd is, maar waaraan weinig gedaan wordt. Studenten spreken van een gevaar van verkokering en een verschil in maatstaven tussen de stafleden. De indruk van de commissie is dat dit samenhangt met een gebrek aan doorstroming binnen de staf en de overgang die de opleiding doormaakt van een wat ouderwetse informele naar een meer professionele organisatie. De commissie baseert haar oordeel hier op gesprekken met bachelor- en doctoraal studenten. Naar het oordeel van de commissie is voor de bovengenoemde professionalisering met name meer regie nodig. Naast veel overleg, dat zeker plaats vindt, is het ook nodig conclusies te trekken en binnen de opleiding te implementeren. De op handen zijnde verjonging van de staf bieden nieuwe mogelijkheden om de kwaliteitszorg te intensiveren. De commissie constateert dat de opleiding daar ook zeker mee bezig is. De commissie wil met name twee punten noemen die verdere aandacht behoeven: 1. De beoordeling van scripties. De commissie heeft een steekproef van scripties (her)beoordeeld, en constateert veel afwijkingen tussen haar oordelen en die vanuit de opleidingen (zowel naar boven als naar beneden). Bij de beoordeling van scripties zijn duidelijker criteria te stellen, hanteren en bewaken (uniformering en harmonisering). 2. Het systeem van evaluaties. Er zijn wel systematische evaluaties van de vakken, en er zijn tevens jaarevaluaties. Maar de daarbij gesignaleerde problemen moeten ook aangepakt worden. Van belang is ook dat er meer aandacht besteed wordt aan exitinterviews met studenten die de opleiding verlaten.7 Het is de commissie niet te doen om meer bureaucratie, maar om een transparante implementatie van maatregelen en een duidelijker systeem van kwaliteitszorg. De commissie ziet dit als een onderdeel van de transitie die de opleiding zelf reeds in gang gezet heeft en die verdere ondersteuning verdient. Alles overziend is het oordeel van de commissie dat de bachelor- en masteropleidingen voldoende zijn op het facet ‘Evaluatie van resultaten’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. NB. De nieuwe facultaire opzet van een kwaliteitszorgsysteem (PDCA) geeft hiervoor zeker nuttige handvatten. 7 QANU / Culturele Antropologie 223 F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Sinds de vorige visitatie (in 1998) is veel veranderd in de structuur en opzet van de opleiding; de commissie constateert dat een aantal aanbevelingen zijn gerealiseerd, maar heeft vanwege de vele veranderingen het geheel opnieuw willen en kunnen bekijken. De ingrediënten met betrekking tot kwaliteitszorg zijn binnen de opleiding aanwezig (zie F17), en de betrokkenheid van studenten en docenten daarbij is zeker goed geregeld. De commissie heeft gesproken met leden van de diverse commissies en met studenten en alumni (behalve met masterstudenten die op veldwerk waren ten tijde van de visitatie). Zoals reeds opgemerkt bij het facet ‘Evaluatie van resultaten’ (F17) is de commissie van mening dat meer regie nodig is op verbeteringen en onderlinge communicatie om verbeteringen te kunnen doorvoeren. Het systeem van cyclische kwaliteitszorg: Plan Do Check Act (PDCA) dat op facultair niveau is ingezet, biedt handvatten voor doorvertaling naar de opleiding. Dit ziet de commissie als onderdeel van een proces van professionalisering dat binnen de opleiding gaande is. Dit is van groot belang mede gelet op de tijdsdruk bij docenten en met het oog op mogelijk toenemende aantallen studenten. Wat de krapte in formatie betreft is de commissie verheugd dat de opleiding de financiële problemen uit het verleden nu te boven is gekomen – zoals bevestigd wordt door de faculteit. De verder gaande verjonging van de staf die daardoor mogelijk zal worden ziet de commissie als dringend gewenst en een belofte voor de toekomst. Wat dit betreft is de – door de herstelde financiële situatie – weer opgebloeide bibliotheek van de faculteit Sociale Wetenschappen een voorbeeld voor de verwachte personele bloei van de opleiding. In die zin is de commissie gerustgesteld met betrekking tot accreditatie wat betreft voldoende personeel en officiële armslag voor de opleiding. De commissie heeft het vertrouwen dat de opleiding in staat is de maatregelen te nemen waarmee zij de uitdagingen voor de toekomst aan kan en problemen zal kunnen oplossen. Het oordeel van de commissie is dat de opleidingen voldoende zijn op het facet ‘Maatregelen tot verbetering’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. De zelfstudie geeft aan dat studenten en docenten formeel met name betrokken zijn in de opleidingscommissie, departementscommissie en het departementsbestuur. Studenten zijn indirect betrokken via een studentenmentoraat en de studievereniging (ITIWANA). In het onderwijsprogramma worden ouderejaarsstudenten betrokken bij eerstejaars werkgroepen, in enkele gevallen als masterassistent in samenwerking met een docent. Docenten zijn tevens 224 QANU / Culturele Antropologie betrokken in het jaarcoördinatorenoverleg, en zijn actief in onderwijsvernieuwingen, zoals het gebruik van Blackboard als digitale leeromgeving voor studenten, en in het verbeteren van hun onderwijs(vormen). Uit onderzoek onder alumni naar de positie van Leidse antropologen op de arbeidsmarkt komt naar voren dat het ‘afnemend’ beroepenveld zeer breed en divers is: overheid (21%), bedrijfsleven (19%), ontwikkelingswerk (19%), universiteit (15%) en verder in ondermeer de gezondheidszorg en in het onderwijs. De zelfstudie noemt als zwak punt dat het contact met alumni beperkt is. Uit gesprekken met alumni heeft de commissie de indruk dat een nauwer contact tussen opleiding en hen – en in het algemeen het bijhouden van een databestand over hen -nuttig zal zijn voor studenten en recent afgestudeerden voor hun oriëntatie op de arbeidsmarkt. Juist omdat deze zo divers is hebben studenten daar wel behoefte aan. Ook geven alumni aan dat actievere aandacht van de opleiding voor stageplaatsen kan helpen om contacten met het netwerk van afnemende organisaties te gaan verbeteren. Uit gesprekken met het opleidingsmanagement heeft de commissie de indruk dat men beseft dat dit punt aangepakt moet worden. Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleiding voldoende zijn op het facet ‘Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: + De commissie merkt op dat de invoering op faculteitsniveau van een PDCA-cyclus (Plan Do Check Act) uiterst welkom is om verdere professionalisering te bereiken. 4.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De commissie constateert dat de opleiding goed geprogrammeerd is om de eindtermen wat betreft de wetenschappelijk vorming van studenten CA/OS te realiseren. Het niveau van de kernvakken – en examinering daarvan – beoordeelt de commissie als positief. De beoordeling van de bachelorscripties vraagt om meer aandacht (uniformering en harmonisering), het systeem met tweede beoordelaar bij de mastereindscriptie is goed. QANU / Culturele Antropologie 225 De zelfstudie geeft aan dat – door het scala aan vakken dat het curriculum biedt – de afgestudeerde Leidse antropoloog op een breed maatschappelijk terrein inzetbaar is. Dit blijkt ook uit de resultaten van de onder alumni gehouden arbeidsmarktenquête (zie de tabel bij facet 19). Het afstudeerprogramma van zowel de bachelor- als de masteropleiding kenmerkt zich met het veldwerk en de (eind)scriptie als integrerende instrumenten om theorie en praktijk, en door de student opgedane kennis en vaardigheden, te koppelen tot een geheel dat hen in staat stelt als antropoloog/ontwikkelingssocioloog actief te kunnen zijn in wetenschappelijke en maatschappelijke beleidsfuncties bij diverse organisaties. Uit de enquête onder alumni blijkt dat circa 75% tevreden is over de gevonden werkkring, en bijna 40% een baan heeft die direct aansluit op de opleiding als antropoloog/ontwikkelingssocioloog. De zelfstudie concludeert uit de enquêteresultaten dat de opleiding redelijke tot goede perspectieven op de arbeidsmarkt biedt. De commissie merkt op dat alumni in gesprekken hebben aangegeven belang te hebben bij actievere aandacht vanuit de opleiding voor contact met afgestudeerden en ‘afnemende’ organisaties, en met betrekking tot stageplaatsen. De commissie denkt dat stageplaatsen het best werken aan het eind van de opleiding als het gaat om aansluiting op de arbeidsmarkt. Wat betreft uitstroom van bachelors naar de maatschappij, moet de vraag hiernaar op de arbeidsmarkt zich nog bewijzen. Alles overziend is het oordeel van de commissie dat de bachelor- en masteropleiding voldoen op het facet ‘Gerealiseerde niveau’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. De zelfstudie stelt dat rendementcijfers strak worden bijgehouden, dat weliswaar geen streefcijfers zijn opgesteld, maar de opleiding door een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en toetsing (regulering van toetsmomenten en inlevertermijnen) de invloed van de opleiding op het rendement zo veel mogelijk ‘uitbuit’. Dit gebeurt ook door goede regeling van ‘bijspijkeren van deficiënties. Via voorlichting en het bindend studieadvies wordt voorts getracht het onderwijsrendement te bevorderen. Voor wat betreft de instroom en de rendementen zijn streefcijfers nog op te stellen, hetgeen beter mogelijk is wanneer meer ervaring is opgedaan en de transitie waarin de opleiding verkeert meer is uitgekristalliseerd. De door de commissie ontvangen notitie van het management van de masteropleiding bevat nog nader uit te werken aanzetten. Een instroomstreefcijfer in de masteropleiding van zestig studenten – als aangegeven in de nagekomen notitie – lijkt de commissie problematisch gezien de stafomvang en de arbeids226 QANU / Culturele Antropologie intensieve begeleiding van het veldwerk in de huidige programmaopzet. Het opleidingsmanagement geeft aan dit punt te onderkennen en op te zoek te zijn naar mogelijkheden voor verruiming van staf en programma. Op deze plaats wil de commissie tevens verwijzen naar haar opmerkingen over het Rendement van de opleidingen opgenomen in hoofdstuk 3 van het algemeen deel van haar rapportage. Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleiding – gegeven de transitie waarin zij verkeren ten aanzien van het bachelor-mastersysteem – voldoende zijn op het facet ‘Onderwijsrendement’. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + 4.3.7. Internationalisering De opleiding hanteert het beleid dat iedere student tijdens de opleiding CA/OS onderzoekservaring opdoet en daarvoor minstens enkele maanden in het buitenland verblijft. Het verrichten van buitenlands leeronderzoek is een verplichting in de masteropleiding, het binnenlands leeronderzoek in de bachelorfase bereidt hiertoe voor. Daarnaast is er een aantal mogelijkheden, zoals het Erasmus-programma (onderdeel van het Socrates-programma) en andere universitaire samenwerkingsverbanden, onder andere met universiteiten in Engeland, Ierland, Frankrijk (Parijs), Slovenië, Duitsland, Zwitserland en Griekenland. Ook zijn er samenwerkingsverbanden met universiteiten buiten Europa, met name instellingen in Indonesië, de VS en Canada. Studenten kunnen de periode (van drie maanden tot één jaar) aan een buitenlandse universiteit benutten voor derdejaars keuzevakken. Het aantal studenten dat hiervan gebruikmaakt is overigens gering, en kleiner dan het aantal ‘inkomende’ studenten. De studiecoördinator is het aanspreekpunt voor internationalisering voor studenten. Mogelijkheden zijn voor studenten zichtbaar in de elektronische studiegids en op de website van het departement. De staf van de opleiding neemt deel in een aantal internationale opleidingen in samenwerking met andere universiteiten. De commissie vindt de keuze van focusgebieden voor het buitenlands veldwerk, en aldaar geboden (logistieke) ondersteuning aan studenten, positief, evenals de geboden mogelijkheid aan studenten om elders naar keuze veldwerk te doen. QANU / Culturele Antropologie 227 Oordeel commissie Naar het oordeel van de commissie zijn de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende op het facet ‘Internationalisering’. Algemene opmerkingen /bevindingen Positieve punten Bachelor • Binnenlands veldwerk; • Uitstroommogelijkheid naar meerdere masteropleidingen; • Inzet van de staf; korte lijnen, bereikbaarheid, voor studenten. Master • Veldwerk, met focus op twee regio’s, en individuele keuzevrijheid; • Georganiseerd leeronderzoek, individuele begeleiding, logistiek; • Gebleken aantrekkingskracht op buitenlandse studenten. Opleiding algemeen/facultair niveau • Studiebegeleiding is intensief en betrokken; • Financiële problemen uit verleden zijn nu opgelost; • Bibliotheek opbloei, ruimere budgetruimte; • Invoering PDCA-cyclus met betrekking tot kwaliteitszorg (facultair). Verbeterpunten / reflectiepunten Bachelor • Eerste studiejaar te licht (mede ivm bindend studieadvies); • Weinig aandacht voor wetenschapsfilosofie; • Niveau bachelorscripties (sterk wisselende beoordelingen; soms laag niveau). Master • Strakkere organisatie in verband met eenjarig karakter; • Diversiteit instroom doordenken (nagekomen notitie geeft al aanzetten daarvoor). Opleiding algemeen • Verdere professionalisering van de kwaliteitszorg nodig (professionalisering doorzetten; PDCA invoeren); • Vernieuwing van staf zal het gevaar van verkokering doorbreken; • Staf-studentratio bewaken (uitbreiding, vervanging senior stafleden); • Onderwijsruimten, onder andere die in de kelder van het gebouw, verder verbeteren; • Contact met alumni/afnemende organisaties op de arbeidsmarkt versterken. 228 QANU / Culturele Antropologie Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie heeft – op grond van de zelfstudie, aangevuld met informatie die tijdens de visitatie mondeling en schriftelijk is verstrekt en enkele nagekomen notities – zich een goed beeld kunnen vormen en is tot een eigen oordeel gekomen. De commissie meent dat zowel de bachelor- als de masteropleiding als voldoende kunnen worden aangemerkt. Daar moet aan toegevoegd worden dat de commissie de zelfstudie wat ‘mager’ vond in die zin dat zij vaak moest zoeken en vragen om de goede elementen die wel aanwezig zijn naar boven te halen in de gesprekken. Oordeel commissie Alles overwegende is de commissie van oordeel dat de bachelor- en mastopleidingen Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie CA/OS voldoen aan de criteria van basiskwaliteit. QANU / Culturele Antropologie 229 Bijlage 1.A. Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de Bacheloropleiding CA/OS aan de Universiteit Leiden Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma Oordeel Facet + Afbouw zonder problemen + + 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + 230 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur/omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel v v v v v v g v v v v v v v v v g v v v v v QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1.B. Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding CA/ OS aan de Universiteit Leiden Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma Oordeel Facet + Afbouw zonder problemen + + 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + QANU / Culturele Antropologie 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel v v v v v v v v g v v v v v v v g v v v v v 231 Bijlage 2.A. Doelstellingen en eindkwalificaties van de bacheloropleiding CA/OS in Leiden In de Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleiding zijn de volgende eindtermen opgenomen (als ‘Bijlage 1: Eindtermen’). De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie in Leiden beoogt studenten op te leiden tot: • • • antropoloog/ontwikkelingssocioloog, die in staat is de in de opleiding verworven theoretische kennis, wetenschappelijke inzichten en methodisch-technische vaardigheden, zelfstandig en op adequate wijze toe te passen in wetenschappelijk en ontwikkelingsgericht onderzoek; antropoloog/ontwikkelingssocioloog, die zowel in de eigen samenleving als daarbuiten een dienstverlenende en/of adviserende taak kan vervullen. Het gaat daarbij om particuliere organisaties en overheidinstellingen, die gericht zijn op niet-westerse samenlevingen, ontwikkelingsvraagstukken en de studie van culturele pluriformiteit in multiculturele samenlevingen; antropoloog/ontwikkelingssocioloog, die een kritische en reflectieve houding heeft zowel ten aanzien van het proces van wetenschappelijke kennisverweving als ten aanzien van de maatschappelijke en ethische gevolgen van het beroepsmatig handelen. Van deze algemene doelen zijn de volgende doelstellingen voor de opleiding afgeleid: 1. Studenten theoretische kennis en inzichten bijbrengen om aspecten van andere culturen en samenlevingen te begrijpen en te analyseren; 2. Studenten internationaal oriënteren op relevante ontwikkelingen in het vakgebied zowel in westerse als in niet-westerse samenlevingen; 3. Studenten kennis en vaardigheden bijbrengen om zelfstandig wetenschappelijk en toegepast onderzoek te verrichten; 4. Studenten empirische kennis van specifieke regio’s bijbrengen om in deze regio’s sociaal-wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen of derden te kunnen informeren of adviseren; 5. Studenten vaardigheden bijbrengen om culturen en maatschappelijke problemen zowel in niet-westerse samenlevingen als in de eigen samenleving te kunnen analyseren; 6. Studenten vaardigheden bijbrengen om in interculturele ontmoetingen adequaat te kunnen functioneren zowel in de eigen samenleving als in andere samenlevingen; 7. Studenten bewust maken van de uitgangspunten en maatschappelijke implicaties van diverse theoretische invalshoeken alsmede van hun werk op de respectievelijke terreinen; 8. Studenten kennis en vaardigheden bijbrengen van waaruit zij hun antropologische en sociologische expertise kunnen hanteren in diverse maatschappelijke functies. Ten aanzien van de attitudevorming van de studenten wordt gestreefd naar wetenschappelijke integriteit, en een kritische en reflectieve houding ook ten aanzien van eigen persoon of institutioneel functioneren. 232 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 2.B. Doelstellingen en eindkwalificaties van de masteropleiding CA/OS in Leiden In de Onderwijs- en Examenregeling van de masteropleiding zijn de hieronder weergegeven doelen (art. 2.1.) en eindtermen van de masteropleiding opgenomen. Met de opleiding wordt beoogd: 1. het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en gebruik van wetenschappelijke methoden op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie (eindtermen zijn in bijlage 1 opgenomen); 2. het ontwikkelen van academische vorming: • het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen, • het analyseren van complexe problemen, • het wetenschappelijk rapporteren, • het hanteren van vakwetenschappelijke competenties in wijsgerige en maatschappelijke context; 3. voorbereiding voor een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs; 4. voorbereiding voor een maatschappelijke loopbaan (eindtermen zijn in bijlage 1 opgenomen). Bijlage 1: Eindtermen van de masteropleiding In aansluiting op de eindtermen van de bacheloropleiding zijn de volgende doelstellingen van de masteropleiding vastgesteld: 1. De student algemene theoretische kennis van het vakgebied en kennis van de cultuur van een bepaald regio bij te brengen, zodat hij/zij in staat wordt gesteld om op een verantwoorde wijze de maatschappelijke problemen van de betreffende regio te kunnen analyseren en daarover wetenschappelijk te rapporteren en beleidsmatig te adviseren; 2. De student wetenschappelijke vaardigheden bij te brengen om zelfstandig fundamenteel en toegepast onderzoek te kunnen opzetten en uit te voeren; 3. De student kennis en instrumentarium aan te reiken om op de arbeidsmarkt en met name in maatschappelijke functies binnen en buiten de eigen samenleving inzetbaar te kunnen zijn. QANU / Culturele Antropologie 233 Bijlage 3.A. Jaar 1 BA (prop.) 2 BA 3 BA BA 234 Programma van de bacheloropleiding CA/OS te Leiden8 Type vakken BAMA opleiding ECTS Niveau Algemene theoretische vakken 30 Inleiding Culturele Antropologie 6 100 Cultuur en Verandering 6 200 Inleiding ontwikkelingssociologie 6 100 Ontwikkelingsproblematiek 6 200 Klassieke stromingen CA/OS 6 200 Verbreding / specialisaties 8 Inleiding Antropologie v/d regio’s 8 100 Onderzoeksvaardigheden 16 Inleiding Statistiek 6 200 Inleiding Methodologie 2 100 Methoden en Technieken 8 100 Verplichte schriftelijke werkstukken 6 Eerstejaarsscriptie (en tutorgroepen) op 6 100 grond van literatuuronderzoek Doelstellingen b1-2 b1-2,c1-3 b1-2 b2, d1-4 b1-2 b2 b3, c4-6 b3, c4-6 b3, c4, c6 c1-3,c5 Algemene theoretische vakken Stedelijke ontwikkeling Rurale ontwikkeling Religieuze processen Sociale organisatie en verwantschap Gender en sociale verandering Medische sociologie en antropologie 24 4 4 4 4 4 4 200 200 200 200 200 200 Verbreding / specialisaties 1 Thematisch keuzevak uit 7 1 Regionaal keuzevak uit 2 15 6 9 100 e3 100 e2 Onderzoeksvaardigheden Methoden en Technieken2 Analyse Maken van onderzoeksontwerp en veldwerk binnenland Verplichte schriftelijke werkstukken Verslag binnenlands leeronderzoek Algemene theoretische vakken Structurele antropologie Media, culture and history Antropologie van politiek Ontwikkelingssamenwerking Verbreding / specialisaties Bijvak1 thematisch of regionaal Bijvak2 thematisch of regionaal Eventueel een bijvak te vervangen door stage van 14 ECTS of taalstudie Onderzoeksvaardigheden Verplichte schriftelijke werkstukken BA scriptie op grond van onderzoek specialistische literatuur 15 9 6 200 e4, f2-3, f6 300 e4, f1-6 Totaal 180 6 6 24 6 6 6 6 28 14 14 14 8 8 e1-3 e1-3 e1-3 e1-3 e1-3 e1-3 300 f1-6, g1-4 300 300 300 300 e1, e3, f4 e1, e3, f4 e1, e3, f4 e2, e3, f4 300 e1-3, f1, f4-5 300 e1-3, f1, f4-5 300 e3, g2-4 - 400 e1-3, f1-2, f5-6, g1, 2, 4 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 3.B. Jaar MA Programma van de masteropleiding CA/OS te Leiden8 Type vakken BAMA opleiding Algemene theoretische vakken Culture and modernity Culture and development ECTS Niveau Doelstellingen 14 7 400 h1-3, 5, i4, j1-5 7 400 h1-3, 5, i4, j1-5 Verbreding / specialisaties Onderzoeksvaardigheden Research proposal: theory and methods Fieldwork 26 9 500 h1-5, i1-6, j1-5 17 500 h4, i3, j5 Verplichte schriftelijke werkstukken MA thesis op grond van (buitenlands) leeronderzoek 20 20 600 i3-6 Totaal 60 MA Bijlage 4. - - De onderwijsstaf van de opleidingen CA/OS Personeelsbezetting CA/OS (per -1-12-2004) Functie HGL UHD UD Postdoc Promovendi Totaal Aantal 3 4 7 1 9 24 M 2 3 5 0 2 12 V 1 1 2 1 7 12 fte 3 3.8 6 1 9 22.8 % fte gepromoveerd 100 100 80 (4.8 fte) 100 n.v.t. 90% (excl. Promovendi) De opleiding heeft in de zelfstudie de doelstellingen a1-i6 uitgewerkt, die in deze tabel zijn opgenomen. De niveaus (100-600) van de vakken zijn vastgelegd in een notitie die de commissie heeft ontvangen met betrekking tot Niveauvereisten / ‘Abstracte structuur’, niveau 1000 is inleiden, niveau 600 zeer gespecialiseerd. 8 QANU / Culturele Antropologie 235 236 QANU / Culturele Antropologie 5. De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen, de masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie en de masteropleiding Contemporary Asian Studies van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam Inleiding Bij vorige visitaties werd het programma van de opleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen van de Universiteit van Amsterdam als kwalitatief sterk aangemerkt, maar ook als tamelijk rommelig qua opzet. De commissie heeft geconstateerd dat op het laatste punt een duidelijke verbetering is opgetreden. Er wordt nog steeds gewerkt met een relatief ruim keuzeaanbod – wat door de studenten duidelijk gewaardeerd wordt – maar de invoering van oriëntatiemodulen in het tweede jaar maakt het de studenten makkelijker een weg te vinden in dit brede aanbod. Bovendien is het onderwijs en de begeleiding van studenten relatief intensief te noemen, ondanks de hoge studentenaantallen: veel schriftelijk werk (‘CAFs’ – korte studentenverslagen na ieder college), een eindgesprek over de doctoraal/ masterscriptie met een commissie van drie stafleden et cetera. In de bachelorfase is wel enige ruimte voor eigen onderzoek, maar de nadruk ligt toch op diepgang bij de studie van het hoofdvak. Daarentegen is de Antropologie-master vrijwel volledig geconcentreerd rond het leeronderzoek (voorbereiding, veldwerk, rapportage, scriptie). Daarnaast is slechts in beperkte mate ruimte voor algemene vakken. Dat is voor de eigen studenten geen bezwaar omdat die al in de bachelor een tamelijk diepgravende inleiding in de verschillende aspecten van het hoofdvak hebben gehad. Maar het kan een probleem vormen voor instromers van andere departementen waar in de bachelorfase meer ruimte is voor onderzoek en aspecten van het hoofdvak nog in de master aan de orde gesteld worden. Het is van belang om in de toekomst een duidelijke regeling te hebben voor instroom van studenten van zusteropleidingen in de master. De Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG) waarbinnen deze antropologieopleiding is opgenomen heeft een opvallend ingewikkelde organisatiestructuur. Stafleden zijn in dienst van de afdeling SoCa (Sociologie en Antropologie), die naast Antropologie ook Sociologie omvat, maar zijn voor hun onderwijs ondergebracht bij het Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap (AIM) en voor hun onderzoek bij het Amsterdams Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek (AISR), beide facultaire instituten; het AISR is weer onderdeel van de Amsterdamse School voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (ASSR). Daarnaast bestaat de positie van een opleidingsdirecteur die per definitie een antropoloog is. De commissie acht deze positie van groot belang omdat die vooral de autonomie van Antropologie als aparte discipline/opleiding garandeert. Ook voor de toekomst is het van groot belang dat de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van het programma bij een antropoloog berust. Een punt van zorg, waarvoor ook de vorige visitatiecommissie al waarschuwde, is de hoge studenten-stafratio. Die is ook bij deze opleiding verder gestegen, terwijl hier het aantal werkuren per onderwijsmodule toegekend aan het betreffende staflid steeds krapper berekend wordt. Opvallend is bovendien dat stafleden ingezet worden voor onderwijs in andere verbanden (ook buiten het AIM – bij voorbeeld bij de afdeling voor internationaal onderwijs, bij de onderzoeksschool en dergelijke). Daar is op zichzelf zeker geen bezwaar tegen, zeker niet omdat die externe inspanningen in principe gehonoreerd worden. Maar althans op de werkvloer bestaat er geen duidelijkheid over in hoeverre die inkomsten gebruikt worden om de druk op de staf voor onderwijs binnen de eigen opleiding te verlichten. In het algemeen blijkt de ingewikkelde bestuurlijke opbouw voor de staf ondoorzichtig. Een gevaar is dat deze ondoorzichtige QANU / Culturele Antropologie 237 structuur het enthousiasme van de staf – dat nu nog steeds duidelijk aanwezig is – zou kunnen schaden. Het aanbod van meerdere masters – naast de eigen ‘doorstroom’ master – geeft de studenten interessante keuzemogelijkheden. De masteropleiding Medical Anthropology combineert op interessante wijze onderwijs aan antropologen en medisch-geschoolde studenten. De omvang van de staf die beschikbaar is voor deze master lijkt erg beperkt. Enige uitbreiding is dringend gewenst. De master Contemporary Asian Studies biedt een interessant maar vrij algemeen programma over Azië-studies aan een breed scala van studenten. Ook voor deze master zou verlenging naar bijvoorbeeld een programma van anderhalf jaar dringend gewenst zijn, zodat de studenten tijd zouden krijgen voor een kwalitatief verantwoord onderzoek of studieverblijf in Azië binnen de kaders van het studieprogramma. Een punt dat bijzondere aandacht verdient voor de toekomst is de verhouding van deze nu nog eenjarige masteropleidingen tot de recent opgestarte tweejarige researchmaster voor social science. De vraag is in hoeverre hier de antropologische inbreng tot haar recht kan komen. Het feit dat het studieprogramma van deze qua studentenaantallen relatief omvangrijke opleiding nu goed gestructureerd is, terwijl de ruimte voor inhoudelijke interessante keuzes ook binnen het hoofdvak gehandhaafd is, geeft vertrouwen voor de toekomst van deze opleiding. Daarnaast is het dringend gewenst dat de onderwijsbelasting van de staf niet verder toeneemt ten koste van de eigen onderzoekstijd. De opleidingen Bacheloropleiding CA/SNWS Naam van de opleiding/ CROHO Culturele Antropologie en Sociologie der nummer Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS; CROHO 56614 Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Start opleidingen De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Vorige visitatie Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk 238 Bachelor WO 180 BA Bachelor of Arts Voltijd en deeltijd September 2003 Amsterdam; Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap, AIM Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele Antropologie, November 1998 31 december 2007 Nee QANU / Culturele Antropologie Masteropleiding CA/SNWS Naam van de opleiding/ CROHO Culturele Antropologie en Sociologie der nummer Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS; CROHO 66614 Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Start opleidingen De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Vorige visitatie Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk Master WO 60 MA Master of Arts Voltijd en deeltijd September 2003 Amsterdam; Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap, AIM Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele Antropologie, November 1998 31 december 2007 Nee Masteropleiding MAS Naam van de opleiding/ CROHO nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Start opleidingen De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Vorige visitatie Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk QANU / Culturele Antropologie Medische Antropologie en Sociologie MAS; CROHO 60198 Master WO 60 MA Master of Arts Voltijd en deeltijd September 2003 Amsterdam; Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap, AIM Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele Antropologie, November 1998 31 december 2007 Nee 239 Masteropleiding CAS Naam van de opleiding/ CROHO nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Start opleidingen De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Vorige visitatie Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk 5.1. Contemporary Asian Studies CAS ; CROHO 60211 Master WO 60 MSc Master of Science Voltijd en deeltijd September 2003 Amsterdam; Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap, AIM, i.s.m. ISHSS1 Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele Antropologie, November 1998 31 december 2007 Nee Structuur en organisatie de faculteit Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de Visitatiecommissie Culturele Antropologie van de QANU over de vier door de Universiteit van Amsterdam ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS, de masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der NietWesterse Samenlevingen CA/SNWS, de masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS, en de masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS (inclusief de deeltijdvarianten). Het vormt de neerslag van het visitatiebezoek van de commissie op 4 en 5 april 2006. De opleidingen zijn in vier zelfstudies, d.d. februari 2005, door de Universiteit van Amsterdam beschreven op alle 21 facetten van de zes kwaliteitsonderwerpen zoals voorgeschreven door de NVAO. Vanwege het moment van visitatie, ruim een jaar later, heeft de commissie aanvullend recentere informatie gevraagd en aangereikt gekregen voor rendementcijfers, scripties, staf-studentratio’s en personele plannen. Organisatorische plaats van de opleidingen De beoordeelde opleidingen zijn onderdeel van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen (FMG) van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De UvA is een algemene universiteit met een brede disciplinaire basis die interdisciplinaire samenwerking in onderwijs en onderzoek stimuleert en bij wil dragen aan de oplossing van multidisciplinaire vraagstukken. De in 1998 opgerichte faculteit FMG is met circa 7.000 studenten en 800 personeelsleden de grootste faculteit van de UvA en ook de grootste voor de sociale wetenschappen in Nederland. Binnen de FMG is het onderzoek en onderwijs georganiseerd in aparte instituten en is het personeel ondergebracht in (disciplinaire) afdelingen. Afdelingsvoorzitters zijn verantwoordeDe ISHSS, International School for the Humanities and Social Sciences, is sinds 2005-2006 onderdeel van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen FMG. 1 240 QANU / Culturele Antropologie lijk voor personeelsbeleid/management en disciplineontwikkeling, terwijl de directeuren van de instituten verantwoordelijk zijn voor respectievelijk onderzoek en onderwijs. De voorzitters en directeuren zijn verantwoording verschuldigd aan de decaan van de faculteit. De instituten beheren de budgetten, terwijl de afdelingen verantwoordelijk zijn voor de inzet van het wetenschappelijk personeel. Afstemming hierover vindt plaats tussen de afdelingsvoorzitters en de instituutsdirecteuren, in de zogenaamde ‘Driehoek’. De antropologie staf is ondergebracht bij de (dubbel)afdeling Sociologie en Antropologie, samen met de sociologen (afd. SoCa). De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie/Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen (CA/SNWS), de master Contemporary Asian Studies (CAS) en de master Medische Antropologie en Sociologie (MAS) maken deel uit van het Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschappen. Dit AIM herbergt verder nog de bacheloropleidingen Politicologie en Sociologie, de masteropleiding Science and Technology Studies en een tweejarige researchmaster Social Sciences.2 Net als voor de andere opleidingen fungeert er een opleidingsdirecteur Antropologie die deze opleiding coördineert. De beoordeelde opleidingen zijn dus nadrukkelijk onderdeel van een groter geheel binnen zowel de faculteit als de Universiteit van Amsterdam als in de afdeling SoCA. De commissie ziet de combinatie van Antropologie in een afdeling met Sociologie, samen met de organisatie van onderwijs in het AIM als een bijzonder punt van de opleidingen Antropologie in Nederland. Haar aanvankelijke bezorgdheid over de positie van Antropologie als zelfstandige discipline in deze constructie is weggenomen, gelet op het streven naar eenduidiger aansturing van docenten via de leerstoelgroepen. Wel acht zij de positie van de opleidingsdirecteur van groot belang om de autonomie van de opleiding te bewaken. Bovendien constateert zij dat de ingewikkelde structuur een enigszins vervreemdende werking dreigt te hebben op stafleden die soms moeilijk hun weg erin kunnen vinden. 5.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken Verificatiepunten: De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten. De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld. In september 2003 is de opleiding antropologie aan de UvA overgegaan van een ongedeelde vierjarige opleiding naar een driejarig bachelorprogramma (Ba) en een eenjarig masterprogramma (Ma). Ouderejaars studenten kregen in juni 2003 de keuze over te stappen naar de bachelor-masterstructuur of de ongedeelde opleiding af te ronden. Door invoering van oriëntatiemodulen in het tweede jaar en specialisatiemogelijkheden in het derde jaar, vooruitlopend op invoering van de bachelor-masterstructuur, is een vloeiende overgang mogelijk gemaakt. Per september 2004 waren 176 studenten actief in de ongedeelde opleiding, 24 in de propedeuse en 152 in de doctoraalfase, in 2005 waren dat er nog 103. Van de ongedeelde opleiding zwaaien veel doctoraal studenten om naar de bachelor: 185 in 2003, 211 in 2004, tot 223 in 2005, of de master: 6 in 2003, 22 in 2004 en 19 in 2005, zo blijkt de commissie uit gegevens 2 De organisatie en regelingen van het IM zijn opgenomen in een gedetailleerd Handboek AIM. QANU / Culturele Antropologie 241 van de opleidingsdirectie. De eindtermen van het doctoraalprogramma CA/SNWS van de UvA staan gelijk aan de eindtermen van de masteropleiding CA/SNWS. De studenten oude stijl volgen in grote lijnen de modulen die de bachelorstudenten in hun studie doen, plus de modulen die de masterstudenten doen. De doctoraal studenten schrijven geen bachelorscriptie, en volgen in overleg met de studieadviseur een individueel afgestemd studieschema. Voor het verkorte doctoraalprogramma oude stijl (in afbouw) dat studenten met een HBO-dipoma kunnen volgen is een apart studieschema opgenomen in de studiegids. Studenten die de ongedeelde opleiding willen afronden hebben hiervoor tot 31 augustus 2008 de gelegenheid. De doctoraalopleiding is dan per einde augustus 2008 afgebouwd. De commissie constateert dat de vroegtijdige programmatische veranderingen samen met de overgangsregeling efficiënt en toereikend de afbouw realiseren voor de studenten. Naar het oordeel van de commissie verloopt de afbouw voldoende. Oordeel: De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is. 5.3. Het beoordelingskader In de tekst wordt voor de opleidingen een korte naam als volgt gebruikt: Bachelor: bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie van Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS (CROHO 56614) Master CA/SNWS: masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie van Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS (CROHO 66614) Master MAS: masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS (CROHO 60198) Master CAS: masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS (CROHO 60211) 3 5.3.1 Doelstellingen van de opleidingen aan de UvA F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bachelor De bacheloropleiding CA/SNWS is een brede disciplinaire opleiding met aandacht voor een multidisciplinaire benadering van vraagstukken. De combinatie van Culturele Antropologie en Niet-Westerse Sociologie is een belangrijk kenmerk van de opleiding. De commissie heeft kennisgenomen van de doelstellingen van de bacheloropleiding: Voor deze rapportage zijn passages uit de zelfstudie in de Engelstalige tekst weergegeven waar dit voor het juiste begrip beter lijkt. De overige informatie is vertaald of samengevat in het Nederlands. 3 242 QANU / Culturele Antropologie “De centrale doelstellingen van de opleiding zijn: 1) het verwerven van kennis van belangrijke samenlevingsvormen; 2) het verwerven van inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische stromingen, zoals die in het bijzonder in de CA/SNWS zijn ontwikkeld; 3) het ontwikkelen van een analytisch en kritisch vermogen in de student om de grote diversiteit van menselijke samenlevingsverbanden en culturen te bestuderen in hun specifieke eigen termen; en 4) de student moet in staat zijn relevante bronnen van informatie te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen, en de dusdanig verworven kennis op heldere wijze te expliciteren en zowel schriftelijk als mondeling aan derden te presenteren.” De zelfstudie biedt een gedetailleerde weergave in een rapportbijlage ‘Doelstellingen en eindkwalificaties’ ( zie bijlage 2). Het is de commissie duidelijk dat tijdens de eerste anderhalf jaar van de opleiding de nadruk ligt op het verwerven van kennis en inzicht (doelstellingen 1 en 2) en een begin gemaakt wordt met aanleren van het analytisch en kritisch vermogen (doelstelling 3). Vanaf het tweede deel van het tweede jaar komt de nadruk te liggen op het zelfstandig vinden, verwerken en kritisch beoordelen van informatie en het presenteren van verworven kennis en inzicht (doelstelling 4). In deze periode vindt tevens thematische en regionale verdieping plaats. Vergeleken met andere Europese opleidingen behalen de studenten een hoog niveau op het gebied van theorie en methodiek, stelt de zelfstudie. De commissie constateert dat de internationale aansluiting in de opleiding gegarandeerd is via meerdere Engelstalige themamodulen in samenwerking met de International School of Humanities and Social Sciences (ISHSS), die sinds 2005 onderdeel is van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen. Voorts door regelmatig contact van de opleidingsdirecteur met collega’s in het teaching network van de European Association of Social Anthropologists, en doordat stafleden als external examiner en als gastdocent optreden bij antropologieopleidingen aan buitenlandse universiteiten. De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft gegeven. Zij heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd (zie Algemeen Deel, hoofdstuk 2) en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die daarin aan een bacheloropleiding gesteld worden. Alles overziend is de commissie van oordeel dat de doelstellingen en eindkwalificaties van het bachelorprogramma adequaat zijn voor het domein van de Culturele Antropologie en Sociologie Niet-Westerse Samenlevingen. De commissie acht de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’. Master CA/SNWS De masteropleiding CA/SNWS biedt studenten de mogelijkheid een eigen onderzoeksproject op te zetten waarbij inzichten uit de Culturele Antropologie gecombineerd kunnen worden met inzichten uit de Niet-Westerse Sociologie. Deze invalshoek, waarin culturele en sociologische inzichten gecombineerd worden, vormt volgens de zelfstudie een van de sterke kanten van deze masteropleiding aan de UvA. De commissie heeft kennisgenomen van de doelstellingen van de opleiding: QANU / Culturele Antropologie 243 “De centrale doelstellingen van de opleiding zijn: 1) het opzetten van onderzoek, waarbij de visie van de participanten een centrale plaats inneemt; 2) het zelfstandig uitvoeren van onderzoek; 3) het verwerven van kennis van ten minste één specifiek samenlevingsverband en van één thematisch specialisme binnen de culturele antropologie en niet-westerse sociologie; 4) het verwerken en verslag doen van onderzoek waarbij empirische kennis, die voor een belangrijk deel gebaseerd is op het emic point of view, wordt geabstraheerd tot meer theoretische inzichten in samenleving en cultuur”. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn meer gedetailleerd uitgewerkt in een bijlage bij de zelfstudie (zie bijlage 2B). De commissie constateert dat de opleiding, net als in internationaal verband, met name de vaardigheid om zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingen en culturen eigen te maken en deze kennis te kunnen abstraheren tot meer theoretische inzichten in samenleving en cultuur beschouwd als fundamentele kwalificaties voor een antropologische master. Tijdens het eerste deel van de opleiding ligt het accent op methodologische en praktische voorbereiding van een zelfstandig onderzoek (doelstelling 1) en het verwerven van kennis en inzicht (doelstelling 3), via het seminar ‘actuele debatten’ en een ‘leeronderzoekseminar’. In deze fase wordt ook het kiezen van een regionale en thematische keuze voor het onderzoek voorbereid in overleg met de individuele begeleider. Tijdens het tweede half jaar van de opleiding ligt de nadruk op het zelfstandig kunnen uitvoeren van antropologisch onderzoek (doelstelling 2) en het verwerken en verslag doen van de empirische bevindingen en deze relateren aan meer theoretische inzichten (doelstelling 4). Tijdens veldwerk (leeronderzoek) voert de student zelfstandig een onderzoek uit in overleg met een individuele begeleider. Deze fase wordt afgerond met een verslag waarin het verloop van het onderzoek wordt besproken. In de laatste fase van de opleiding wordt de masterscriptie geschreven, waarin de student moet laten zien in staat te zijn de resultaten van eigen onderzoek op een heldere wijze te presenteren. De opleiding wil een verplicht scriptieseminar invoeren waarin de studenten stapsgewijs en groepsgewijs begeleid worden bij het schrijven van de masterscriptie. Dit seminar heeft behalve de functie van een forum waar over onderzoek wordt gediscussieerd en resultaten worden gepresenteerd ook als functie het handhaven van de deadlines. De commissie is van oordeel dat de master CA/SNWS als ‘doorstroom’ master voor de ‘eigen’ studenten van de bachelor aan de UvA een zinvol programma is. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd (zie Algemeen deel, hoofdstuk2) en constateert dat de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die zij daarin aan een masteropleiding stelt. Alles overziend is de commissie van mening dat de masteropleiding CA/SNWS voldoende is op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’. Master MAS De commissie heeft kennisgenomen van de bijzondere herkomst en positie van deze opleiding binnen de UvA en in het domein van de Antropologie. De interdisciplinaire masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS bestaat vanaf het studiejaar 2003-2004, en is voortgekomen uit drie sociale wetenschappen: Culturele Antropologie, Sociologie en Wetenschap244 QANU / Culturele Antropologie dynamica. Ze is geïnitieerd door de toenmalige sectie Medische Antropologie die al eerder een internationaal succesvolle postdoctorale master Medical Antropology had opgezet. De voor het bachelor-masterstelsel ontwikkelde thematische masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie biedt studenten de mogelijkheid zich te specialiseren in een sociaal-wetenschappelijke benadering van problemen op het vlak van gezondheid, ziekte en gezondheidszorg. De MAS leidt studenten op tot sociale wetenschappers die in staat zijn gedegen onderzoek te doen naar problemen op het snijvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur. Studenten leren zelfstandig onderzoek te doen en leren zich de leef- en denkwereld van verschillende samenlevingsverbanden en culturen eigen te maken, met betrekking tot gezondheid en ziekte. Afgestudeerden in MAS zijn zowel in staat een bijdrage te leveren aan theorievorming op dit gebied als aan beleidsvorming en praktische toepassing van wetenschappelijke kennis in multidisciplinaire werkverbanden in de gezondheidszorg, in overheidsorganisaties, hulporganisaties, medefinancieringsorganisaties, in Nederland en in andere delen van de wereld. De commissie heeft kennisgenomen van de eindkwalificaties waaraan studenten bij voltooiing van de opleiding moeten beschikken (zie ook bijlage 2C): • • • • • beschikken over grondige theoretische en empirische kennis op het vakgebied van de MAS; in staat zijn empirische kennis over dit gebied te abstraheren tot meer theoretische inzichten in gezondheid, maatschappij en cultuur; in staat zijn zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingsverbanden en culturen eigen te maken en deze te analyseren in hun specifieke eigen termen, in het bijzonder het denken en handelen met betrekking tot ziekte en gezondheid; beschikken over kennis van methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; in staat zijn om zelfstandig kwalitatief onderzoek op dit gebied op te zetten, uit te voeren en over de bevindingen mondeling en schriftelijk verslag te doen. De commissie ziet dat de internationale contacten van de leerstoelgroep Medische Antropologie en Sociologie ertoe bijdragen dat studenten betrokken worden bij relevante methodologische en theoretische ontwikkelingen op het vakgebied. De commissie is van oordeel dat deze master een interessante opzet heeft – uniek voor Nederland en een aanwinst voor het desbetreffende vakgebied, al is het geen pure Antropologie. De opleiding richt zich op verschillende doelgroepen qua instroom (met name Medisch geschoolden en Antropologiebachelors) wat een bron van zorg is. Maar de commissie heeft het beeld dat problemen worden onderkend en de nodige maatregelen worden getroffen zodat er alleszins vertrouwen is dat deze opleiding zich sterker zal ontwikkelen. De internationale inbedding is een goed punt in de opleiding. De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’. Master CAS De commissie heeft kennisgenomen van de volgende aanduidingen van deze Engelstalige master: “Contemporary Asian Studies is a one-year full-time master programme aimed at motivated foreign and Dutch students with an undergraduate degree in social sciences, humanities, or economics, including relevant subject in the field of Asian studies. A growing number of companies, government agencies, NGO’s, media and international organisations have branches or maintain offices in Asia or maintain close co-operation with Asian countries. Therefore QANU / Culturele Antropologie 245 they need people in executive positions with well-grounded and up-to-date knowledge of Asian societies. The programme CAS seeks to contribute to the education of such professionals, providing them with grounded interdisciplinary knowledge of the continent as well as the skill to use this knowledge in comparative analyses of broad themes of current interest. Students graduate as Master of Science in Contemporary Asian Studies, and are eligible to be selected for the second year of the Research Master in Social Sciences and for the PhD programme of the Amsterdam School of Social Science Research.” Voorts heeft de commissie kennisgenomen van de eindkwalificaties die de opleiding CAS stelt (zie ook bijlage 2D): “Specific to the subject matter, students who have completed CAS: 1 2 3 4 5 6 7 have knowledge and insight into historical, political, economic, social and cultural developments in modern Asia; have practical knowledge of the Asian Region; have basic knowledge of the Asian language; are able to connect regional and local developments in Asia; are able independently to take part in academic and societal debates around political and socially relevant issues, concerning developments in Asia; have acquired knowledge and insights, which find practical application in relation to government and service sectors; are aware of the social and academic importance of studying Asian societies from a comparative perspective, resulting in a critical attitude towards Eurocentric/ethnocentric approaches and ideologically constructed representations.” En: “At the academic level, students who have completed CAS: 8 9 10 11 12 13 have insight into social-science theory and into different research perspectives through which developments in Asia have been studied and can be understood; are able to find relevant sources of information, and can critically assess and analyse these sources; have learned to express themselves at an academic level both orally and in writing; are able to conceptualise empirical knowledge to gain more theoretical insights into society and culture; are able to undertake comparative analyses in line with broad thematic and disciplinary perspectives; have independent research skills.” (NB.: deze staat niet in het OER; bijlage 2D). De commissie constateert dat de eindkwalificaties erop gericht zijn studenten voor te bereiden op een internationale loopbaan: “Specific to the subject matter (exit qualifications 1-7) a broad interdisciplinary and comparative approach is taught by Asia Scholars from several universities and research institutes in the Netherlands. The courses stress the importance of looking at interdependence and interrelationships both within the vast Asian region and between Asian societies and other parts of the world, especially Europe. Three courses in the first semester provide students with the foundation for this approach. The programme covers al main regions of Asia. Trans-national processes and global trends form the basis from which more specific Asian contexts are studied. Therefore students follow courses that focus on general 246 QANU / Culturele Antropologie developments of Asia (exit qualifications 1, 5, 6, 7, 8) as well as courses highlighting specific regions and themes (exit qualifications 2-4). “ De commissie is het eens met de opleiding dat de master CAS een unieke opleiding is zowel in Nederland als in Europa, aangezien geen andere universiteit in Europa een programma aanbiedt dat zich richt op interdisciplinair vergelijkend onderzoek van hedendaags Azië. Het programma trekt studenten van zeer verschillende disciplines: antropologie, sociologie, politicologie, communicatiewetenschap, geografie, geschiedenis, rechten, economie en taal en cultuur van Azië. Daaronder bevinden zich veel buitenlandse studenten, onder meer uit Azië. De commissie vindt dat de master Contemporary Asian Studies een bijzondere plaats inneemt qua vorm en inhoud, niet alleen in Nederland, maar zelfs in Europa. De commissie complimenteert de UvA dat een dergelijke opleiding binnen de UvA bestaat en de faculteit FMG dat zij deze opleiding herbergt en ondersteunt. Echter, juist met deze master ziet de commissie zich geconfronteerd met het probleem dat deze visitatiecommissie Antropologie met de master CAS een opleiding te boordelen krijgt die geen opleiding Antropologie van Azië wil zijn en dat – qua curriculum – ook niet is. De studenten hebben een zeer diverse disciplinaire achtergrond, maar voornamelijk geen antropologische. De docenten hebben daarentegen in meerderheid wel een achtergrond in Antropologie. De commissie oordeelt hier naar vermogen. Met name voor deze opleiding geldt dat er nog veel denkwerk verricht moet worden om de juiste formule te vinden. De commissie heeft vragen gesteld bij het feit dat het nu – theoretisch – mogelijk is dat iemand deze master afrondt zonder in Azië te zijn geweest, en dat voor een substantiële scriptie-eis (zo’n 40-60 pagina’s) slechts 10 studiepunten (ECTS) worden toegekend. De commissie ziet de CAS als een – unieke – opleiding die nog volop in ontwikkeling is, mede gezien de nog geringe instroom van studenten. De commissie begrijpt dat binnen het eenjarig kader, de opleiding alleen te realiseren is dankzij een stringent toelatingsbeleid. Studenten die niet aan de vereiste kwalificaties voldoen, krijgen de mogelijkheid tot een voortraject geboden (tot 60 ECTS een zogenaamd Schakeltraject). De commissie waardeert samenwerking met de International School for Humanities and Social Sciences als positief voor de toekomst van de opleiding. Alles overziend acht de commissie acht de masteropleiding CAS voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Bachelor De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de opleiding de Dublin-descriptoren vertaalt naar doelstellingen en eindkwalificaties met betrekking tot het domein CA/SNWS. QANU / Culturele Antropologie 247 1) Kennis en inzicht: • kennis van belangrijke samenlevingsverbanden; • begrijpen van de diversiteit van menselijke samenlevingsvormen en culturen (in hun eigen termen); • kennis van een specifieke regio (etnografisch en sociaal-historisch); • kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische stromingen, zoals ontwikkeld in CA/SNWS. • kennis van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; • kennis van de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk. 2) Toepassen kennis en inzicht: • begrijpen en analyseren van vraagstukken op het terrein van samenleving en cultuur; • toepassen van kennis en inzichten in menselijke samenlevingsverbanden en culturen op concrete situaties; • toepassen van de inhoud van vakliteratuur op de eigen werksituatie van de afgestudeerde; • formuleren van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksvragen en opdrachten. 3) Oordeelsvorming: • eigen maken en kritisch beoordelen van de inhoud van de vakliteratuur; • evalueren van de resultaten van onderzoek; • beoordelen van de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk. 4) Communicatie: • presenteren van bevindingen, zowel schriftelijk als mondeling; • de vaardigheid een bespreking over een onderwerp op het vakgebied te leiden. 5) Leervaardigheden: • zelfstandig volgen van de ontwikkelingen binnen het vakgebied van de Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen in hoofdlijnen; • vinden, verwerken en kritisch beoordelen van relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen; • verantwoorden van geraadpleegde bronnen op systematische en wetenschappelijke wijze (hanteren van index, opstellen van literatuurlijst, citeren); • de vaardigheid een bespreking over een onderwerp op het vakgebied te leiden. De commissie is van oordeel dat de Dublin-indicatoren adequaat vertaald zijn in doelstellingen en eindkwalificaties voor het vereiste niveau in domein van de Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen. De commissie acht de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Niveau van de opleiding’. Master CA/SNWS De commissie constateert dat de opleiding voor het niveau van de masteropleiding CA/SNWS aansluit bij de internationale normen, zoals beschreven in de Dublin-indicatoren voor een masteropleiding, en daaraan de volgende vertaling geeft: 248 QANU / Culturele Antropologie 1) Kennis en inzicht: • grondige theoretische, etnografische en sociaal-historische kennis van ten minste één specifiek samenlevingsverband; • etnografische en sociaal-historische kennis van één specifieke regio; • grondige theoretische kennis van ten minste één thematisch specialisme binnen de antropologie; • grondige kennis van de voor antropologisch onderzoek relevante methoden en technieken; • grondig inzicht in de methodologische en ethische aspecten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. 2) Toepassen kennis en inzicht: • toepassen van de verworven kennis en inzichten in concrete situaties; • analyseren van theoretische en praktische problemen binnen het studieveld van de Antropologie; • formuleren van onderzoekbare vragen; • opzetten en uitvoeren van zelfstandig onderzoek; • zich in de praktijk eigen maken en analyseren van de leef- en denkwereld van andere samenlevingsverbanden en culturen in hun specifiek eigen termen; • toepassen van methoden en technieken op ethisch verantwoorde wijze; • abstraheren van empirische kennis tot meer theoretische inzichten in samenleving en cultuur. 3) Oordeelsvorming: • kritisch beoordelen van bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen. 4) Communicatie: • mondeling en schriftelijk verslag doen van onderzoeksbevindingen. 5) Leervaardigheden: • opzetten en zelfstandig uitvoeren van onderzoek; • vinden, verwerken van relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen; • basiskennis van ICT en een goede kennis van het academisch Engels; • de vaardigheid om zowel zelfstandig als in groepsverband te werken. De commissie is van oordeel dat de Dublin-descriptoren naar doelstellingen en eindkwalificaties voor een masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen adequaat vertaald zijn voor het vereiste niveau. De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Niveau van de opleiding’. Master MAS De commissie constateert dat de opleiding op de volgende wijze aansluit bij criteria zoals vastgelegd in de Dublin-descriptoren: QANU / Culturele Antropologie 249 1) Kennis en inzicht Het programma gaat uit van kennis en inzicht op het niveau van uiteenlopende bachelors. In het begin van de opleiding krijgen studenten met een niet-sociaal-wetenschappelijke achtergrond een intensieve inleiding op dit gebied, in het bijzonder op dat van de medische sociologie, antropologie en wetenschapsdynamica. Daarop volgend vindt verdieping plaats in de module Theorie en Toepassing op theoretische gebied, in de module Regionale Perspectieven op empirische gebied, en in de module M&T op methodologisch gebied. In werkgroepen komt het multidisciplinaire karakter van de opleiding goed tot z’n recht. 2) Toepassen van kennis en inzicht Het vermogen om kennis en vaardigheden te integreren wordt in het eerste semester ontwikkeld en in het tweede semester toegepast. In het eerste blok worden studenten getraind in sociaal-wetenschappelijke basisvaardigheden als kritisch lezen, analyseren en helder schrijven. In het tweede blok leren zij deze vaardigheden verder toe te passen en oefenen zij zich op methodologisch gebied. In het tweede semester demonstreren studenten dat ze in staat zijn het geleerde zelfstandig toe te passen bij het formuleren en onderzoeken van een vraagstelling via het veldonderzoek. Daar worden studenten tevens geconfronteerd met voor hen onbekende samenlevingsvormen en gezondheidssituaties, waarin zij zich als onderzoeker een plaats moeten zien te verwerven. Bij het formuleren van een probleemen vraagstelling zullen zij in staat moeten zijn rekening te houden met de belangen van de mensen waarmee en waarover zij onderzoek doen, wat tevens aandacht binnen de opleiding voor ethische aspecten van onderzoek impliceert. 3) Oordeelsvorming Vooral tijdens het veldwerk zullen studenten regelmatig voor dilemma’s komen te staan, waarbij zij keuzes moeten maken op basis van gebrekkige informatie. Het leeronderzoek vergt ook dat studenten hun eigen rol als onderzoeker leren afbakenen, daarop reflecteren, en zich rekenschap van hun verantwoordelijkheid in het veld. 4) Communicatie In het veldwerkverslag en de daarop gebaseerde scriptie wordt van studenten verwacht dat ze van hun onderzoeksresultaten op toegankelijke en leesbare wijze verslag doen en hun resultaten kunnen presenteren in een wetenschappelijke omgeving en kunnen bijdragen aan feedback bijeenkomsten en evaluatieverslagen van de instellingen in het kader waarvan zij onderzoek hebben gedaan. 5) Leervaardigheden De opleiding is zodanig gestructureerd dat studenten steeds meer zelfstandig gaan werken. In het begin krijgen zij opdrachten waarin ze worden getraind in het zelfstandig en reflexief omgaan met teksten: kritisch lezen, vergelijken van theoretische benaderingswijzen en toepassen van algemene theoretische noties op actuele kwesties en relevant empirisch materiaal. Tijdens het veldwerk en het schrijven daarover worden ze geacht deze vaardigheden zelfstandig te kunnen hanteren en autonoom te kunnen optreden in het onderzoeksveld. De commissie constateert dat de opleiding qua niveau tevens een instroomopleiding is voor de Engelstalige postacademische master Medical Antropology (AMMA), en zo studenten het niveau biedt om zich buiten Nederland verder te bekwamen of in internationale verbanden op het terrein van de gezondheidszorg te functioneren. De opleiding is de enige in Nederland op dit terrein, naast masters medische antropologie elders in Europa, zoals de Brunel University en de Universiteit van Kopenhagen. Het niveau van de opleiding zoals beschreven is naar het oordeel van de commissie voldoende en helder gerelateerd aan de Dublin-descriptoren. 250 QANU / Culturele Antropologie Alles overziend beoordeelt de commissie de masteropleiding MAS als voldoende op het facet ‘Niveau van de opleiding’. Master CAS De commissie constateert dat de masteropleiding Contemporary Asian Studies haar studenten vaardigheden en inzichten aanbiedt op het gebied van Azië-studies op het niveau van een masteropleiding van international academisch niveau. De opleiding heeft de eindkwalificaties voor de master gerelateerd aan de Dublin-indicatoren (de eindkwalificaties zijn weergegeven bij Facet 1, zie boven), zoals in de tabel hieronder. Dublin indictors 1. Knowledge and insight 2. Applying knowledge and insight 3. Critical capacity 4. Communication skills 5. Learning skills Eindkwalificaties CAS (zie lijst bij F1) 1, 2, 3, 4, 8 and 9 5, 6, 9, 11, 12 and 13 5, 6, 7 and 9 10 9, 11 and 13 De commissie is van oordeel dat de exit level qualifications een adequate vertaling zijn van de Dublin-descriptoren op het specifieke domein van Azië-studies, voor zover de commissie hierover – vanuit haar oriëntatie op antropologie – kan oordelen. De commissie acht – alles overziend – de masteropleiding CAS voldoende op het facet ‘Niveau van de opleiding’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. Bachelor De commissie heeft kennisgenomen van het programma van de bacheloropleiding. In de zelfstudie is aangegeven dat de bacheloropleiding een fundament legt voor wetenschappelijk onderzoek waarop de student in de masteropleiding kan verder bouwen. In de bachelor verwerft de student antropologische kennis, de belangrijkste onderzoeksvaardigheden en een eerste specialisatie op thematisch en regionaal gebied. De bachelor bereidt voor op de master QANU / Culturele Antropologie 251 CA/SNWS die door de afdeling wordt verzorgd en die studenten via een leeronderzoek opleidt tot academici die zelfstandig onderzoek kunnen doen. De bachelor biedt ook toegang tot masteropleidingen CA/SNWS van zusteruniversiteiten in Nederland. Daarnaast biedt de bacheloropleiding via regio-, thema- en keuzemodulen de mogelijkheid zich voor te bereiden op de specialistische masteropleidingen Medische Antropologie en Sociologie, de master Contemporary Asian Studies, of masteropleidingen in aanpalende gebieden zoals sociologie en politicologie via een minorvariant. De commissie is het eens met de opleiding dat de arbeidsmarkt voor antropologen divers is en niet gemakkelijk te definiëren. Gezien de recente invoering van de bacheloropleiding is nog weinig te zeggen over beroepsmogelijkheden van afgestudeerde bachelors. Het overgrote deel van de afgestudeerden met een bachelordiploma [afkomstig uit de ongedeelde opleiding, red.] is doorgestroomd naar een masteropleiding. De afgestudeerde bachelor heeft vaardigheden om als beleidsmedewerker, voorlichter, tekstschrijver of journalist te werken in een wereld waarin de verschillende bevolkingsgroepen in toenemende mate samenleven. De commissie vindt het positief dat de faculteit (FMG) een plan voor postacademisch onderwijs ontwikkelt waarin wordt voorzien in bij- of nascholing die bachelors voor bepaalde functies nodig hebben. De opleiding heeft door haar breedte en mogelijkheden tot het kiezen van meerdere verantwoorde specialisatiepaden een eigen plaats in het veld van Antropologie in Nederland. De bachelor sluit goed aan op de eigen vervolgmaster CA/SNWS, en biedt toegang tot andere masteropleidingen, mede door de mogelijke specialisatiepaden. Van een gerichtheid op de arbeidsmarkt blijkt naar het oordeel van de commissie nog te weinig (wat door alumni bevestigd wordt), maar de commissie heeft vertrouwen in de aangekondigde maatregelen door faculteitsleiding en opleidingsmanagement om dit aspect een meer structurele plaats te geven in het curriculum. Alles overziend is de commissie van mening dat de bacheloropleiding CA/SNWS adequaat is op het facet ‘Oriëntatie van de opleiding’. Master CA/SNWS De commissie constateert dat de master CA/SNWS studenten wil opleiden tot academici die in staat zijn een probleem in onderzoekbare vragen te formuleren, het onderzoek uit te voeren, het materiaal te analyseren en hierover te rapporteren. Zij beoogt afgestudeerde antropologen op te leiden tot zelfstandige academici met een hoge mate van flexibiliteit en praktisch inzicht, die allerlei problemen zelfstandig kunnen uitzoeken en daar verslag van doen, die de kennis in huis hebben om mensen in verschillende culturele contexten te begrijpen en die de vaardigheid hebben om oplossingen te bedenken voor complexe interculturele vraagstukken. De commissie onderschrijft het punt dat antropologen zich onderscheiden van andere sociale wetenschappers door hun bekwaamheid om informatie uit verschillende soorten bronnen en niveaus, verkregen uit via verschillende methodes van onderzoek, tot een samenhangend en verantwoord verslag te maken, voor onderwerpen die de multiculturele samenleving aangaan, of waarbij mensen of samenlevingen elders op de wereld centraal staan. Masters in de Antropologie hebben de vaardigheden in huis om werkzaam te zijn als beleidsmedewerker, voorlichter, tekstschrijver, of journalist, in een wereld waarin de verschillende bevolkingsgroepen in toenemende mate met 252 QANU / Culturele Antropologie elkaar in contact komen. Er zijn mogelijkheden bij onder andere de overheid, sociale diensten, personeelsdiensten. De master CA/SNWS bereidt ook voor op een vervolgtraject als wetenschappelijk onderzoeker, bestaande uit een promotieonderzoek en eventueel postdoconderzoek. De commissie is van mening dat de oriëntatie van de masteropleiding CA/SNWS goed aansluit op de eigen gelijknamige bacheloropleiding, en op een traject als wetenschappelijk onderzoeker. Wat betreft de arbeidsmarkt is naar het oordeel van de commissie extra aandacht nodig. Nodige maatregelen om die aandacht structureel op te nemen in het curriculum, zijn toegezegd door faculteit- en opleidingsmanagement. Alles overziend is de commissie van mening dat de masteropleiding CA/SNWS voldoende is op het facet ‘Oriëntatie van de opleiding’. Master MAS De commissie heeft kennisgenomen van de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding – zoals hieronder puntsgewijs weergegeven: • • • • • • Studenten ontwikkelen het eerste semester een sociaal-wetenschappelijke kijk op de werkelijkheid, en leren tegelijkertijd een wetenschapsdynamisch perspectief te hanteren ten aanzien van de productie en het gebruik van wetenschappelijke kennis. Zij leren verschillen van wetenschappelijk inzicht en perspectief te onderkennen en te gebruiken bij het stellen van kritische vragen omtrent de meerwaarde van medische praktijken. Studenten leren brede maatschappelijke ontwikkelingen zoals globalisering te bestuderen aan de hand van lokale samenlevingsverbanden. Zij krijgen inzicht in zorg voor de gezondheid op internationaal niveau en leren deze kennis te relateren aan ziekte- en gezondheidspatronen op lokaal niveau. Wetenschappelijk redeneren, en analytisch en kritisch denken, worden in het bijzonder in de werkgroepen gestimuleerd, door een veelheid aan opdrachten over de literatuur. Ook wordt via bibliotheektraining en opdrachten gewerkt aan zelfstandige literatuurresearch. In het tweede semester passen de studenten hun gemeenschappelijke kennis en vaardigheden toe op een door hen – regionaal en thematisch – gekozen onderzoeksterrein. In het onderzoeksveld wordt een beroep gedaan op het vermogen samen te werken met mensen in het veld en tegelijkertijd dit veld te onderzoeken, wat hoge eisen stelt aan het vermogen van studenten om distantie en betrokkenheid te combineren, en wat tegelijkertijd vereist dat zij leren na te denken over de rol die zij in het veld spelen en te reflecteren op de wetenschappelijke bijdrage die zij kunnen leveren aan het veld waar zij zich als onderzoeker bewegen. Studenten worden hierin ondersteund in individuele begeleidingsgesprekken en hierop voorbereid via de colleges Theorie en Toepassing waarin aandacht is voor de techniek van professionele reflectie. De opleiding streeft ernaar studenten van de MAS in staat te stellen de sociale oorsprong van ziekten te analyseren, de werking van professies en instituties te onderzoeken, en daarbij de politieke en economische verhoudingen in hun beschouwing te betrekken. Daarbij gaat het niet alleen om het beschrijven en verklaren van de onderzochte fenomenen, maar ook om het bijdragen aan een betere en rechtvaardige gezondheidszorg in de wereld. Darnaast spelen betekenisverlening, symboliek en (sociale en individuele) ervaring een belangrijke rol. QANU / Culturele Antropologie 253 De commissie is onder de indruk van de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding, en in bijzondere mate van het vak Theorie en Toepassing. Het veldwerk lijkt met twee maanden wat aan de krappe kant juist voor een interdisciplinaire master medische antropologie met hybride instroom. In het algemeen geldt dat deze opleiding juist door de interdisciplinaire opzet een aanwinst is voor Nederland op dit specifieke terrein. Alles overziend is de commissie van mening dat de masteropleiding MAS voldoende is op het facet ‘Oriëntatie van de opleiding’. Master CAS De commissie constateert dat de opleiding CAS veel aandacht heeft voor onderzoeks- en analysevaardigheden van de student met betrekking tot sociaal wetenschappelijk onderzoek en op een gevorderd niveau onderwerpen en benaderingen van Azië-studies aanbiedt, waarop wordt voortgebouwd in regionaal en thematisch verband. De opgedane kennis en vaardigheden demonstreert de student in de eindscriptie, waarvoor een specifieke handleiding voor studenten (en docenten) gebruikt wordt. De commissie ziet dat de internationale oriëntatie ondersteund wordt doordat stafleden van de faculteit actuele kwesties die in de onderzoekspraktijk aandacht krijgen behandelen. De commissie is van oordeel dat de oriëntatie van de opleiding CAS voldoende wetenschappelijk verankerd is, met de kantekening dat de omvang (naar studiepunten) van de masterscriptie om nadere bezinning vraagt. Ook is extra aandacht nodig voor veldwerk/stage in Azië. De commissie acht de masteropleiding CAS voldoende op het facet ‘Oriëntatie van de opleiding’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: + Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: + Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: + Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: + Enkele opmerkingen ten aanzien van het onderwerp Doelstellingen bij master CA/SNWS De commissie acht de doelstellingen van de masteropleiding CA/SNWS over het geheel genomen van voldoende niveau. Het lijkt de commissie wel noodzakelijk dat goed wordt nagedacht over de volgende punten: 254 QANU / Culturele Antropologie • • voorkomen van mogelijke problemen met instroom van andere studenten dan louter uit de eigen bacheloropleiding (zie ook hierna onder F4); de commissie acht koppeling met de researchmaster interessant, als deze door herbezinning op de huidige opzet voor antropologen aantrekkelijker is te maken. 5.3.2. Programma Enkele opmerkingen vooraf ten aanzien van het programma van de opleidingen Bachelor De zelfstudie geeft het programma weer zoals dat in het studiejaar 2004-2005 van start is gegaan, het tweede jaar na invoering van het bachelor-masterstelsel en het semestersysteem. Een overzicht is weergegeven in bijlage 3A.4 Naast het reguliere programma biedt de opleiding ook de mogelijkheid van een deeltijdopleiding voor studenten die de studie willen combineren met andere activiteiten. Deeltijdstudenten volgen hetzelfde programma als voltijdstudenten, maar volgen minder onderdelen per jaar. Het is een dagopleiding van zes jaar met een studielast van circa twintig uur per week. Gezien het feit dat met de invoering van het semestersysteem de studielast voor deeltijdstudenten per semester verschilt, is een zekere flexibiliteit bij de deeltijdstudenten nodig. Deeltijdstudenten worden jaarlijks uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur om het studieprogramma af te stemmen op de overige activiteiten van de deeltijdstudent. In het studiejaar 20005-2006 start het AIM met een interdisciplinair bachelor Honours programma (omvang 30 ECTS) in samenwerking met het Instituut voor Interdisciplinaire Studies (IIS). Voor dit programma kunnen goede en gemotiveerde studenten die bereid zijn extra in hun academische opleiding investeren in het tweede en derde jaar, aan het eind van het propedeusejaar een verzoek tot toelating indienen bij de examencommissie, waarbij gelet wordt op studievoortgang, cijfers en motivatie. Master CA/SNWS Het programma van de masteropleiding CA/SNWS kende tot 2004-2005 een jaarindeling in drieën, sinds 2005-2006 in semesters. De modulen worden in beide semesters aangeboden (zie overzicht in bijlage 3B). Vanwege het veldwerk past het programma niet precies in de semesterstructuur. Voor studenten die in het tweede semester beginnen valt de veldwerkperiode in het eerste semester na de zomer. De masteropleiding CA/SNWS wordt aangeboden in voltijd en deeltijd dagonderwijs. Deeltijdstudenten volgen hetzelfde programma als voltijdstudenten, maar volgen een van de twee modulen per semester. De planning in deeltijd wordt altijd individueel besproken door de deeltijdstudent met de studieadviseur. Master MAS Het programma van de interdisciplinaire masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS is sinds studiejaar 2003-2004 te volgen in zowel deeltijdse als voltijdse dagopleiding. 4 De programma’s zijn in een gedrukte studiegids en op de UvA website/via Blackboard beschikbaar. QANU / Culturele Antropologie 255 De MAS duurt één jaar in voltijdse studie. Deeltijdstudenten volgen een individueel programma, in overleg vastgesteld, van meestal twee jaar. De MAS is ontwikkeld in het kader van de bachelor-masterstructuur als continuering en samenvoeging van de leerpaden Medische Antropologie en Medische Sociologie, vanuit de doctoraalopleidingen Sociologie, Antropologie en Wetenschapsdynamica. Het programma van de thematische master MAS voorziet binnen Nederland in een behoefte vanuit het gezondheidszorgveld en trekt studenten vanuit zowel sociaal-wetenschappelijke als (bio)medische vooropleiding/achtergrond. Sinds de start is het aantal studenten toegenomen van 13 (2003-2004) naar 24 (2004-2005). Master CAS De masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS is een Engelstalig programma dat is gestart in september 2003 en waaraan zowel buitenlandse als Nederlandse studenten deelnemen. Het programma is voortgekomen uit de vrije doctoraalopleiding Moderne Aziatische Geschiedenis, een vierjarig programma binnen de opleiding Politicologie. Bij introductie van het bachelor-mastersysteem zijn de Azië-studies binnen Nederland geherstructureerd, waarvan het huidige masterprogramma van de UvA het resultaat is. Diverse specialisten, verbonden aan andere universiteiten in Nederland, zoals Leiden, de VU, de Radboud Universiteit Nijmegen het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Internationaal Instituut voor Azië Studies, nemen hieraan deel. De studenten uit het oude doctoraalprogramma kunnen nog tot uiterlijk 31 augustus 2008 afstuderen in het oude programma. De master CAS is een thematische master op het gebied van Culturele Antropologie in het AIM-instituut, en wordt verzorgd in nauwe samenwerking met het International School for the Humanities and Social Sciences van de UvA. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bachelor Uit de zelfstudie komt naar voren dat de opleiding een balans nastreeft tussen kennis van algemene theorievorming en specifieke thematische en regionale/etnografische kennis. Daartoe zijn er onderdelen waarin algemene theoretische begrippen en actuele debatten worden behandeld en vakken waarin de student zich kan specialiseren. Wat betreft academische vaardigheden van studenten wordt het de commissie duidelijk uit de zelfstudie dat in de verplichte vakken op cumulatieve wijze (voortbouwend) aandacht wordt besteed aan kritisch lezen, wetenschappelijke onderzoeksvragen formuleren, analytisch denken, wetenschappelijke reflectie en communicatie. 256 QANU / Culturele Antropologie Aansluiting bij actuele wetenschappelijke theorieën wordt mede gewaarborgd door inzet van seniorstafleden bij inleidende modulen en disciplinemodulen. Het verband van het onderwijs met lopend onderzoek wordt gerealiseerd door oriëntatiemodulen, themamodulen en regiomodulen aan te laten sluiten bij de leerstoelgroepen en onderzoeksprogramma’s van de staf, en voorts via stafpresentaties over lopend onderzoek in maandelijkse seminars buiten het reguliere onderwijsprogramma. De commissie heeft uitgebreid kennis kunnen nemen van de opbouw en inhoud van de vakken in het programma via de studiegids en informatie over kernvakken en van de verplichte literatuur – waaronder veel monografieën – die studenten moeten lezen. Wat betreft de – diverse – beroepspraktijk, wordt gepoogd studenten daarmee in aanraking te laten komen, door alumni uit te nodigen om over hun ervaringen te praten, door studenten alumni te laten interviewen, of een stage te laten volgen. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding CA/SNWS op het facet ‘Algemene eisen van wetenschappelijk onderwijs’ voor het domein CA/SNWS voldoende te noemen is. Master CA/SNWS In de zelfstudie is beschreven dat de student zich in het eerste deel van de opleiding voorbereidt op veldwerk (van drie maanden) en schrijven van de onderzoeksscriptie, door theoretische verdieping in het ‘seminar actuele debatten in de antropologie’, en door het onder begeleiding van docent en individuele begeleider schrijven van een onderzoeksvoorstel in de module ‘leeronderzoek seminar’. Voor de begeleiding en taakverdeling daarbij is een apart protocol opgesteld. Na deze voorbereidende fase gaat de student op leeronderzoek (veldwerk) met als doel het zelfstandig leren uitvoeren van antropologisch onderzoek. De student houdt contact met begeleider door tussenrapporten en e-mailberichten. Over de onderzoekservaringen schrijft de student na afloop een reflectief onderzoeksverslag. Het schrijven van de masterscriptie is bedoeld als oefening in het schrijven van een wetenschappelijk betoog (van circa zestig pagina’s) waarin empirische onderzoeksgegevens op een zinvolle manier gerelateerd worden aan theoretische vraagstukken. Via een eindgesprek wordt de student ook getoetst op de vaardigheid de belangrijkste onderzoeksbevindingen mondeling over te brengen en te verdedigen. Wat betreft de relatie onderwijs-onderzoek vermeldt de zelfstudiegids voorts dat studenten – buiten het reguliere onderwijs – kunnen deelnemen aan maandelijkse seminars waar stafleden lopend onderzoek presenteren aan collega’s en studenten. In de studiegids zijn voor beide instroommomenten tijdpaden opgenomen die de studievoortgang met verplichte start-, terugkom- en inleverdata weergeven. De commissie heeft naast de gegevens uit de zelfstudie kennisgenomen van kernvakken, kernboeken en verplichte literatuur, programmaonderdelen, en van onderzoeksvoorstellen, -verslagen en masterscripties, en gesproken met docenten, studenten en staf/leiding. Op basis daarvan heeft de commissie het volgende beeld. QANU / Culturele Antropologie 257 Als ‘doorstroom’ master voor de studenten uit de bacheloropleiding aan de UvA is dit een zinvol programma; het sluit dan aan op keuzes die studenten in het tweede bachelorjaar maken en geeft keuzevrijheid in onderwerpen – voor zover de staf die kan begeleiden. Deze masteropleiding op zich bekijkend, heeft de commissie wel de vraag of deze sterke focus op leeronderzoek die het overgrote deel van de beschikbare tijd opslokt voldoende ruimte laat voor verdere verbreding van antropologische kennis. Het debattencollege is op zich boeiend en wordt ook systematisch betrokken op het individuele onderzoek van de student. Bovendien hebben de eigen studenten al in de bachelor (waar minder ruimte is voor eigen onderzoek) een brede antropologische inleiding met de nodige verdieping meegekregen. De opleiding biedt studenten die van elders instromen wel de nodige aanvullende programmaonderdelen. Studenten met een HBO-bachelor volgen, met vrijstellingen, eerst de CA/SNWS bacheloropleiding. Studenten met een andere WO-bachelor volgen een schakelprogramma van een jaar, of een minor van 30 ECTS (met name studenten uit vakgebieden als Sociologie en Sociale Geografie). Studenten met een volledige bachelor Antropologie van een andere universiteit volgen veelal het reguliere programma. De commissie raadt aan deze laatste categorie wel met speciale aandacht te begeleiden. De commissie vindt de binnen de opleiding bestaande gedachten over een koppeling met de researchmaster interessant, maar dit vereist vermoedelijk een herbezinning op de huidige opzet, die voor antropologen inhoudelijk minder aantrekkelijk is. Alles overziend, is de commissie van mening dat de masteropleiding CA/SNWS voldoende is op het facet ‘Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs’ voor de eigen instroom. Master MAS Het programma van de masteropleiding MAS (zie bijlage 3C) zoekt aansluiting bij actuele theorie, in verbinding met klassieken uit de Antropologie en Sociologie. Alle docenten van de opleidingen zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek, zowel binnen projecten met betrekking tot ziekte, gezondheid en zorg, als individueel, en putten voor hun colleges naast de bekende literatuur ook uit de resultaten en bevindingen daarvan. Interactie tussen onderwijs en onderzoek wordt gewaarborgd doordat docenten hun onderwijs verzorgen in interactie met (eigen) onderzoek. Vanaf de start van het programma worden studenten getraind in vaardigheden met betrekking tot het gebruik van relevante informatiebronnen en het schrijven, via korte opdrachten die in werkgroepen worden behandeld. In het eerste semester wordt in de module Theorie en Toepassing systematisch de theorie aan de praktijk van onderzoek verbonden. Dit in samenhang met een parallel lopende regionale module. In het tweede semester ligt het accent op vaardigheden in het ontwikkelen van een onderzoeksvoorstel en op de voorbereiding van het doen van zelfstandig onderzoek, onder meer via trainingen (interview, observatie en dergelijke). Ten slotte worden de opgedane kennis en vaardigheden ingezet tijdens het veldwerk (leeronderzoek) en het schrijven van de eindscriptie. De studenten worden daarbij individueel begeleid door een docent en een supervisor. De beroepspraktijk van afgestudeerden ligt bij NGO’s, overheidsinstellingen of internationale organisaties op het gebied van ziekte, gezondheid, en gezondheidszorg, zo blijkt uit analyse van gegevens omtrent alumni. 258 QANU / Culturele Antropologie Naar het oordeel van de commissie heeft deze master een zeer interessante opzet – uniek voor Nederland en een aanwinst voor het desbetreffende vakgebied. Vooral het kernvak Theorie & Toepassing is overtuigend qua inhoud, opzet en uitvoering. Deze master is een opleiding die duidelijk nog in ontwikkeling is, maar de commissie oordeelt dat de kansen op succes in voldoende mate aanwezig zijn. De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs’. Master CAS In de Engelstalige zelfstudie staat (onder meer) het volgende over het programma: “In the first phase of the programme, students extend their knowledge of social processes and languages in Asia, and they develop general skills to compare developments in different regions in Asia. They learn the most recent developments in social science theory and research methods and they have an opportunity to examine current debates in the field of Asian studies. In the second phase they broaden their knowledge of specific theoretical debates and regions of Asia, while further developing their comparative skills. They demonstrate their progress in a number of essays, culminating in a Master thesis.” Het programma (zie bijlage 3D) wordt aangeboden in vijf modulen van 10 ECTS en twee van 5 ECTS in twee semesters. Het programma biedt studenten keuzemogelijkheden binnen de regionale module in het eerste semester en binnen de thematische modulen in het tweede semester. Interactie tussen onderwijs en onderzoek wordt gewaarborgd doordat de docenten onderwijs verzorgen in interactie met eigen onderzoek/praktijk. In de zelfstudie is de inhoud van de verschillende (keuze)modulen kort weergegeven. De commissie heeft daarnaast de modulebeschrijvingen in de studiegids en informatie over kernvakken kunnen doornemen, en heeft gesproken met docenten en studenten over het programma. De commissie merkt hier nogmaals op (zie ook F1) dat zij waardering heeft voor het algemene concept van de master Contemporary Asian Studies. Uit het oogpunt van de eisen van wetenschappelijk onderwijs heeft zij ook enkele zorgen. Ten eerste ten aanzien van de mogelijkheid dat studenten het programma afronden zonder in Azië te zijn geweest. Ten tweede over de omvang van de scriptie (10 studiepunten ECTS is erg weinig). Ten slotte het punt dat de master geen onderzoek of stage kent. In de gevoerde gesprekken met het opleidingsmanagement heeft de commissie gevraagd om een nader toekomstplan voor deze master. Dit plan, dat de commissie na het bezoek heeft ontvangen, sterkt de commissie in haar gedachte dat de omvang van deze master eigenlijk te kort is. Het idee uit het toekomstplan voor een derde semester met een veldwerk/stage in Azië en meer tijd voor een daarmee verbandhoudende eindscriptie, acht de commissie zeker van belang voor de nabije toekomst. De huidige aanpak om de scriptie strak te begeleiden, en het gegeven dat de huidige instroom van studenten al wel Azië-ervaring heeft, komt onder druk als de instroom de komende jaren vanuit de bacheloropleiding zou gaan toenemen, mede gelet op de stafomvang. De toekomstnotitie die de commissie ontving geeft een helder kader dat kansen voor succes van deze opleiding vergroot doordat het stappen in de juiste richting aangeeft. QANU / Culturele Antropologie 259 Alles overziend is de commissie daarom van mening dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bachelor De relatie tussen eindkwalificaties, doelen en het studieprogramma is weergegeven in de zelfstudie (zie bijlage 2A in dit rapport voor de relatie eindkwalificaties en doelen). De doelstellingen (zie onder F1 en F2) komen volgens de zelfstudie tot uiting in het volgende didactische concept: het eerste jaar (propedeusejaar) is selecterend en inleidend van aard, met intensieve begeleiding en verplichte vakken. Het tweede jaar is theoretisch en thematisch verdiepend van aard, met toename van werkcolleges ten koste van hoorcolleges en intensieve begeleiding in de oriëntatiemodulen. Het derde jaar is specialiserend van aard, met grotere zelfstandigheid, en werkcolleges waar de intensieve begeleiding plaatsvindt bij het schrijven van de bachelorscriptie. De bacheloropleiding biedt de mogelijkheid tot een stage, als vervanging van een themamodule of de bachelorscriptie. De bachelorstage vindt plaats onder begeleiding van een staflid en wordt afgesloten met een verslag in de vorm van een paper. De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van de opleiding adequaat zijn vertaald in doelen en programmaonderdelen. De bacheloropleiding CA/SNWS is naar het oordeel van de commissie voldoende op het facet ‘Relatie tussen inhoud en doestellingen’. Master CA/SNWS De doelstellingen van de opleiding staan vermeld in het OER en in de studiegids (zie bijlage 2B). De nadruk ligt daarbij op aspecten van het doen van zelfstandig onderzoek, waar de opleiding sterk de nadruk op legt, zowel in masterseminar, leeronderzoek als veldwerk, waarbij de eindscriptie een proeve van bekwaamheid is. De commissie is van oordeel dat de inhoud van het programma goed aansluit op de doelstellingen van het programma, met name voor de studenten van de bachelor aan de UvA. Voor studenten die instromen van elders zijn maatregelen nodig zodat deze éénjarige op onderzoek gerichte master toch voldoende verbreding van hun antropologische kennis biedt. 260 QANU / Culturele Antropologie Alles overziend acht de commissie de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Relatie tussen inhoud en doelstellingen’. Master MAS De zelfstudie geeft helder weer hoe de specifieke opbouw van het curriculum toewerkt naar de eindtermen, zowel in grote lijnen als per programmaonderdeel. In grote lijnen is deze opbouw als volgt weergegeven. Het eerste semester wordt gewerkt aan de eindtermen met betrekking tot theoretische, empirische en methodologische aspecten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek op het gebeid van gezondheid, maatschappij en cultuur. In het tweede semester krijgen de studenten zelfstandig ervaring met het ontwerpen van, uitvoeren van en verslag doen over onderzoek. Vanwege de uiteenlopende vooropleiding van instromende studenten wordt een deel van het programma via aparte modulen afgestemd op studenten met en studenten zonder sociaal-wetenschappelijke achtergrond. Met ingang van studiejaar 2005-2006 volgen alle studenten dezelfde hoorcolleges, maar worden de werkgroepen gesplitst naar vooropleiding. De programma’s staan vermeld in de zelfstudie en in studiegids 2005-2006, en zijn op basis daarvan in dit rapport weergegeven in bijlage 3C. Studenten in deeltijd volgen dezelfde modulen als de voltijdstudenten in een individueel programma dat in overleg met de studieadviseur wordt afgestemd. De commissie is van mening dat het programma een goede vertaling is van de eindtermen en doelen van deze masteropleiding. De commissie constateert dat de hybride instroom (met name studenten met een medische vooropleiding en antropologie bachelors) op sommige punten tot problemen leidt, met name door verschillen in kennis van antropologische methoden en technieken. Maar het is ook duidelijk dat de opleiding deze problemen onderkent en de nodige maatregelen neemt, door afstemming van onderdelen van het programma op verschil in vooropleiding/achtergrond. Dit commissie acht dit positief. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding MAS goed is op het facet ‘Relatie tussen inhoud en doelstellingen’. Master CAS De doelstellingen en inhoud van het programma zijn reeds aan de orde geweest bij de facetten F1 en F4 (zie hierboven). De relatie tussen deze twee wordt in de zelfstudie aangegeven, met name in detail bij Domeinspecifieke eisen (zie CAS F1). De commissie is van oordeel dat de beoogde brede interdisciplinaire, thematisch-regionale en internationaal vergelijkende benadering duidelijk gestalte krijgt in het programma dat de studenten volgen. Door de diverse praktische opdrachten en de eindscriptie wordt gewerkt aan de beoogde kritische vaardigheden van de student. De commissie heeft geconstateerd (zie ook F4) dat het mogelijk is deze master af te ronden zonder in Azië te zijn geweest. Van het opleidingsmanagement begrijpt de commissie dat de huidige studenten allemaal ervaring/achtergrond hebben in Azië. QANU / Culturele Antropologie 261 De commissie heeft geconstateerd (zie F4) dat het programma geen veldwerk of stage bevat, wat het opdoen van vaardigheid om onderzoek te verrichten beperkt. Studenten hebben de commissie bovendien laten weten wel interesse te hebben in veldwerk. Voor het waarborgen van de eindkwalificaties in de toekomst is aandacht nodig voor (extra) instroomcriteria voor studenten en/of het opnemen van veldwerk/stage in het curriculum van het programma (hetgeen een langere opleidingsduur kan betekenen). De commissie constateert dat deze zaken in de toekomstnotitie CAS die zij ontving geadresseerd worden. Alles overziend is de commissie van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Relatie tussen inhoud en doelstelling’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Bachelor Het bachelorprogramma vertoont een duidelijke opzet en samenhang: het eerste jaar (propedeuse) is selecterend en oriënterend; het tweede jaar (met oriëntatiemodulen) is theoretisch en thematisch verdiepend; het derde jaar is specialiserend van aard. Door een stelsel van ingangsvoorwaarden wordt de samenhang versterkt. Het aantal contacturen daalt gedurende de opleiding van bijna 400 in het eerste, circa 325 in het tweede, naar 250 in het derde jaar. Het aantal hoorcolleges daalt daarbij ten gunste van het aantal uren werkcollege/practica/individuele begeleiding. Het eerste studiejaar beoogt de studenten een grondige inleiding te geven in zowel theoretische kennis van de Antropologie en Niet-Westerse Sociologie, als de methodologische vaardigheden van antropologisch en sociologisch onderzoek. Deze stof wordt aangeboden via hoorcolleges en werk- of begeleidingsgroepen. In het eerste jaar wordt rekening gehouden met de overgang van middelbaar onderwijs naar academisch onderwijs, door het werken met tussentijdse toetsen en opdrachten, die de student bekend maken met de aard van academische tentamens. In het tweede jaar volgt de student verplichte disciplinemodulen, waarna grotere keuzevrijheid voor studenten ontstaat via een aanbod van oriëntatiemodulen: Taal, cultuur, en media; Religie; Macht en identiteit; Antropologie en sociologie van ontwikkeling; en Lichaam en cultuur. Studenten worden voorgelicht over vorm en inhoud van de verschillende oriëntatiemodulen via een voorlichtingsbijeenkomst door de docenten van de verschillende modulen. De student moet één oriëntatiemodule afronden via een essay op basis van literatuuronderzoek, en de andere met een essay op basis van veldonderzoek. In alle oriëntatiemodulen wordt de student 262 QANU / Culturele Antropologie intensief en persoonlijk begeleid. Naast de oriëntatiemodulen volgen de studenten een verdiepingsmodule antropologische methoden en technieken. In het derde jaar van het bachelorprogramma worden thema-, regio- en keuzemodulen onderscheiden in het aanbod voor studenten. Themamodulen zijn specifiek bedoeld voor theoretische en thematische verdieping binnen een van de specialisaties die de opleiding aanbiedt. Regiomodulen zijn bedoeld voor het ontwikkelen van specifieke sociaal-historische en etnografische kennis van een specifieke regio. Keuzemodulen beogen de student kennis te laten maken met vakgebieden en disciplines buiten de Antropologie. De bachelorscriptie, die in het laatste semester van het derde jaar wordt geschreven onder begeleiding van een van de docenten, is een proeve van bekwaamheid in de academische vaardigheden van het programma en de afsluiting van de opleiding. De bachelorscriptie wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede staflid die optreedt als medelezer na afronding van de scriptie. Voor studenten die door willen gaan in het masterprogramma is de scriptie te gebruiken als voorbereiding op het leeronderzoek van het masterprogramma. De commissie vindt dat de opleiding een goed doordacht en uitgewerkt didactisch concept heeft, dat ook nog eens kundig wordt toegepast: zij kenmerkt zich door een intensieve begeleiding van schrijfpractica, papers en de bachelorscriptie; en door zorgvuldige begeleiding bij het kiezen van studietrajecten die met voldoende keuzevrijheid tegelijkertijd naar de gestelde verdieping toewerken. De commissie constateert hier een duidelijke verbetering met de waarneming van de vorige commissie: toen ‘chaos’, nu: ‘gestructureerde vrijheid’. Positief is ook dat de studenten – door de bank genomen (op grond van gevoerde gesprekken) enthousiast zijn (al heeft de commissie natuurlijk de afvallers niet gesproken, en geen exitevaluaties beschikbaar gehad). Maar ook de docenten maken op de commissie een zeer gemotiveerde indruk. De commissie acht de docenten, op grond van bestudering van de modulen en de kernvakkenstructuur en bijbehorende papers – zonder meer competent en enthousiast voor hun vak. Ook de leeftijdopbouw van de staf lijkt goed in balans. De commissie is zeer te spreken over de scripties – als aparte indicator – waarvan de beoordeling van de steekproef nauwelijks afweek van het cijfer dat door de commissie werd gegeven, terwijl over het algemeen – en hier dus terecht – hoge cijfers gegeven konden worden. De commissie denkt dat de opleiding hier een kwalitatief gunstig punt heeft, als resultaat van de intensieve begeleiding en het objectiverende effect van een tweede meelezer. Bij dit positieve beeld heeft de commissie een enkel aandachtspunt. De commissie meent geconstateerd te hebben dat er verschillende interpretaties bestaan onder docenten, hoe het instrument CAF (studenten schrijven een kort paper na ieder college) toe te passen. En dit leidt weer tot verschil van verwachting bij student en docent over dit instrument, zoals dat in evaluaties naar voren kwam in een enkel gesprek. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding CA/SNWS goed is op het facet ‘Samenhang programma’. Master CA/SNWS Het programma kent – volgens de zelfstudie – een indeling in drie fases: QANU / Culturele Antropologie 263 1) een theoretisch verdiepende en een methodologische voorbereidende fase (masterseminar en leeronderzoekseminar); 2) een onderzoeksfase (veldwerk); 3) een rapportagefase (schrijven van scriptie). De samenhang is gewaarborgd doordat studenten pas op veldwerk mogen nadat het onderzoeksvoorstel, geschreven in de eerst fase in het leeronderzoekseminar, is goedgekeurd door de begeleider. De tweede fase wordt afgesloten door het onderzoeksverslag, binnen een maand na afloop van het onderzoek. De derde fase door de scriptie, die tevens de afsluiting is van de hele opleiding. De commissie is op basis van de verstrekte informatie van oordeel dat het studieprogramma voldoende inhoudelijke samenhang vertoont. In gesprekken met studenten en docenten is zij in dit oordeel bevestigd. De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Samenhang programma’. Master MAS De samenhang van het programma is uitgebreid besproken in de zelfevaluatie onder de facetten F4 en F5. De modulen van het tweede blok sluiten aan op de modulen uit het eerste blok en vormen daarvan voor een deel een verdieping. Het belang van afstemming op de hybride vooropleiding van instromende studenten komt ook naar voren in de gesprekken die de commissie met (voltijd en deeltijd) studenten heeft gevoerd. Voor studenten met een bachelor Antropologie van bijvoorbeeld de Universiteit Utrecht overlapt de MAS met betrekking tot methoden en technieken, terwijl voor studenten met een medische achtergrond de aandacht daarvoor juist wel nodig is. Uit gesprekken met de staf blijkt de commissie dat dit probleem herkend wordt, en in het lopende jaar deels te maken had met het vertrek van een docent. Ook is vernomen dat studenten in de opleidingscommissie ideeën hebben aandragen om hier beter mee om te gaan, en dat docenten daar ook weer iets mee doen, onder andere in individuele begeleiding. De commissie heeft zorgen geuit dat de afstemming van het programma extra druk legt op de staf en dat voldoende bemensing van de staf daarom extra aandacht vraagt. Uit nagekomen informatie concludeert de commissie dat deze aandacht er nu is, in de vorm van uitbreiding van de formatie en het weer beschikbaar komen van docenten die tijdelijk elders actief waren. De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet van ‘Samenhang van het programma’. Master CAS De opbouw van het programma is gericht op een goede samenhang. In het eerste blok: twee inleidende conceptuele modulen; tweede blok: twee uit vier regiomodulen; derde blok: twee uit drie thematische modulen; vierde blok: scriptie. Door gastcolleges van docenten uit latere modulen in de eerste modulen worden de studenten in staat gesteld een beredeneerde keuze te maken uit het aanbod in het tweede en derde blok.5 6 Deze kwalificatie staat genoemd in zelfstudie en studiegids, maar is in het OER niet opgenomen. 264 QANU / Culturele Antropologie De praktische en inhoudelijke samenhang in het programma wordt gewaarborgd door regelmatig contact tussen opleidingsdirecteur en docenten over de verschillende onderdelen in het programma en overleg in de opleidings-/examencommissie. In de verplichte en keuzeonderdelen uit het eerste semester en tweede semester verkrijgen de studenten – met verschillende inhoudelijke accenten – allen dezelfde vaardigheden die nodig zijn als voorbereiding op het schrijven van de eindscriptie. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Samenhang programma’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen. Bachelor Sinds 2002 worden panelgesprekken gevoerd met studenten omtrent de studielast en studeerbaarheid, op initiatief van de OC opleidingsdirecteur en studiecoördinator. Problemen die hieruit naar voren komen zijn benoemd en aangepakt. Dit betreft onder andere intensievere begeleiding bij specialisatiekeuzes, beperking van overintekening voor modulen. Ook is er aandacht voor (behoud van) het aanvangsniveau van de cursussen en voor het behalen van voldoende studierendement door studenten. De commissie heeft studiegidsen kunnen bekijken van de opleiding voor meerdere jaren, en de actuele versies op de website/Blackboard van de opleiding. Ook heeft de commissie over de studielast en de studeerbaarheid van het programma gesproken met aanwezige studenten, zowel voltijds als deeltijds. Uit de bestudeerde informatie en de gevoerde gesprekken heeft de commissie het beeld dat het programma door de semesterindeling met een balans van verplichte vakken en keuzemodulen, en de intensieve begeleiding bij te kiezen studiepaden en bij de voorbereiding en schrijven van de eindscriptie zeker voldoende studeerbaar is. Uit gesprekken met studenten heeft de commissie het beeld dat voor ambitieuze studenten het eerste studiejaar aan de lichte kant is. In de zelfevaluatie wordt ook gesproken over een Honours bachelor voor ambitieuze studenten. Uit de gevoerde gesprekken met studenten blijkt dat dit voor studenten Antropologie [vier studenten waarvan twee inmiddels gestopt] niet zo aantrekkelijk is, omdat het programma te veel herhaling en te weinig nieuws biedt. Herbezinning op deze punten lijkt verstandig. Alles overziend is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende is op het facet van ‘Studeerbaarheid en studielast’. QANU / Culturele Antropologie 265 Master CA/SNWS Het programma past door het veldwerk van drie maanden niet precies in de semesterstructuur. De planning van masterseminar en leeronderzoek is afgestemd op tijdige aanvang van het veldwerk. Door een verplichte uiterlijke terugkeerdatum van het veldwerk wordt gezorgd dat studenten niet meer tijd nemen – wat voorheen in de ongedeelde opleiding vaak tot studievertraging leidde – en voldoende tijd overhouden voor de eindscriptie. Door de vaste terugkomdata starten de studenten tegelijkertijd met de schrijffase en is een groepsgewijs schrijfseminar mogelijk. Uit onderwijsevaluaties van de ongedeelde opleiding [de eerste instroom uit de bachelor volgt pas september 2006] komt naar voren dat de feitelijke studielast overeenkomt met de geprogrammeerde, en dat het programma geen onnodige struikelblokken kent. Weinig van de (doctoraal)studenten studeerden echter in één jaar af, met name doordat zij meer tijd in veldwerk en eindscriptie staken. De commissie is van mening dat het programma studeerbaar is; met name door de strakkere planning met betrekking tot veldwerk en eindscriptie wordt de studeerbaarheid beter dan voorheen bewaakt. Voor studenten die (vanaf september 2006) mogelijk van elders instromen is extra aandacht nodig met betrekking tot de toegangseisen om voldoende verbreding van inhoudelijke antropologische kennis zeker te stellen. De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’. Master MAS De zelfstudie geeft aan dat het programma studeerbaar en compact is. Met name het eerste blok is zwaar voor studenten met een medische achtergrond, lichter voor studenten met een sociaal-wetenschappelijke achtergrond. Studenten ontvangen begeleiding van een mentor en worden naar niveau ingedeeld in de werkgroepen. Met het oog op het in de perken houden van de studielast voor studenten, hebben de docenten regelmatig overleg. Hierin wordt bijvoorbeeld geregeld dat verschillende studieonderdelen elkaar niet in de weg zitten met betrekking tot het programma van studenten. Gesprekken met studenten bevestigen dit beeld voor de commissie. Een student in deeltijd geeft aan het programma – net aan – studeerbaar te vinden naast haar werk. De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’. Master CAS Studenten worden geacht 42 uur per week aan de studie te besteden, waarvan zij negen uur per week aanwezig zijn voor hoorcolleges en werkgroepen. Het programma is onderverdeeld in blokken van 5 of 10 ECTS, en vraagt per studiepunt 28 uur voor het lezen van literatuur, het voorbereiden van bijeenkomsten, schrijven van werkstukken, en het voorbereiden van literatuurbesprekingen en mondelinge presentaties. De commissie hoort van studenten dat de eindscriptie meer tijd vraagt dan de 10 ECTS die toegekend worden: “Als je het goed wilt doen besteed je er meer tijd aan.” 266 QANU / Culturele Antropologie Door maatregelen als een gedetailleerde scriptiehandleiding met vereisten voor de scriptie, zowel voor docenten als studenten, het houden van scriptiebijeenkomsten en strakke deadlines, hoopt de opleiding de studiebelasting van de scriptie in te perken. De in een nagekomen toekomstnotitie van CAS gedachte uitbreiding van de opleiding naar anderhalf jaar, met een zwaardere scriptie gekoppeld aan veldonderzoek/veldwerk, lijkt de commissie passend om de kansen op succes voor deze opleiding nog te versterken. De commissie vindt dat de plaats van de scriptie in de opleiding opnieuw doordacht moet worden; in de toekomstnotitie van de opleiding komt dit duidelijk aan de orde. De commissie oordeelt dat de masteropleiding CAS voldoende functioneert op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. NB LUO-cijfers in bijlage Bachelor Uit de zelfstudie en geactualiseerde gegevens die de commissie ontving omtrent de instroom blijkt dat per jaar van 2000 tot 2002 circa 120 studenten de ongedeelde opleiding instroomden, waarvan ruim 80% vrouwelijke studenten, en circa 10% deeltijdstudenten. In de bacheloropleiding stromen vanaf september 2003 iets meer studenten in (133 in 2003, 117 in 2004 en 126 in 2005), in vergelijkbare verhouding. Naast instroom van nieuwe studenten, zijn er ook studenten uit het ongedeelde programma die omzwaaien naar de bachelor, of de masteropleiding: naar de bachelor sinds 2003 respectievelijk 185, 211 en 223; naar de master respectievelijk 6, 22 en 19 (in 2005). Toelating tot de bacheloropleiding is mogelijk met elk VWO-profiel/diploma. Studenten ouder dan twintig jaar kunnen via een toelatingsexamen worden toegelaten (colloquium doctum), waarvoor regels in het OER beschreven staan. Bij instroom vanuit HBO kunnen studenten vrijstellingen krijgen voor bepaalde vakken of een verkort programma (120 ECTS) volgen. Studenten die via het HBO instromen behalen vergelijkbare cijfers en rendementen als studenten uit de VWO-instroom. De zelfstudie geeft een helder beeld van de wijze waarop voorlichting over de opleiding plaatsvindt, via folders en voorlichtingsbijeenkomsten, onder andere in het gebouw van de opleiding QANU / Culturele Antropologie 267 CA/SNWS, met proefcolleges en informatievoorziening door studenten en studieadviseur, en ook op middelbare scholen. Via telefoon, e-mail en website kunnen potentiële studenten terecht met vragen of om zich te oriënteren. Wat betreft beroepsperspectief wordt aangegeven dat de opleiding niet voor een specifiek beroep opleidt, maar dat in diverse beroepsvelden mogelijkheden liggen, en wordt informatie onder andere betrokken van afgestudeerden die op de arbeidsmarkt actief zijn. De commissie is van oordeel dat de instroom voldoende wordt gestimuleerd, begeleid en bewaakt op kwaliteit, en dat een helder en correct beeld van beroepsperspectieven wordt gegeven aan (potentiële) studenten. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende is op het facet ‘Instroom’. Master CA/SNWS De toelatingseisen staan vermeld in de studiegids en in het OER. De masteropleiding staat open voor studenten die de bacheloropleiding CA/SNWS hebben afgerond met een getuigschrift. Tevens komen studenten in aanmerking die een getuigschrift bezitten dat naar het oordeel van de opleidingsdirecteur wat betreft eindtermen overeenkomt met die van de bacheloropleiding Antropologie van de UvA, waaronder in elk geval die van bachelorzusteropleidingen aan de UL, KUN, UU en de VU. Voor academische bachelors die niet voldoen aan de gestelde eisen is een aanvullend premasterprogramma mogelijk van maximaal 60 ECTS. De toelatingprocedure is vermeld in de studiegids, en wijst op de noodzaak/mogelijkheid van overleg met de studieadviseur. De aantallen studenten die instromen in de masteropleiding zijn nog beperkt: 8 in 2003; 20 in 2004 en 19 in 2005, en betreft voornamelijk studenten uit de ongedeelde opleiding (in afbouw). Per september 2006 zal de eerste reguliere instroom vanuit de eigen bacheloropleiding plaatsvinden, en mogelijk ook bachelors uit de andere opleidingen. De opleiding geeft aan graag studenten van buiten aan te trekken die met een goede kans op succes de master kunnen volgen. Hiertoe is, op basis van ervaringen met studenten van buiten, een systeem van toelating ontwikkeld, waarbij de kwalificaties van elke student die zich van buiten aanmeldt door de opleidingsdirecteur, in samenspraak met de examencommissie en de studiecoördinatoren, individueel worden beoordeeld. Afhankelijk van vooropleiding volgen instromende studenten eerst de bacheloropleiding (HBO, met vrijstellingen), een schakelprogramma van 60 ECTS (WO-bachelors), of een minor van 30 ECTS (WO-studenten uit een direct aanpalend vakgebied als sociologie, sociale geografie). Studenten met een volledige bachelor Antropologie van een andere universiteit kunnen in de regel zonder meer worden toegelaten. De instroom van elders wordt zeer zorgvuldig beoordeeld en de resultaten van de toegelaten studenten zorgvuldig gevolgd. De commissie is van oordeel dat de instroom voldoende bewaakt wordt, en vraagt bijzondere aandacht voor te voorziene instroom van elders (zie ook onder F4). De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Instroom’. 268 QANU / Culturele Antropologie Master MAS Het AIM organiseert drie keer per jaar voorlichtingsbijeenkomsten, waar potentiële studenten een beeld krijgen van inhoud en structuur van de MAS-opleiding en zich kunnen oriënteren op de beroepspraktijk. De zelfstudie geeft weer met welke getuigschriften studenten toelating krijgen, de eisen voor toelating zijn vermeld in de studiegids en – het meest volledig – in het OER, waar tevens is aangegeven in welke gevallen een aanvullend programma (van maximaal 60 ECTS) gevolgd dient te worden. In het geval dat meer studenten zich melden dan de opleiding aankan, voorziet het OER plaatsing door middel van loting. De opleiding streeft naar een evenwichtige verdeling tussen bachelors met een sociaal-wetenschappelijk diploma en studenten met een medische achtergrond. In de eerste twee jaar van de opleiding was de meerderheid echter niet sociaal-wetenschappelijk geschoold. Naar verwachting zal dit veranderen als per september 2006 de eerste lichting studenten uit de bacheloropleiding(en) instroomt. Gesprekken met docenten, studenten en opleidingsmanagement bevestigen bij de commissie de indruk dat – zeker nu de instroom kan toenemen – de lat wat hoger gelegd kan worden bij de instroomselectie, mede gelet op de capaciteit bij de staf. Uit nagekomen informatie blijkt de commissie dat de opleiding actief is om met medische faculteiten tot mogelijkheden te komen voor studenten om binnen de eigen opleiding sociaalwetenschappelijke modulen te volgen, zodat zij in de MAS het tempo beter kunnen bijhouden. Ook kijkt men naar aanscherpen van instroomcriteria. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding MAS voldoende is op het facet ‘Instroom’. Master CAS De eisen voor toelating staan vermeld in het OER, evenals een toelatingsreglement, en in de studiegids, die specifieke punten voor studenten uit het buitenland geeft. In het OER worden specifiek op Azië betrekking hebbende elementen genoemd bij de toelatingseisen, alsmede aantoonbare kennis van de Engelse taal. Studenten die niet aan de gestelde vereisten voldoen, kunnen een aanvullend programma volgen (maximaal 60 ECTS), dit naar het oordeel van de opleidingsdirecteur. In de studiegids is een paragraaf over de beroepsvooruitzichten opgenomen. Behalve Nederlandse studenten, trekt de opleiding CAS ook studenten uit andere landen in de EU, zoals Duitsland, Verenigd Koninkrijk, België, Zwitserland, Polen, en daarbuiten, zoals Vietnam, Thailand, China, Israël, Canada en de Verenigde Staten. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Instroom’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. QANU / Culturele Antropologie 269 Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding. Bachelor Het programma van de bacheloropleiding omvat 180 ECTS, gelijkelijk verdeeld over studiejaar één (60 ECTS), studiejaar twee (60 ECTS) en studiejaar drie (60 ECTS). De opbouw in verplichte en keuzevakken, met bijbehorende zwaarte in studiepunten is helder aangegeven in de zelfstudiegids (weergegeven in bijlage 3A van dit rapport). De commissie constateert dat de bacheloropleiding voldoet aan formele eisen voor de omvang van het curriculum. De commissie beoordeelt de bacheloropleiding CA/SNWS als voldoende op het facet ‘Omvang van het programma’. Master CA/SNWS Het programma heeft een omvang van 60 ECTS, zoals vermeld in studiegids en OER. De commissie constateert dat het programma voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Omvang van het programma’. Master MAS Het programma van de opleiding MAS heeft een omvang van 60 ECTS verdeeld over twee semesters van elk 30 ECTS. De commissie constateert dat de opleiding voldoet aan de formele eisen wat betreft omvang van het programma voor de masteropleiding. Master CAS De opleiding heeft een omvang van in totaal 60 ECTS, opgebouwd uit een samenstel van verplichte en keuzemodulen, zoals vermeldt in studiegids, OER en zelfstudie. Zie ook bijlage 3D. De commissie constateert dat de masteropleiding CAS voldoet aan de formele vereisten met betrekking tot het facet ‘Omvang van het programma’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. 270 QANU / Culturele Antropologie F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bachelor Het programma heeft een cumulatieve samenhang waarbij per jaar verdieping plaatsvindt op het gebied van drie clusters van eindkwalificaties en leerdoelen: • kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische stromingen uit de Sociale Wetenschappen, Antropologie in het bijzonder; etnografische en sociaal-historische kennis van en inzicht in een specifieke regio; algemeen wetenschappelijke vaardigheden. • • In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) van de bacheloropleiding CA/SNWS en in de studiegids zijn de ingangseisen voor de verschillende modulen beschreven. De werkvormen sluiten aan op het didactisch concept, waarbij de eigen activiteit en zelfstandigheid van studenten in het leerproces in de loop van de studie toeneemt. Zo neemt het aantal hoorcolleges af ten gunste van het aantal uren werkcolleges, practica en studieonderdelen met individuele begeleiding. Deze verschuiving komt ook naar voren in het verloop van het aantal contacturen dat gedurende de opleiding daalt van bijna 400 in het eerste studiejaar, circa 325 in het tweede, naar 250 in het derde jaar. Verdeling contacturen en zelfstudieuren m.i.v. studiejaar 2005-2006 Jaar Hoorcollege Werkgroep Opdracht 1 2 3 194 126 nvt 194 174 260 44 22 nvt Totaal contacturen 432 322 260 Zelfstudie Totaal 1248 1358 1420 1680 1680 1680 De bachelorscriptie wordt in het laatste semester van het derde jaar geschreven onder begeleiding van een van de docenten, en is een proeve van bekwaamheid in de academische vaardigheden van het programma als afsluiting van de opleiding. De kwaliteit wordt mede gewaarborgd door individuele begeleiding en doordat een tweede staflid optreedt als medelezer na afronding van de scriptie. Voor studenten die door willen gaan in het masterprogramma is de scriptie te gebruiken als voorbereiding op het leeronderzoek van het masterprogramma. Wanneer gekozen wordt voor een stage als vervanging van de bachelorscriptie, dan vormt deze bachelorstage, onder begeleiding van een staflid en afgesloten met een verslag in de vorm van een paper, tevens de afsluiting van de opleiding. De commissie heeft uit gesprekken met leden van opleidingscommissie, docenten, studenten en afgestudeerden de indruk dat het positieve beeld dat zij op basis van de documentatie reeds had over de bacheloropleiding in de praktijk ook aanwezig is. De commissie vindt dat de opleiding gekenmerkt wordt door een helder didactisch concept dat goed beargumenteerd is vanuit de doelstellingen van de opleiding, en goed is uitgewerkt in diverse werkvormen en verdeling van contacturen en zelfstudie. QANU / Culturele Antropologie 271 De commissie vindt de bacheloropleiding CA/SNS goed op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Master CA/SNWS De opleiding heeft een didactisch concept dat is afgestemd op het praktisch en zelfstadig leren doen van onderzoek, waarbij de opleiding is verdeeld in drie fasen: 1) de fase van theoretische verdieping en methodologische voorbereiding; 2) de fase van onderzoeksfase; 3) de rapportagefase. Wat betreft de werkvormen neemt de zelfstandigheid in de loop van de opleiding toe. De verdeling van contacturen en zelfstudie-uren is als volgt weergegeven in de zelfstudierapport: Onderdeel Masterseminar Leeronderzoek Veldwerk & scriptie Totaal Seminar 52 52 n.v.t. 104 Begeleiding n.v.t. n.v.t. 35 35 Zelfstudie 228 228 1085 1541 Totaal 280 280 1120 1680 Gezien de sterk onderzoeksgerichte opzet is veel tijd gereserveerd voor zelfstudie met betrekking tot theoretische, methodologische en praktische voorbereiding van het onderzoek, het veldwerk en het schrijven van de scriptie. In gesprekken met afgestudeerden kwam naar voren dat deze opzet kan leiden tot een zekere eenzaamheid bij de student, die door hen echter wel als productief wordt ervaren. De opleiding kent geen stage, hoewel het veldwerk in zekere zin als stage gezien kan worden, omdat de student buiten de setting van de opleiding in de praktijk actief is. De commissie is van mening dat de inhoud en vormgeving adequaat zijn afgestemd voor deze master met accent op onderzoek. De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Master MAS Volgens de zelfstudie is het didactisch concept van de opleiding erop gericht de studenten op een actieve manier kennis en expertise zich eigen te laten maken. In alle studieonderdelen krijgen de studenten praktische opdrachten waarin die vaardigheden nodig zijn: kritisch lezen en schrijven van wetenschappelijke teksten, daarover mondeling verslag doen en van gedachten wisselen, toepassen van wetenschappelijke inzichten op actuele kwesties, en – in het tweede semester – de voorbereiding en uitvoering en verslaglegging van eigen onderzoek en het schrijven van de scriptie. De verhouding in studie-uren tussen de verschillende vormen van de studieonderdelen is als volgt weergegeven in de zelfstudie. Jaar 1 272 Hoorcolleges 99 werkgroepen 102 Scriptie 280+420 Zelfstudie 779 Totaal 1680 QANU / Culturele Antropologie De commissie oordeelt dat de masteropleiding MAS voldoende is op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Master CAS De zelfstudie geeft de volgende weergave van het didactisch concept en verdeling van teaching methods over de programmaonderdelen van de opleiding: “The didactic approach adopted for this programme comprises a high level of independent student activity. Teaching takes place in seminar settings and students are encouraged to engage in an interactive learning process. Students discuss regularly with faculty and fellow students, and they receive detailed feedback on their presentation skills from both faculty and fellow students.” De opleiding kent een drietal onderwijsmethoden die als volgt zijn weergegeven: Overview teaching methods: 1 Seminars (35 ECTS) Weekly lectures followed by discussion in the initial courses, language course and half of 2 Tutorials (15 ECTS) Intensive discussion of additional literature and student presentations on selected topics, 3 Thesis Supervision (10 ECTS) Individual supervision of Master Thesis Uit de notitie van het management van de opleiding CAS die de commissie heeft mogen ontvangen, komt naar voren dat vanuit de beoogde inhoudelijke vorming van de studenten, aanvulling in de vorm van veldwerk in Azië en een uitgebreidere daaraan gekoppelde scriptie wenselijk is. De commissie onderschrijft deze visie. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bachelor De opleiding heeft een diversiteit in toetsvormen die aansluiten bij de werkvormen. De kwaliteit van tentamens wordt bewaakt doordat tentamens worden samengesteld en nagekeken door het team van docenten dat de module verzorgd. In werkgroepen worden studenten beoordeeld op eindwerkstukken, presentaties, en tussentijdse opdrachten. Uit evaluaties van studieonderdelen blijkt dat studenten gemiddeld positief zijn over de toetsvormen. De commissie heeft deze evaluaties kunnen inzien. QANU / Culturele Antropologie 273 De opleiding kent modulen waarbij de studenten getoetst worden aan de hand van wekelijkse korte eigen weergaven/verslag naar aanleiding van de behandelde of te behandelen stof (in zogenaamde CAF’s). De commissie waardeert deze vorm van tussentijdse toetsing, die wel een intensieve vorm van begeleiding vraagt. Van studenten krijgt de commissie te horen dat hun verwachtingen met betrekking tot feedback op de CAF’s soms hoger zijn dan wat geboden wordt. Docenten geven aan dat het de bedoeling is dat de studenten de stof verwerken en zij deze feedback beperkt kunnen/willen bieden door gebrek aan tijd. De bachelorscriptie wordt begeleid door twee docenten, en afgerond door een eindgesprek met de student. Het eindcijfer wordt na afloop bepaald door beide docenten. De toetsvorm van de verschillende modulen wordt in de studiegids gepubliceerd. De regeling voor afronding van modulen is onderdeel van het OER. Door de examencommissie vastgestelde tentamenregelingen worden aan studenten bekend gemaakt via de AIM-website. Het aantal herkansingen voor tentamens is teruggebracht tot één, om te voorkomen dat studenten het tentamen te lang uitstellen. Bij practica en seminars die afgerond worden met een paper of opdracht is geen herkansing en gelden strakke deadlines. De studievoortgang wordt geregistreerd in een administratiesysteem. De studenten hebben via het zogenaamde Studieweb permanent toegang tot hun studieresultaten. Op verzoek wordt een gewaarmerkt overzicht verstrekt. De commissie heeft een steekproef van de bachelorscripties kunnen beoordelen. Die beoordeling week nauwelijks af van de door de docenten gegeven cijfers. Dit is een kwalitatief gunstig punt dat de commissie als effect ziet van een uitgewogen beoordelingsprocedure (duidelijke rol van medelezer en beoordelingsgesprek met drie docenten/beoordelaars). De commissie heeft voor kernvakken de exameneisen bestudeerd, voor meerdere vakken evaluaties ingezien en gesproken met leden van de examencommissie. De commissie is van mening dat de toetsing transparant is en voldoende aansluit bij de leerdoelen. Naar het oordeel van de commissie is de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Toetsing en beoordeling’. Master CA/SNWS Toetsing van het masterprogramma vindt plaats door het schrijven van discussie- en positiepapers die door verschillende docenten worden beoordeeld. Het leeronderzoek wordt beoordeeld op basis van opdrachten, beoordeeld door de seminardocent, en het onderzoeksvoorstel, beoordeeld door zowel seminardocent als de begeleider. Het veldwerk wordt getoetst op basis van tussentijdse verslagen en het onderzoeksverslag, door de begeleider. De eindscriptie wordt beoordeeld door drie wetenschappers, waaronder de begeleider, nadat de student dit mondeling heeft kunnen toelichten en verdedigen ten overstaan van de beoordelingscommissie. De wijze van toetsing is vermeld in de studiegids en in de handleidingen bij de beide seminars, die de commissie heeft kunnen inzien. 274 QANU / Culturele Antropologie Uit gesprekken met leden van Examencommissie, studenten en docenten, en uit (her)-beoordeling van een steekproef van masterscripties heeft de commissie de indruk dat de huidige wijze van toetsing en beoordeling adequaat en van voldoende waarborgen voorzien is, zoals door medelezers bij de scriptie en beoordeling door meerdere docenten. Zorgpunt is of bij sterke instroom in de master dit volgehouden kan worden door de staf. Dit laatste wordt extra gevoed door opmerkingen van studenten dat zij de feedback op de vele ingeleverde (kleinere) opdrachten soms wat mager vinden. De commissie vindt dat de beoordeling en toetsing van de masteropleiding voldoende aansluiten bij de doelen van deze op onderzoeksvaardigheden gerichte master. De commissie vindt de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Toetsing en beoordeling’. Master MAS In alle modulen wordt gestreefd naar integrale toetsing, waaronder volgens de zelfstudie wordt verstaan dat de toetsing van een reeks kleine, met elkaar samenhangende, en in moeilijkheidsgraad oplopende opdrachten culmineert in de finale toetsing door middel van een eindwerkstuk of een afsluitend tentamen. De toetscriteria worden intercollegiaal afgestemd in het managementteam en de opleidingscommissie, voor afzonderlijke modulen. Feedback wordt tijdig gegeven, met name bij de wekelijkse opdrachten die een functie hebben in de week daarna in de werkgroepen. Aanwezigheid van studenten wordt bij alle modulen bijgehouden. In de zelfstudie staat per module aangegeven waarover en hoe de toetsing plaatsvindt. Het niveau van de eindscripties wordt bewaakt door een externe medelezer die samen met de docent gesprekspunten voor het eindgesprek vaststelt en na de verdediging het cijfer met argumenten onderbouwt. De examencommissie van de opleiding komt elke maand bijeen. De commissie heeft uit gesprekken met docentleden en studentleden van de opleidingscommissie en examencommissie geen klachten gehoord over de wijze van toetsing of het functioneren van de examencommissie. De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Toetsing en beoordeling’. Master CAS Voor alle onderdelen schrijven de studenten een essay in het Engels waarin zij het in de module bestudeerde materiaal toepassen en nieuw materiaal toevoegen om hun argumentatie te onderbouwen. Daarnaast worden studenten getest op vaardigheden en voeren zij kleinere opdrachten uit die beoordeeld worden. Het programma als geheel wordt uiteindelijk getoetst aan de hand van de eindscriptie. De meeste onderdelen worden door twee docenten gegeven, die gezamenlijk supervisie en beoordeling van studenten verzorgen. Bij de eindscriptie wordt gewerkt met een handleiding (voor student en docent) en een beoordelingsformulier. De eindscriptie wordt gelezen door de begeleider en de directeur van de opleiding. QANU / Culturele Antropologie 275 De commissie heeft voor de diverse vakken, en specifiek voor kernvakken, materiaal bekeken, evaluaties en tentamens/opdrachten ingezien, en gesproken met studenten en docenten in de opleidings- en examencommissie over de toetsing en beoordelingswijze. De commissie heeft de indruk gekregen dat de toetsing aansluit bij de leerdoelen, dat waarborgen zijn ingebouwd voor consistente toetsing, en dat signalen van studenten in de examencommissie opgepikt en aangepakt worden (bijvoorbeeld rond de eindscriptie). De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Toetsing en beoordeling’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: + 5.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het merendeel van de docenten die de opleidingen verzorgen – binnen het AIM – is gepromoveerd (Bijlage 4), is actief in eigen onderzoeksprojecten, en is lid van de Amsterdam School of Social-Science Research ASSR. Binnen alle opleidingen treden hoogleraren op als docent en zijn daarmee als rolmodel voor studenten aanwezig. De staf binnen het AIM die de bachelor- en masteropleiding CA/SNWS verzorgt bestaat uit circa veertig docenten, waarvan driekwart tot de vaste wetenschappelijke staf behoort. De masteropleiding wordt uitsluitend verzorgd door de vaste staf. De staf binnen AIM voor de opleiding CAS wordt aangevuld met docenten verbonden aan andere universiteiten (VU en UL) en instellingen (IIAS, IISG). De stafleden zijn verbonden aan onderzoeksscholen (ASSR en CERES) op het gebied van de CAS. 276 QANU / Culturele Antropologie De stafleden voor de opleiding MAS zijn betrokken bij onderzoek op het terrein van de medische antropologie, sociologie en wetenschapsdynamica, publiceren op internationaal niveau en zijn lid van een onderzoeksschool (onder andere ASSR). De commissie is van oordeel dat de staf van de opleidingen voldoende is op het facet ‘Eisen WO’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De zelfstudie geeft de kwantitatieve opbouw van het personeel dat betrokken is bij het onderwijs in de opleidingen in 2004 weer (zie bijlage 4). De commissie heeft tevens aanvullende informatie van het opleidingsmanagement verkregen, schriftelijk en mondeling, over de situatie tot 2006 (zie hieronder) en omtrent ontwikkelingen in de formatie van het bij onderwijs betrokken personeel die men in de toekomst beoogd. De commissie constateert dat de staf aan de krappe kant is, met name bij MAS en CAS, maar bij toenemende studentenaantallen (te verwachten in de masteropleiding vanaf september 2006) ook bij de opleiding CA/SNWS. De huidige cijfers laten een relatief ongunstige docent-studentratio zien (1:43). Gevreesd moet worden dat de (deels) jonge, enthousiaste staf hierdoor de facto te veel onderzoeksruimte moet inleveren en zo aan een langzaam proces van burn-out onderhevig raakt. Eén – wat oudere docent – vertelde de commissie: “Je kunt hier niet ziek zijn!” De commissie heeft grote zorg dat dezelfde staf, vanaf september 2006 zeer vermoedelijk, te maken zal krijgen met een toegenomen instroom van masterstudenten. Die zorg geldt ook de MAS en de CAS gelet op te verwachten toename van de instroom in die opleidingen. Tabel staf-studentration UvA: CA/SNWS; MAS; CAS studiejaar Aantal fte onderwijs Aantal ingeschreven studenten Aantal diploma’s (doct + master) Aantal studenten per fte onderwijs CA/SNWS 2003/2004 14,0 498 62 35,6 2004/2005 13,0 542 85 41,7 2005/2006 12,8 548 nnb* 42,8 MAS 2003/2004 2,0 12 4 6,0 2004/2005 1,8 25 8 13,9 2005/2006 1,2 33 nnb* 27,5 CAS 2003/2004 2,6 15 14 5,8 2004/2005 2,3 24 20 10,4 2005/2006 1,8 14 nnb 7,8 *per 1 april 2006: CA/SNWS: 25, MAS: 6, CAS: 2; Bron: nagekomen informatie UvA QANU / Culturele Antropologie Aantal afgestudeerden per fte onderwijs 4,4 6,5 nnb 2,0 4,4 nnb 5,4 8,7 nnb 277 De commissie heeft haar zorg hierover besproken met het opleidingsmanagement en de faculteitsleiding, en aanvullende informatie verkregen over de huidige situatie – 2006 – en toekomstige ontwikkeling/plannen ten aanzien van het personeelsbeleid. De daarin geuite plannen en gedane toezeggingen ten aanzien van uitbreiding van onderwijscapaciteit geven de commissie het vertrouwen dat de opleidingen deze problemen herkent, en adequate personele maatregelen (onder andere nieuwe aanstellingen, betere verdeling van de onderwijslast, haalbaar aantal studenten bij huidige staf ) treft om deze op te vangen. Alles overziend – gelet op gedane toezeggingen – heeft de commissie het vertrouwen om de opleidingen voldoende te achten op het facet ‘Kwantiteit van het personeel’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De docenten zijn merendeels gepromoveerd (zie bijlage 4), en betrokken in onderzoek op (deelgebieden van) het gebied van de betreffende opleidingen. De staf onderhoudt internationale onderwijscontacten en diverse docenten vervullen gastdocentschappen aan buitenlandse universiteiten, of treden daar op als external examinar. Een aantal docenten is actief in Engelstalige cursussen in samenwerking met het ISHSS. Voorts worden op directieniveau contacten onderhouden met het Teaching Network van de European Association of Social Antropologists. Bij benoeming van docenten wordt gelet op onderwijservaring en docenten volgen bijscholingscursussen of ontvangen begeleiding van senior collega’s met betrekking tot onderwijsvaardigheden. Met de staf vinden jaargesprekken in de leerstoelgroepen met de hoogleraren plaats om de kwaliteit en ontwikkeling van de stafleden te stimuleren en te bewaken. Dit wordt ondersteund door gebruik van onderwijsevaluaties onder studenten, via Uvalon-formulieren, waarvan de commissie ruimschoots kennis van heeft kunnen nemen. Uit gesprekken met studenten en docenten heeft de commissie begrepen dat docenten zeer enthousiast zijn, en meer tijd besteden aan het doceren dan zij in uren krijgen toebedeeld volgens het bestaande reglement (in Handboek AIM). De commissie heeft haar zorgen geuit voor de keerzijde hiervan (zie bij F13 kwantiteit personeel). De indruk van de commissie is dat het team van docenten de opleidingen in het AIM enthousiast verzorgt; dat vooraanstaande en veelbelovende antropologen aanwezig zijn. Dit blijkt ook uit de kwaliteit van publicaties en onderzoek van de stafleden. Ook komt dit naar voren in het hoge niveau van de scripties en de consistente beoordeling. De commissie is van oordeel dat de opleiding goed is op het facet ‘Kwaliteit personeel’. 278 QANU / Culturele Antropologie Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Oordeel op onderwerpniveau Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: + Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: + Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: + Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: + 5.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. De commissie heeft met studenten gesproken en een rondleiding gehad in de gebouwen waar de opleidingen zijn gehuisvest. Zij heeft een indruk gekregen van studieplekken, collegezalen, de onderwijsbalie, en is uitgebreid rondgeleid door en geïnformeerd over budget en uitleenen aanschafbeleid van de bibliotheek. De commissie constateert dat de bibliotheek ruime(re) middelen heeft, en een actief beleid voert voor aanschaf van boeken in overleg met en/of op verzoek van docenten. De AIM heeft een groot aantal studie/werkplekken en onderwijsruimten, die voor studenten beschikbaar zijn, en die toegankelijk zijn voor gehandicapte studenten, met de nodige voorzieningen aan ICT en op audiovisueel gebied. De bibliotheek omvat een ruime collectie boeken en tijdschriften op het gebied van de opleidingen. De afdeling ICTO van het AIM ondersteunt docenten bij de toepassing van ICT in hun onderwijs. Zaken als het inrichten van en autorisaties tot het netwerk worden door het Informatiseringscentrum van de UvA (centraal) geregeld. Medewerkers en studenten kunnen via een password gebruikmaken van het netwerk, een digitale leeromgeving (Blackboard) en digitale bibliotheekvoorzieningen, ook via computers elders. Voorts is een programma (Urkund) geimplementeerd om plagiaat te achterhalen dat experimenteel ingezet wordt (met ingang van 2005-2006) voor alle masterscripties. Met ingang van het studiejaar 2006-2007 zal een instrument voor onderwijsevaluatie EvaSys worden toegevoegd. Voor enkele studenten zouden de studieruimten wat minder ‘vroeg’ afgeblokt kunnen worden, en de bibliotheek zou langer open mogen zijn. De opleiding geeft aan dat studenten van maandag t/m donderdag tot 21.45 uur terecht kunnen in het Binnengasthuis en tot 20.00 uur in het PC Hoofthuis. Het Studiecentrum BG is tevens op zaterdag en zondag geopend van 10.00 tot 17.45. Wat de bibliotheek betreft kan gesteld worden dat voor een groot deel van QANU / Culturele Antropologie 279 de collectie geldt dat sprake is van een permanente opening, aangezien de bibliotheekwereld meer en meer een virtuele wereld geworden is, leidend tot een sterk afgenomen fysiek bezoek aan de bibliotheek. De aangeboden faciliteiten voor studenten staan in de studiegids weergegeven in het hoofdstuk ‘Faciliteiten voor studenten’. De commissie heeft bij een uitgebreide rondleiding kennisgenomen van de staat van de ICTvoorzieningen en constateert dat de investeringen in de ICT-voorzieningen in collegezalen en studieruimten voor de studenten een positief resultaat hebben gehad. Op basis van haar eigen indrukken en gesprekken met docenten en studenten heeft de commissie het oordeel dat de voorzieningen naar ruime tevredenheid functioneren. Wat betreft de bibliotheek is de commissie zeer positief over het feit dat docenten direct betrokken worden bij het ‘opschoon’-beleid en – mede door budgetruimte – er weer een ruimhartig aanschafbeleid bestaat voor de docenten. Alles overziend oordeelt de commissie dat de opleidingen goed zijn op het facet ‘Materiële voorzieningen’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het AIM gaat in de begeleiding uit van een ‘contract’ van studenten en AIM met elkaar, wat betekent dat studenten recht hebben op goed onderwijs en goede begeleiding, en dat studenten presteren door tentamens tijdig en in een keer te halen, en pas doorgaan naar een volgend niveau na afronding van het voorgaand niveau. In de studiegids – waar deze filosofie in het voorwoord is verwoord – staan de spelregels en mogelijkheden voor begeleiding aangegeven (hoofdstuk ‘Studie algemeen’). Studenten kunnen gebruikmaken van services (studiegids hoofdstuk ‘Faciliteiten voor studenten’) met betrekking tot inschrijving en studievoortgang, en advies krijgen van studentendecaan, bureau studentenpsychologen, over studeren in het buitenland en loopbaanvragen of trainingen in het loopbaanadvies- en trainingscentrum. Sinds 2005-2006 worden de studiegidsen van de verschillende opleidingen in één compacte bundel aangeboden in combinatie met een actuele elektronische versie, die uitgebreidere module-informatie bevat voor studenten via het netwerk van de UvA. 280 QANU / Culturele Antropologie De studieprogramma’s, algemene informatie, faciliteiten en service voor studenten die de master CAS volgen is opgenomen in de studiegids van de International School for Humanities and Social Sciences ISHSS (sinds 2005-2006 onderdeel van de FMG). De commissie heeft uit de gevoerde gesprekken met studenten uit de opleidingen, docenten, studieadviseurs en leden van de opleidingscommissie de indruk dat er geen aanleiding tot zorg meer is omtrent de studiebegeleiding, door de combinatie van uitbreiding van capaciteit van studieadviseurs en het mentorsysteem voor studenten. De studievoortgang wordt geregistreerd en bewaakt via het ISIS administratie-systeem, door opleidingscoördinator en studieadviseurs. Studenten met minder goede of slechte resultaten krijgen het advies de studie te staken (tot 25% in de periode 2000-2003). Deze cijfers hebben exclusief betrekking op de eerstejaars adviezen. Tussen 2000 en 2004 varieerde het percentage studenten dat het advies kreeg de studie te staken tussen 8,5% en 18%. De commissie oordeelt dat de opleidingen voldoen op het facet ‘Studiebegeleiding’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: + Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: + Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: + Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: + 5.3.5 Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De evaluatie van resultaten verloopt via een standaardprocedure die is vastgelegd in het Handboek AIM ( de organisatorische ‘bijbel’ van het onderwijsinstituut AIM). De kwaliteit van het onderwijsproces wordt bewaakt via evaluaties onder zowel studenten als docenten, waarvan de resultaten besproken worden in Opleidings- en Examencommissie, waarin ook student-leden actief zijn. Jaarlijks worden panelgesprekken gehouden tussen studenten en docenten. Onderdelen worden geëvalueerd via Uvalon-enquêtes en/of gestandaardiseerde openvragenformulieren van AIM (of ISHSS). Docenten evalueren de door hen verzorgde onderwijsmodulen via specifieke formulieren en via vragenlijsten vergelijkbaar met die voor studenten. QANU / Culturele Antropologie 281 De kwaliteit van het onderwijs wordt bewaakt via de Opleidingscommissie Antropologie, die bestaat uit vier docentleden en vier studentleden die maandelijks in vergadering bijeenkomen. Daarnaast door de Examencommissie, die bestaat uit drie stafleden, met name met betrekking tot modulen die studenten buiten de eigen opleiding volgen. De opleiding heeft streefdoelen met betrekking tot de onderwijsonderdelen zoals geëvalueerd via de Uvalon-formulieren gerelateerd aan (minimaal) de gemiddelde score van de UvA. Voor deeltijdstudenten worden sinds 2004 aparte gesprekken en evaluaties gehouden. De commissie heeft diverse ingevulde evaluatieformulieren voor de studieonderdelen ingezien, en gesproken met leden van zowel Opleidings- als Examencommissie. Daaruit heeft zij vernomen dat signalen van studenten in de OC wel worden opgepikt en dat daar iets mee wordt gedaan door opleidingsdirecteur en binnen het AIM. Zij verneemt dat studentleden in de OC actief zijn, maar dat de meerderheid van de overige studenten minder betrokken is, doordat er weinig structurele problemen zijn. Voorts dat studenten met goede resultaten (7½ ) door hun mentor geattendeerd worden op de mogelijkheid het Honours programma (sinds 2005-2006) te volgen. De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het facet ‘Evaluatie van resultaten’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. De zelfstudie geeft aan dat de resultaten uit evaluaties worden gebruikt om docenten, de Opleidingscommissie (OC), de Opleidingsdirecteur en de Onderwijsdirecteur AIM te informeren over de door studenten gepercipieerde sterke en zwakke kanten van onderwijsmodulen en de opleidingen als geheel. Ten opzichte van de beoordeling van de vorige commissie is sprake van een ordelijk geheel, waarbinnen de opleidingen toch ruime keuzemogelijkheden blijven bieden. De nu geboden keuzeruimte door oriëntatiemodulen en keuzemodulen is goed gestructureerd. Studenten die de commissie gesproken heeft geven aan het overzichtelijk te vinden. In de OC worden de resultaten van de Uvalon-enquêtes, inclusief de module-evaluaties van docenten, en panelgesprekken besproken, en wordt zonodig contact opgenomen met docent en/of opleidingdirecteur over te nemen maatregelen. Van zowel studentleden als docentleden uit de OC heeft de commissie begrepen dat dit systeem naar tevredenheid werkt, signalen opgepikt worden en maatregelen worden genomen (bijvoorbeeld handboek voor docenten en tijdige feedback bij CA, herordening module MAS, scriptiehandleiding en scriptiebijeenkomsten bij CAS). 282 QANU / Culturele Antropologie De commissie merkt op dat de opleiding ingrijpende verbeteringen heeft aangebracht naar aanleiding van kritiek van de vorige evaluatiecommissie, waardoor er nu onder andere meer aandacht is voor de begeleiding van de zwakkere studenten. De commissie is van oordeel dat de opleidingen goed zijn op het facet ‘Maatregelen tot verbetering’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Bij de kwaliteitszorg zijn docenten, studenten, en opleidingsmanagement direct betrokken, via de OC, module-evaluaties, panelgesprekken, semestergesprekken opleidingsdirecteuren met de directeur AIM. Daarnaast onderhoudt de opleiding contact met alumni. Contacten met instellingen en/of vertegenwoordigers uit het afnemend beroepenveld zijn minder aanwezig, wat deels verklaard wordt doordat dit een zeer divers en vaag gebied is. Wat betreft gerichtheid op de arbeidsmarkt worden door faculteitsleiding en opleidingsmanagement maatregelen getroffen om dit structureel te verbeteren. Dit onder andere via contact met de alumnivereniging en de beroepsvereniging van antropologen. Bij MAS zijn met name contacten met alumni nog te versterken, aangezien aldaar het beroepenveld ‘dichterbij’ is, in de vorm van contacten met netwerken van diverse instellingen in de gezondheidszorg. Bij CAS verlopen contacten met het beroepenveld onder meer via het ASiA programma/netwerk en via de studentenorganisatie Farang. De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoende zijn op het facet ‘Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. QANU / Culturele Antropologie 283 Oordeel op onderwerpniveau Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: + Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: + Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: + Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: + 5.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De zelfstudierapporten van de opleidingen geven in een bijlage het Onderwijs en Examen Regeling (OER) weer van de opleidingen, waarin de eindkwalificaties zijn opgenomen waaraan afgestudeerden dienen te voldoen (zie ook bijlagen 2A-2D). Het afstudeerprogramma van alle vier de opleidingen werkt toe naar een eindopdracht (leeronderzoek en/of eindscriptie) als integrerend beoordelingsmoment en eindtoets, waarvan de beoordeling gekoppeld is aan de eindkwalificaties vermeld in het OER. In de zelfstudie van de bacheloropleiding CA/SNWS is een tabel opgenomen waarin deze koppeling voor een aantal scripties expliciet weergegeven is als evaluatiemiddel. De commissie erkent dat voor de gebieden waarop deze opleidingen zich bevinden een belangrijk ijkpunt voor het gerealiseerde niveau te vinden is in de eindscripties, zowel in de bachelorals masteropleidingen. De commissie heeft uit bestudering van een steekproef uit de scripties van de vier opleidingen geconstateerd dat – met enkele zwakke uitzonderingen – de scripties ruim voldoende tot uitstekend van niveau zijn. De commissie merkt op dat – vanwege de duur van de masteropleidingen van slechts één opleidingsjaar – de tijd die studenten MAS en CAS besteden aan veldwerk en/of eindscriptie, en voor de master CA/SNWS aan antropologische theorie wel krap is. In de zelfstudies van de bachelor- en masteropleiding CA/SNWS zijn resultaten weergegeven van onderzoek onder alumni met betrekking tot de Dublin-indicatoren, waaruit blijkt dat deze afgestudeerden positief zijn over het door hen behaalde niveau en over het niveau van de opleiding. Bij de master MAS worden deze indicatoren gebruikt als evaluatie-instrument onder studenten en bij het beoordelen van het behaalde niveau in leeronderzoek/eindscriptie. Voor de opleiding CAS – die pas enkele jaren loopt – was het gemiddelde eindcijfer over 2004 een 7½. Een accent wordt bij CAS gelegd op het bewaken van het niveau van studenten die instromen, met name vanuit het HBO. 284 QANU / Culturele Antropologie Uit gegevens omtrent drie tot vijf jaar geleden afgestudeerde antropologen blijkt het voor een deel van de antropologen moeilijk te zijn een baan te vinden. Dit heeft deels te maken met het karakter van de opleiding, waarin de nadruk ligt op brede academische vorming en weinig ruimte is voor beroepsspecifieke scholing, deels met het feit dat de Nederlandse arbeidsmarkt geen sector kent die traditioneel door antropologen gedomineerd wordt. Dat betekent dat afgestudeerden hun eigen weg moeten vinden op de arbeidsmarkt. Dit beeld wordt bevestigd in gesprekken met alumni, die in dit verband het belang aangeven van stagemogelijkheden en/of anderszins contacten met organisaties in het beroepsveld al tijdens de studie. De commissie is van oordeel dat de opleidingen veel aandacht besteden aan het behalen en bewaken van de vereiste niveaus, met betrekking tot de doelen en eindkwalificaties. De commissie vindt dat voor de drie masters de tijdsduur te heroverwogen is, gelet op de tijd voor veldwerk, eindscriptie en antropologische theoretische kennis, en pleit voor een verlenging van de eenjarige studietermijn (zie hoofdstuk 3 van het algemene deel van dit rapport). Uit gesprekken met opleidingsmanagement en faculteitsleiding heeft de commissie de indruk dat daar wel aandacht en bereidheid is voor het verkennen van mogelijkheden. De commissie heeft met instemming geconstateerd dat aandacht in de studie voor (oriëntatie op/contact met) de arbeidsmarkt structureel opgenomen wordt in de curricula. Alles overziend is de commissie van oordeel dat de opleidingen goed zijn op het facet ‘Gerealiseerd niveau’. Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Uit gegevens van de VSNU/CBS (2004) blijkt dat de rendementcijfers van de bacheloropleiding CA/SNWS aan de UvA niet afwijken van landelijke cijfers. Voor de propedeuse heeft het AIM het streefcijfer voor instroom 2004 op 31% na een jaar en 59% na twee jaar gezet, welke streefwaarden, gezien de tabel in de zelfstudie, worden gehaald. Het propedeuse-rendement voor de cohorten uit de instroom periode 1999-2004 schommelt rond de 50% na een jaar, en loopt op tot maximaal 73 % binnen drie jaar. De opleiding wil de propedeusestreefwaarden voor de komende vijf jaren verhogen naar 55% na een jaar respectievelijk 70% na twee jaar, door intensieve studiebegeleiding en strengere ingangseisen voor modulen uit het tweede jaar. Voor het postpropedeuserendement is door de faculteit FMG een streefwaarde gesteld oplopend van 44% tot 47% (per propedeuse-instroom, te behalen per 2008-2009). Deze cijfers worden reeds nu behaald. Het postpropedeuse-rendement (voltijd + deeltijd, alle vooropleidingen) per QANU / Culturele Antropologie 285 augustus 2005 ligt op circa 65% voor instroom in periode 1994-1997, en neemt dan af tot 31% voor studenten die in 2000 begonnen, naar 7% en 2% voor instroom uit 2001 en 2002. Het opleidingsmanagement wil voor de bacheloropleiding in de komende vijf jaar streefcijfers realiseren van 50% na drie jaar en 65% na vier jaar studie. Per augustus 2005 liep het aantal propedeusedipoma’s op naar 118, het aantal bachelordiploma’s naar 47 (regulier), en 22 stuks masterdiploma’s CA/SNWS. De eerste studenten die een volledig bachelorfase hebben afgesloten zullen pas per einde van het lopende studiejaar afstuderen, en kunnen instromen in de masteropleidingen. Bij de masteropleiding MAS zijn van de instroom van 13 studenten uit 2003 na een jaar 7 (33%) en na twee jaar 70% afgestudeerd, voor de 25 studenten die in 2004 met de MAS begonnen is dit 12% respectievelijk 32%. In 2005 stroomden 32 studenten in, die aan het eind van het nu lopende jaar op z’n vroegst kunnen afstuderen. De 15 studenten die de masteropleiding CAS instroomden in 2003 hadden 14 (93%) hun diploma aan het eind van dat studiejaar behaald, terwijl van de 24 studenten die in 2004 begonnen dat er 20 (83%) waren. Het lopende studiejaar 2005 startte met 14 nieuwe studenten. Zowel de MAS als de CAS zijn nog in ontwikkeling, en bezinnen zich actief op de vraag hoeveel studenten zij aankunnen (maximaal 25) en wat nodig is om deze in één jaar te kunnen laten afstuderen bij één instroommoment per jaar en toegangsselectie. De opleidingen zien dat studenten te lang over hun studie doen, en onderzoeken mogelijkheden om vertragingen nog meer/beter tegen te gaan. Deze liggen onder meer in het beperken van de feitelijke duur van de veldwerkperiode en extra tijd besteed aan het schrijven van de eindscriptie, en achterstallige onderwijsverplichtingen. De strakkere begeleidingsstructuur van het masterprogramma biedt hiertoe mogelijkheden. Ook kunnen studenten met een bachelordiploma de universiteit verlaten, dan wel kiezen voor een masteropleiding die zij ambiëren, wat hun motivatie meer ten goede komt. Ten slotte biedt de bachelormasteropzet een duidelijke scheiding, zodat studievertragingen uit de eerdere opleiding (achterstallig onderwijs) niet doorwerken in de vervolgopleiding. De aangereikte cijfers in de zelfstudie laten zien dat het studierendement hier niet slechter is dan elders. De commissie heeft ook hier geconstateerd dat de nieuwe bachelor-masterstructuur elementen heeft die een verdere verbetering van het rendement mogelijk maken (zie ook hoofdstuk 3 van het algemene deel van dit rapport). Bij enkele andere opleidingen heeft de commissie duidelijk zorg geconstateerd over te verwachten problemen bij de afronding van de master binnen één jaar. Hier trof de commissie een aanmerkelijk ‘relaxte’ houding aan. Dat kan de ‘eigenheid’ zijn van Amsterdam, maar ook voortkomen uit het feit dat men hier nog niet met de werkelijke implicaties – in volle omvang – van die nieuwe structuur is geconfronteerd. De commissie vindt dat op inventieve wijze gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot realisatie van een tweede instroommoment bij de masteropleidingen. De commissie constateert dat de opleidingen zeker werken met streefwaarden en/of deze ontwikkelen, en dat zij concrete maatregelen nemen tot rendementsverhogingen. De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het facet ‘Onderwijsrendement’. 286 QANU / Culturele Antropologie Oordeel: Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v. Oordeel op onderwerpniveau Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: + 5.3.7. Internationalisering Ten aanzien van internationalisering is binnen de faculteit FMG de ISHSS van belang dat Engelstalig onderwijs aanbiedt. Op het gebied van CA/SNWS zijn contacten met het Teaching Anthropology Network van de European Association of Social Anthropologists van belang, evenals contacten van individuele docenten. Studenten kunnen onderdelen van hun programma in het buitenland volgen in hun derde bachelorjaar in het kader van uitwisselingsprogramma’s (respectievelijk vijf, acht en negen studenten in de periode 2001-2002 – 2003-2004). Naast ondersteuning van ‘eigen’ studenten die willen deelnemen aan uitwisselingsprogramma’s, zijn er faciliteiten voor inkomende studenten die cursussen of de masteropleiding CAS volgen bij het ISHSS. In het masterprogramma CA/SNWS neemt het leeronderzoek een centrale plaats in. Studenten gaan voor een periode van drie tot vier maanden het veld in om onderzoek te doen, veelal in het buitenland. Dit gaat om circa veertig studenten per jaar die onderzoek doen, waarvan circa 35 in het buitenland. Ongeveer 80% van de masterstudenten doet op deze manier een buitenlandervaring op tijdens de studie. Studenten die naar het buitenland gaan kunnen cursussen volgen in de taal en cultuur van het land waar zij naar toe gaan, via het talenlaboratorium of door een keuzevak. Diverse stafleden participeren in de Engelstalige masterprogramma’s van de ISHSS, waaronder een MA Social Sciences, de ‘eigen’ master Contemporary Asian Studies, en sinds 2005-2006 het Honours programma voor ambitieuze en goede studenten. Voor de master MAS wordt overwogen om vanaf 2006-2007 het programma in Engelstalige vorm aan te bieden, in samenwerking met het ISHSS. In die samenwerkingsstructuur zou het onderwijsprogramma flexibeler kunnen worden aangeboden, en wordt de buitenlandse markt voor masterstudenten ontsloten. De masteropleiding CAS heeft al een Engelstalig curriculum en heeft bewezen aantrekkingskracht voor buitenlandse studenten met achtergrond of interesse in Azië. QANU / Culturele Antropologie 287 Oordeel commissie De commissie constateert dat de opleidingen in ruime mate actief zijn op het punt van internationalisering, wat in het domein van deze opleidingen verwacht mag worden. Algemene opmerkingen/bevindingen Instituut AIM/faculteit: Positieve punten • Breed aanbod van masteropleidingen: CA/SNWS; MAS; CAS. • Semesterstructuur met extra instroommoment in februari, bij twee masters. • De bibliotheek en ICT-faciliteiten. Het feit dat docenten direct betrokken worden bij het ‘opschoon’-beleid en dat dit weer ertoe heeft bijgedragen dat er een ruimhartig aanschafbeleid bestaat, wordt als zeer positief gezien. • Een handboek voor de organisatie van het onderwijs op AIM-niveau. Verbeterpunten / punten voor reflectie: • Het is wenselijk de structurele inbedding van de opleiding Antropologie binnen de Faculteit, (binnen de afdeling Sociologie & Culturele Antropologie, in combinatie met het bij de UvA voor alle faculteiten ingestelde onderwijsinstituut, hier het AIM) inzichtelijker te maken om het gevaar van een zekere vervreemding bij stafleden te voorkomen De commissie is er door de decaan van verzekerd dat de leerstoelgroep de werkelijke eenheid van opereren is, wat de commissie als verbetering ziet. • De éénjarige duur (praktisch tien maanden) van de masters. De commissie pleit voor een oprekking van het termijn van een jaar: op z’n minst de facto twaalf maanden, maar hopelijk ook langer tot anderhalf jaar. Bachelor CA/SNWS Positieve punten • Goed doordacht en uitgewerkt didactisch concept, met intensieve begeleiding en feedback (onder andere CAF-instrument), en zorgvuldige begeleiding bij kiezen van studietrajecten die zowel keuzevrijheid bieden als naar verdieping toewerken. • Een duidelijke verbetering met de waarneming van de vorige commissie: toen ‘chaos’, de commissie ziet nu: ‘gestructureerde vrijheid’. De opleiding heeft onder andere hierdoor een eigen plaats in het veld van Antropologie in Nederland. • Enthousiaste studenten, en docenten die zeer gemotiveerd, competent en enthousiast zijn voor hun vak. Ook een goede leeftijdopbouw van de staf. • Hoog niveau en consistentie in de beoordeling van scripties (door intensieve begeleiding en inzet van een tweede meelezer/beoordelaar) Verbeterpunten / punten voor reflectie • Verschillende interpretaties onder docenten, hoe het CAF-instrument toe te passen, wat leidt tot verschil van verwachting bij student en docent over dit instrument. Dit is beter af te stemmen, te communiceren. • De werkelijke tijd die docenten besteden aan een onderwijsmodule is in de praktijk vaak hoger dan de krap bemeten normen daarvoor. 288 QANU / Culturele Antropologie • • • De huidige relatief ongunstige docent-studentratio (1:43) dreigt voor stafleden ten koste van hun onderzoekstijd te gaan met name bij een te verwachten toename van de instroom van masters. Gerichtheid op de arbeidsmarkt is, naar het oordeel van de commissie, te weinig geformaliseerd (wat door alumni bevestigd wordt). Maatregelen op dit punt zijn nodig. Van de Honours bachelor wordt nauwelijks gebruikgemaakt door studenten Antropologie [vier waarvan twee/drie gestopt]. Deze is wellicht beter af te stemmen. Master CA/SNWS Positieve punten • Zinvol en goed aansluitend programma als ‘doorstroom’ master voor de studenten van de bachelor aan de UvA. • Een debattencollege dat boeiend is voor studenten en dat systematisch betrokken wordt op het individuele onderzoek van de student. Verbeterpunten / punten voor reflectie • Voor studenten die instromen van een andere bacheloropleiding elders in het land is het de vraag of deze opleiding voldoende verbreding van antropologische kennis geeft. • Toename van het aantal studenten vanaf september 2006 vereist doordenken van een optimum aantal, en daaraan gekoppelde instroomcriteria. • Mogelijke koppeling met researchmaster vereist vermoedelijk een herbezinning op de huidige opzet daarvan. Master MAS Positieve punten • Deze master heeft een zeer interessante opzet – uniek voor Nederland en een aanwinst voor het desbetreffende vakgebied. • Vak Theorie & Toepassing, qua inhoud, opzet en uitvoering indrukwekkend. • Hybride instroom (medisch en antropologisch) vormt een bron van zorg, maar omdat de problemen worden onderkend en de nodige maatregelen worden getroffen is er alleszins het vertrouwen dat deze opleiding zich zal consolideren. Verbeterpunten / punten voor reflectie • Enige uitbreiding van staf is zeker voor deze opleiding dringend gewenst. Master CAS Positieve punten • De master Contemporary Asian Studies is opgebouwd rond een bijzonder concept qua vorm en inhoud, niet alleen voor Nederland, maar ook voor Europa. De commissie is verheugd dat de UvA en de faculteit deze opleiding herbergt en ondersteunt. QANU / Culturele Antropologie 289 Verbeterpunten / punten voor reflectie • Ontbreken van veldwerk of stage in Azië en daaraan gerelateerde eindscriptie. Het is nu – theoretisch – mogelijk is dat iemand deze master afrondt zonder in Azië te zijn geweest. Extra tijd – ruimte – in het programma is hiervoor nodig. • Nog te geringe instroom van studenten. In samenwerking met het ISHSS is de instroom – mede van buitenlandse studenten – wellicht te versterken. Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleidingen Culturele Antropologie CA/SNWS, de masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS en de Engelstalige masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS van de Universiteit van Amsterdam voldoen aan de criteria van basiskwaliteit. 290 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1.A. Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding CA/SNWS aan de UvA Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma Oordeel + + + 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + QANU / Culturele Antropologie Facet Afbouw zonder problemen 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur/omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel v v v v v v g v v v g v v v g g v v g v g v 291 Bijlage 1.B. Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding CA/ SNWS aan de UvA Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma Oordeel Facet + Afbouw zonder problemen + + 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + 292 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel v v v v v v v v v v v v v v g g v v g v g v QANU / Culturele Antropologie Bijlage 1.C. Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding MAS aan de UvA Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma Oordeel Facet + Afbouw zonder problemen + + 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + QANU / Culturele Antropologie Oordeel v 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld v v v v g 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement g v v v v v v v v v g g v v g v 293 Bijlage 1.D. Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding CAS aan de UvA Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma Oordeel Facet + Afbouw zonder problemen + + 3. Inzet van personeel + 4. Voorzieningen + 5. Interne kwaliteitszorg + 6. Resultaten + 294 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Oordeel v v v v v v v v v v v v v v g g v v g v g v QANU / Culturele Antropologie Bijlage 2.A. Doelstellingen en eindkwalificaties van de bacheloropleiding CA/SNWS aan de UvA De Doelstelling van de bacheloropleiding CA/SNWS wordt als volgt omschreven: Bij de voltooiing van de bacheloropleiding CA/SNWS dient de student: • • • in staat te zijn de ontwikkelingen binnen het vakgebied van de Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen in hoofdlijnen zelfstandig te volgen. Dit houdt in dat de afgestudeerde zich de inhoud van de betreffende vakliteratuur eigen kan maken, kritisch kan beoordelen en in de eigen werksituatie inpassen; in staat te zijn de diversiteit van menselijke samenlevingsverbanden en culturen te begrijpen in hun specifiek eigen termen en deze inzichten toe te passen op concrete situaties; in staat te zijn vraagstukken op het terrein van samenleving en cultuur te analyseren en zowel schriftelijk als mondeling de bevindingen te presenteren. Daartoe dient de student te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden: • • • • • • • • kennis van belangrijke samenlevingsverbanden; etnografische en sociaal-historische kennis van een specifieke regio; kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische stromingen, zoals die in de sociale wetenschappen, en in het bijzonder in de Culturele Antropologie der Niet-Westerse Samenlevingen zijn ontwikkeld; de vaardigheid relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen; de vaardigheid geraadpleegde bronnen op systematische en wetenschappelijke wijze te verantwoorden (hanteren van index, opstellen van literatuurlijst, citeren). de vaardigheid een bespreking over een onderwerp op het vakgebied te leiden; voldoende kennis van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek om de resultaten van onderzoek te kunnen evalueren en onderzoeksvragen en opdrachten te kunnen formuleren; voldoende kennis om de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk te kunnen beoordelen. QANU / Culturele Antropologie 295 Bijlage 2.B. Doelstellingen en eindkwalificaties van de master- opleiding CA/SNWS aan de UvA De Doelstelling van de masteropleiding CA/SNWS wordt als volgt omschreven: Bij de voltooiing van de masteropleiding CA/SNWS dient de student: • • • • in staat te zijn om zelfstandig onderzoek op te zetten, uit te voeren en over de bevindingen mondeling en schriftelijk verslag te doen; te beschikken over een grondig inzicht in de methodologische en ethische aspecten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; in staat te zijn om empirische kennis te abstraheren tot meer theoretische inzichten in samenleving en cultuur; in staat te zijn om zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingsverbanden en culturen in de praktijk eigen te maken en deze te analyseren in hun specifiek eigen termen. Daartoe dient de student te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden: • • • • • • • • grondige theoretische, etnografische en sociaal-historische kennis van ten minste één specifiek samenlevingsverband; etnografische en sociaal-historische kennis van één specifieke regio; grondige theoretische kennis van ten minste één thematisch specialisme binnen de Antropologie; de vaardigheid om theoretische en praktische problemen binnen het studieveld van de Antropologie te analyseren en daarover onderzoekbare vragen te formuleren; grondige kennis van de voor antropologisch onderzoek relevante methoden en technieken en over de vaardigheid deze op ethische verantwoorde wijze in de praktijk toe te passen; relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen; de vaardigheid relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen; de vaardigheid de verworven kennis en inzichten in concrete situaties toe te passen. Alsmede de navolgende praktische vaardigheden: • • 296 basiskennis van ICT en een goede kennis van het academisch Engels; de vaardigheid om zowel zelfstandig als in groepsverband te werken. QANU / Culturele Antropologie Bijlage 2.C. Doelstellingen en eindkwalificaties van de master- opleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS aan de UvA De doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding MAS worden als volgt omschreven in de zelfstudie, zoals deze zijn opgenomen in studiegids en OER: Bij voltooiing van de masteropleiding dient de student: • • • • grondig inzicht te hebben in de theoretische, methodologische en ethische aspecten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek op het snijvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur; in staat te zijn empirische kennis over dit gebied te abstraheren tot meer theoretische inzichten in gezondheid, maatschappij en cultuur; in staat te zijn zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingsverbanden en culturen eigen te maken en deze te analyseren in hun specifieke eigen termen, in het bijzonder het denken en handelen met betrekking tot ziekte en gezondheid; in staat te zijn om zelfstandig onderzoek op dit gebied op te zetten, uit te voeren en over de bevindingen mondeling en schriftelijk verslag te doen. Daartoe dient de afgestudeerde te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden: • • • • • • kennis inzake theorieën (uit de medische antropologie, medische sociologie en de wetenschapsdynamica) over problemen op het raakvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur; kennis van sociaal-wetenschappelijke methoden van onderzoek naar problemen op het snijvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur; inzicht in processen op het gebied van gezondheid en gezondheidszorg in het algemeen en op specifieke terreinen; de vaardigheid relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen; de vaardigheid relevante onderzoeksdoelstellingen voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar gezondheid, maatschappij en cultuur te formuleren en onderzoeksvoorstellen te ontwerpen; de vaardigheid om dergelijk onderzoek uit te voeren en daarover te rapporteren op een wijze die overeenkomt met de geldende disciplinaire standaarden. En over de volgende praktische vaardigheden te beschikken: • • • het kunnen bijdragen, met behulp van bovengenoemde vaardigheden, kennis en inzichten, aan theorievorming over en onderzoek naar sociale en culturele aspecten van gezondheid; de vaardigheid praktische gezondheidsproblemen te analyseren en daarover medisch antropologische/sociologische vragen te formuleren; het kunnen bijdragen, met behulp van bovengenoemde vaardigheden, kennis en inzichten, aan beleidsvorming en praktische toepassing in multidisciplinaire teams in de gezondheidszorg. QANU / Culturele Antropologie 297 Bijlage 2.D. Doelstellingen en eindkwalificaties van de master- opleiding Contemporary Asian Studies CAS aan de UvA De doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding MAS worden omschreven in de (Engelstalige) zelfstudie en studiegids, en staan als volgt weergegeven in het OER: Bij de voltooiing van de opleiding dient de student: een academisch werk- en denkniveau te hebben bereikt op het gebied van de hedendaagse Azië Studies. Daartoe dient de afgestudeerde te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden: • heeft inzicht in sociaal wetenschappelijke theorievorming en verschillende wijzen van onderzoek waarmee maatschappelijke ontwikkelingen in Azië begrepen kunnen worden; is in staat relevante bronnen van informatie te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen; heeft geleerd om zich mondeling en schriftelijk op academisch niveau uit te drukken; is in staat empirische kennis te abstraheren tot meer theoretische inzichten in samenleving en cultuur; is in staat comparatieve analyses te maken aan de hand van brede thema’s die vanuit verschillende disciplines worden onderzocht. “have the skills to conduct an independent research investigation”6 • • • • • Vakspecifiek: De student die de masteropleiding Contemporary Asian Studies heeft afgerond: • heeft kennis van en inzicht in historische, politieke, economische, sociale, en culturele ontwikkelingen van het moderne Azië; beschikt over een grondige praktische kennis van een Aziatische regio; heeft zich de basisvaardigheid van een Aziatische taal eigen gemaakt; is in staat om moderne ontwikkelingen in verband te brengen met regionale en lokale ontwikkelingen in Azië; is in staat deel te nemen aan maatschappelijke debatten rond politiek-maatschappelijke ontwikkelingen in Azië; heeft kennis en inzichten verworven met betrekking tot Aziatische samenlevingen die hij/zij in dienst van bedrijfsleven of overheid concreet in praktijk zou kunnen brengen; is zich bewust van het maatschappelijk belang van de studie Aziatische samenlevingen in vergelijkend perspectief, hetgeen resulteert in een kritische houding ten opzichte van Eurocentrische/etnocentrische benaderingen en eenzijdige ideologische beeldvorming. • • • • • • 5 6 Uit nagekomen notitie management CAS. Deze kwalificatie staat genoemd in zelfstudie en studiegids, maar is in het OER niet opgenomen. 298 QANU / Culturele Antropologie Bijlage 3.A. Programma van de UvA bacheloropleiding CA/SNWS Propedeuse (ba 1) Eerste studiejaar, eerste semester Inleiding Culturele Antropologie Inleiding Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Inleiding Methoden en Technieken van Antropologisch Onderzoek M&T1 Eerste studiejaar, tweede semester Geschiedenis en Theorie van de Antropologie / Lees- en Schrijfpracticum Inleiding Sociologie Totaal Propedeuse ECTS 10 10 10 20 10 60 Postpropedeuse programma (ba 2 en ba 3) Tweede studiejaar, eerste semester Disciplinemodule 1: Theorie en Geschiedenis van de Antropologie Disciplinemodule 2: Historisch-Comparatieve Sociologie Keuzemodule Tweede studiejaar, tweede semester Oriëntatiemodule 1 Oriëntatiemodule 2 Antropologische Methoden en Technieken ECTS 10 10 10 Totaal ba 2 Derde studiejaar, eerste semester Regiomodule Themamodule Keuzemodule Derde studiejaar, tweede semester Themamodule Keuzemodule Bachelorscriptie antropologie Totaal ba 3 QANU / Culturele Antropologie 10 10 10 60 ECTS 10 10 10 10 10 10 60 299 Bijlage 3.B. Programma van de UvA masteropleiding CA/SNWS Masterprogramma Eerste jaardeel / Eerste semester (vanaf 2005-2006) Leeronderzoekseminar Masterseminar: Actuele debatten in de antropologie Tweede jaardeel / Tweede semester (vanaf 2005-2006) Veldwerk (leeronderzoek) Derde jaardeel / Tweede semester (vanaf 2005-2006) Masterscriptie ECTS 10 10 20 Totaal 20 60 Vanwege het veldwerk past het programma niet precies in de semesterstructuur. Bijlage 3.C. Programma van de UvA masteropleiding MAS Masterprogramma in 2003-2004 en 2004-2005 Semester 1 Studenten zonder sociaal-wetenschappelijke achtergrond: A: Inleiding antropologie en sociologie ECTS Totaal A Studenten zonder medisch-wetenschappelijke achtergrond: B1: Sociale productie van medische kennis B2: Gezondheid in internationaal perspectief Totaal B Alle studenten: T&T: Theorie en toepassing van de medische antropologie-sociologie M&T I: Methoden van onderzoek naar gezondheid en gezondheidszorg Thema: Regionale perspectieven in Medische Antropologie Totaal semester1 Semester 2 M&T II: Protocolontwikkeling Leeronderzoek Scriptie Totaal semester 2 300 10 10 5 5 10 10 5 5 30 5 15 10 30 QANU / Culturele Antropologie Masterprogramma MAS vanaf 2005-2006 Semester 1 Inleiding (i.h.b. medische) antropologie en sociologie (vanaf 2005-2006) T&T: Theorie en toepassing van de medische antropologie-sociologie M&T I: Methoden van onderzoek naar gezondheid en gezondheidszorg Thema: Regionale perspectieven in Medische Antropologie Totaal semester1 Semester 2 M&T II: Protocolontwikkeling Leeronderzoek Scriptie Totaal semester 2 Bijlage 3.D. ECTS 10 10 5 5 30 5 15 10 30 Programma van de UvA masteropleiding CAS Schedule Master Programme CAS Semester 1, period 1 Citizenship, Identity and Migration The Social Sciences and Conceptualisations of Asian Societies Semester 1, period 2 Languages of Asia Students choose one of the following regional courses: • East Asia: Powerhouse and Politics • Southeast Asia-Contested Identities & Political Experiments • South Asia: Diversity and Contradictions • Central Asia, The Caucasus, and Global Politics ECTS 10 5 5 10 10 10 10 10 Semester 1 Semester 2, period 1 Students choose two of the following thematic courses • Political Violence and Ethnic/Religious Conflict in Asia • Modernity, Media and Popular Culture in Contemporary Asia • Asian Economics and Asian Underworlds Semester 2, period 2 Master thesis (individual supervision) 20 10 10 10 Semester 2 Programme QANU / Culturele Antropologie 30 10 30 60 301 Bijlage 4. Categorie De onderwijsstaf van de opleidingen (2004) Mannen CA/SNWS HL UHD UD Overig WP Totaal Per 2006 Tijdelijk Per 2006 MAS HL UHD UD Overig WP Totaal # 4 6 11 4 25 24 3 2 # Vrouwen Fte 7.0 1,3 8,3 7,6 0,6 Fte 1 1 2 # 1 2 5 8 16 18 7 9 # 0.07 Extra CAS HL UHD UD Overig WP Totaal Extra # Fte 4 1 4 1 10 0,6 0,1 0,7 fte 2,1 3,9 5,3 3,4 0,8 2 0,25 # fte 1 2 3 6 # 0,2 0,2 0,4 fte 1 1 3 1 6 0.8 4 Percentage gepromoveerden # fte 5 8,8 8 16 12 3,4 41 12,2 42 12,9 10 11 4,0 1,8 fte 1 3 0,03 0,1 Totaal % 100 100 100 (docenten) 45 83 83 19 45 % 100 100 100 0,87 0,03 0,9 100 gastdocenten/begeleiders veldwerk # fte 5 1 6 4 16 % 0,3 1,1 100 100 100 (post docs) 100 94 0,3 supervision pool 0,8 NB. Overig WP = overige docenten, post-docs, promovendi, student-assistenten. 302 QANU / Culturele Antropologie BIJLAGEN QANU / Culturele Antropologie 303 304 QANU / Culturele Antropologie Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Peter Geschiere Peter Geschiere studeerde Geschiedenis en Antropologie aan de Vrije Universiteit waar hij in 1978 promoveerde op een historisch-antropologisch proefschrift Stamgemeenschappen onder Staatsgezag over veranderende gezagsverhoudingen in de Maka-dorpen van Zuidoost-Kameroen (promotor prof. dr. H.G. Schulte Nordholt). Hij was wetenschappelijk (hoofd)medewerker Antropologie aan de Vrije Universiteit van 1969 tot 1988. Van 1985-1988 was hij tevens deeltijdhoogleraar ‘niet-westerse’ geschiedenis aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam; daarna werkzaam aan de Universiteit van Leiden als hoogleraar voor de antropologie van Afrika. Sinds zijn emeritaat in Leiden in 2002 is hij verbonden als hoogleraar (‘buiten de begroting’) aan de Amsterdamse School voor Sociaal-wetenschappelijk Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, opnieuw met een leeropdracht voor de antropologie van Afrika. Hij is lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en van de Academy of Sciences of Cameroon, voorzitter van de Antropologische Beroepsvereniging en bestuurslid van het Prins Clausfonds. In 2002 ontving hij de onderscheiding van Distinguished Africanist of the Year van de African Studies Association (USA). Geschiere verrichte antropologisch en historisch veldwerk in verschillende delen van Kameroen en elders in West- en Centraal-Afrika. Daarnaast werkt hij nauw samen met verschillende universitaire instituten in Zuid-Afrika. Enkele sleutelpublicaties: The Modernity of Witchcraft, Politics and the Occult in Postcolonial Africa (University of Virginia Press, 1997); (samen met Birgit Meyer) Globalization and Identity, Dialectics of Flow and Closure, Blackwell 1999; (samen met Gyanendra Pandey) The Forging of Nationhood, Manohar (Delhi) 2003; ‘On Witch Docotrs and Spin Doctors: The Role of “Experts” in African and American Politics’ in B.Meyer & P.Pels, Magic and Modernity, Stanford U.P., 2003, p.159-183; (met Bambi Ceuppens), ‘Autochthony: Local or Global? – New Modes in the Struggle over Citizenship and Belonging in Africa and Europe’, Annual Review of Anthropology, 34(2005): 385-409. Michiel Baud Michiel Baud promoveerde in 1991 in de Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Utrecht. Hij werkte lange tijd bij de opleiding Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 1996 werd hij tot hoogleraar Latijns-Amerikaanse geschiedenis aan de Universiteit Leiden benoemd. Sinds 2000 is hij directeur van het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA) en deeltijd hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Hij deed onderzoek in de Dominicaanse Republiek, Ecuador, Noord-Oost Brazilië en Argentinië. Zijn lijst van publicaties omvat onder andere de volgende boeken: Etniciteit als strategie in Latijns-Amerika en de Caraïben (Amsterdam: Amsterdam University Press, 1994) (coauteur), Peasants and Tobacco in the Dominican Republic, 1870-1930 (Knoxville: University of Tennessee Press, 1995), Militair geweld, burgerlijke verantwoordelijkheid. Argentijnse en Nederlandse perspectieven op het militaire bewind in Argentinië (1976-1983) (Den Haag: SDU, 2001), Intelectuales y sus utopías. Indigenismo y la imaginación de América Latina (Amsterdam: CEDLA, 2003) en (met Rosanne Rutten) Popular Intellectuals and Social Movements: Framing Protest in Asia, Africa, and Latin America (Cambridge: Cambridge University Press, 2004). Michiel Baud is hoofdredacteur van de European Review of Latin American and Caribbean Studies en lid van de redactieraad van verschillende wetenschappelijke tijdschriften. Hij was bestuurslid van Stichting Wetenschappelijk Onderzoek in de Tropen (WOTRO), Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Consejo Europeo de InvestigaQANU / Culturele Antropologie 305 ciones Sociales de América Latina (CEISAL). Hij is vanaf juni 2006 co-Chair van het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierde SEPHIS-programma (South-South Exchange Programme for Research on the History of Development). Dr. Bambi Ceuppens Dr. Bambi Ceuppens (Brussel, 1963) behaalde een licentiaatsdiploma Afrikaanse talen en geschiedenis aan de rijksuniversiteit Gent en een bijzonder diploma in de Sociale en Culturele Antropologie aan de katholieke universiteit Leuven. In 1998 promoveerde ze tot doctor in de Sociale Antropologie aan de Universiteit van St. Andrews in Schotland. Ze werkte als tijdelijk docente aan de universiteiten van Edinburgh, Manchester en St. Andrews, als postdoctoraal onderzoekster aan de universiteit van Gent en als senior researcher aan de katholieke universiteit van Leuven. Momenteel coördineert ze als senior researcher een cultureel erfgoedproject, ‘Afrika vertelt’ in het departement sociale en culturele antropologie aan de katholieke universiteit Leuven. Haar voornaamste onderzoeksdomeinen zijn het Belgische koloniale verleden, autochtonie, racisme en uitsluiting in postkoloniaal Vlaanderen en de relaties tussen antropologie en kunst. In 1997-1998 was ze lid van de VSNU-commissie Culturele Antropologie (Nederland) en Cultuurwetenschappen (Universiteit Gent). Allert van den Ham Allert van den Ham (Tiel, 1955) studeerde Sociale Geografie van de Ontwikkelingslanden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1984 tot 1992 werkte hij in diverse functies op het snijvlak van planning en uitvoering van ontwikkelingsprojecten in Indonesië. Deze periode vormde de basis voor zijn proefschrift Think Big, Start Small. Restricted Room for Manoeuvre by Practitioners in Socio-Spatial Planning of Peripheral Regions in Third World Countries, waarop hij in 2000 promoveerde aan de universiteit Wageningen. Sinds 1992 is hij werkzaam in de wereld van de particuliere ontwikkelingssamenwerking en momenteel is hij directeur Programma’s en Projecten bij Hivos, het Humanistisch Instituut voor Ontwikkelingssamenwerking. Jacques Houben J. J. Th. (Jacques) Houben (Sevenum, 1938) studeerde, na zijn gymnasiumopleiding en een opleiding tot priester, van 1963 tot 1968 Wijsbegeerte en Biologie aan de universiteiten van Leuven en Keulen. Hij rondde deze studies in 1968 aan de KU Leuven af met het licentiaatsdiploma in de Wijsbegeerte (specialisatie: natuurfilosofie/filosofie van de wetenschappen). Vanaf 1968 tot 1985 was hij als stafmedewerker werkzaam bij de Academische Raad, en vanaf 1985 tot 2003 als adviseur onderwijsbeleid bij de Vereniging van Universiteiten VSNU. In laatstgenoemde functie is hij onder andere in de jaren 1987-1988 betrokken geweest bij de voorbereiding van het visitatiestelsel voor het Nederlandse universitaire onderwijs, en in een meer recent verleden bij het overleg tussen de universiteiten over de herordening van het universitaire opleidingenaanbod en over de invoering van het bachelor-mastersysteem. In de periode 1982 tot 1995 maakte hij als redactiesecretaris deel uit van de redactie van het tijdschrift U&H. Tijdschrift voor Wetenschappelijk Onderwijs (v/h Universiteit en Hogeschool) In september 2003 heeft hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een punt gezet achter zijn reguliere werkzaamheden bij de VSNU. In 2005 was hij lid van de QANU-visitatiecommissie Romaans. Manuela Monteiro Manuela Monteiro deed in 1971 kandidaatsexamen in de Germaanse Filologie (Engels en Duits) aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Lissabon, en vervolgens (cum laude) in 1979 doctoraalexamen in de Niet-Westerse Sociologie aan de Vrije Universiteit te 306 QANU / Culturele Antropologie Amsterdam. Thematische specialisatie: Sociale Planning; Regionale specialisatie: Antropologie van het Mediterrane Gebied. Van 1979 t/m 1993 was zij werkzaam bij Hivos, Humanistisch Instituut voor Ontwikkelingssamenwerking, waar zij achtereenvolgens de functies van projectmedewerker Latijns-Amerika, projectmedewerker Afrika, Coördinator Sectie Afrika en Adjunct-Directeur Projecten bekleedde. Hivos is een medefinancieringsorganisatie. Hivos’ belangrijkste activiteit bestaat uit het verschaffen van financiële en politieke ondersteuning aan lokale particuliere organisaties in het Zuiden. Vervolgens werd Manuela Monteiro directeur van PSO, de Vereniging Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden. De Vereniging PSO is een koepel van circa 34 zelfstandige particuliere ontwikkelingsorganisaties die betrokken zijn bij Technische Assistentie en capaciteitsopbouw in het Zuiden. In 2002 keerde Manuela Monteiro terug bij Hivos om daar Algemeen Directeur te worden, de functie die zij tot op heden bekleedt. In de periode 1993-2002 vervulde ze bestuursfuncties bij Stichting Fair Trade, Evert Vermeer Stichting, Curatorium van het Afrika Studie Centrum, en was ze lid van de bezwaarschriftencommissie van de NCDO. Zij is tevens lid van de Zuid-Noord Cie van de PvdA en van de Raad van Advies van MDF. Prof.dr. N.G. Schulte Nordholt Nico Schulte Nordholt (1940) is politiek antropoloog en studeerde in 1968 af aan de Vrije Universiteit, Faculteit Culturele Antropologie, met een major Sociologie van het Moderne Indonesië aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1981 aan de Vrije Universiteit op een proefschrift getiteld Opbouw in opdracht of ontwikkeling in overleg? : de camat-lurah relatie binnen het spanningsveld tussen de norm voor en de uitvoering van rurale programma’s in Midden-Java, in het kader van de vijfjarenplannen van de overheid : een beschrijvende analyse. Hij was vervolgens als junior onderzoeker verbonden aan de Vrije Universiteit, en werkte hierna van 1969 tot 1979 als onderzoeker/adviseur aan het Sociaal Wetenschappelijk Onderzoeksinstituut, LPIS, van de Christelijke Universiteit Satya Wacana, Salatiga, Indonesië. Van 1979 tot 1981 was hij Research Fellow bij de WOTRO/NWO in Den Haag en bekleedde vervolgens van 1981 tot 1983 de functie van senior docent/onderzoeker in het postdoctoraal programma van de Sociaal Wetenschappelijke Faculteit van de Universitas Indonesia, Jakarta, Indonesië. Na deze aanstelling kwam hij in 1984 als senior onderzoeker in dienst bij de Faculteit van Comparatieve Sociologie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, tot 1987. Vanaf 1986 werkte hij op parttime basis bij de Vakgroep Ontwikkelingskunde van de Universiteit Twente. Vanaf 1984 was hij ook betrokken bij diverse evaluatieonderzoeken in Indonesië en Bangladesh. In 1994 volgde zijn voltijdse benoeming als universitair hoofddocent bij de Sectie Technologie en Duurzame Ontwikkeling in Noord-Zuid Perspectief, Faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie van de Universiteit Twente. In 2004 aanvaardde hij het ambt van hoogleraar met de rede In- of uitsluiting, dat is de vraag. Hij begeleidt in deze positie diverse promotieonderzoeken, zowel intern als extern. De laatste promotie vond plaats in 2005 door Merlyna Lim en droeg de titel @rchipelago online: the internet and political activism in Indonesia. QANU / Culturele Antropologie 307 Studentleden: Ali Al Hadaui A. (Ali) Al Hadaui (Marokko, 1975) begint, na zijn middelbare school op de American High School te Marokko, in 2002 aan de studie Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie (CA/OS) aan Universiteit Leiden. In drie jaar rondde hij zijn bachelordiploma af met als onderwerp de arbeidsmigratie van Indonesische vrouwen uit het platteland naar het MiddenOosten. Naast zijn activiteiten als penningmeester van de Leidse studievereniging was hij in 2004 als student-lid betrokken bij de commissie zelfstudie van CA/OS én als jurylid van de Casimir-prijs, een prijs voor de beste educatieve prestatie. In het voorjaar van 2005 nam hij als Leids delegatielid deel aan de Harvard Model United Nations te Boston. In hetzelfde jaar werd hij uitgeroepen tot ‘meest belovende Nederlandse student van allochtone afkomst’. Verder werd hij finalist van de nationale contest ‘Inspiratie voor Integratie’ en ontving de tweede prijs in de aanwezigheid van premier Balkenende en burgemeester Opstelten. Momenteel is hij bezig met het afronden van zijn masterscriptie, eveneens op het gebied van Indonesische arbeidsmigratie. Judith Bindels In 1997 is Bindels (1978) begonnen met de studie SPH en heeft deze afgerond in 2001. Na een jaartje reizen en werken in Centraal-Amerika is ze in 2002 begonnen met de opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen en koos voor de richting Ontwikkelingsstudies. In het derde bachelorjaar is ze naar Chili gegaan om onderzoek te doen naar de invloed van sociaal kapitaal bij sociale organisaties op politieke participatie in Cerro Navia, Santiago de Chile. Tijdens haar studie heeft ze twee jaar in de opleidingscommissie gezeten en loopt op dit moment stage bij SOMO, een onderzoeksorganisatie die onderzoek doet in diverse sectoren naar maatschappelijk verantwoord ondernemen bij multinationals. Tevens treft ze de laatste voorbereidingen voor de veldwerkperiode van haar masteronderzoek. Hiervoor gaat ze naar Mexico om de bijdrage te onderzoeken van Fair Trade aan sociale en economische ontwikkeling op lokaal niveau in Cholula. Ellen de Lange Ellen de Lange is bachelor in de Culturele Antropologie. Zij studeerde af met haar scriptie Democratisering na de burgeroorlog in Guatemala. Tijdens deze studie was zij actief in de opleidingscommissie en volgde zij vakken over medezeggenschap bij Bestuurskunde. Momenteel is Ellen de Lange aan het afstuderen in de master Multiculturalisme aan de Universiteit Utrecht. Hiervoor deed zij onderzoek naar Vlaams nationalisme in Antwerpen. Daarnaast loopt zij stage bij persbureau Novum. Verder is zij regelmatig actief als vrijwilligster, onder andere voor de stichting Vluchtelingenwerk Utrecht en de zelf opgezette actie ‘Hulp Guatemala’. Lara van Kouterik Kouterik (1985) is in 2003 begonnen met de studie Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij koos voor de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies en zit momenteel in het derde bachelorjaar. Tijdens haar studie heeft zij twee jaar zitting gehad in de opleidingscommissie. Daarnaast heeft zij twee jaar in het dagelijks bestuur van de studievereniging AKOS gezeten, in de functies van secretaris en voorzitter. In 2006 deed zij onderzoek naar de politieke participatie van jongeren in de sloppenwijken van Zuid-Afrika. Op het moment van het schrijven van dit rapport is zij bezig met de afronding van haar bachelorscriptie over dit onderzoek. 308 QANU / Culturele Antropologie Extra commissielid voor de variant COM in de bacheloropleiding Culturele Antropologie aan de VU: Arie de Ruijter Arie de Ruijter (1945) studeerde Culturele Antropologie in Utrecht. Hij promoveerde in 1977 op een analyse van het werk van Claude Levi-Strauss. In 1983 werd hij benoemd tot hoogleraar Culturele en Sociale Antropologie aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek richt zich vooral op theorie en methodologie van de sociale wetenschappen, alhoewel sinds de jaren negentig zijn belangstelling verschoven is naar vraagstukken van multiculturaliteit en organisatiecultuur. Vanaf de jaren tachtig heeft hij op internationaal en nationaal niveau vele bestuurlijke functies vervuld. Zo is hij onder meer enkele malen decaan geweest, voorzitter van stichtingen van NWO, wetenschappelijk directeur van de landelijke onderzoekschool CERES, president van het Unesco-onderzoeksprogramma Management of Social Transformations. Hij is ook meermalen opgetreden als voorzitter, lid of externe deskundige bij onderwijs en onderzoeksvisitatie in Nederland en België. Sinds april 2000 is hij decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg, daarnaast sinds augustus 2005 tevens decaan van de faculteit Communicatie en Cultuur van dezelfde universiteit. Enkele publicaties sinds 2000: ‘Multiculturalism and Social Integration’, in Europe, International Political Science Review, vol 22, pp. 55-88 , 2000 (met S. Dijkstra en K. Geuijen) ‘Sustainability: An Ecological and Sociocultrural Necessity’, in M.K. Tolba (ed.), Our Fragile World. Challenges and Opportunities for Sustainable Development, Oxford, pp 723-733, 2001 (met S.M. van Londen) Management van diversiteit in arbeidsorganisaties, Utrecht, 175 blz. 2002 (met H. Siebers en P. Verweel) Globalization and its new Divides. Malcontents, Recipes and Reform. Amsterdam, 232 blz. 2003 (met P. van Seters en B. de Gaay Fortman) QANU / Culturele Antropologie 309 310 QANU / Culturele Antropologie Bijlage B: Programma visitatiecommissie Culturele Antropologie Dag 1 18:00 – 22:00 uur Dag 2 08.45 - 09.15 09:15 – 10:15 uur Vergadering en werkdiner commissie in hotel: kort mondeling verslag voorbereidend bezoek, korte nabespreking vorige bezoek, bespreking zelfstudies, scripties en overig materiaal (o.a. vooraf rondgestuurde vragen/indrukken van de commissieleden). Formuleren eerste bevindingen en hoofdvragen voor de delegaties Voorbereidende bespreking van de commissie Management/leiding van de opleiding (opleidingsbestuur), eindverantwoordelijke voor het opstellen van de zelfstudie, visitatiecoördinator, coördinator interne kwaliteitszorg 10:15 – 11:00 uur Gesprek met studenten betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur (student-leden opleidingscommissie/bestuur) 11:00 – 11:15 uur 11:15 – 12:00 uur Pauze Studenten uit de bacheloropleiding (10-12 studenten, verdeeld over de verschillende studiejaren en varianten, ook leden van studievereniging)) 12:00 – 12:45 uur Studenten uit de doctoraal-/masteropleidingen (10-12 studenten, verdeeld over de verschillende specialisaties en varianten, ook leden van studievereniging) 12:45 – 13:00 uur 13.00 – 13.40 uur 13:40 - 13:55 uur 14:00 – 15:00 uur 15:00 – 15:45 uur 15:45 – 16:15 uur 16:15 – 17:00 uur Korte nabespreking Lunch Presentatie: Docenten/coördinatoren uit de bacheloropleiding en doctoraal-/masteropleiding Gesprek met docentleden Opleidingscommissie, Examencommissie Pauze + korte nabespreking, identificeren gesprekspunten voor komende gesprekken Gesprek met ondersteunende staf (opleidingscoördinator, stagecoördinator, studieadviseur, internationalisering, onderwijskundige e.d.) 17:00 – 17:45uur 17.45 – 18:00 uur Gesprek met afgestudeerden Korte nabespreking: eerste indrukken, aanzet tot voorlopige conclusies en aandachtspunten, voorbereiding op komende gesprekken en rapportage 18:00 19:15 19:45 – 21:45 uur (uiterlijk) Vertrek naar hotel, pauze Vertrek naar restaurant Ontvangst door de visitatiecommissie; diner met lid CvB, voorzitter Faculteitsbestuur, onderwijs- of opleidingsdirecteur, coördinator visitatie Optie: korte nabespreking? Dag3 09:00 – 10:00 uur Commissievergadering: formuleren/aanpassen voorlopige conclusies en aandachtspunten, voorbereiding op komende gesprekken en rapportage 10:00 – 11:00 uur Parallel 11:00 – 11:30 uur Bezoek onderwijsruimten, bibliotheek etc., incl. korte presentatie vooraf Spreekuur (deel van de commissie) Nabespreking, formuleren/aanpassen voorlopige conclusies, voorbereiding gesprek met Faculteitsbestuur 11:30 – 12:30 uur 12:30 – 13:30 uur 13:30 – 16:30 uur Gesprek met Faculteitsbestuur, opleidingsmanagement Lunch Vergadering visitatiecommissie: gezamenlijke bespreking checklist, opstellen van mondelinge rapportage en vastleggen voorlopige conclusies en aanbevelingen 16:30 – 17:00 uur 17.00 – 18.00 uur Mondelinge rapportage Facultatief: informele bijeenkomst QANU / Culturele Antropologie 311 312 QANU / Culturele Antropologie Bijlage C: Checklist onderwijsvisitatie Culturele Antropologie 2005/2006 Commissielid: ...................................................................................... Datum: ...................................................................................... Administratieve gegevens Instelling: Opleiding: Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies CROHO Nummer: Varianten: Niveau: Bachelor/master Oriëntatie: Wetenschappelijk Door instelling uitgegeven graad: Geaccrediteerd tot: Contactpersoon: Schaal beoordeling: Onderwerpen: Voldoende ( + ) of Onvoldoende ( – ) Facetten: Onvoldoende ( 1 ), Voldoende ( 2 ), Goed ( 3 ) of Excellent ( 4 ) Onderwerpen/facetten Oordeel Ba Ma Opmerkingen 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van opleiding 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 2. Programma 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma Extra: master veldwerk QANU / Culturele Antropologie 313 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud extra: internationalisering (master veldwerk) 11. Beoordeling en toetsing 3. Inzet van personeel 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 4. Voorzieningen 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 5. Interne kwaliteitszorg 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld 6. Resultaten 20. Gerealiseerd niveau SCRIPTIES 21. Onderwijsrendement 7. Internationalisering: Veldwerk: kern masteropleiding 314 QANU / Culturele Antropologie Bijlage D: Tabellen met de meest recente KUO-cijfers Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) De schrijvers van de zelfevaluaties hebben cijfermateriaal gebruikt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 19881989 tot en met 2001-2002. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het Centraal Bureau Statistiek (CBS) worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen zijn de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren. Ten tijde van het schrijven van de zelfstudies en ten tijde van het bezoek waren de meest recente KUO-cijfers nog niet beschikbaar, deze zijn pas vlak voor de zomer van 2006 beschikbaar gekomen. De KUO-cijfers waar de opleidingen zich op baseerden waren de cijfers van het oude KUO-bestand, aangevuld met eigen cijfers. De oordelen van de commissie zijn ook op deze cijfers gebaseerd. In de opleidingsrapport is reeds aangegeven dat de rendementscijfers door de commissie voor alle opleidingen als voldoende beoordeeld zijn. Eigen gegevens van de opleidingen toonden aan dat vooral in de master een strikt programma werd aangeboden met begeleiding die studievertraging van studenten zo veel mogelijk moet tegengaan. Na de bezoeken aan de universiteiten zijn meer recente KUO-cijfers bekend geworden, deze geven de laatste landelijk vergelijkbare stand van zaken voor de betrokken opleidingen. In aanvulling op de oordelen van de commissie worden in deze bijlage deze meest recente KUOcijfers gepresenteerd, met het doel inzicht te geven in de meest recente informatie die in vergelijkende vorm aanwezig is. Hieronder zijn de volgende KUO-tabellen opgenomen die afkomstig zijn van het meest recente KUO-bestand (DocOnderwijsvisitatie 2005-2006): Tabel B1.1: Cohortomvang en samenstelling bachelor en M1.1. master In deze tabel is de definitie voor het cohort: de studenten met uitsluitend één EOI-inschrijving per inschrijvingsjaar (selectie voorkomen 1). De HBO-instroom bevat ook de studenten die een premaster doen. Deze studenten kunnen op dit moment nog niet worden onderscheiden van de reguliere HBO-instroom. Tabel B4.2: Bachelorrendement opleiding, Hoop-gebied en instelling Het bachelorrendement is het cumulatief percentage bachelorstudenten van een cohort ingestroomd in een opleiding dat respectievelijk drie, vier, vijf, zes of meer jaar na eerste inschrijving het bachelorexamen (of het doctoraalexamen) binnen de equivalente opleiding aan deze instelling heeft behaald. Deze tabel geeft het rendement voor de selectie voorkomen 1, alle vooropleidingen. QANU / Culturele Antropologie 315 Tabel B.9.1: Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht bachelor en M5.1. master Alle ingeschrevenen naar inschrijvingsvorm en geslacht per 1 oktober (peildatum). Deze tabel geeft een indicatie van de onderwijslast; studenten met een andere hoofdinschrijving, mogelijk aan een andere instelling, zijn meegenomen. Tabellen bacheloropleidingen Tabel B1.1 Cohortomvang en samenstelling bachelor Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO Vt (dt) Totaal universiteiten 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 LEI UU 316 Per universiteit 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 HBO prop HBO* Vt (dt) Vt (dt) Buitenland Vt (dt) Totaal Overig Vt (dt) Vt (dt) 174 (8) 173 (1) 150 (4) 157 (3) 216 (3) 213 (2) 245 (3) 244 (2) 278 264 31 21 (1) 27 (1) 22 22 (2) 40 (2) 49 (2) 61 57 52 (1) 41 (13) 29 (14) 22 (9) 26 (14) 39 (15) 41 (4) 43 (9) 55 (7) 76 (9) 61 (7) 10 (2) 16 9 (2) 17 11 29 (1) 17 21 18 25 21 (8) 26 (6) 35 (7) 40 (6) 38 (10) 25 (7) 48 (5) 52 (4) 38 (2) 42 (5) 277 (31) 265 (22) 243 (23) 262 (23) 326 30) 348 (16) 402 (19) 433 (13) 467 (11) 444 (13) 40 48 31 27 43 36 44 48 36 66 10 1 3 4 4 6 12 9 11 12 4 4 2 2 8 4 5 6 7 6 6 11 3 8 2 12 11 11 5 10 6 6 4 12 9 5 6 7 11 6 66 70 43 53 66 63 78 81 70 100 3 19 (7) 1 8 (6) 3 (1) 7 (3) 5 12 (10) 3 9 (8) 6 9 (1) 9 16 14 20 13 25 5 26 0 (1) 0 1 1 1 5 1 2 2 3 1 2 (3) 5 2 (1) 2 (5) 6 (2) 14 7 3 8 53 (11) 35 (9) 38 (4) 52 (11) 53 (14) 69 (3) 88 89 99 85 30 (3) 24 22 32 38 (1) 43 48 46 56 43 QANU / Culturele Antropologie UvA 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 54 (2) 49 (1) 57 (2) 48 (1) 65 (2) 53 (2) 58 (1) 54 (2) 73 60 11 10 12 7 5 (1) 11 (1) 12 (1) 13 12 15 (1) 16 (5) 14 (5) 11 (4) 9 (3) 12 (3) 21(3) 19 (6) 17 (7) 27 (9) 17(7) 1 5 3 (1) 4 5 10 (1) 2 6 7 5 6 (5) 10 (2) 15 (2) 12 (4) 15 (2) 6 (3) 17 (2) 20 (4) 10 (2) 18 (5) 88 (12) 88 (8) 98 (9) 80 (8) 102 (8) 101 (10) 108 (10) 110 (13) 129 (11) 115 (13) VU 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 10 (3) 12 15 (2) 9 (2) 15 16 20 (2) 35 37 36 3 3 (1) 3 2 3 (1) 2 (1) 4 (1) 10 6 10 1 (1) 0 (3) 1 (2) 0 (1) 1 (4) 0 0 (3) 1 3 3 0 (1) 0 0 (1) 0 0 0 2 1 1 3 4 (3) 3 (1) 4 (5) 4 (1) 6 (3) 3 (2) 4 (3) 9 6 7 18 (8) 18 (5) 23 (10) 15 (4) 25 (8 21 (3) 30 (9) 56 53 59 RU 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 40 40 25 41 55 65 75 61 76 59 4 6 6 4 7 15 12 15 15 10 1 3 1 3 9 7 3 11 14 9 3 0 2 4 3 2 1 1 3 4 4 5 7 10 6 5 7 9 8 3 52 54 41 62 80 94 98 97 116 85 QANU / Culturele Antropologie 317 Tabel Bachelorrendement opleidingen (en HOOP binnen instelling) B.4.2 (alle vooropleidingen) Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding na 3 jaar Absoluut Totaal universiteiten 95/ 96 277 96/ 97 265 97/ 98 243 98/ 99 262 99/ 00 326 00/ 01 348 01/ 02 402 02/ 03 433 03/ 04 467 04/ 05 444 LEI 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 Per universiteit 66 70 43 53 66 63 78 81 70 100 UU 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 53 35 38 52 53 69 88 89 99 85 318 na 4 jaar Na 5 jaar na 6 jaar HOOP/inst > 6 jaar > 6 jaar Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 2 1 1 1 1 2 5 26 6 4 4 3 5 12 16 21 16 14 16 23 31 33 27 29 31 36 53 46 47 42 56 49 51 45 0 0 0 0 0 0 1 25 2 1 2 0 5 3 10 18 14 26 13 23 27 39 24 42 32 32 55 47 53 38 56 49 53 38 8 6 5 2 2 7 13 35 15 17 13 8 9 19 20 34 34 24 27 21 33 49 46 42 37 42 60 57 53 40 62 60 55 40 QANU / Culturele Antropologie UvA 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 88 88 98 80 102 101 108 110 129 115 1 0 0 0 0 1 9 9 8 1 1 3 2 23 22 16 11 5 10 23 40 23 16 23 28 33 49 39 50 40 51 44 54 46 VU 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 18 18 23 15 25 21 30 56 53 59 0 0 0 0 4 0 0 23 0 6 9 0 8 5 7 11 17 17 7 28 29 17 17 26 7 36 44 33 35 33 44 33 39 33 RU 95/ 96 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 52 54 41 62 80 94 98 97 116 85 0 0 0 2 0 0 0 40 4 4 0 5 4 3 12 21 15 12 18 24 24 31 39 20 37 39 54 54 37 52 60 56 44 55 QANU / Culturele Antropologie 319 Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en Tabel B.9.1 geslacht Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Ingeschrevenen Totaal M Voltijdopleiding V Totaal M Deeltijdopleiding V Totaal M V Totaal universiteiten 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 1,885 1,777 1,697 1,716 1,753 1,851 2,002 2,108 2,165 2,026 474 416 393 373 351 358 381 420 415 407 1,411 1,361 1,304 1,343 1,402 1,493 1,621 1,688 1,750 1,619 1,659 1,562 1,516 1,524 1,579 1,684 1,838 1,992 2,062 1,934 418 368 354 333 317 325 349 398 394 389 1,241 1,194 1,162 1,191 1,262 1,359 1,489 1,594 1,668 1,545 226 215 181 192 174 167 164 116 103 92 56 48 39 40 34 33 32 22 21 18 170 167 142 152 140 134 132 94 82 74 Per universiteit LEI 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 324 293 294 292 279 307 324 326 356 365 76 56 67 60 53 69 61 62 60 69 248 237 227 232 226 238 263 264 296 296 324 293 294 292 279 307 324 326 356 365 76 56 67 60 53 69 61 62 60 69 248 237 227 232 226 238 263 264 296 296 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 UU 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 378 341 329 324 319 335 379 401 426 422 89 78 77 67 56 49 60 70 70 63 289 263 252 257 263 286 319 331 356 359 283 266 277 265 284 313 365 390 422 418 63 58 62 50 49 45 58 68 70 63 220 208 215 215 235 268 307 322 352 355 95 75 52 59 35 22 14 11 4 4 26 20 15 17 7 4 2 2 0 0 69 55 37 42 28 18 12 9 4 4 320 QANU / Culturele Antropologie UvA 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 603 560 500 492 500 514 532 557 572 531 160 139 122 115 110 109 107 122 118 118 443 421 378 377 390 405 425 435 454 413 559 511 460 454 448 462 476 506 511 475 149 129 113 108 99 96 93 111 104 104 410 382 347 346 349 366 383 395 407 371 44 49 40 38 52 52 56 51 61 56 11 10 9 7 11 13 14 11 14 14 33 39 31 31 41 39 42 40 47 42 VU 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 232 245 224 234 243 242 302 278 273 252 48 50 35 42 45 37 50 53 61 62 184 195 189 192 198 205 252 225 212 190 145 154 135 139 156 149 208 224 235 220 29 32 20 26 29 21 34 44 54 58 116 122 115 113 127 128 174 180 181 162 87 91 89 95 87 93 94 54 38 32 19 18 15 16 16 16 16 9 7 4 68 73 74 79 71 77 78 45 31 28 RU 96/ 97 97/ 98 98/ 99 99/ 00 00/ 01 01/ 02 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 348 338 350 374 412 453 465 546 538 456 101 93 92 89 87 94 103 113 106 95 247 245 258 285 325 359 362 433 432 361 348 338 350 374 412 453 465 546 538 456 101 93 92 89 87 94 103 113 106 95 247 245 258 285 325 359 362 433 432 361 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 QANU / Culturele Antropologie 321 Tabellen masteropleidingen Tabel 1.1. Cohortomvang en samenstelling master Cohortomvang en onderwijsherkomst masterinstroom Eigen Jaar universiteit Andere universiteiten NL HBO Buiten HO Totaal Per universiteit RU 04/05 56 0 0 0 56 VU1 03/04 04/05 1 2 2 3 22 9 1 3 26 17 UU CA UU LASC 04/05 04/05 10 6 0 4 0 0 0 2 10 12 UL CADS 04/05 1 1 0 8 10 03/04 04/05 03/04 04/05 03/04 04/05 16 28 6 14 5 5 1 0 4 4 1 7 0 0 1 0 5 8 0 0 2 2 6 5 17 28 13 20 17 25 UvA CASNW UvA MAS UvA CAS Instroom in 2003/2004 gaat alleen om premasterstudenten. Instroom 2004/2005 gaat om zowel premaster- als masterstudenten (3 reguliere masterstudenten en de rest premasterstudenten), het mastercohort 2004/2005 bestaat ook uit doorgestroomde premasterstudenten. 1 322 QANU / Culturele Antropologie Tabel Masteropleidingen: ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht. Tabel M5.1 Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht Masteropleidingen Culturele Antropologie Ingeschrevenen Cohort Voltijdopleiding Totaal M V Totaal M 0 8 5 1 27 22 1 35 27 0 8 5 1 27 22 V Totaal RU CASNW RU CA/OS 03/04 04/05 05/06 Per universiteit 1 35 27 VU SCA 03/04 04/05 05/06 54 65 58 12 13 14 42 52 44 23 41 38 5 6 8 18 35 30 UU CA 04/05 05/06 04/05 05/06 10 39 12 8 2 8 2 2 8 31 10 6 10 39 12 8 2 8 2 2 8 31 10 6 UL CADS 04/05 05/06 10 19 3 4 7 15 10 19 3 4 7 15 UvA CASNW 03/04 04/05 05/06 03/04 04/05 05/06 03/04 04/05 05/06 16 37 36 13 32 43 17 24 17 3 10 7 4 5 3 7 9 8 13 27 29 9 27 40 10 15 9 15 31 31 13 27 36 17 23 13 2 7 6 4 3 1 7 9 6 13 24 25 9 24 35 10 14 7 UULASC UvA MAS UvA CAS QANU / Culturele Antropologie Deeltijdopleiding M V 31 24 20 7 7 6 24 17 14 1 6 5 0 5 7 1 3 1 0 2 2 0 3 4 0 3 5 1 4 0 2 1 2 323 324 QANU / Culturele Antropologie Bijlage E: Overzicht scores per onderwerp en facetten Onderwerpen en facetten kwaliteit 1 Doelstellingen F1 Domeinspecifieke eisen F2 Niveau F3 Oriëntatie 2. Programma F4 Algemene eisen WO F5 Relatie doelstellingenprogramma F6 Samenhang programma F7 Studeerbaarheid en studielast F8 Instroom F9 Omvang van het programma F10 Afstemming vormgeving en inhoud F11 Toetsing en beoordeling 3. Inzet van personeel F12 Eisen WO F13 Kwantiteit personeel F14 Kwaliteit personeel 4. Voorzieningen F15 Materiele voorzieningen F16 Studiebegeleiding 5. Interne kwaliteitszorg F17 Evaluatie van resultaten F18 Maatregelen tot verbetering F19 Betrekken van studenten, docenten, alumni, werkveld 6. Resultaten F20 Gerealiseerd niveau F21 Onderwijsrendement QANU / Culturele Antropologie RU B M + + v v v v v v + + v v VU B M + + v v v v v v + + v v UU M1 M2 + + v v v v v v + + v v LEI B M + + v v v v v v + + v v B + v v v + v v g v g v v g v v v v v v v v v v v v v v v v v g g v g v v v v v + v v v + g v + g v v + v v v + g v + g v v + v v v + v v + v v g + v v v + v v + v v v + v v v + v v v + v v v + v v UvA M1 M2 + + v v v v v v + + v v B + v v v + v v v v g v v v g v v g v v v v v v v v v v v v v v v v g v v v v v g v v v v v v v v v v v v v + v v v + v v + g v v + v v v + v v + g v v + v v v + v v + g v v + v v v + v g + v v v + v v v + v g + v v v + v v g + g v + v g v + v v g + g v + v g v + v v g + g v + v g v v + v v v + v v v + v v v + v v v + v v v + g v v + g v v + g v v M3 + v v v + v + v v g + g v + v g + g v 325 326 QANU / Culturele Antropologie Bijlage F: Afkortingen AIM AIO AISR AMMA ASiA ASN ASSR Ba BaMa BSc CA/OS CA/SNWS CAS CBS CEDLA CERES CIDIN COM CONSEC CROHO CuCON CvB F1, F2 - F21 ECTS FMG fte HBO HGL (HL) ICT ICTO IIAS IISG ICLON IOWO ISHSS KNAW KUO M(a) MA MAS MAW MSc NCDO NISCO NVAO Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap Assistent in opleiding Amsterdams Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek Amsterdam Medical Master Antropology Asian Studies in Amsterdam Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Amsterdamse School voor Sociaal-wetenschappelijk Onderzoek Bachelor Bachelor-Master Bachelor of Science Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Contemporary Asian Studies Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum Studie en Documentatie van Latijns-Amerika Research School for Resource Studies for Development Centre for International Development Issues Nijmegen Cultuur, Organisatie en Management Constructing Human Security in a Globalising World Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Cultural Change in Organisational Networks College van Bestuur Facet 1, Facet 2 - Facet 21 v/h NVAO Kwaliteitssysteem European Credit Transfer System Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen Full time equivalent Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Informatie en Communicatie Technologie Informatie- en Communicatietechnologie in het Onderwijs International Institute of Asian Studies International Institute of Social Sciences Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing Instituut Onderzoek Wetenschappelijk Onderwijs International School for the Humanities and Social Sciences Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Kengetallen Universitair Onderwijs Master Master of Arts Medische Antropologie en Sociologie Maatschappijwetenschappen Master of Science Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling Nijmegen Instituut voor Sociaal en Cultureel Onderzoek Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie QANU / Culturele Antropologie 327 OC OCW OER QANU PABO PDCA PhD RUN sbu SCA SCW SNWS SoCa UD UHD UL UU UvA VSNU Vt VU VWO WO WP 328 Opleidingscommissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Onderwijs- en examenreglement/regeling Quality Assurance Netherlands Universities Pedagogische Academie Basisonderwijs Plan Do Check Act Philosophy Doctor Radboud Universiteit Nijmegen Studiebelastingsuren Sociale en Culturele Antropologie (Social and Cultural Anthropology) Sociaal-Culturele Wetenschappen Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Afdeling Sociologie en Antropologie Universitair docent Universitair hoofddocent Universiteit Leiden Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vereniging van Nederlandse Universiteiten Voltijds Vrije Universiteit (Amsterdam) Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs Wetenschappelijk onderwijs Wetenschappelijk personeel QANU / Culturele Antropologie