Culturele Antropologie

advertisement
Culturele Antropologie
Oktober 2006
Uitgave:
Quality Assurance Netherlands Universities (QANU)
Catharijnesingel 56
Postbus 8035
3503 RA Utrecht
Telefoon:
Fax:
E-mail:
Internet:
030 230 3100
030 230 3129
[email protected]
www.qanu.nl
© 2006 QANU
Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van
bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden
overgenomen.
2
QANU / Culturele Antropologie
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I
Algemeen deel
11
1. De onderwijsvisitatie Culturele Antropologie
2. Het referentiekader
3. Algemene bevindingen
13
19
27
Deel II
39
De afzonderlijke opleidingsrapporten
1. De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies
van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen
41
2. De bacheloropleiding Antropologie en de masteropleiding Social and
Cultural Anthropology van de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan
de Vrije Universiteit Amsterdam
91
3. De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie
der Niet-Westerse Samenlevingen en de masteropleiding Culturele
Antropologie en de masteropleiding Latijns-Amerika Studies van
de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht
139
4. De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie
en de masteropleiding Cultural Anthropology and Development Sociology
van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Leiden
197
5. De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der
Niet-Westerse Samenlevingen, de masteropleiding Medische Antropologie en
Sociologie en de masteropleiding Contemporary Asian Studies, van de Faculteit
Maatschappij en Gedragswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam
237
Bijlagen
Bijlage A:
Bijlage B:
Bijlage C:
Bijlage D:
Bijlage E:
Bijlage F:
303
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie
Programma visitatiecommissie Culturele Antropologie
Checklist onderwijsvisitatie Culturele Antropologie 2006
Tabellen met de meest recente KUO-cijfers
Overzicht scores per onderwerp en facet
Afkortingen
QANU / Culturele Antropologie
305
311
313
315
325
327
3
4
QANU / Culturele Antropologie
VOORWOORD
Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. In dit rapport worden de opleidingen in de Culturele Antropologie
van vijf Nederlandse universiteiten beoordeeld volgens de voorschriften van de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO).
Het doel van dit rapport is:
•
•
•
een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde
opleidingen,
een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken instellingen
en faculteiten,
als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO).
QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en
opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van
kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden.
De visitatiecommissie Culturele Antropologie van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur, waarbij nog de laatste restanten van het oude doctoraalmodel aanwezig zijn. Dit
maakt de beoordelingsperiode bijzonder. De visitatiecommissie kreeg opleidingen te beoordelen die in meer of mindere mate een herstructurering hebben ondergaan, en deels nog actief
zijn in heroriëntatie op de eigen disciplinaire identiteit en op invulling van de verbreding van
studeerpaden die in de nieuwe opzet mogelijk en wenselijk lijken voor de toekomst.
De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges
van Bestuur.
Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid
deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en studenten van de betrokken opleidingen aan de
universiteiten voor hun inspanningen en medewerking aan deze beoordeling.
Mr. C.J. Peels
Directeur van QANU
QANU / Culturele Antropologie
Drs. J.G.F. Veldhuis
Voorzitter van het bestuur van QANU
5
6
QANU / Culturele Antropologie
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE
Ook voor onze commissie vond de evaluatie van de vijf antropologie-opleidingen in Nederland nog plaats binnen een eerste experimentele fase van het nieuwe accreditatiestelsel, zoals ingevoerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) en uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van de QANU. Wij hebben daarbij gebruikgemaakt van het
nieuwe QANU-beoordelingskader: Gids voor de externe kwaliteitsbeoordeling van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen ten behoeve van accreditatie. Dit kader omvat zes kwaliteitsonderwerpen, te weten doelstellingen van de opleiding, programma, inzet van personeel,
voorzieningen, interne kwaliteitszorg en resultaten. Binnen elk van deze onderwerpen wordt
vervolgens nog een aantal facetten – 21 in het totaal – onderscheiden die beoordeeld moeten
worden op basis van specifieke criteria. In de praktijk boden al deze onderwerpen en facetten –
met de daaruit afgeleide ‘verificatiepunten’ – de commissie wel enige houvast. Als een bezwaar
voelden wij wel dat de uitwerking van al deze punten, zoals geformuleerd in het QANU-kader,
toch vooral formele aspecten benadrukte (facet 12, waarbij uitdrukkelijk gevraagd wordt naar
de aanwezigheid van rolmodellen binnen de staf voor de studenten, vormde een welkome uitzondering). Het kostte soms moeite de meer inhoudelijke oordelen – waarbij natuurlijk altijd
een zekere subjectiviteit meespeelt – niet te laten verdwijnen achter formele ‘verificatiepunten.’
Daarom hebben wij het als een goede werkwijze ervaren om eerst een voorlopig globaal oordeel te bespreken over de kwaliteit van de opleiding, voordat we begonnen aan het invullen
van alle vraagpunten; en om daarna te bekijken in hoeverre dat eerdere oordeel klopte met de
uitkomst van de vragenlijst.
Bij de aanvang van onze werkzaamheden (september 2005) was er nog enige onduidelijkheid
over de vraag of we ons moesten conformeren aan het idee dat het nieuwe NVAO-stelsel alleen
over accreditatie zou gaan. Dit zou betekenen dat suggesties voor verbeteringen achterwege
konden blijven en slechts de vraag of er wel dan niet geaccrediteerd kon worden centraal moest
staan. In de loop van onze werkzaamheden werd echter duidelijk dat ook bij de NVAO – de
QANU heeft altijd hier op aangedrongen – meer inhoudelijke adviezen eveneens van belang
geacht werden. Vandaar dat het hierna volgende rapport niet alleen de vraag behandelt of wel
dan niet geaccrediteerd kan worden, maar ook verbeterpunten opsomt. De bedoeling van deze
punten is om opleidingen, die overigens zeker naar behoren functioneren, te wijzen op aspecten waar naar het oordeel van de commissie verdere kwaliteitsverhoging mogelijk is.
Ook in een ander opzicht vond deze visitatie plaats in een experimenteel stadium dank zij
de recente invoering van het bachelor-masterstelsel. Wij hebben de vijf Nederlandse antropologieopleidingen bezocht van november 2005 tot april 2006. Toen was de eerste volledige
bacheloropleiding net afgerond terwijl de masterprogramma’s in het eerste jaar waren.1 Zeker
voor de evaluatie van de masteropleidingen geldt dat die vooral gebaseerd is op voornemens
en plannen zoals weergegeven in de zelfstudies; die konden tijdens de bezoeken ter plaatse
gecomplementeerd worden met gesprekken over de eerste ervaringen uit de praktijk. Ook
voor de bacheloropleiding gold dat het nieuwe programma nog in een experimentele fase
was, waarbij bepaalde problemen of verbeterpunten zich nog slechts gedeeltelijk uitgekristalliseerd hadden. Niettemin is de commissie overtuigd dat ze zich een helder beeld heeft
kunnen vormen hoe de programma’s op dit moment functioneren. In het algemeen geldt dat
zij onder de indruk is gekomen van de creativiteit waarmee het nieuwe stelsel is uitgewerkt.
Daarbij moet aangetekend worden dat de zelfstudies van de opleidingen dateerden van begin 2005. Ons bezoek aan de een
deel van de opleidingen kwam een jaar (of zelfs meer) nadien. Dit uitstel schijnt het gevolg te zijn geweest van problemen
bij het opzetten van het nieuwe stelsel – hetgeen waarschijnlijk onvermijdelijk is. Toch is het van groot belang dat er in de
toekomst minder tijd verloopt tussen zelfstudie en het moment waarop de commissie haar werkzaamheden aanvangt.
1
QANU / Culturele Antropologie
7
Opvallend is ook dat de instellingen daarbij eigen keuzes hebben gemaakt, zodat de variëteit
tussen de Nederlandse antropologieopleidingen gehandhaafd is gebleven en de studenten
nog steeds een interessant palet aan keuzemogelijkheden geboden wordt (zie verder over deze
variëteit, hoofdstuk 3).
De commissie is – zoals uit dit rapport zal blijken – over het algemeen tot een vrij positief
oordeel gekomen over het functioneren van de nieuwe bachelor- en masteropleidingen bij de
vijf bezochte instellingen. De belangrijkste algemene problemen die wij signaleren zijn:
•
•
Groeiende onderwijsbelasting van de staf door een verslechterende staf-studentratio.
Dit dreigt de beschikbare onderzoekstijd voor stafleden steeds verder te doen inkrimpen
(waarbij voor antropologen als bijzondere omstandigheid geldt dat onderzoek vaak op
aanzienlijk afstand plaatsvindt) zodat de wisselwerking tussen onderzoek en onderwijs,
essentieel voor goed antropologie-onderwijs, in gevaar komt.
Het blijft voor de commissie zeer de vraag of het in de praktijk mogelijk zal zijn een volwaardige antropologie master in één jaar af te ronden. Een leeronderzoek, vaak in het buitenland,
is een essentieel onderdeel van een dergelijke opleiding. Dus ook in dat opzicht speelt dat antropologisch onderzoek tijd vergt. Nederlandse masterstudenten dreigen door een éénjarige
master ook internationaal in een ongunstige concurrentiepositie geplaatst te worden.
In dit voorwoord is ook een korte opmerking op zijn plaats over de door ons gehanteerde
predikaten bij de beoordeling van de verschillende facetten. Bij de aanvang van onze werkzaamheden zijn wij door het QANU-bureau hierover geïnstrueerd in die zin dat het predikaat
‘voldoende’ van toepassing zou zijn als het betreffende facet in orde was; ‘goed’ zou slechts van
toepassing zijn als bijzonder positieve punten te melden waren. Vanuit de commissie is hierop
gereageerd door te stellen dat de term ‘voldoende’ in het Nederlands onderwijsstelsel een zekere geschiedenis heeft en vaak als een ‘zesje’ geïnterpreteerd zal worden. Vandaar dat wij er de
voorkeur aan gegeven hebben om in plaats van ‘voldoende’ de term ‘naar behoren’ te hanteren
als ons inziens op het betreffende punt de zaken in orde waren. In die zin moeten de ‘v-tjes’
in de overzichten hierna ook gelezen worden (natuurlijk tenzij een ‘v’ duidelijk gekwalificeerd
wordt en dan inderdaad in de buurt van een ‘zes’ zit). De vraag is wel hoe de vierpunts beoordelingsschaal van de QANU (naast ‘voldoende’ en ‘goed’, ook ‘onvoldoende’ en ‘excellent’)
zich verder in de praktijk zal uitkristalliseren.
De commissie kijkt met tevredenheid terug op het verloop van deze visitatie. We konden ons
baseren op zelfstudies waar hard aan gewerkt was en die een duidelijk beeld gaven. Tijdens de
bezoeken ter plaatse was er grote bereidheid zowel onder staf en studenten van de opleidingen
als bij vertegenwoordigers van de faculteit om op vragen in te gaan – ook als die meer kritisch
waren – en om nadere informatie te verstrekken. De commissie werd overal goed ontvangen en
de bezoeken waren degelijk voorbereid, zowel wat betreft de organisatie van de gesprekken met
de verschillende geledingen als ten aanzien van het beschikbaar stellen van materiaal ter inzage
(literatuur, tentamens, evaluatierapporten en dergelijke). De meeste gesprekken waren open en
verhelderend. We hebben bijzondere waardering voor de inzet van studenten, die bereid waren
serieus in te gaan op een waar spervuur aan vragen en vaak van een zeer evenwichtige oordeelsvorming blijk gaven. Hoewel de bezoeken natuurlijk ‘eigenlijk’ te kort duurden, maakte
deze inzet van alle betrokkenen het toch mogelijk om binnen enkele dagen (en op basis van de
zelfstudie) tot een afgewogen oordeel te komen.
Wij willen alle opleidingen nogmaals danken voor al het werk dat zij geleverd hebben om de
bezoeken voor te bereiden en deze evaluatie mogelijk te maken. We hopen dat onze adviezen
8
QANU / Culturele Antropologie
– en we denken dan met name aan de genoemde ‘verbeterpunten’ – zullen bijdragen aan de
verdere versterking van de antropologie-opleidingen in Nederland, die onder al de ingrijpende
veranderingen van de laatste tijd in staat zijn gebleken programma’s voort te zetten die enthousiasme oproepen bij de studenten en van duidelijk academisch niveau blijven. We willen ook
de hoop uitspreken dat de komende tijd de rust zal brengen om de nieuwe programma’s te
laten uitkristalliseren.
Namens de hele commissie wil ik veel dank zeggen aan onze twee QANU-secretarissen, Lineke
van Bruggen en Robert Braam die elkaar zo vlekkeloos afwisselden en ons met vaste hand door
het QANU-labyrint leidden. Ook veel dank aan de vier studentenleden die ons een interessant
palet aan meningen en indrukken meegaven. Als voorzitter is het ten slotte een groot plezier
om dank te zeggen aan al ‘mijn’ dynamische commissieleden die met zoveel verve de meest
uiteenlopende taken op zich namen en er meestal ook nog vrolijk onder bleven…
Peter Geschiere
Voorzitter visitatiecommissie Culturele Antropologie
QANU / Culturele Antropologie
9
10
QANU / Culturele Antropologie
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Culturele Antropologie
11
12
QANU / Culturele Antropologie
1.
De onderwijsvisitatie Culturele Antropologie
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door
middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de stichting QANU in het najaar van 2005 de
visitatiecommissie Culturele Antropologie ingesteld.
In de periode november 2005 t/m april 2006 heeft deze commissie vijf bezoeken gebracht aan
de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Culturele Antropologie, waarvoor de
QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire Colleges van
Bestuur (zie par. 1.2). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in hoofdstuk 3 van
Deel I en in de in Deel II opgenomen opleidingsrapporten per universiteit (in volgorde van
de visitatiebezoeken), waarbij de bachelor- en masteropleidingen per instelling in samenhang
beschreven en beoordeeld worden. In hoofdstuk 3 van Deel I geeft de commissie een samenvatting van haar bevindingen, gaat ze dieper in op een aantal veranderingen in de afgelopen
tijd en worden een aantal belangrijke punten die alle opleidingen raken besproken.
Hoofdstuk 2 van Deel I bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader.
1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht:
Radboud Universiteit Nijmegen (RU) 9-11 november 2005:
•
•
Bachelor Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies: voltijd (CROHO 50253)
Master Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies: voltijd (CROHO: 60253)
Vrije Universiteit Amsterdam (VU) 20-22 december 2005:
•
•
Bachelor Antropologie: voltijd (CROHO 50005)
Master Social and Cultural Antropology: voltijd en deeltijd (CROHO 60049)
Universiteit Utrecht (UU) 11-13 januari 2006:
•
•
•
Bachelor Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse samenlevingen: voltijd
(CROHO 56614)
Master Culturele Antropologie: voltijd (CROHO 60745)
Master Latijns-Amerika Studies (Latin American and Carribean Studies): voltijd (CROHO 60174)
Universiteit Leiden (LEI) 12 -14 februari 2006:
•
•
Bachelor Culturele Antropologie: voltijd (CROHO 50035)
Master Cultural Anthropology and Development Sociology: voltijd (CROHO 60156)
QANU / Culturele Antropologie
13
Universiteit van Amsterdam (UvA) 3-5 april 2006:
•
•
•
•
1.3.
Bachelor Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse samenlevingen: voltijd
en deeltijd (CROHO 56614)
Master Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse samenlevingen: voltijd en
deeltijd (CROHO 66614)
Master Medische Antropologie en Sociologie: voltijd en deeltijd (CROHO 60198)
Master Contemporary Asian Studies: voltijd en deeltijd (CROHO 60211)
De samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is tot stand gekomen aan de hand van suggesties vanuit
de werkgroep Culturele Antropologie van het discipline overleg Sociale Wetenschappen. Het
QANU-bestuur heeft de samenstelling goedgekeurd. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid gesteld om bezwaar aan te tekenen
tegen de door QANU voorgestelde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander
conform C 2.2.1. van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt.
De visitatiecommissie Culturele Antropologie bestond uit de volgende personen:
Voorzitter van de commissie:
•
prof. dr. P.L. Geschiere, emeritus hoogleraar Culturele Antropologie Universiteit Leiden,
thans als hoogleraar ‘buiten de begroting’ verbonden aan ASSR (Amsterdam School for
Social Science Research).
Overige leden:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
14
prof. dr. J. M. Baud, directeur CEDLA (Centrum Studie en Documentatie van Latijns
Amerika); hoogleraar in de bestudering van Latijns Amerika, afdeling Ruimtelijke Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam;
prof. dr. N.G. Schulte Nordholt, hoogleraar Technology and Sustainable Development
in North-South Perspective, CSTM, Universiteit Twente;
dr. G. Bambi Ceupens, Senior Researcher, Africa Research Centre, Departement Sociale
en Culturele Antropologie, Katholieke Universiteit Leuven, België;
drs. J. Houben, deskundige Hoger Onderwijs Beleid, voormalig beleidsadviseur VSNU;
drs. M. Monteiro, directeur Hivos (representant van het afnemend veld tijdens de bezoeken aan RUN en UL);
dr. A.P. van den Ham, programmadirecteur Hivos; (representant van het afnemend veld
tijdens de bezoeken aan VU, UU en UvA);
A. Al Haudaui, student aan de Universiteit Leiden (student-lid tijdens het bezoek aan de
RUN);
J. Bindels, studente aan de Radboud Universiteit Nijmegen (student-lid tijdens de bezoeken aan VU en UU);
L. van Kouterik, studente aan de Radboud Universiteit Nijmegen (student-lid tijdens het
bezoek aan UL);
E. de Lange, studente aan de Universiteit Utrecht (student-lid tijdens het bezoek aan UvA).
QANU / Culturele Antropologie
Extra lid ten behoeve van de evaluatie van de bachelorvariant Cultuur, Organisatie en Management aan de VU:
•
Prof. dr. A. De Ruijter, decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg, daarnaast sinds augustus 2005 tevens decaan van de faculteit Communicatie en Cultuur van dezelfde universiteit.
Tot secretaris van de commissie werden benoemd:
•
•
ir. S. van Bruggen, van het bureau van QANU (secretaris tijdens het bezoek aan RUN,
VU, UU);
dr. R.R. Braam, van het bureau van QANU (secretaris tijdens het bezoek aan UL en UvA).
Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen.
Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 5 december 2005 was het de taak
van de commissie om op basis van de door de faculteiten (opleidingen) aan te leveren informatie (zelfstudierapporten en verdere relevante documenten) en door middel van ter plaatse
te voeren gesprekken: 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de
betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; 2) op basis
daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit; en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor
verbetering vatbaar zijn.
1.4.
De werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 30 september 2005 in Utrecht. Zij werd
formeel geïnstalleerd door prof. ir. K.F. Wakker, vice-voorzitter van het QANU-bestuur.
Daaraan voorafgaand zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van
het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Deze zijn in het projectdossier opgenomen.
Tijdens de vergadering zijn de volgende afspraken gemaakt om de onafhankelijke oordelen van
de commissie te kunnen garanderen:
•
•
•
Prof. Dr. P.L. Geschiere, de voorzitter is als onderzoeker verbonden aan het ASSR van de
UvA, inhoudelijk heeft hij geen relatie met het onderwijs van opleiding Culturele Antropologie. Bij het bezoek aan de UvA, is hij als voorzitter vervangen door prof. dr. Schulte
Nordholt en heeft hij zich tijdens de beraadslagingen en de feitelijke beoordeling terughoudend opgesteld. Daarnaast heeft hij in het verleden als hoogleraar gewerkt bij de opleiding
van de Universiteit Leiden. Hoewel hij al langer dan de door de NVAO vereiste vijf jaar
niet meer werkzaam is geweest voor de opleiding, heeft hij, in overleg met de commissie,
toch besloten dat het voor de zuiverheid van het proces beter was om niet als voorzitter op
te treden in Leiden. In zijn plaats is prof. dr. M. Baud opgetreden als voorzitter.
Prof. dr. M. Baud is verbonden aan het CEDLA en gelieerd aan de UvA. Hij heeft zich bij
tijdens de beraadslagingen en de feitelijke beoordeling van de UvA terughoudend opgesteld.
De student-leden namen niet deel aan de beoordeling van de eigen opleiding.
QANU / Culturele Antropologie
15
Daarmee was de visitatie Culturele Antropologie naar het oordeel van QANU omgeven
met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Er zijn gedurende het visitatietraject geen
situaties voorgevallen waardoor de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming in het geding
is gekomen.
Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten:
•
•
•
•
•
•
de te volgen werkwijze;
de globale dagindeling van de visitatiebezoeken;
het vice-voorzitterschap van de commissie (te vervullen door prof. dr. N.G. Schulte Nordholt en prof. dr. M. Baud);
de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden;
de verdeling van afstudeerscripties per opleiding;
vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C).
Mede op basis van een door voorzitter en secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering tevens de concepttekst besproken van het, in het visitatieprotocol
voorziene, referentiekader. Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten
geïnventariseerd.
Na de installatievergadering op 30 september 2005 is het formele instellingsbesluit van de
commissie vanuit de QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties
(colleges van bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, Ministerie van OCW et cetera).
Mede op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit het bureau
QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één
maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij
werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale
dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Ook werd besproken welke materialen ter
inzage gelegd werden en welke aan de commissie werden toegezonden.
In aanvulling op de gebruikelijke documentatie heeft de commissie de opleidingen gevraagd
om van vier kernvakken een volledige set met materialen te sturen, bestaande uit:
•
•
•
•
schriftelijk studiemateriaal (zoals syllabus/reader, literatuur(lijst), gebruikte sheets en
overzichten et cetera) (boeken hoeven niet, als er maar duidelijke literatuurverwijzingen
zijn);
toetsen en uitwerking van de toetsen;
digitaal materiaal (verwijzing naar website is ook voldoende);
overig materiaal dat nuttig is voor de commissie om een goed beeld te krijgen van de inhoud en kwaliteit van het vak.
Bij alle opleidingen heeft de samenstelling van de studentendelegatie plaatsgevonden door het
‘prikken’ van studenten uit een lijst met alle ingeschreven studenten. Als de uitgekozen student
niet beschikbaar was is volgens afspraak de volgende student op de lijst van hetzelfde jaar en
variant geselecteerd.
16
QANU / Culturele Antropologie
De commissie heeft verzocht om ruimschoots vóór het bezoek toegang te krijgen tot de elektronische leeromgeving van de opleiding. In alle gevallen heeft de opleiding de commissie ten
minste een week voor het bezoek toegang verschaft door middel van een guestaccount.
De commissie heeft de beschikking gekregen over het voorgaande visitatierapport uit 1998 waarin ongedeelde opleidingen waaruit deze opleidingen zijn voortgekomen werden beoordeeld.
Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens
het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen, een representatieve hoeveelheid voorbeelden
van gemaakte en gecorrigeerde tentamens, richtlijnen en regelingen voor stages en scripties,
evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten), gebruikte handboeken kwaliteitszorg, notulen van de opleidingscommissie en examencommissie, en beleidsstukken. Ter
bestudering vooraf werden afstudeerscripties (minimaal twee per commissielid per bezoek, zie
de volgende alinea) en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken opgevraagd.
Elk bezoek begon op de eerste dag met een (nadere) bespreking in commissieverband van de
zelfstudies en de afstudeerscripties. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente
scripties had de commissie er ruim vóór het bezoek een aantal geselecteerd en opgevraagd,
waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Voor zover
dat mogelijk was heeft de commissie tijdens het bezoek de overige bachelor- en mastertheses
bestudeerd en in de beoordeling betrokken.
Vanaf de ochtend op de tweede visitatiedag werden gesprekken gevoerd met verschillende
delegaties, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen
studenten (waaronder vertegenwoordigers van studieverenigingen), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. De commissie had vooraf
besloten dat bij elk gesprek met een delagatie een ander commissielid als ‘moderator’ op zou
treden. Dit heeft tot volle tevredenheid van de commissie gewerkt.
Tijdens elk bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd
spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt
in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden
konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Van deze mogelijkheid is geen gebruikgemaakt.
Bij alle bezoeken heeft de commissie een rondleiding van ongeveer een uur gekregen om zich
een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten.
Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan
de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). De commissie formuleerde daarbij eerst een algemeen beeld over de opleidingen en vervolgens werd de lijst collectief rneer in detail ingevuld,
waardoor eventuele verschillen van inzicht direct konden worden besproken. De commissie is
bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal (zie eveneens bijlage C voor de waarden van de gehanteerde scores). De ingevulde
lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van
de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de
laatste visitatiedag.
QANU / Culturele Antropologie
17
Beslisregels
De commissie heeft voor de beoordeling van de 21 facetten een vierpuntsschaal en de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn:
•
•
•
•
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting
ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is.
De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of
basisnorm.
De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit.
De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van
goede praktijk kan functioneren.
Binnen een onderwerp kan compensatie plaatsvinden; tussen onderwerpen niet.
Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: voldoende of onvoldoende. In
de opleidingsrapporten is na het laatste facet steeds een overzicht van de oordelen op facet- en
onderwerpniveau opgenomen.
Uitwerking van de beslisregels
Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat voldoende heeft gebruikt voor de
basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze de gevisiteerde programma’s als aan de magere kant beschouwt. Daarom heeft de commissie er de voorkeur aan
gegeven om op punten waar een opleiding ‘naar behoren’ functioneert eerder die term als
predikaat te hanteren. In het algemeen was de commissie van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s met bekwame spoed hebben
aangegrepen om op basis van daarvan tot duidelijke verbetering ten opzichte van het oordeel
van de vorige visitatiecommissie te komen.
De conceptbeoordelingsrapporten per opleiding zijn in commissieverband vastgesteld tijdens
de slotvergadering op 23 mei 2006 en voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden
aan de betrokken faculteitsbesturen. De commissie heeft de afhandeling van het commentaar
van de opledingen zo veel mogelijk overgelaten aan de voorzitter en secretaris. Zij hebben de
ontvangen reacties besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in
de formulering van de definitieve beoordelingsrapporten. Waar nodig werden de overige commissieleden via e-mail geconsulteerd. Aan het eind van het proces is het rapport nog formeel
(via e-mail) voor goedkeuring aan alle commissieleden voorgelegd.
18
QANU / Culturele Antropologie
2.
Het referentiekader
Inleiding
De visitatiecommissie heeft als taak een oordeel te geven over het onderwijs dat door de verschillende studierichtingen Culturele Antropologie wordt verzorgd. De commissie mag niet volstaan
met het geven van oordelen, zij dient ook aan te geven waarop deze gebaseerd zijn. Daarom wordt
in dit hoofdstuk het referentiekader van de commissie beschreven.
Het eerste referentiekader is uiteraard het QANU-kader met de door de NVAO aangegeven onderwerpen en toetspunten die in het QANU-kader nader uitgewerkt zijn. De meer specifieke
invulling van de meest relevante elementen wordt in het domeinspecifiek referentiekader uitgewerkt. Dit referentiekader sluit aan op het referentiekader van de vorige visitatiecommissie en het
referentiekader dat de visitatiecommissie van de VLIR in 2002 gebruikt heeft voor de beoordeling
van de opleiding Sociale en Culturele Antropologe van de Katholieke Universiteit Leuven. Daarnaast is ook gekeken naar niet-Nederlandstalige internationale benchmarks (zoals de bechmark
voor Anthropology van de Quality Assurance Agency for Higher Education, UK, en de door de
opleidingen zelf aangedragen internationale vergelijking van het eigen onderwijs).
De commissie hecht er ook aan te benadrukken dat binnen de kaders de keuze van de opleiding voor haar eigen profiel en doelstellingen nadrukkelijk wordt meegenomen.
Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van dezelfde opleiding over
de verschillende universiteiten heen veronderstelt dat in de eerste plaats wordt nagegaan of
elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt niet weg dat van elke
opleiding verwacht wordt dat een aantal minimumeisen verwezenlijkt wordt.
2.1.
Het referentiekader
2.1.1. Het onderwijsprogramma
A. Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Culturele Antropologie worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een academische bachelor, met verdieping, dan wel meer specialisatie in de master op wetenschappelijk niveau op het gebied van
het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke
loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut
kunnen zijn. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke
relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding.
Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt
opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie.
De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie
Culturele Antropologie beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben:
QANU / Culturele Antropologie
19
a. kennis van en inzicht te bieden in algemene theorievorming en methoden op het gebied
van culturele antropologie;
b. kennis van en inzicht te bieden in specifieke verdieping ten aanzien van het vakgebied en
object van studie;
c. kennis van en inzicht te bieden in (actuele) vraagstukken in het vakgebied en studenten in
staat te stellen hiertoe een beargumenteerd standpunt kunnen bepalen;
d. bekendheid te verschaffen met enkele wezenlijke gebieden van lopend onderzoek in het
object van studie; studenten op te leiden om concepten en waarden op het gebied van
studie te kunnen hanteren en onderscheiden en debatten op dat gebied te kunnen voeren
en zich daarbij bewust zijn dat kennis beperkingen kent;
e. de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in
theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties;
f. een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie
en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert
toe te passen, ook op bronnen op het betreffende wetenschapsgebied;
g. integratie te bevorderen van de verschillende disciplines bij multi- en interdisciplinaire
opleidingen;
h. een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis.
De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied. Bij
de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt; dit kan ook gevolgen hebben voor de mate van diepgang.
Doelstellingen en eindtermen algemeen
•
•
•
•
•
•
•
•
•
20
De eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, op de
ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, op de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, op kennis omtrent leren en onderwijzen en op voor het vakgebied relevante
maatschappelijke ontwikkelingen;
de keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in
het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel;
de doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven
aan de hand van bij de studenten waarneembaar gedrag;
in de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding
concreet tot uitdrukking;
de eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het
onderwijsaanbod;
doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als
op programmafase en cursusniveau;
de docenten werken aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding;
er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de
doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau;
eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
QANU / Culturele Antropologie
Minimale inhoudseisen ten aanzien van de vakkennis2
Afgestudeerden hebben:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
kennis van de voornaamste stromingen binnen het vak;
kennis van een substantieel aantal veldstudies (monografieën);
kennis van de geschiedenis van het vak;
kennis van de ethiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek;
methodologische kennis nodig voor het uitoefenen van het vak;
kennis van de gangbare methoden en technieken;
grondige kennis van een thematische en een regionale specialisatie;
enige ervaring met het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek;
enige kennis van een andere sociale wetenschap;
het vermogen tot schriftelijk en mondeling rapporteren.
B. Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Algemeen, aansluiting en eisen eerste jaar
•
•
•
•
•
•
Er is sprake van een structureel voorlichtingsbeleid;
het eerste jaar is afgestemd op de vooropleiding van de instromende studenten;
er zijn doelstellingen geformuleerd waarmee de geschiktheid voor het beroep en het kunnen volgen van het bachelorprogramma beoordeeld kunnen worden door zowel de student als de opleiding;
het eerste jaar geeft een duidelijk beeld van het beroep en is representatief voor de inhoud
en het niveau van het vervolg van het bachelorprogramma;
de selectie in het eerste jaar is zodanig dat uitval in het vervolg van het bachelorprogramma
als uitzondering kan worden beschouwd;
de begeleiding in het eerste jaar is er op gericht tijdig een verantwoord studieadvies te
geven.
De domeinspecifieke kennis en vaardigheden waarover studenten dienen te beschikken die een
bachelor hebben afgerond in één van de opleidingen die in het kader van de visitatie Culturele
Antropologie beoordeeld worden, worden hieronder meer specifiek aangegeven. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de
invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Het diploma van het
bachelorprogramma geeft toegang tot één of meerdere masterprogramma’s.
Kennis
•
•
•
Beheersen van de grondbeginselen van de kerndisciplines van de betreffende studie en een
algemeen inzicht in de methodologie in de bestudeerde discipline(s);
verdiepte kennis van een deelgebied van de betreffende studie;
kennis van wetenschapsfilosofische achtergronden van het wetenschappelijk onderzoek
op het bestudeerde terrein;
Een groot deel van deze minimumeisen was eveneens opgenomen in het referentiekader van de visitatiecommissie Sociologie
en Culturele Antropologie van 1993.
2
QANU / Culturele Antropologie
21
Vaardigheden
•
•
•
•
•
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken
en interpreteren;
in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt te verdedigen, eventueel in een andere taal;
effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en ICT
(in verband met life long learning), bronnen kunnen raadplegen;
beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende
(sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en
analyseren). Voor dit laatste kan een goede beheersing van het Engels van belang zijn;
gegevens op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag
kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld
De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen
van het afnemend veld. De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers
is. Zij verwacht echter dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een
verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende vaardigheden
zoals boven genoemd om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire
wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Culturele Antropologie beoordeeld worden, vereist of dienstig is.
Academische vaardigheden en attitudes
Bachelorafgestudeerden zijn in staat:
•
•
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het
afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten;
tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C. Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding.
Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere
specialismen in de masteropleiding.
Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard
van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen.
Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de
visitatie Culturele Antropologie worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken.
Kennis
•
22
Kennis van en het vermogen tot actieve deelname aan de wetenschappelijke activiteiten van de discipline, in het bijzonder op het gebied van de gevolgde specialisatie. Dit
QANU / Culturele Antropologie
•
•
impliceert voldoende kennis en inzicht voor het zelfstandig opzetten en uitvoeren van
wetenschappelijk onderzoek;
grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën en de kernbegrippen, de onderzoeksmethoden en -technieken;
kennis van de complexiteit en diversiteit van het vakgebied en het vermogen om deze kennis bij de beoordeling van eigen en ander onderzoek toe te passen.
Vaardigheden
•
•
•
•
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; zowel
lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk;
actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van het betreffende vakgebied, zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren;
gegevens op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch
toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen;
in staat zijn de kennis van de verschillende bestudeerde domeinen te integreren.
Afstemming op het afnemend veld
Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig
beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau – zogenaamde academische
beroepen – waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen
die in de visitatie Culturele Antropologie beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder
academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling,
-verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet
alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt
standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan.
Academische vaardigheden en attitudes
Afgestudeerden van de masteropleiding zijn in staat:
•
•
•
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten;
tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten
van de wetenschap die zich richt op het object van de studie;
zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
D. Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding
één of meerdere domeinen aan bod te komen. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen,
komt voldoende synergie tot stand. In de multi- of interdisciplinaire bachelors krijgt de integratie van disciplines aandacht. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele
kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij/zij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden
die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan.
QANU / Culturele Antropologie
23
Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming.
Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding worden ingewijd in
het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het uitvoeren
van wetenschappelijk onderzoek.
De bacheloropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie.
E. Inhoud/programma masteropleiding
De masteropleiding realiseert een verdieping van de algemene doeleinden van de bacheloropleiding. Daarnaast moet de student opgeleid worden tot het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld door een leeronderzoek.
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van methodologie en theorie en voor de
samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd
te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multi- of interdisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht.
In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling
van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten
met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een masterscriptie.
In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
Voor het masterprogramma geldt dat:
•
•
•
•
•
het programma een verdieping geeft van de theoretische overzichten en methodologische
vaardigheden verworven in de bachelorfase;
het programma zo is ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid;
de afstudeeropdracht/leeronderzoek/afstudeerstage een individuele proeve van bekwaamheid is in het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek;
de procedures en beoordelingscriteria helder en expliciet zijn vastgelegd;
de beoordeling plaatsvindt op basis van tevoren vastgestelde beoordelingscriteria.
Het masterprogramma zal meestal een leeronderzoek, als proeve van bekwaamheid voor wetenschappelijk onderzoek, bevatten. De opleiding kan ook de mogelijkheid bieden om die te vervangen door een andersoortige stage of afstudeeropdracht.
2.1.2. Omgevingsfactoren
De commissie hecht er aan in haar referentiekader expliciet aandacht te schenken aan internationalisering en de relatie met de arbeidsmarkt.
24
QANU / Culturele Antropologie
Internationalisering
•
•
•
•
•
•
•
•
De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de
opleiding;
de opleiding maakt actief deel uit van een internationaal netwerk van onderwijsinstellingen;
een buitenlandstage/leeronderzoek in het buitenland maakt deel uit van de opleiding;
buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen;
de kwaliteit van het in het buitenland gevolgde onderwijs wordt getoetst;
de infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van
buitenlandse studenten;
er is aandacht voor de buitenlandse culturen in de opleiding;
in de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de beheersing van
relevante vreemde talen.
Arbeidsmarkt
•
•
•
•
•
•
De opleiding heeft structurele contacten met het werkveld;
de opleiding heeft een duidelijk beeld van de arbeidsmarkt voor antropologen en heeft
zich daarin geprofileerd;
de kennis van en ervaring met het werkveld worden systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod;
binnen de opleiding is ‘iemand’ herkenbaar verantwoordelijk voor de aansluiting van het
onderwijsaanbod op de arbeidsmarkt;
de opleiding voert een actief alumnibeleid;
de opleiding biedt de studenten in het reguliere onderwijsprogramma (extra) mogelijkheden om zich voor te bereiden op en zo sterk mogelijk te kwalificeren voor de relatief
ongunstige arbeidsmarkt.
Studenteninstroom
•
•
•
•
•
•
•
De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in
de instroom;
het onderwijsprogramma is afgestemd op de wettelijk toelaatbare student;
er zijn herkenbare leerroutes voor studenten met verschillende vooropleidingen;
het vrijstellingenbeleid is expliciet geformuleerd;
in het onderwijsaanbod zijn mogelijkheden ingebouwd om deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken;
de opleiding heeft een beleid gericht op het aanleren van de vereiste studievaardigheden en
studiehouding;
de opleiding heeft een signaleringssysteem voor het tijdig onderkennen van studieproblemen.
2.1.3. De onderwijsorganisatie
•
•
De onderwijsorganisatie is zodanig ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is;
is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) gewaarborgd is;
QANU / Culturele Antropologie
25
•
•
•
het opleidingsmanagement heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de
doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud
te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie;
de interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing van het
onderwijsprogramma;
de opleiding heeft een studentenbegeleidingssysteem met duidelijk omschreven taken en
verantwoordelijkheden.
2.1.4. Beheer
Personeelsbeleid
•
•
•
•
•
Selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op
de onderwijstaken;
het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding;
de opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat afgestemd is op de eisen van het
onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken;
resultaten van evaluaties vormen mede de basis voor het te voeren personeelsbeleid;
de opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast.
Interne kwaliteitszorg
•
•
•
•
•
•
•
•
•
26
De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd integraal kwaliteitszorgsysteem;
het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht;
de kwaliteitszorg betreft niet alleen het primaire proces maar alle kwaliteitsaspecten in hun
onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus;
de opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke
mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd;
er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en
wie welke taken daarin heeft;
de opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van
kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van geleverde kwaliteit;
de kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en
de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld;
binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit;
de opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
QANU / Culturele Antropologie
3.
Algemene bevindingen
Net als in voorgaande rapporten wil de commissie – in aansluiting op hoofdstuk 2, ‘Het referentiekader’ – in dit hoofdstuk een samenvatting geven van haar algemene bevindingen, als
inleiding op de rapportage over de verschillende individuele opleidingen die vooral aan de
hand van de QANU-vragenlijst opgezet zullen worden. In plaats van het vergelijkende vierde
hoofdstuk uit eerdere rapporten wil de commissie een korte inleiding opnemen voor iedere
opleiding waarbij die in vergelijkend perspectief geplaatst wordt.
Twee veranderingen in de afgelopen periode trekken met name de aandacht:
•
•
De steeds ongunstiger staf-studentratio door een toenemend aantal studenten bij een voor
de meeste opleidingen teruglopende stafbezetting. De vraag is hoe de verschillende opleidingen deze toenemende druk hebben opgevangen.
De invoering van het bachelor-masterstelsel. De vraag is wat dat voor consequenties heeft
voor de wijze waarop het vak gedoceerd wordt.
In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de consequenties van deze twee veranderingen. Daarna
komen nog wat algemene punten aan de orde, onder meer in aansluiting op het rapport van
de vorige visitatiecommissie Culturele Antropologie (1998).
3.1.
Toenemende studentenaantallen en teruglopende stafbezetting
De commissie heeft geconstateerd dat alle vijf opleidingen op zeer creatieve wijze gereageerd
hebben op de steeds ongunstigere staf-studentratio.
Dit heeft geleid tot een steeds verdere stroomlijning van het onderwijsprogramma – deels
in samenhang met de invoering van het bachelor-masterstelsel – en een gebruikmaking van
intensievere onderwijsvormen waarbij soms (vooral in Utrecht) met vrucht gebruikgemaakt
kon worden van de ondersteuning door de onderwijskundige dienst. Over het algemeen heeft
dit niet geleid tot een terugkeer tot meer extensieve vormen van onderwijs (grootschalige
hoorcolleges en dergelijke). Voor alle opleidingen lijkt het evenwicht tussen hoorcolleges en
werkcolleges bevredigend; bij alle opleidingen blijkt er, ondanks de toenemende werkdruk van
de staf, voldoende aandacht te zijn voor training in schrijfvaardigheid. De commissie is ook
van oordeel dat de programma’s door de bank genomen van een bevredigend niveau zijn (zoals
ook blijkt uit internationale vergelijkingen in de zelfstudies). De ruimte voor bestudering van
‘klassieke veldstudies’ (monografieën) waar de vorige commissie op hamerde is eerder toe- dan
afgenomen. Ook de verhouding tussen de ruimte in de studieprogramma’s voor eigen, empirisch onderzoek en meer theoretisch-methodologisch onderwijs is over het geheel genomen
nog steeds bevredigend. Wel heeft de stroomlijning van de programma’s van de verschillende
opleidingen geleid tot een verdere samensmelting van antropologie en sociologie der nietwesterse samenlevingen. Dit laatste vak fungeert nu hoogstens in de masterfase als een aparte
specialisatie (hetgeen niet noodzakelijkerwijs een bezwaar is, gezien de nauwe samenhang tussen de twee disciplines).
Wel vraagt de commissie zich af of bij verdere toename van de werkdruk (hetgeen onder de
huidige verhoudingen niet uitgesloten is) er een bevredigende wisselwerking tussen onderwijs
en onderzoek mogelijk zal blijven. Studenten benadrukken nu dat vooral de colleges waarbij
stafleden aansluiten bij hun eigen onderzoek zeer instructief en stimulerend zijn. Juist voor de
QANU / Culturele Antropologie
27
antropologie is onderzoek in een andere culturele omgeving – hetgeen vaak veel voorbereiding
en langere afwezigheid vereist – essentieel. Bij een aantal opleidingen is er duidelijk aandacht
voor deze problematiek en wordt geprobeerd ondanks de financiële druk toch ruimte te creëren voor een ‘sabbatsperiode.’ De praktische ervaringen daarmee zijn echter nog beperkt. De
commissie wil met nadruk ervoor waarschuwen dat bij verdere toename van de werkdruk voor
onderwijs – en dat lijkt een welhaast onvermijdelijk gevolg van een verslechterende staf-studentratio en ook van intensivering van het onderwijs in samenhang met de invoering van het
bachelor-masterstelsel – de eenheid van onderzoek en onderwijs, van centraal belang voor een
vak als antropologie, in gevaar zal komen.
Een hiermee samenhangend probleem dat de commissie zorgen baart, is de plaats van de
verschillende antropologie-opleidingen binnen de facultaire structuren. Aan alle instellingen
is antropologie ondergebracht binnen de faculteit Sociale Wetenschappen (de precieze benamingen verschillen). Vaak zijn dit zeer grote faculteiten (qua studentenaantallen overal één
van de grootste faculteiten) waarbinnen de grotere studierichtingen – zoals de psychologie
– qua studenten- en qua docentenaantallen overheersen. Zeker nu, door de doorvoering van
decentralisatie, de faculteit de belangrijkste beheers- en bestuurseenheid is geworden kan deze
minderheidspositie van de antropologie nadelige consequenties hebben bij de verdere toedeling van middelen (c.q. de doorvoering van bezuinigingen). Het is de commissie opgevallen
dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in de mate waarin hogere bestuursorganen
aandacht hebben voor bijzondere aspecten van de antropologie. Maar aan alle instellingen
heeft de doorvoering van nieuwe bestuursmodellen (met name financiële decentralisatie) deze
studierichting éénzijdiger afhankelijk gemaakt van de faculteit.
3.2.
De invoering van het bachelor-masterstelsel
Net als voor andere studierichtingen heeft de snelle doorvoering van het nieuwe bachelormastermodel ook voor de door ons bezochte antropologie-opleidingen tot grote veranderingen
geleid. Opnieuw heeft de commissie geconstateerd dat daar in het algemeen met de nodige
slagvaardigheid op gereageerd is. De overlap van oude-stijl doctoraalopleiding met de nieuwe
masterstructuur heeft aan sommige opleidingen wel tot enige onduidelijkheid voor de betreffende studenten geleid, maar die problemen zijn nu overal goeddeels overwonnen. De nieuwe
structuur roept echter ook een aantal vragen en problemen op die overal spelen en waarvan
nog niet geheel duidelijk is hoe die ondervangen kunnen worden.3
Bachelor als uitstroom moment?
Een eerste vraag is of het behalen van het bachelordiploma als een uitstroommoment naar de
maatschappij gezien moet worden. De meeste instellingen (en dus ook de betreffende antropologieopleidingen) achten dit ongewenst en moedigen studenten aan zo snel mogelijk door
te stromen naar een master (soms de aansluitende antropologiemaster van de eigen universiteit, soms eventueel ook naar een andere master). Met name de antropologie-opleidingen in
Leiden en de Universiteit van Amsterdam lieten dit wat meer open. Hier bleek de staf eerder
geneigd af te wachten of de bachelor in de praktijk een uitstroom moment zou worden. Bovendien werd hier gewezen op de mogelijkheid van een onderbreking na de bachelor als een
voordeel van de nieuwe structuur: studenten kunnen een stop maken om zich breder te oriDie onduidelijkheid hangt ook samen met het feit dat de zelfstudies waarop de commissie zich baseerde begin 2005 geschreven zijn – dat wil zeggen op een moment dat aan de meeste instellingen nog geen volledige bachelor-mastercyclus was
afgewerkt. De bezoeken van de commissie vielen voor de meeste instellingen een jaar later, toen de ervaringen met een eerste
mastercohort nog maar net verwerkt waren
3
28
QANU / Culturele Antropologie
enteren en zich bijvoorbeeld pas na een jaar voor een master inschrijven. Uit onze gesprekken
met de studenten maken wij op dat uitstroom na de bachelor door de meesten nauwelijks als
mogelijkheid wordt gezien (vanwege de beperkte mogelijkheden van een bachelordiploma op
de arbeidsmarkt). Maar het idee van een tijdelijke onderbreking tussen de twee fasen van de
bachelor-masterstructuur werd wel met nadruk genoemd door de betreffende studenten. Zo’n
tijdelijk rustpunt geeft studenten ook de tijd om eventuele doorstroming naar een master elders te overwegen.
Leeronderzoek al in de bachelorfase?
Een kwestie die nauw samenhangt met de vraag of de bachelor als een op zichzelf staande fase
gezien moet worden, is of al in de bachelor ruimte gecreëerd moet worden voor alle fasen van
de zogenaamde ‘empirische cyclus’ die zo’n grote plaats inneemt in de antropologie en de sociale wetenschappen in het algemeen (theoretisch-methodische voorbereiding van onderzoek,
verzamelen van empirische gegevens, uitwerken van die gegevens en rapportage). In concreto
is de vraag vooral hoeveel ruimte er al in de bachelorfase voor empirisch onderzoek (‘leeronderzoek’) gecreëerd moet worden. De verschillende opleidingen volgen hierbij sterk uiteenlopende keuzen. Vooral in Utrecht is een omvangrijk leeronderzoek in de bachelorfase opgenomen
(deels in het buitenland, onder begeleiding). In Leiden kent men al heel lang een veel korter
en strak begeleid leeronderzoek binnenslands in het tweede jaar. De andere drie opleidingen
volgen eerder een model waarbij ruimte gecreëerd wordt voor een constante wisselwerking
tussen algemeen onderwijs en empirisch onderzoek (in de vorm van kleinere opdrachten). Alle
keuzes hebben voor- en nadelen. Veel ruimte al in de bachelorfase voor eigen onderzoek geeft
studenten extra onderzoekservaring (en is bij hen dan ook zeer populair), maar het beperkt
nog verder – na alle inkrimping door eerdere reorganisaties – de ruimte voor bestudering van
de vakliteratuur (theorie en veldstudies); het betekent ook een zware docentenbelasting. Het
lijkt verstandig hier een middenweg te bewandelen – dat wil zeggen inderdaad ruimte te creëren voor het opdoen van onderzoekservaring al in de eerste jaren, zonder dat dit ten koste zou
gaan van het bestuderen van essentiële elementen van het vak.
Bachelorscriptie
Een andere terugkerende kwestie rond de nieuwe bachelorstructuur is de plaats van de bachelorscriptie. Meestal is daarvoor slechts een beperkt aantal studie-eenheden (rond de 10
ECTS-studiepunten) ingeruimd aan het einde van het bachelorprogramma. Dan is er ook
nog slechts beperkte tijd beschikbaar voor eventuele verbeteringen. De ervaring van de commissie was dat de kwaliteit van deze scripties – mogelijk vanwege deze tijdsdruk – erg sterk
uiteenliep (vaak ook bij dezelfde opleiding). In een niet gering aantal gevallen bleek er sprake
van een product dat eigenlijk niet aanvaardbaar was als academisch werkstuk (en waarmee
de schrijver ook zeker geen goede indruk zou maken op de arbeidsmarkt). Het probleem is
opnieuw dat meer ruimte maken voor de scriptie weer de al zo beperkte tijd voor studie van
essentiële elementen van de discipline zou doen inkrimpen. Bij sommige opleidingen werd dit
probleem onderkend en werd gedacht aan de mogelijkheid de bachelor af te sluiten met een
serie samenhangende papers van een bescheidener opzet. De ervaring met de bachelorscripties
is nu nog betrekkelijk gering (bij de meeste opleidingen nog slechts één à twee jaarcohorten).
Het verdient aanbeveling juist dit onderdeel van de bachelorprogramma’s in de komende jaren
nauwlettend te evalueren.
Master in één jaar?
Een overeenkomstig en zo mogelijk nog crucialer probleem in de bachelor-masterstructuur is
de vraag in hoeverre een volwaardige master antropologie inderdaad in één jaar afgewerkt kan
QANU / Culturele Antropologie
29
worden (alle masters die deze commissie heeft geëvalueerd zijn gebaseerd op een programma
van één jaar). In alle gevallen4 vormt het leeronderzoek plus de daarop gebaseerde scriptie het
hoofdonderdeel van het masterprogramma; dat is inderdaad essentieel voor een opleiding in
de antropologie. Doordat het leeronderzoek vaak in het buitenland plaatsvindt – vaak ook
in moeilijk toegankelijke gebieden in de zuidelijke hemisfeer – is dit een zeer tijdrovend onderdeel, zodat slechts een beperkt aantal aansluitende cursussen in het ene masterjaar geperst
kunnen worden. De verschillende opleidingen realiseren zich terdege dat juist op dit moment
in de studie vertraging dreigt en dat dit slechts opgevangen kan worden door zeer stringente
begeleiding. Met name aan de VU en in Nijmegen zijn zeer strakke masterprogramma’s opgezet, die van de studenten een uiterst strakke planning vergen en van de docenten een grote
inzet bij de individuele begeleiding. Vooral aan de VU toonden studenten zich zeer gemotiveerd door dit sterk gestroomlijnde programma. Het is echter nog te vroeg om de uitkomsten
hiervan te evalueren. Wel is duidelijk dat een éénjarige master, gezien de specifieke kenmerken
van antropologie (zoals aangegeven: tijdrovend onderzoek in een andere culturele omgeving
dat ook nog vaak moeilijk te plannen is), erg weinig ruimte laat voor academische bezinning
en een wel zeer intensieve bemoeiing door de staf vergt. Daar komt nog bij dat dit voor ons
vak de Nederlandse masterstudenten in een duidelijk ongunstige concurrentiepositie plaatst
in internationaal verband (veel masters in het buitenland duren twee jaar; in andere gevallen
staat er voor de bachelor en master tezamen vijf jaar). Op grond van onze ervaringen wil de
commissie dan ook nadrukkelijk pleiten voor een langere duur voor masters in de antropologie
(minstens anderhalf jaar), zodat er meer ruimte komt voor eigen creativiteit bij het opzetten
van leeronderzoek en de masterscriptie. Dat lijkt ook van groot belang om afgestudeerden een
redelijke positie op de arbeidsmarkt te verschaffen (zie hieronder).
Schrijven in het Engels?
Het feit dat het meeste masteronderwijs in het Engels wordt gegeven komt de internationalisering van het onderwijs ten goede (alleen al doordat meerdere van de masteropleidingen nu
al een behoorlijk aantal buitenlandse studenten aantrekken). Maar dat stelt wel hoge eisen aan
de vaardigheid van studenten om Engels te schrijven en nog meer van docenten om het Engels
van hun studenten te begeleiden. De commissie constateerde dat het niveau van het overgrote
deel van de masterscripties zeker aanvaardbaar was. Maar helaas was de vorm – en dan met
name het Engels – een aantal malen minder overtuigend. De commissie is van mening dat,
ook al wordt het masteronderwijs in het Engels gegeven, het verstandig is studenten althans de
mogelijkheid te laten om hun scriptie in het Nederlands te schrijven. Anderzijds: als men het
wenselijk acht dat scripties in het Engels geschreven worden, moet de consequentie daarvan
zijn dat zowel studenten als docenten de mogelijkheid wordt geboden om zich daar verder in
te bekwamen.
Toegang van HBO-studenten
Een ander punt dat verdere aandacht behoeft is de toegang van HBO-studenten tot de masterprogramma’s. De gevisiteerde opleidingen verschillen sterk in de mate waarin ze HBO-studenten aantrekken. Wel is er een algemene trend om hierbij steeds selectiever te zijn. Verschillende
opleidingen (met name Utrecht, de VU en de Radboud) hebben een wel omschreven ‘premaster’ traject ontwikkeld dat HBO-studenten aantrekt, maar tegelijk zeker stelt dat ze de masteropleidingen beginnen met de nodige bagage voor de betreffende specialisatie. De commissie is
van oordeel dat het ook voor de andere opleidingen van belang is de toestroom van HBO- stuDe enige uitzondering is de Masters Contemporary Asian Studies aan de UvA die geen duidelijk antropologisch karakter
heeft – zie hiervoor het opleidingsdeel.
4
30
QANU / Culturele Antropologie
denten te stimuleren, maar tegelijk daarbij duidelijke selectieve eisen in te bouwen voor toegang
tot de master. Hetzelfde geldt voor de toestroom van studenten uit het buitenland
Samengevat: de commissie is van oordeel dat de verschillende opleidingen erin geslaagd zijn
de overstap naar het bachelor-masterstelsel te maken zonder dat de onderwijsprogramma’s aan
kwaliteit hebben ingeboet. In sommige gevallen is er zelfs sprake van een verdere stroomlijning (met name door de meer stringente begeleiding van het leeronderzoek in de masterfase)
die een duidelijke winst kan blijken. Als belangrijk probleem wil de commissie echter ook in
dit verband signaleren dat de druk op de staf verder toegenomen is, omdat het bachelor-masterstelsel op allerlei punten een intensivering van het onderwijs betekent.5 Ook hier rijst de
vraag wat dit betekent voor de tijd die stafleden daadwerkelijk aan eigen onderzoek kunnen
besteden. En opnieuw moet benadrukt worden dat wisselwerking tussen (eigen) onderzoek en
onderwijs juist in de antropologie essentieel is.
3.3.
Overige aandachtspunten
Daarnaast wil de commissie in dit hoofdstuk nog enkele aandachtspunten signaleren die bij
alle opleidingen naar voren kwamen.
Leeronderzoek
Zoals hierboven al werd aangegeven is het opdoen van praktische onderzoekservaring essentieel
voor een opleiding antropologie.6 De vorige visitatiecommissie beval de opleidingen daarom
nadrukkelijk aan om in de eerdere jaren (nu ‘bachelor’) al een bepaalde vorm van leeronderzoek op te nemen; en om in de latere jaren (nu ‘master’) een georganiseerd buitenlands leeronderzoek aan te bieden waarbij de studenten ter plaatse begeleid worden. Deze commissie heeft
tijdens haar bezoeken kennisgemaakt met verschillende regelingen voor leeronderzoek die alle
hun voor- en hun nadelen hebben. Wij willen daarom minder directief zijn dan de vorige
commissie – ook al omdat de omstandigheden inmiddels ingrijpend veranderd zijn (niet alleen
door de invoering van het bachelor-masterstelsel, maar ook door nieuwe communicatietechnieken die begeleiding op afstand mogelijk maken).
Hiervóór werd al de variatie aangestipt die bestaat ten aanzien van de ruimte voor empirisch
onderzoek in de bachelorfase. Belangrijk is in ieder geval dat alle opleidingen proberen studenten al in deze fase althans enige ervaring in het opzetten van eigen onderzoek te geven.
Verdere evaluatie van de nog vrij nieuwe bachelorprogramma’s moet uitwijzen hoe een balans
gevonden kan worden tussen voldoende ruimte voor gedegen studie van de basiselementen
van de discipline en het opdoen van onderzoekservaring.
Wat betreft het leeronderzoek in de masterfase (vroeger doctoraal leeronderzoek) is Leiden de
enige opleiding die nog duidelijk ‘georganiseerd leeronderzoek’ aanbiedt (in Mali/Gambia en
in Indonesië), waarbij studenten althans enige tijd ter plaatse begeleid worden.7 Met name de
Om maar een praktisch voorbeeld te noemen dat beperkt lijkt, maar in de praktijk een onverwacht grote impact heeft: bij
bijna alle opleidingen moeten de bachelorscripties nu in de zomervakantie nagekeken worden (onvermijdelijk als ze aan het
einde van het derde jaar geplaatst zijn). Dat betekent dat de laatste langere collegevrije periode (die in Nederland toch al veel
korter duurt dan in de omringende landen) nu ook al vol loopt met verplichtingen. Voor veel antropologiedocenten was dit
de enige periode waarin nog wat veldwerk gedaan kon worden. Het is de commissie overigens een raadsel hoe Nederlandse
universiteiten internationaal willen meespelen als onze onderwijsroosters zoveel meer uitgesmeerd blijven dan in andere westerse landen (waar meestal vier maanden of meer collegevrij zijn).
6
Waarbij wel aangetekend moet worden dat een antropologieprogramma niet noodzakelijkerwijs hoeft op te leiden tot het
doen van wetenschappelijk onderzoek. Ook in de sterk uiteenlopende niet-academische banen waar antropologen terechtkomen is het verrichten van enigerlei vorm van onderzoek een terugkerend element.
7
Overigens kunnen studenten in Leiden onder bepaalde voorwaarden ook hun eigen leeronderzoek opzetten
5
QANU / Culturele Antropologie
31
VU – en in mindere mate Utrecht en de Radboud – concentreren de master rond één thema,
maar laten de keuze van de regio aan de student. De UvA laat de keuze aan de student zowel
wat betreft regio als wat betreft thema. Keuzevrijheid heeft natuurlijk voordelen, maar kan
ook tot vertraging leiden (intellectuele aarzeling bij het kiezen van een focus, maar ook zeer
praktische problemen van visa, reisdocumenten en dergelijke); en dat kan tot grote problemen
leiden gezien de noodzaak om de master binnen één jaar af te ronden (anders dreigt overlap
met de volgende cohort die de staf verder onder druk zal zetten). Daar staat tegenover dat,
zoals gezegd, door e-mail veel directere begeleiding ook op afstand mogelijk geworden is. De
commissie heeft geconstateerd dat bij alle opleidingen naar oplossingen gezocht wordt om
keuzevrijheid te combineren met intensieve begeleiding om studievertraging te voorkomen,
hetgeen vertrouwen geeft in de uitvoerbaarheid van de recent opgezette masterprogramma’s.
Wij raden wel aan om gebruik te maken van expertise bij de verschillende onderzoeksinstituten in het land, mocht de beschikbare expertise voor begeleiding van een bepaalde gebieds- of
themakeuze door de student niet ‘in huis’ aanwezig zijn.
Stages: moeilijk in te passen?
Bij alle opleidingen is er, mede door de invoering van het bachelor-masterstelsel en de daarmee
samenhangende toenemende tijdsdruk, minder ruimte voor stages in de vaste programma’s.
De studenten betreuren dit. De commissie ook, vooral omdat stages de studenten kunnen
helpen om na hun afstuderen hun weg te vinden op de arbeidsmarkt. De vraag is echter in
welke fase de stage het beste geprogrammeerd kan worden. Studenten benadrukken dat een
stage vooral kan helpen om het zoeken naar een werkkring te vergemakkelijken als die plaatsvindt vlak vóór het afstuderen. Dat ligt ook in de rede. Zolang de bachelor nog nauwelijks
gezien wordt als een uitstroom moment, ligt het daarom niet voor de hand om de stage al in
het bachelorprogramma te programmeren. Daar pleit ook tegen dat dan de ruimte voor het
hoofdvak in de driejarige bachelor wel erg beperkt zou worden. De beste oplossing is waarschijnlijk om te blijven streven naar een tweejarige master zodat daar ruimte komt voor een
stage, bijvoorbeeld als keuzemogelijkheid (maar nooit ter vervanging van een leeronderzoek).
Mocht een toenemend aantal studenten toch na de bachelor willen stoppen, dan zou hun
misschien de mogelijkheid geboden kunnen worden om een stage als extra studieonderdeel
te volgen. Veel hangt er dus vanaf hoe het bachelor-masterstelsel zich voor onze opleidingen
zal uitkristalliseren. Maar de commissie beveelt dit punt met nadruk aan in de aandacht van
de verschillende opleidingen
Eerste jaar
De commissie constateert met tevredenheid dat nu alle opleidingen teruggekomen zijn op het
idee van een algemeen sociaal-wetenschappelijk jaar. Bij de opleidingen waar dit idee speelde
(Utrecht en de VU) klaagden studenten in eerdere jaren over te weinig ruimte voor antropologie als hoofdvak waarvoor ze gekozen hadden. De commissie is van onderdeel dat zeker in een
driejarige bachelor het hoofdvak zo snel mogelijk centraal gesteld moet worden; dat gebeurt
nu ook bij alle opleidingen.
Een probleem is wel dat bij vrijwel alle opleidingen het totale eerstejaarsprogramma tamelijk
licht leek. Dat werd door studenten benadrukt en klopt ook met de gegevens waarover de
commissie kon beschikken. De meeste opleidingen waren zich dit al bewust en er zijn deels al
maatregelen genomen om het eerste jaar te verzwaren. De commissie wil hierbij als overweging
meegeven om vooral de onderdelen voor het hoofdvak wat te verzwaren. Daarnaast is meer
aandacht voor wetenschaps-filofofische vorming (ook in latere jaren) van groot belang.
Een laatste punt dat met name in aansluiting op discussies over het eerste jaar naar voren kwam
(hoewel ook wel in relatie tot latere jaren) betreft het ontbreken van systematische exitinter32
QANU / Culturele Antropologie
views met ‘studiestakers’.8 De commissie meent dat opleidingen hun voordeel kunnen doen
met inzicht in de ervaringen, opvattingen en motieven van studenten die hun studie voortijdig
afbreken.
De samenstelling van de staf
De vorige visitatiecommissie antropologie waarschuwde met nadruk voor problemen door de
onevenwichtige leeftijdsopbouw van de staf. Deze commissie heeft kunnen constateren dat in
de afgelopen jaren bij alle opleidingen jongere docenten zijn aangesteld zodat de ‘vergrijzing’
aan het afnemen is. Alleen bij Leiden zijn de gevolgen van een wel zeer lang durende, volstrekte
vacaturestop nog te merken. Maar ook hier zijn twee jongere hoogleraren aangesteld en volgt
– doordat gepensioneerde docenten nu eindelijk wel vervangen kunnen worden – in het komend jaar verdere aanstelling van jongere staf. De commissie oordeelt het van het allergrootste
belang voor alle opleidingen dat juist deze jongere docenten in de komende jaren, ondanks
de zware onderwijslast, tijd zullen krijgen om nieuw onderzoek (al dan niet in aansluiting bij
hun promotie) op te zetten, zodat ook in de toekomst een vruchtbare wisselwerking met eigen
onderzoek mogelijk zal blijven in het onderwijs.
Voorts kan opgemerkt worden dat het aantal vrouwelijk stafleden overal toeneemt (alhoewel
de samenstelling van de staf nog steeds allerminst weerspiegelt dat vrouwelijke studenten bij
alle opleidingen veruit in de meerderheid zijn). Verheugend is dat met name aan de UvA,
Leiden en de VU nu ook meerdere vrouwelijke hoogleraren zijn aangesteld. Ten slotte heeft
de commissie kunnen constateren dat bij alle opleidingen het overgrote deel van het onderwijs
gegeven wordt door gepromoveerde docenten.9 Voor alle opleidingen kon de commissie dan
ook vragen rond facet 12 van de QANU-vragenlijst betreffende de aanwezigheid van docenten
die als rolmodel kunnen functioneren positief beantwoorden.
Numerieke rendementen en studieduur
De vorige visitatiecommissie toonde zich weinig tevreden over het studierendement van de
antropologieopleidingen: haar negatieve tot in enkele gevallen zeer negatieve oordeel gold niet
alleen het propedeuse- en het postpropedeuserendement, maar ook de tijd die veel studenten
erover bleken te doen om hun doctoraaldiploma te behalen. Hoewel de huidige visitatie geen
betrekking meer heeft op de ongedeelde opleidingen, heeft de visitatiecommissie toch nog
gekeken naar de ontwikkeling van het studierendement van die opleidingen sedert 1998. Zij
heeft daarbij op enkele onderdelen een verbetering kunnen waarnemen, met name op het punt
van het propedeuserendement, maar het post-propedeutisch rendement en de totale studieduur zijn, ondanks de inspanningen die de opleidingen zich hebben getroost, in het algemeen
niet duidelijk voor verbetering vatbaar gebleken. Opvallend is dat dit landelijk geldt. Daaruit
kan worden geconcludeerd dat de mogelijkheden van opleidingsverantwoordelijken op het
punt van rendementsverbetering beperkt zijn.
De commissie heeft vastgesteld dat de rendementsontwikkelingen binnen de faculteiten/opleidingen die zij heeft gevisiteerd zorgvuldig zijn en worden geanalyseerd. Daarbij zijn zowel
het gedrag en de instelling van studenten als de inhoud en organisatie van de opleiding uitdrukkelijk in de beschouwingen betrokken. Met de uitkomsten van die analyses hebben de
opleidingsverantwoordelijken rekening gehouden bij de herinrichting van hun opleidingen
bij de invoering van de bachelor-masterstructuur. De wijze waarop dit is gebeurd heeft de
visitatiecommissie het vertrouwen gegeven dat de verantwoordelijken het nodige doen om het
Aan de Radboud Universiteit worden wel exitinterviews gehouden met studenten na voltooiing van hun studie, maar ook
daar niet met studenten die de studie staken.
9
De commissie juicht het overigens toe dat daarnaast aio’s en oio’s op bescheiden schaal bij het onderwijs betrokken worden
zodat die onderwijservaring kunnen opdoen.
8
QANU / Culturele Antropologie
33
rendement van hun opleidingen te optimaliseren. De getroffen regelingen hebben betrekking
op zaken als studievoorlichting en toelatingseisen (zowel voor de bachelor- als de masteropleidingen), organisatie en bemensing van de studiebegeleiding, monitoring van studievoortgang,
structurering van het programma met inrichting van tentamens en herkansingen, en organisatie van, voorbereiding op en begeleiding bij (leer)onderzoek en verslaglegging (scripties).
De commissie heeft kunnen vaststellen dat zij daarbij gebruikmaken van de nieuwe mogelijkheden die de wettelijke regelingen rond de bachelor- en de masteropleiding als zelfstandige
opleidingen bieden.
De eerste resultaten van deze hernieuwde aanpak, in termen van zowel numerieke rendementen als rationalisering van de studieduur, stemmen de commissie positief en zijn, gecombineerd
met de hiervoor beschreven intenties en aanpak, voor haar voldoende reden om dit facet van
de beoordelingslijst over de hele lijn als naar behoren te kwalificeren. Voor eventuele nadere
bijzonderheden zij verwezen naar de afzonderlijke rapporten.
Internationalisering
De Nederlandse antropologie is altijd sterk internationaal georiënteerd geweest, onder meer
doordat de meeste antropologen veldwerk in andere landen doen, met name in de zuidelijke
hemisfeer, en daardoor ook in contact komen met regiospecialisten van elders. De curricula
aan alle opleidingen zijn ook voornamelijk op de bestudering van Engelstalige literatuur gebaseerd. De vorige visitatiecommissie betreurde de teruglopende aandacht voor Franse en Duitse
literatuur. Deze commissie heeft moeten constateren dat die talen vrijwel niet meer op de lijsten van verplichte literatuur voorkomen en ook nauwelijks meer op keuzelijsten. Dit lijkt een
ontwikkeling die niet meer te keren is onder meer door de geringere aandacht voor deze twee
laatste talen op de middelbare school. Bovendien worden belangrijke werken nu vrijwel altijd
snel in het Engels vertaald.
Op allerlei punten is de internationalisering van de verschillende antropologie-opleidingen
verder versterkt. Veel onderwijs, met name in de masterfase, wordt in het Engels gegeven en
dat bevordert voor alle opleidingen de toestroom van buitenlandse studenten. Vrijwel alle
masterscripties, maar ook een aantal bachelorscripties worden nu in het Engels geschreven.
Dit lijkt een onvermijdelijke ontwikkeling die ook zeker voordelen biedt. Maar, zoals eerder
opgemerkt, heeft de commissie wel zorgen of de benodigde expertise daarvoor aanwezig is bij
de studenten en vooral ook bij de docenten die het Engels moeten corrigeren. Voor een vak als
antropologie, waarbij verhalende etnografie vaak centraal staat, kan niet volstaan worden met
minimale beheersing van de taal waarin de student wil schrijven. Bij alle opleidingen dient in
de komende jaren met name aandacht besteed te worden aan training van zowel studenten als
docenten om in het Engels te schrijven als men inderdaad de studenten verder wil aanmoedigen hun werkstukken in die taal te schrijven. Zoals ook al opgemerkt verdient het voorlopig
de aanbeveling om in ieder geval de mogelijkheid open te houden om ook de masterscriptie in
het Nederlands te schrijven.
Op andere punten lijkt er bij alle opleidingen sprake te zijn van een terugloop in de internationalisering. Dit betreft met name de deelname van studenten aan uitwisselingen met departementen in het buitenland (vroeger vooral via het EU ‘Erasmus’-programma, nu nog mogelijk
via ‘Sokrates’, de opvolger daarvan). Alle opleidingen hebben via hun universiteit toegang
tot dit Sokrates-netwerk, maar het blijkt dat er nauwelijks meer studenten zijn die er gebruik
van maken (zeker veel minder dan in de jaren negentig). Eén van de redenen is dat de regels
van Sokrates (georganiseerd per universiteit en niet per opleiding/departement zoals vroeger
Erasmus) deelname ingewikkelder maken. De belangrijkste reden is echter dat de strengere
opzet van de studie en van het toelagesysteem het de studenten moeilijker maken modules
elders te volgen. Het verdient aanbeveling voor alle opleidingen om nader te bekijken – nu al
34
QANU / Culturele Antropologie
enige ervaring is opgedaan met het strakke driejarige bachelorsysteem – of er toch geen mogelijkheden zijn om daarbinnen ruimte te creëren voor een (kort) verblijf aan een buitenlandse
universiteit. Dit kan een verrijkende ervaring zijn en het kan ook de kansen van de student op
de arbeidsmarkt versterken.
Maatschappelijke rol van de antropologie en plaats op de arbeidsmarkt
De commissie heeft kunnen constateren dat ondanks alle veranderingen het wetenschappelijk
niveau van de Nederlandse antropologie-opleidingen is gehandhaafd. De algemeen vormende
waarde van deze opleidingen moet ook in de toekomst voorop staan. Daarnaast is het van belang
te signaleren dat recente ontwikkelingen – en de vaak problematische doorwerking daarvan nu
ook steeds meer in het eigen land – de directe maatschappelijke relevantie van antropologische
kennis en thema’s ook dichter bij huis scherper doen uitkomen. Vooral in het laatste decennium
heeft ook Nederland moeten ervaren dat globalisering slechts in beperkte mate samengaat met
de uitkristallisering van één mondiale wereldcultuur. Eerder valt op dat er een toenemende
nadruk is op culturele verschillen die makkelijk tot meer of minder gewelddadige botsingen
kunnen leiden, ook hier te lande. Oudere antropologen mogen beducht geweest zijn dat iedere culturele variatie platgewalst zou worden door een alles overheersende consumptiecultuur
(Coca Cola en McDonald’s werden vaak als voorbeelden genoemd). De laatste tijd wordt steeds
scherper duidelijk dat een zekere culturele uniformisering juist gepaard gaat met een toenemende preoccupatie met een eigen groepsidentiteit. Globalisering – de inderdaad toenemende
mobiliteit van mensen, goederen en beelden op wereldschaal – blijkt enigszins paradoxaal samen te gaan met een verheerlijking van eigen culturele expressievormen, onder ‘autochtonen’
net zo goed als onder ‘allochtonen’, waarbij het vaak om ‘neotraditionele’ uitingen gaat. De
vraag in hoeverre culturele verschillen gerespecteerd moeten worden – en omgekeerd hoe ‘integratie’ gestimuleerd of zelfs afgedwongen kan worden – is een brandend probleem geworden,
met name in Europa. Dat zijn altijd centrale vragen geweest in antropologische studies en
debatten. Van antropologen mag daarom verwacht worden dat zij tijdens hun studie expertise
hebben opgebouwd om met deze zeer complexe problematiek om te gaan en verder te komen
dan de gangbare simplificaties die de recente debatten rond immigranten, cultuurverschil
en integratie in de verschillende Europese landen beheersen. Het feit dat alle West-Europese
landen er zeer moeizaam aan moeten wennen dat zij immigratielanden zijn geworden – immigranten zijn in allerlei opzichten nodig voor de reproductie van de nationale economieën
– bevestigt dat ook in de toekomst er behoefte zal blijven bestaan aan deze expertise.
De door ons gevisiteerde antropologieopleidingen proberen inderdaad op allerlei manieren in
te spelen op deze sterker geprofileerde relevantie van antropologische kennis in de eigen omgeving. De VU heeft al langere tijd een opleiding voor ‘Cultuur, Organisatie en Management’
(COM); Utrecht zet de antropologie masteropleiding op rond het thema ‘Multiculturalisme’;
en ook in Nijmegen, Leiden en aan de UvA wordt er actief naar gestreefd om de studenten
onderzoekservaring in de eigen samenleving op te laten doen. Uit onze gesprekken met afgestudeerden bleek dat antropologen ook steeds meer een werkkring in de eigen samenleving
vinden die samenhangt met het toenemende belang van culturele verschillen in het alledaagse
leven hier te lande.
Bij alle opleidingen werd daarnaast vooral door studenten benadrukt dat meer gedaan zou
moeten worden om studenten een duidelijke positie op de arbeidsmarkt te verschaffen. Ook
in eerdere discussies rond dit thema – bij voorbeeld in eerdere visitatierapporten – wordt telkens weer benadrukt dat de arbeidsmogelijkheden voor antropologen erg verspreid zijn en dat
het moeilijk is aansluiting te vinden bij duidelijke sectoren op de arbeidsmarkt (behalve dan
de vaak genoemde sectoren als de universiteit, het ontwikkelingswerk en de museumwereld
– waar echter een beperkt aantal mensen te werk gesteld kan worden). Het ligt dan ook voor
QANU / Culturele Antropologie
35
de hand om te proberen directer in te spelen op de toenemende vraag naar expertise over de
betekenis van cultuurverschil in het dagelijks leven en hoe daarmee om te gaan ook in het
eigen land.
Een eerste stap kan zijn de concrete mogelijkheden voor tewerkstelling van antropologen in
deze sectoren duidelijker in kaart te brengen. Maar nog belangrijker is misschien de vraag
waarom het profiel van de antropologie in de eigen samenleving toch nog betrekkelijk laag is;
het vak wordt meestal nog steeds verbonden met onderzoek in exotische oorden en/of ontwikkelingswerk. De commissie wil de verschillende opleidingen aanbevelen er verder naar te
streven het belang uit te dragen van antropologische expertise voor de problemen van cultuurverschil en integratie die nu zulke brandende kwesties zijn geworden in de Nederlandse (en
breder de Europese) samenleving – en naar het zich laat aanzien dat ook zullen blijven. Binnen
de Antropologische Beroepsvereniging (ABv, de vereniging van antropologen in Nederland)
is bij voorbeeld een sectie NAGA (Niet-Academisch Gebonden Antropologen) actief, die de
universitaire opleidingen verwijt te weinig te doen om de antropologie ook buiten de academie profiel te geven. Daardoor zouden kansen om aansluiten bij huidige problemen gemist
worden. Het zou voor de hand liggen dat de verschillende opleidingen proberen om aan te
sluiten bij zulke initiatieven. De contacten met de eigen alumni dienen bij alle opleidingen
geïntensiveerd te worden, met name door ook alumni die buiten de academie een werkkring
gevonden hebben als gastsprekers op de verschillende colleges uit te nodigen. Daarnaast ligt
het ook voor de hand om niet-antropologen vanuit deze sectoren bij dergelijke discussies te
betrekken zodat die kunnen aangeven wat potentiële toekomstige collega’s van afgestudeerden in de antropologie verwachten. Een waardevol initiatief van de studenten in samenhang
daarmee is ook de jaarlijkse arbeidsmarkt van LaSSA (Landelijke Studenten Samenwerking
Antropologie) waar allerlei verschillende beroepsmogelijkheden gepresenteerd worden. Meer
steun vanuit de opleidingen voor dit studenteninitiatief (bijvoorbeeld doordat ieder jaar één
opleiding als gastorganisatie zou optreden) zou wenselijk zijn.
Naast steun aan zulke praktische initiatieven is het ook belangrijk de implicaties van het bovenstaande voor de opzet van de studie door te denken. Juist omdat cultuurverschil in veel
landen nu zo’n – vaak letterlijk – brandende kwestie is geworden, is het van groot belang dat
antropologen op grondige wijze ingevoerd worden in het antropologisch cultuurdebat, met
alle klemmen en voetangels die daarin schuilen. Simplificerend kan gezegd worden dat het
maatschappelijk debat in veel Europese landen nu beheerst wordt door twee volstrekt tegengestelde visies op ‘cultuur’:
•
•
enerzijds cultuur als een min of meer vaststaand gegeven (het zogenaamde ‘essentialistisch
cultuurbegrip) waarbij culturele verschillen een vast gegeven zijn, waarvan men moet uitgaan,
en anderzijds cultuur als een huls die mensen achter zich moeten laten voor een geslaagde
integratie in het ‘gast’-land.
Van antropologen mag verwacht worden dat zij zulke simplificerende visies – cultuur als stereotype, dan wel cultuur als probleem – kunnen overstijgen, en oog hebben voor culturele dynamiek, maar tegelijk voor de kracht van bepaalde culturele overleveringen. Daarvoor is dan wel
een gedegen opleiding nodig die recht doet aan alle ambivalenties van de wijze waarop mensen
hun culturele omgeving vormen en er tegelijk door gevormd worden. Grondige studies van
oudere en nieuwere antropologische monografieën zijn nog altijd de koningsweg daartoe.
36
QANU / Culturele Antropologie
Variaties en keuzemogelijkheden tussen de opleidingen
De commissie wil ten slotte signaleren dat de invoering van het bachelor-masterstelsel de bestaande variaties tussen de antropologie-opleidingen in Nederlanden niet heeft doen afnemen.
Integendeel, de opleidingen blijken, voortbouwend op het bestaande, op verschillende wijze
gereageerd te hebben op de uitdagingen van dit nieuwe stelsel zodat een aantrekkelijk keuzepalet is blijven bestaan waarbij elke opleiding eigen accenten legt. De landelijke taakverdeling,
zoals die sinds het einde van de jaren zeventig binnen de Nederlandse antropologie geëffectueerd is – waarbij in onderlinge afspraak iedere opleiding eigen regionale en thematische
zwaartepunten toegewezen kreeg – blijkt nog steeds haar vruchten af te werpen. Het is echter
van groot belang dat studenten ook in de nieuwe opzet op deze taakverdeling kunnen inspelen
door bijvoorbeeld keuzeonderdelen elders te volgen.
Daarnaast vallen ook interessante verschillen op tussen de opleidingen in de wijze waarop de
studie is opgezet binnen het nieuwe stelsel. Zoals hierboven al werd aangegeven streven alle
opleidingen ernaar om door de hele studie heen (en niet slechts in de masterfase) de studenten
empirische onderzoekservaring te geven in wisselwerking met algemener onderwijs. Maar de
wijze waarop dit gebeurt loopt uiteen (een langdurig bachelor leeronderzoek in Utrecht; een
korter maar evenzeer begeleid bachelor leeronderzoek in Leiden; voortdurende wisselwerking
tussen kleinere onderzoeksopdrachten en onderwijs aan de andere opleidingen). In samenhang
daarmee verschilt ook de opzet van de masterprogramma’s (meer of minder ruimte voor eigen
leeronderzoek in samenhang met verschillen in de eigen bacheloropleiding). Zulke praktische
verschillen vereisen wel nadrukkelijk aandacht aan de voorwaarden waaronder bachelorstudenten kunnen instromen in masteropleidingen vanuit zusterinstellingen. Maar de commissie
acht het van groot belang dat een dergelijke mobiliteit gehandhaafd of zelfs verder bevorderd
wordt. De interessante variëteit die de Nederlandse antropologie biedt dient benut te worden
om studenten verder te stimuleren. Ook het aanbod van een breed scala aan masteropleidingen
die voor antropologie studenten interessant zijn is een positief punt. Het voorbeeld van de
tweejarige masteropleiding Afrika studies, die het landelijke Afrika Studiecentrum in samenwerking met het departement antropologie van Leiden heeft ontwikkeld, doet hopen dat ook
bijvoorbeeld voor Azië en Latijns-Amerika dergelijke op landelijke samenwerking berustende
tweejarige masteropleidingen gerealiseerd kunnen worden.
QANU / Culturele Antropologie
37
38
QANU / Culturele Antropologie
DEEL II: DE AFZONDERLIJKE OPLEIDINGSRAPPORTEN
QANU / Culturele Antropologie
39
40
QANU / Culturele Antropologie
1.
De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en
Ontwikkelingsstudies van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen
Inleiding
De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit
heeft de afgelopen jaren ingrijpende veranderingen doorgemaakt:
•
•
•
een verdergaande samenwerking van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies,
de doorvoering van het bachelor-masterstelsel waarbij een aantal originele keuzes werden
gemaakt,
een periode van bezuiniging gecombineerd met een aanzienlijke stijging van het studentenaantal.
De commissie wil de afdeling ermee complimenteren dat deze veranderingen door grote inzet
van de staf uitgemond zijn in een gestroomlijnd en in grote lijnen overtuigend programma,
dat – zoals blijkt uit de verdere stijging van het studentenaantal – ook de studenten aanspreekt.
De opleiding is als geheel kwalitatief aan de maat. In het licht van de verbeterdoelstelling wil
de commissie in dit visitatierapport evenwel nog een aantal punten voor reflectie meegeven.
De overgang naar het bachelor-masterstelsel, in combinatie met een herstructurering in de samenwerking tussen antropologie en ontwikkelingsstudies, heeft hier wel tot enige problemen
geleid, mede doordat er relatief weinig fte’s voor studiebegeleiding beschikbaar waren en die
posten ook nog wisselend bezet werden. Inmiddels is men erin geslaagd grotere duidelijkheid
te creëren, maar verdere versterking van de studiebegeleiding blijft dringend gewenst.
Het bachelorprogramma, nu gebaseerd op een combinatie van Culturele Antropologie en
Ontwikkelingsstudies, vertoont een duidelijke samenhang. De wisselwerking tussen algemene
colleges en het leerproject verschaft een lijn door de jaren heen. De commissie blijft zich afvragen of het programma, vooral in de eerste twee jaar, niet wat te licht is. Enige uitbreiding van
de keuzeruimte dan wel verzwaring van onderdelen van het hoofdvak zou hier een oplossing
kunnen brengen.
Het masterprogramma, dit jaar voor het eerst opgestart, heeft een wel zeer gestroomlijnde opzet. De problemen van een éénjarige master komen zodoende sterk naar voren: het veldwerk
wordt strak ingeperkt (terwijl studenten benadrukken dat een langere periode in het veld het
niveau van de scriptie ten goede komt en hun kansen op de arbeidsmarkt ten goede komen),
en er zal een zeer intensieve begeleiding door de staf nodig zijn om studenten in enkele maanden na hun veldwerk hun scriptie te doen voltooien. Lukt dit niet, dan komt er overlap met
het volgend jaar en krijgt de staf een dubbele belasting.
Vooral dit laatste punt baart de commissie enige zorg, omdat de druk op de staf door de al
genoemde combinatie van bezuiniging en sterke groei van de studentenaantallen verder is
toegenomen. De kwaliteit van het personeel is overtuigend. Het overgrote deel van de docenten is gepromoveerd en hoogleraren doceren ook in de eerste jaren. Maar het is ook duidelijk
dat de invoering van het bachelor-masterstelsel tot een verdere intensivering van het onderwijs heeft geleid. Hoopgevend is dat de financiële situatie van de afdeling nu gereguleerd is
zodat vrijgekomen posities – bij voorbeeld door pensionering – inderdaad vervuld kunnen
worden. Bovendien verklaart de faculteit zich bereid tot verdere financiële injecties. Het blijft
niettemin van groot belang de onderzoekstijd van de staf te beschermen zodat de eenheid
van onderwijs en onderzoek niet in gevaar komt. De commissie vraagt zich ook af of enige
beperking in het streefgetal voor masterstudenten (er wordt nu gedacht aan een instroom van
QANU / Culturele Antropologie
41
zestig per jaar voor beide masters samen) niet wenselijk is om de ambitieuze doelstellingen te
kunnen verwezenlijken.
In de zelfstudie wordt grote nadruk gelegd op de theoretisch-wetenschappelijke signatuur van
deze opleiding. De commissie was, op grond van de door haar gelezen scripties, eerder onder
de indruk van de leesbare etnografie en de degelijke analyse van gegevens in de door haar
gelezen scripties – meer dan van de wijze waarop verband werd gelegd met bredere theoretische debatten. Wellicht zou dit laatste aspect nog wat meer aandacht in het onderwijspakket
moeten krijgen, zeker als het gezien wordt als gezichtsbepalend voor de opleiding.
Daarnaast valt de enigszins gesloten opzet van deze opleiding op: minors moeten bij voorkeur
binnen de eigen faculteit gedaan worden; studenten moeten gestimuleerd worden om direct
door te stromen naar de master, bij voorkeur ook in eigen huis. Een wat opener opstelling
is aan te bevelen. De ligging van Nijmegen vlak bij de grens biedt mogelijkheden om vooral
Duitse studenten aan te trekken – bijvoorbeeld in de master (dat gebeurt nu al, maar deze
internationalisering zou verder gestimuleerd kunnen worden). Eén van de voordelen van de
bachelor-masteropzet is, naar de mening van de commissie, dat studenten een pauze kunnen nemen om nog wat rond te kijken voor ze aan hun master beginnen. Het verdient ook
overweging om de mogelijkheid van uitstroom na de bachelor open te houden; het is immers
nog allerminst duidelijk of daar toch niet in de praktijk, zowel onder studenten als op de
arbeidsmarkt, vraag naar zal bestaan. Ook bij deze opleiding is overigens verdere aandacht in
het onderwijs – vooral bij Culturele Antropologie – aan uiteenlopende arbeidsmogelijkheden
dringend gewenst.
Alles tezamen oordeelt de commissie positief over de slagvaardige manier waarop de afgelopen
jaren is ingespeeld op ingrijpende veranderingen, en over de nieuwe studieprogramma’s die van
daaruit opgebouwd zijn.
42
QANU / Culturele Antropologie
Bacheloropleiding
Naam van de opleiding/CROHO nummer
Bacheloropleiding Culturele
Antropologie en Ontwikkelingsstudies
CROHO 50253 (was 56614)
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in ECTS-studiepunten
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt
aangeboden
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk
Bachelor WO
180
BSc
Voltijd
Nijmegen
31 december 2007
Nee
Masteropleiding
Naam van de opleiding/CROHO nummer
Masteropleiding Culturele Antropologie
en Ontwikkelingsstudies
CROHO 60253 (was 66614)
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in ECTS-studiepunten
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt
aangeboden
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk
Master WO
60
MSc
Voltijd
Nijmegen
31 december 2007
Nee
Vooraf
Het voorliggende rapport van de visitatiecommissie Culturele Antropologie bevat het oordeel
over één bachelor- en één masteropleiding die de Radboud Universiteit Nijmegen ter beoordeling aan de commissie heeft aangeboden.
1.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleiding Culturele Antropologie is onderdeel van de faculteit Sociale Wetenschappen en
wordt verzorgd door het onderwijsinstituut der maatschappijwetenschappen. Dit instituut is
een van de drie onderwijsinstituten van de faculteit. De andere twee onderwijsinstituten zijn:
het onderwijsinstituut der psychologie en kunstmatige intelligentie; en het onderwijsinstituut
der pedagogische wetenschappen en onderwijskunde.
De directeur van het onderwijsinstituut is primair verantwoordelijk voor het onderwijs binnen
het onderwijsinstituut: Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, Communicatiewetenschap en Sociologie. De directeur van het onderwijsinstituut wordt geadviseerd door opleidingscommissies. Deze commissies bestaan uit drie stafleden en drie studentleden.
Voor het onderzoek kent de faculteit een overeenkomende instituutsstructuur. Voor de opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies is het NISCO (Nijmegen Instituut voor
Sociaal en Cultureel Onderzoek) het onderzoeksinstituut.
QANU / Culturele Antropologie
43
De vorige visitatiecommissie heeft nog twee aparte opleidingen beoordeeld: Culturele Antropologie en Sociologie van de niet-westerse samenlevingen (Ontwikkelingsstudies). In 19992000 zijn deze opleidingen gefuseerd tot Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen. Deze opleiding kende een gemeenschappelijke basisopleiding van drie
semesters en een specialisatiefase van vijf semesters met twee afstudeerspecialisaties: Culturele
Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Vanaf 1 september 2004 is de naam van de opleiding
‘Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies’.
1.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
Verificatiepunten:
De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten.
De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld.
Vooraf
De bachelor-masterstructuur is in het studiejaar 2002-2003 van start gegaan en wordt cohortsgewijs ingevoerd. Dit betekent dat ten tijde van het bezoek (november 2005) het bachelorprogramma net één maal volledig was doorlopen en dat het masterprogramma net gestart was.
Dit betekent dat het oordeel van de visitatiecommissie mede gebaseerd is op de voornemens
en verwachtingen.
Bachelor-master
De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies is in het studiejaar
2002-2003 van start gegaan. In het studiejaar 2004-2005 is het driejarige bachelorprogramma
geheel ingevoerd. In september 2005 is de eerste groep studenten ingestroomd in de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies.
Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is de structuur van de opleiding (zoals hierboven is beschreven) min of meer gehandhaafd: een gemeenschappelijk eerste jaar en daarna
de keuze tussen twee afstudeerdifferentiaties (Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies). Na de eerste ervaringen met het nieuwe bachelorprogramma heeft een kleine commissie gekeken naar de mogelijkheden om het programma beter te structureren en efficiënter te
organiseren. De noodzaak daartoe werd versterkt door universitaire bezuinigingen. Door een
structureel tekort op de onderwijsbegroting moest de staf worden ingekrompen. Hierdoor is
met ingang van het studiejaar 2004-2005 de opleiding geherprogrammeerd tot een generieke
bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies met een grotendeels gemeenschappelijk onderwijsprogramma en beperkte mate van differentiatie. Deze bacheloropleiding wordt cohortsgewijs ingevoerd. Daarnaast heeft een verzwaring van de propedeuse
plaatsgevonden en zijn er in elk studiejaar leerprojecten ingevoerd om de integratie van theorie
en onderzoek te bevorderen.
Voor studenten die vóór 2004 met de bacheloropleiding begonnen zijn geldt dat zij het onderwijsprogramma kunnen volgen waarvoor zij zich hebben ingeschreven. Hiervoor is een
overgangsregeling gemaakt die geldt voor een periode van maximaal zes jaar.
In de zelfstudie wordt kort aangegeven hoe de stand van zaken is met betrekking tot de
afbouw van de oude ongedeelde opleiding en hoe de overgang van het oude ongedeelde
programma naar de bachelor-masterstructuur plaatsvindt. De overgangsregeling die hier44
QANU / Culturele Antropologie
toe in het onderwijs en examenreglement is beschreven is in het zelfstudierapport opgenomen.
Tijdens de gesprekken heeft de commissie geen klachten gehoord noch van studenten noch
van docenten over de afbouw van de oude opleidingen. Wel werd aangegeven dat de voorlichting over afbouw wat rommelig was. Dit werd nog versterkt door de herstructurering van het
bachelorprogramma.
Oordeel:
De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is.
1.3.
Het beoordelingskader
1.3.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor
In de zelfstudie staat beschreven:
“De bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies is opgezet als een
onderdeel van een wetenschappelijk opleidingstraject dat zijn afronding vindt in de aansluitende masteropleiding binnen het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen. Het
uiteindelijke doel is de opleiding van academisch geschoolden in de domeinen van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies. Dit betekent dat de doelstellingen en eindtermen
van de bacheloropleiding voortvloeien uit de eisen van een wetenschappelijke opleiding
die voorbereidt op beroepsuitoefening op academisch niveau in het brede werkveld van
vraagstukken van culturele diversiteit en ontwikkeling. Deze domeinen vragen om een combinatie van wetenschappelijke kennis en expertise voortvloeiend uit wetenschappelijke theorievorming en onderzoek, met het praktische vermogen om vraagstukken op het gebied van
culturele diversiteit en ontwikkelingsvraagstukken inzichtelijk te maken en tot een oplossing
te brengen. De nadruk ligt in de opleiding dan ook zowel op het leren uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek als op vaardigheden die direct van belang zijn voor beroepsmatig
handelen.”
De domeinen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies omvatten twee uiteenlopende
wetenschappelijke tradities.Van beide tradities is een beschrijving opgenomen in de zelfstudie.
Deze is als bijlage 1 bijgevoegd. In bijlage 2 zijn de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding opgenomen.
De masterspecialisatie Ontwikkelingsstudies heeft via onder meer de postdoctorale opleiding
Ontwikkelingsstudies nauwe contacten met de beroepspraktijk. In deze opleiding participeren
de belangrijkste werkgevers voor toekomstige afgestudeerden. Deze opleiding is mede ontwikkeld op basis van gesprekken met potentiële werkgevers.
Het IOWO-rapport Loopbanen alumni faculteit sociale wetenschappen uit 2003 laat zien dat
het werkterrein van afgestudeerden van de opleiding erg gevarieerd is. Een gemeenschappelijke
QANU / Culturele Antropologie
45
noemer bij de beroepen van afgestudeerden is dat zij een grondige wetenschappelijke vorming
en training in het uitvoeren en interpreteren c.q. toepassen van empirisch onderzoek vergen.
De opleiding heeft voor de positionering van de opleiding een vergelijking uitgevoerd op programmaniveau met de zusterfaculteiten in Nederland. Nijmegen is de enige opleiding die dit
gedaan heeft. Uit die vergelijking blijkt dat de opleidingen aan de Universiteit van Amsterdam
en de Vrije Universiteit een opleiding in de Culturele Antropologie en de Sociologie der nietwesterse samenlevingen aanbieden. De Universiteit Utrecht en de Universiteit Leiden kennen
een combinatie van Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie. Alleen Nijmegen
kent de combinatie Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Daarmee is de opleiding
uniek in Nederland.
Internationale vergelijking van de opleiding is lastig. Veel buitenlandse opleidingen in het domein culturele antropologie en ontwikkelingsstudies zijn op heel verschillende wijze georganiseerd en vormgegeven. De in Nijmegen aangeboden opleiding heeft een sterk multidisciplinair
karakter en een breed toepassingsgebied.
Voor de internationale vergelijking is vanwege de uitgebreide wetenschappelijke contacten
gekozen voor een vergelijking op programmaniveau van opleidingen in Nieuw Zeeland, Canada, Australië, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Finland, Italië en Zwitserland. Een uitgebreide analyse op programmaniveau heeft plaatsgevonden en is als bijlage in de zelfstudie
opgenomen. De commissie is van mening dat deze internationale vergelijking op een degelijke
manier gedaan is en dat de opleiding zich hiermee in positieve zin onderscheidt van de overige
opleidingen.
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate beantwoord aan de eisen die daarin aan een
bacheloropleiding worden gesteld. Daarnaast heeft de commissie syllabi bekeken en ook daaruit blijkt een goede aansluiting bij het referentiekader.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de
bacheloropleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de
beroepspraktijk gesteld worden aan een bacheloropleiding Antropologie.
Master
In de zelfstudie staat beschreven:
“De masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies is opgezet als het laatste
onderdeel van een wetenschappelijk opleidingstraject dat tot doel heeft academisch geschoolden in het domein van de culturele antropologie en van ontwikkelingsstudies op te leiden.
Deze domeinen vragen om een combinatie van wetenschappelijke kennis en expertise voortvloeiend uit wetenschappelijk onderzoek, met het praktische vermogen om vraagstukken op
het gebied van culturele diversiteit en ontwikkelingsvraagstukken inzichtelijk te maken en tot
een oplossing te brengen. De nadruk ligt in de opleiding op het leren uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
In de masteropleiding krijgen studenten een dusdanige wetenschappelijke vorming dat zij na
hun afstuderen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek zullen kunnen verrichten. Anderzijds
46
QANU / Culturele Antropologie
worden zij gevormd tot mensen die op een kritisch wetenschappelijke manier kunnen participeren in functies op hoger academisch niveau, waarin zij een bijdrage kunnen leveren aan het
oplossen van vraagstukken met betrekking tot culturele diversiteit en ontwikkelingsvraagstukken. Naast een interesse in de waarde van uiteenlopende culturele tradities en leefwijzen en
een directe betrokkenheid bij die groepen mensen die in sociaal-cultureel, economisch en/of
politiek opzicht gedepriveerd (dreigen te) raken, beschikken zij over een goed analytisch vermogen en de vaardigheid om eigen onderzoeksresultaten of die van anderen te interpreteren,
te vertalen en te communiceren naar collega-wetenschappers, beleidsinstanties en een groter
publiek.”
De domeinen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies omvatten twee uiteenlopende
wetenschappelijke tradities.Van beide tradities is een beschrijving opgenomen in de zelfstudie.
Deze is als bijlage 1 bijgevoegd. In bijlage 2 zijn de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding opgenomen.
In de masteropleiding worden studenten opgeleid om als wetenschappelijk gevormde cultureel antropologen en ontwikkelingsdeskundigen werkzaam te zijn in een breed scala
van functies, zoals onderzoeker, docent/trainer, cultureel medewerker (zoals aangegeven
in het IOWO rapport Loopbanen alumni faculteit sociale wetenschappen, Nijmegen 2003,
p. 46-53). Dit bemoeilijkt het maken van een eenduidige aansluiting van de opleiding op
de arbeidsmarkt.
Voor de landelijke vergelijking en voor de internationale vergelijking geldt voor de masteropleiding hetzelfde als voor de bacheloropleiding (zie hierboven).
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding Antropologie en Ontwikkelingsstudies worden gesteld.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de
masteropleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Antropologie.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F2: Niveau: bachelor en master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor
Voor de Dublin-descriptoren kennis en inzicht, toepassing van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden staat in de zelfstudie uitgebreid aangegeven hoe
deze vertaald zijn in eindtermen en hoe deze in het programma tot uiting komen (zie ook de
bijlage).
QANU / Culturele Antropologie
47
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelorkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate
waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven
descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met
het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor.
Master
Voor de Dublin-descriptoren kennis en inzicht, toepassing van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden staat in de zelfstudie uitgebreid aangegeven
hoe deze vertaald zijn in eindtermen en hoe deze in het programma tot uiting komen (zie
ook de bijlage).
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de
beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate
waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven
descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met
het niveau van een universitair afgestudeerde master.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een
master:
•
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
•
Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
•
Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies is een academische opleiding die in eerste instantie is bedoeld als doorstroomfase naar een aansluitende éénjarige masteropleiding. De bacheloropleiding richt zich expliciet niet op uitstroom naar de beroepspraktijk.
De eindtermen van de bacheloropleiding zijn afgeleid van en afgestemd op de aansluitende
masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. De bacheloropleiding geeft
rechtstreeks toegang tot deze masteropleiding. Daarnaast geeft het bachelordiploma onder
bepaalde voorwaarden toegang tot de tweejarige researchmasteropleiding Social Cultural Science. Aanvullende voorwaarden voor toelating zijn studieprestaties en motivatie (er worden
geen eisen gesteld aan de inhoud van het bachelorprogramma). Verwacht wordt dat studenten
met het bachelordiploma ook nationaal en internationaal toegang krijgen tot vergelijkbare en
verwante wetenschappelijke masteropleidingen.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding
in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten gesteld worden aan een weten48
QANU / Culturele Antropologie
schappelijke bacheloropleiding Antropologie en Ontwikkelingsstudies. De bacheloropleiding
geeft rechtstreeks toegang tot minstens één masteropleiding op wetenschappelijk niveau.
Master
De eindtermen van de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies zijn
geformuleerd op basis van wat in het internationale vakgebied van de sociale en culturele
antropologie gangbaar is (zie ook F1). De docenten zijn actief in onderzoeksnetwerken en
gebruiken deze ervaring in hun onderwijs. In de eindtermen van de masteropleiding is veel
aandacht voor het opdoen van ervaring in wetenschappelijk onderzoek.
De eindtermen van de masteropleiding zijn afgestemd op vervolgopleidingen die leiden tot
verdere specialisatie in het vakgebied. De verwachting is dat afgestudeerden ook toegang krijgen tot (inter)nationale vergelijkbare en verwante vervolgopleidingen, zoals bijvoorbeeld gespecialiseerde MA en PhD-opleidingen in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en
diverse andere landen.
De masteropleiding leidt studenten op om als wetenschappelijk gevormd cultureel antropoloog
en ontwikkelingsdeskundige werkzaam te zijn in een breed scala van functies, zoals onderzoeker, docent/trainer, cultureel medewerker et cetera. Uit het eerder genoemde alumnionderzoek
van het IOWO blijkt dat afgestudeerden op een breed terrein werkzaam zijn.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten gesteld worden aan een
wetenschappelijke masteropleiding Antropologie en Ontwikkelingsstudies.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: +.
1.3.2. Programma
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding:
•
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
•
Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
•
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek.
•
Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de inhoud van het programma van de verschillende jaren.
In 2002 is het bachelorprogramma van start gegaan en in 2004-2005 het nieuwe geherstructureerde programma.
QANU / Culturele Antropologie
49
In bijlage 3 is het bachelorprogramma voor alle jaren met vakgebied, werkvorm, toetsvorm en
studiepunten opgenomen.
Het bachelorprogramma is gebaseerd op drie pijlers: 1. theoretische vorming, 2. thematische
probleemvelden waarin theorie geoperationaliseerd wordt en 3. wetenschappelijke onderzoeksvorming.
Een fundamenteel vertrekpunt van de bacheloropleiding is de interactie tussen onderwijs en
onderzoek, in principe komt dit terug in alle programmaonderdelen.
Vrijwel alle docenten die onderwijs verzorgen binnen de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies zijn werkzaam als onderzoeker in de facultaire onderzoeksprogramma’s van het NISCO ( Nijmegen Institute for Social Cultural research). Enkele programma’s van de sectie Culturele Antropologie en Ontwikkelingstudies maken deel uit van
de door de KNAW erkende Nederlandse onderzoeksschool CERES. Veel stafleden zijn ook
betrokken bij (inter)nationale onderzoeksnetwerken (zie ook F1).
Het bachelorprogramma wordt zoals hierboven is aangegeven aangeboden in drie pijlers:
1. Theoretische vorming: hierin wordt het paradigmatische en hypothetische karakter van
de theorievorming in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies benadrukt en
komen verschillende perspectieven en interpretaties aan de orde. Centrale thema’s uit het
onderzoeksprogramma van het NISCO komen hierin aan de orde.
2. Probleemveldgerichte vorming: deze bestaat uit een reeks thematische cursussen waarin
perspectieven uit de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies geanalyseerd worden vanuit de verbondenheid met de historische en de actuele maatschappelijke en culturele context. Bij antropologie is gekozen voor de thema’s ‘economie en cultuur’ en ‘religie en gender’. Deze thema’s sluiten aan bij het onderzoeksprogramma van de sectie. Bij
ontwikkelingsstudies staan de velden ontwikkelingssamenwerking, niet-gouvernementele
organisaties en Civil Society centraal, ook dit sluit aan bij onderzoeksthema’s.
3. Onderzoeksvaardigheden: in programmaonderdelen die gericht zijn op onderzoeksvorming wordt systematisch aandacht besteed aan wetenschappelijk verantwoord verzamelen, interpreteren en afwegen van informatie om te komen tot een conclusie, advies of
beslissing. In de leerprojecten die in elk studiejaar gegeven worden, leren studenten een
leeronderzoek opzetten en uitvoeren. In elk volgend jaar worden deze vaardigheden verder verdiept en worden complexere vraagstellingen behandeld. In het derde bachelorjaar
wordt daarbij een kort wetenschappelijk verslag geschreven van een onderzoek dat de
studenten onder begeleiding van ervaren onderzoekers uitvoeren en dat aansluit bij de thema’s die docenten aanbieden uit het lopend onderzoek. Op deze wijze komen studenten
in ruime mate in contact met de praktijk van actueel wetenschappelijk onderzoek. Het
onderzoek voor het leerproject 3 kan in sommige gevallen ook in een ontwikkelingsland
worden gedaan, namelijk wanneer studenten ingeschakeld worden bij opdrachtonderzoek
voor Nederlandse Medefinancieringsorganisaties of de NCDO.
Onderzoeksvaardigheden worden vanaf het begin systematisch opgebouwd, waarbij de studenten in elk studiejaar alle fasen van de empirische cyclus doorlopen
Hoewel de bacheloropleiding niet direct opleidt voor de beroepspraktijk, wordt er in de thema’s
die in het onderwijs aan de orde komen aandacht geschonken aan de relatie met de beroepspraktijk. Voorbeelden daarvan zijn de onderzoeksthema’s in de leerprojecten en presentaties in
werkcolleges en practica die aansluiten bij de eisen van het beroepenveld.
50
QANU / Culturele Antropologie
De commissie vindt het positief dat er vanaf het begin voldoende aandacht is voor monografieën.
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en
heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd. De commissie heeft een positief
oordeel over deze kernvakken.
Gezien het bovenstaande, de bevindingen tijdens het bezoek en de nagezonden informatie is
de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke bacheloropleiding worden gesteld.
Master
In het studiejaar 2005-2006 gaat voor het eerst de masteropleiding Culturele Antropologie en
Ontwikkelingsstudies van start. Het programma heeft twee afstudeerrichtingen: de richting
Culturele Antropologie en de richting Ontwikkelingsstudies.
In bijlage 3 is het masterprogramma met programmaonderdelen, werkvorm, toetsvorm en
studiepunten opgenomen.
In de masteropleiding staat de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek centraal. Het onderwijs wordt verzorgd door docenten die tevens wetenschappelijk onderzoek
doen in het facultaire onderzoeksprogramma van het NISCO. Veel stafleden zijn ook betrokken bij (inter)nationale onderzoeksnetwerken (zie ook F1), waardoor er een goede aansluiting
is tussen onderwijsprogramma en actuele wetenschappelijke theorievorming.
In beide afstudeerrichtingen doet de student een leeronderzoek en schrijft een scriptie. Scriptie-onderzoek wordt over het algemeen uitgevoerd in het kader van de onderzoeksprogramma’s
van begeleidende docenten. Studenten maken daarbij zelf een keuze uit dit aanbod en komen
daarmee direct in aanraking met de actuele praktijk van het wetenschappelijk onderzoek.
Bij de afstudeerrichting Culturele Antropologie is het centrale thema Cultuur en Mobiliteit.
Bij de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies is het centrale thema Armoede, Ongelijkheid
en Internationale Samenwerking (Poverty, Inequality and International Cooperation). Dit zijn
binnen de antropologie en ontwikkelingsstudies actuele thema’s.
Het programmaonderdeel methoden van onderzoek D bouwt voort op de verkregen kennis en
vaardigheden in de cursussen en de leerprojecten in het bachelorprogramma.
Het doel van deze cursus is om studenten te leren zelfstandig verschillende analysemethoden
op een gefaseerde en cumulatieve wijze toe te passen op door hen zelf verzameld onderzoeksmateriaal. Hierdoor zijn studenten in staat in het masterprogramma zelfstandig onderzoek uit
te voeren.
In het afstudeerwerk en in de thematische en regionale specialisatie wordt waar mogelijk aangesloten bij een eventuele latere beroepspraktijk.
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en
recente scripties gelezen en beoordeeld (zie ook F20).
Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt
aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding worden gesteld.
QANU / Culturele Antropologie
51
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Voor de zowel de bachelor- als de masteropleiding wil de commissie opmerken dat ze de scriptiewerkplaats een zeer goed initiatief vindt.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Bachelor
De opleiding heeft het onderwijs doorgelicht op het concretiseren van de eindtermen.
De opleiding heeft een uitgebreid overzicht gepresenteerd waarin is aangegeven wat de bijdrage van de verschillende cursussen is aan de verschillende eindtermen en ingedeeld naar het
onderscheid in kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes.
Daarnaast presenteert de opleiding in de zelfstudie een uitgebreid overzicht van de verschillende vaardigheden die per cursus worden aangeleerd.
In de studiegids worden de leerdoelen per cursus uitgebreid en adequaat beschreven.
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten,
studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het bachelorprogramma een adequate
concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en
domeinspecifieke eisen.
Master
De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie een relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen van het masterprogramma en de eindtermen
van de opleiding, ingedeeld naar kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes. De bijdrage
van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties
valt goed te identificeren. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de
gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het masterprogramma een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van
niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
52
QANU / Culturele Antropologie
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
In de opbouw van het bachelorprogramma wordt gestreefd naar een evenwichtige verdeling
van de eerder genoemde pijlers: theoretische, thematische en methodische en onderzoekstechnische onderdelen.
Het theoretisch deel heeft de grootste omvang (69 ECTS-studiepunten), de onderzoeksvorming omvat 51 ECTS-studiepunten en de probleemveldgerichte vorming beslaat 42 ECTSstudiepunten.
De opbouw van het programma gaat van meer inleidend naar meer verdiepend en verbredend.
In de beschrijving in de zelfstudie wordt de samenhang en wisselwerking tussen de verschillende onderdelen en de opbouw binnen en tussen de pijlers in het programma duidelijk aangegeven.
De inhoudelijke samenhang wordt gewaarborgd door een zorgvuldig evenwicht tussen herhaling en cumulatie. Ingangseisen van vervolgvakken zijn bijvoorbeeld het succesvol afronden
van inleidende vakken. Daarnaast zijn er individuele docenten die vakken verzorgen in verschillende jaren, daardoor kunnen zij voorkennis en ingangseisen toetsen. Voorts is er periodiek
overleg tussen docenten waarin mede gekeken wordt hoe overlap voorkomen kan worden.
De commissie is van mening dat het geherstructureerde programma er in ieder geval op papier goed uit ziet. De leerprojecten in ieder jaar vindt de commissie een goede manier om de
samenhang en de opbouw in het programma te stroomlijnen.
Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening
dat de studenten een inhoudelijk goed samenhangend studieprogramma volgen.
Master
Het masterprogramma bouwt voort op het bachelorprogramma en de opbouw in de drie pijlers wordt goed voortgezet in vergelijkbare programmaonderdelen in het masterprogramma.
De interne samenhang van het programma wordt mede tot stand gebracht door het centrale
thema binnen de twee afstudeerrichtingen: Cultuur en mobiliteit bij de afstudeerrichting Culturele Antropologie en Armoede, Ongelijkheid en Internationale Samenwerking bij de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies.
Beide afstudeerrichtingen worden afgesloten met het afstudeerproject. In dit project komt al
het geleerde samen tot een geïntegreerd eindproduct.
Gezien het bovenstaande, en de opbouw van het programma van gerichte cursussen aan het
begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede helft van de master, en de
duidelijke stroomlijning van het programma, is de commissie van mening dat studenten een
inhoudelijk goed samenhangend programma volgen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
QANU / Culturele Antropologie
53
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
Met ingang van 2002-2003 is het studiejaar verdeeld in vier gelijke onderwijsperioden van 15
ECTS-studiepunten per periode. Ieder periode wordt afgesloten met een collegevrije periode
waarin cursussen kunnen worden afgerond. Voor het afronden van een cursus zijn twee gelegenheden per jaar
Alle programmaonderdelen hebben een studielast van 3, 6, 9 of 12 ECTS-studiepunten. De
studielast per onderdeel wordt berekend op basis van het aantal contacturen en voorbereidings- en verwerkingsuren inclusief tentamenvoorbereiding. Voor de hoeveelheid te verwerken
literatuur geldt als norm: vier à vijf pagina’s per uur voor eerstejaars studenten en zeven à acht
pagina’s voor tweede- en derdejaars studenten. Deze norm is recent verhoogd tot acht pagina’s
per uur voor alle studiejaren.
In de programmering van de onderdelen is behalve met spreiding van studielast ook rekening
gehouden met de inhoudelijke aansluiting tussen de verschillende onderdelen, per studiejaar
en tussen studiejaren zijn daartoe toelatingsvoorwaarden gesteld.
In de zelfstudie wordt aangegeven dat de opleiding uit studentenevaluaties heeft geconstateerd
dat de studielast precies goed is. Uit gesprekken met studenten komt echter een ander beeld
naar voren, hieruit blijkt dat de studielast, zeker in de eerste jaren van de studie, wellicht wat
aan de lage kant is. De commissie heeft met diverse studenten gesproken die er nog een andere
studie naast deden. Zij gaven aan dat die extra studie niet tot extra vertraging leidde, maar dat
ze in die extra studie wel extra uitdaging en verdieping vonden. Ook docenten gaven aan dat
de studielast in de eerste jaren wellicht wat zwaarder kan.
Uit de bestudering van de stof en gesprekken met de studenten leidt de commissie af dat
de studielast inderdaad, zeker in de eerste jaren van de studie, wellicht wat aan de lichte
kant is. Daarbij moet tevens worden opgemerkt dat de hier gevonden studielast in negatieve zin afwijkt van de studielast bij de overige opleidingen. Zij stelt tevens vast dat de
opleiding dit zelf niet geconstateerd heeft en derhalve ook geen maatregelen genomen
heeft.
Wat betreft studiebelemmerende factoren of struikelvakken heeft de commissie geen indicatie
dat er problemen zijn. In het kwaliteitszorgsysteem (zie later) zijn voldoende waarborgen om
eventuele knelpunten op te sporen en te verhelpen. De studenten gaven ook aan dat er goed
naar studenten geluisterd wordt en dat geconstateerde knelpunten daadwerkelijk worden aangepakt. Knelpunten uit het verleden zijn met de invoering van het bachelorprogramma goed
opgepakt en aangepast.
Strikt kijkend naar het NVAO-facet studielast komt de commissie tot het oordeel dat het programma studeerbaar is en dat factoren die eventueel de studievoortgang zouden belemmeren
op adequate wijze worden opgespoord en worden weggenomen. Wel dient de opleiding de
studielast goed te blijven volgen zodat de zwaarte van het programma voldoende gewaarborgd
wordt. De commissie is van mening dat het programma zoals het nu is, in de eerste jaren wel
wat zwaarder kan. Gelukkig worden er maatregelen genomen om het programma inderdaad
wat te verzwaren.
54
QANU / Culturele Antropologie
Master
De geprogrammeerde studielast in het masterprogramma komt op dezelfde wijze tot stand als
in het bachelorprogramma.
In het masterprogramma is een duidelijke opbouw aangebracht. In het cursorisch onderwijs
kunnen studenten zich voorbereiden op het gekozen thema van het leeronderzoek. In de methodencursus en de voorbereiding op het leeronderzoek verwerven studenten gevorderde kennis en vaardigheden met betrekking tot het onderzoek dat ze gaan uitvoeren. Hierdoor worden
ze goed voorbereid op het daadwerkelijk uitvoeren van onderzoek. Door deze voorbereiding
wordt vertraging zo veel mogelijk voorkomen. Studenten kunnen voor hun onderzoek kiezen
uit een beperkt aantal thema’s. Ervaring heeft uitgewezen dat een beperkte keuze een betere
structuur biedt en dat studenten hierdoor sneller kiezen. Daarbij is een goede inhoudelijke
begeleiding door docenten hierdoor gewaarborgd.
Het masterprogramma is pas in 2005 van start gegaan, daarom is het lastig is nu al een oordeel te
geven over de studielast en studeerbaarheid van het programma. De studenten die de commissie
gesproken heeft, gaven aan het programma behoorlijk zwaar te vinden, maar wel goed te doen.
Studenten lijken over het algemeen tevreden over de inhoud en de zwaarte van het programma. Het programma lijkt zeker niet te licht. In het voorgaande was reeds geconstateerd dat het
programma evenwichtig is opgebouwd.
Voor het masterprogramma lijkt de studielast van een goed (stevig) niveau en het programma
is zodanig ingericht dat met een goede inzet van de student het programma binnen de gestelde
tijd doorlopen kan worden.
Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat er sprake is van een inhoudelijk samenhangend programma waarbij de studielast evenwichtig verdeeld is zonder studievoortgang
belemmerende factoren (zie ook het voorgaande).
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
De opleiding kent verschillende categorieën instromers: bezitters van een getuigschrift VWO,
HBO-propedeuse, HBO en WO, of een colloquium doctum. Het colloquium doctum behelst
een toelatingsexamen voor degenen die niet in het bezit zijn van een van bovengenoemde
getuigschriften en de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Voor instromers met een VWO-opleiding oude stijl is Wiskunde A verplicht. Instromers met een VWO-diploma nieuwe stijl,
met elk profiel, worden rechtstreeks toegelaten.
QANU / Culturele Antropologie
55
Bijzondere toelatingsregelingen gelden voor:
1. Bezitters van een propedeutisch getuigschrift van een HBO-opleiding zonder VWO-diploma. Ze worden alleen toegelaten als ze een certificaat van een toets (elders behaald, op
VWO wiskunde A-niveau) kunnen overleggen.
2. Bezitters van een propedeutisch getuigschrift van een der andere sociale wetenschappen.
Voor hen geldt dat ze in de meeste gevallen een gedeeltelijke vrijstelling van de propedeuse
kunnen krijgen, een en ander ter beoordeling van de examencommissie die ook de aanvullende eisen vaststelt.
3. Bezitters van een HBO-diploma of een doctoraaldiploma in een andere discipline. Zij
komen in aanmerking voor een schakelprogramma dat toelating geeft tot de aansluitende
masteropleiding. De examencommissie stelt voor hen vast welke onderdelen in het schakelprogramma worden opgenomen.
4. Studenten met een buitenlandse vooropleiding. Voor hen geldt dat zij door het College
van Bestuur van de universiteit kunnen worden toegelaten tot de opleiding na advies van
de decaan van de faculteit, na de examencommissie CAOS te hebben gehoord.
Vanaf het studiejaar 2005-2006 wordt er een schakelprogramma aangeboden voor HBO-afgestudeerden. Indien dit schakelprogramma met goed gevolg is doorlopen krijgt de student
toegang tot de masteropleiding. Dit schakelprogramma duurt ongeveer twee jaar.
Volgens de zelfstudie bestaat de instroom van de reguliere opleiding voor ongeveer 75% uit
studenten met een VWO-diploma.
Uit evaluatieresultaten en de gesprekken met studenten tijdens het bezoek blijkt dat er weinig
problemen zijn in de aansluiting tussen vooropleiding en opleiding.
Gezien het boventaande is de commissie van mening dat de opleiding qua vorm en inhoud in
voldoende mate aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Master
De toelatingseisen tot de masteropleiding worden uitgebreid vermeld in de onderwijs en examenregeling.
De masteropleiding kent een rechtstreekse instroom uit de Nijmeegse bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. Ook studenten met een bachelordiploma van
verwante universitaire bacheloropleidingen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies
worden rechtstreeks toegelaten tot de masteropleiding.
Studenten met een HBO-bachelordiploma worden pas toegelaten tot de masteropleiding,
wanneer zij een schakelprogramma hebben gevolgd. Dit wordt met ingang van het studiejaar
2005-2006 ingevoerd.
Ten slotte kent de masteropleiding een flexibele instroom in het masteronderwijs uit de Nijmeegse bacheloropleiding. Dit houdt in dat studenten die nog niet aan alle eisen hebben voldaan – onder bepaalde voorwaarden – toch tot het onderwijs van de masteropleiding worden
toegelaten. Zij moeten dan wel reeds voor 162 EC aan bachelorvakken hebben gehaald; dit
betreft alle verplichte onderdelen. Deze studenten kunnen alleen na het overleggen van het bachelordiploma formeel in de masteropleiding worden ingeschreven, waarna de reeds behaalde
masteronderdelen ook hun formele geldigheid krijgen.
56
QANU / Culturele Antropologie
De opleiding heeft diverse voorlichtingsactiviteiten ontplooid voor aankomend studenten.
Studenten uit de bacheloropleiding worden diverse malen uitvoerig voorgelicht.
De commissie is van mening dat de instroomeisen voor het masterprogramma voldoende
strikt en helder zijn om een goede aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te
waarborgen.
Instroomgegevens:
Zie voor de KUO-cijfers de bijlagen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/master
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
Het masterprogramma omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is v.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor
De centrale doelstelling van de bacheloropleiding is dat studenten kennis en vaardigheden
verwerven die hen in staat stellen een aansluitende masteropleiding te volgen en hen te trainen
in intellectuele en algemeen professionele basisvaardigheden. Deze doelstelling is vertaald in
eindtermen. Om dit te realiseren heeft de opleiding gekozen voor het onderwijskundig concept van studentactiverend onderwijs. Dit concept is in 1995 in de opleiding geïntroduceerd.
In dit concept wordt een actieve studiehouding en het belang van een actieve beheersing van
de eindtermen benadrukt.
Na 1995 zijn de meer passieve vormen van kennisoverdracht geleidelijk vervangen door en
aangevuld met meer actieve werkvormen. Actieve werkvormen zijn onder meer instructievormen en leersituaties waarin studenten zelf de leerstof analyseren en bewerken en/of waarin
ze zich kennis en vaardigheden eigen maken vanuit praktische ervaringen met aspecten van
de onderzoekspraktijk. Voorbeelden zijn: zelfstudie- en toepassingsopdrachten, werkgroepen,
practica en responsiecolleges.
QANU / Culturele Antropologie
57
Docenten hebben naar aanleiding van dit onderwijskundig concept zonodig de didactische
aanpak in hun onderwijs aangepast. Studenten werken veel zelfstandig en krijgen dan feedback van docenten. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de ongunstige staf-studentratio
een belemmering is voor het verder invoeren van meer studentactiverend onderwijs. Het onderwijsinstituut onderzoekt samen met het IOWO mogelijkheden om het studentactiverend
onderwijs minder docent intensief te maken. Inmiddels zijn door het College van Bestuur
middelen toegekend voor intensivering van het onderwijs.
Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges, werkcolleges, practica/werkgroepen en zelfstudie. In een tabel in de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven wat de verdeling naar werkvormen is in de drie jaren van de bachelor (in de bijlage van de verschillende
programmaonderdelen per studiejaar wordt ook een overzicht gegeven van de verschillende
werkvormen per cursusonderdeel). Daaruit blijkt een verschuiving in de tijd van hoorcolleges
naar een meer interactieve en zelfstandige wijze van werken.
Het studentactiverend onderwijs wordt bevorderd door de digitale leeromgeving. Sinds 2002
is het programma Blackboard universiteitsbreed ingevoerd.
De commissie is van mening dat de vormgeving en inhoud van het programma adequaat aansluiten bij de eindtermen. De afstemming van vormgeving en inhoud lijkt goed doordacht.
Master
Voor de masteropleiding geldt hetzelfde onderwijskundig concept als voor de bacheloropleiding: student activerend onderwijs.
De centrale doelstelling van de masteropleiding is dat studenten kennis en vaardigheden verwerven die hen in staat stellen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten op het gebied
van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies; en een vervolgstudie aan te gaan met een
grotendeels zelfgestuurd en autonoom karakter. Deze doelstelling is vertaald in eindtermen.
Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges (altijd in combinatie met een
andere werkvorm), werkcollege, practicum/werkgroep en zelfstudie. Het grootste deel van de
opleiding wordt gevormd door zelfstudie (vooral in de vorm van veldwerk en thesis). In een
tabel in de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven wat de verdeling naar werkvormen is in het
masterprogramma. Het leeronderzoek en de scriptie hebben het karakter van een practicum.
Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met
de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar adequaat bij aan.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids. In bijlage 3
is in het overzicht van de programmaonderdelen per studiejaar ook de werkvorm en toetsvorm
opgenomen.
58
QANU / Culturele Antropologie
In de toetsing van de verschillende programmaonderdelen in de bacheloropleiding worden de
volgende toetsvormen gebruikt: afsluitend tentamen, deeltentamen, opdracht, werkstuk en
verslag, of een combinatie van toetsvormen.
De eindtermen hebben betrekking op kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes. Getoetst
wordt of de studenten de eindtermen actief beheersen.
In bijna alle gevallen vindt de beoordeling plaats door meerdere docenten
Studenten gaven aan dat door de werkdruk van de staf, de feedback op schriftelijk materiaal
van studenten soms wat te wensen overlaat. Dit werd door de docenten niet ontkend. De commissie beveelt aan hier aandacht aan te besteden. Goede feedback is belangrijk voor studenten,
zowel om de kwaliteit van het werk te verhogen, alsook om studenten te blijven motiveren.
De bachelorscriptie is de afronding van de bacheloropleiding en is een individueel werkstuk
waarin kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes worden getoetst.
Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatse, tevoren bestudeerde kernvakken, gesprekken met de studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat
wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. De bachelorscripties die commissie heeft gelezen en beoordeeld voldeden aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld (zie ook F20).
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de wijze van toetsen.
Master
In de studiegids staat uitgebreid beschreven hoe de toetsing plaatsvindt en wat de criteria zijn
voor de verschillende toetsvormen. Ook wordt duidelijk aangegeven welke vakken men eerst
gehaald moet hebben alvorens aan vervolgvakken te kunnen deelnemen.
De commissie stelt vast dat de regelingen op papier aan de eisen voldoen. De masterscripties
(oude stijl scripties) die commissie gelezen en beoordeeld heeft voldeden aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld (zie ook F20).
Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt
getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
1.3.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
QANU / Culturele Antropologie
59
Uit de informatie uit de zelfstudie en de informatie die verkregen is tijdens en na het bezoek
blijkt dat het overgrote merendeel van de docenten gepromoveerd is (de reguliere vaste staf is
gepromoveerd, tijdelijke staf is soms niet gepromoveerd).
De meeste docenten hebben een gecombineerde onderwijs/onderzoek aanstelling. De docenten maken deel uit van het NISCO. Voordat dit instituut werd opgericht waren de meeste
docenten lid van de door de KNAW erkende onderzoeksschool CERES, de meeste docenten
zijn hier nog steeds lid van. De meeste docenten zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit.
In het eerste jaar worden drie studieonderdelen verzorgd door hoogleraren. Vrijwel alle reguliere colleges, waarin hoorcolleges centraal staan, worden gegeven door gepromoveerde deskundigen.
Het onderzoek van de opleiding in Nijmegen is tijdens de laatste externe evaluatie als goed
beoordeeld (het onderzoeksprogramma Culturele Antropologie kreeg een 4. Het onderzoeksprogramma Ontwikkelingsstudies kreeg een 3 op een schaal van 1 tot 5).
Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding voor een belangrijk deel
wordt verzorgd door docenten die tevens onderzoeker zijn in het vakgebied.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Tabel staf-studentratio RUN
Jaar
Aantal fteonderwijs
Aantal
ingeschreven
studenten
Aantal
diploma’s
Aantal
studenten per
fte-onderwijs
Aantal
afgestudeerden
per fteonderwijs
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
13,85
14,09
14,24
12,94
459
485
526
510
47
45
66
33
34
37
39
3,4
3,2
4,6
Net als bij de overige opleidingen was het ook bij deze opleiding niet eenvoudig de juiste cijfers
over de staf-studentratio boven tafel te krijgen.
In het rapport werd een staf-studentratio aangegeven van ongeveer 30 in de jaren 2001-2003
en van ruim 40 in 2004-2005. In de nagezonden informatie werd een staf-studentratio aangegeven van 39 voor het studiejaar 2004-2005. Dit is inclusief de inzet van docenten van de
sectie Methoden en technieken.
Naast de beschikbare fte’s voor onderwijs is er nog formatieruimte voor onderwijsondersteunende staf op het niveau van het onderwijsinstituut: een directeur (0,5 fte) studiecoördinator
(0,6 fte), studieadviseurs (1,2 fte), een management assistente (0,5fte) en een administratief
medewerkster (0,4 fte). Daarnaast is er nog enige ondersteuning vanuit het faculteitsbureau.
De opleiding geeft aan dat dit tot gevolg heeft dat er relatief veel hoorcolleges gegeven worden
60
QANU / Culturele Antropologie
in de bacheloropleiding. In de masteropleiding is gekozen voor intensieve begeleiding met
relatief kleine werkcolleges en practica.
De opleiding spreekt in de zelfstudie de verwachting uit dat de staf-studentratio, onder andere door uitstroom van oudere stafleden en instroom van jongeren en een stijging van de
afstudeerrendementen, in de komende jaren zal verbeteren. Ook door de toekenning van de
onderwijsintensiveringsmiddelen zal de staf-studentratio verbeteren.
De commissie is van oordeel dat deze staf-studentratio aan de krappe kant is. Het is door de grote
inzet van de staf mogelijk met de huidige bezetting een programma van voldoende niveau aan te
bieden. Wel is de commissie van mening dat een verdere verslechtering van de staf-studentratio
en verzwaring van de onderwijslast voor docenten in de toekomst negatieve effecten kan hebben
op de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast vraagt ze aandacht voor de mogelijke roofbouw die
op de huidige staf gepleegd wordt, de staf moet naast onderwijs immers ook voldoende tijd aan
onderzoek besteden. Deze tijd lijkt te verschuiven naar de vrije tijd.
Oordeel:
De commissie beoordeelt dit facet met een voldoende. De tendens naar een verslechterende
staf-studentratio baart de commissie zorgen. Dit is echter een zaak die de opleiding zelf nauwelijks aan te rekenen is.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
De onderwijskundige kwaliteit van docenten wordt door studenten in de onderwijsevaluaties
overwegend positief beoordeeld (ruim voldoende tot zeer goed). Ook de vakinhoudelijke kennis van docenten werd door studenten goed beoordeeld. Tijdens de discussies gedurende het
bezoek heeft de commissie hierover geen klachten gehoord van studenten. Ook wat betreft de
organisatorische realisatie van het programma heeft de commissie geen klachten vernomen.
De kwaliteit van het personeel wordt gewaarborgd door een gestructureerd personeelsbeleid.
Bij de aanstelling van hoogleraren, UHD’s en UD’s spelen naast kwaliteiten op het gebied van
onderzoek, ook vaardigheden op het gebied van onderwijs (doceren, beleidsontwikkeling en
planning, ervaring met kwaliteitszorg, vernieuwing van onderwijs en de productie van leer- en
studiemateriaal) een rol. Ook in de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt aandacht besteed aan de uitvoering van de onderwijstaken.
Op papier is de verdeling in tijdsbesteding onderwijs/onderzoek voor hoogleraren, UHD’s en
UD’s 50/50. In de praktijk wordt, mede door de hoge onderwijsbelasting, meer tijd besteed
aan onderwijs.
Docenten kunnen op vrijwillige basis scholing krijgen in didactiek en ICT. Van deze laatste
mogelijkheid is door veel docenten gebruikgemaakt. Junior docenten zijn verplicht een cursus
te volgen bij het IOWO (van 300 uur).
De commissie vindt over het algemeen de specialismen van de docenten breed genoeg gezien
de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding. Volgens de zelfstudie is voor elk curriculumonderdeel een docent verantwoordelijk die onderzoek doet op het betreffende terrein.
QANU / Culturele Antropologie
61
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +. Daarbij wordt aangetekend dat de staf-studentratio krap is. Voor het ook in de toekomst goed kunnen waarborgen van het programma moet de staf-studentratio in de toekomst verbeteren.
1.3.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De visitatiecommissie heeft tijdens het bezoek aan de Radboud Universiteit ook de voorzieningen bekeken. De vorige visitatiecommissie was hier niet geheel tevreden over. De opleiding
Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies maakt gebruik van dezelfde onderwijsruimten als de opleidingen Sociologie en Communicatiewetenschap. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de onderwijsruimten de afgelopen jaren sterk verbeterd zijn.
Zoals de commissie zelf heeft kunnen zien, zijn er nu voldoende onderwijsruimten beschikbaar
en zijn er voldoende mogelijkheden voor studenten om van de computer gebruik te maken.
Naast computerzalen zijn er recent in diverse open ruimten informatiezuilen voor studenten
geplaatst. Hier kunnen studenten snel digitaal informatie bekijken.
De bibliotheek is goed geoutilleerd en wordt veel gebruikt. De bibliotheek heeft geen avondopenstelling, maar de commissie heeft daarover geen klachten gehoord. Veel publicaties kunnen
tegenwoordig ook digitaal geraadpleegd worden.
De opleiding beschikt over een apart documentatiecentrum voor Pacific Studies en over het
documentatie en informatiecentrum CIDIN. Dit informatiecentrum bestaat al 25 jaar en
richt zich op het verzamelen en ontsluiten van officiële jaarverslagen en rapporten, en grijze
literatuur op het terrein van ontwikkelingsproblematiek en ontwikkelingssamenwerking. Studenten maken hier gebruik van bij het maken van opdrachten en leerprojecten.
De opleiding beschikt ook over een speciale scriptiewerkplaats. Dit vindt de commissie een erg
goed initiatief en ze heeft van studenten begrepen dat dit goed werkt.
Blackboard wordt gebruikt als de digitale leeromgeving en is sinds 2002 in gebruik.
Tijdens de gesprekken en de rondleiding zijn geen tekortkomingen geconstateerd. Op basis
van de rondleiding, de gesprekken en de informatie in de zelfstudie is de commissie van mening dat er over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimtes en ruimten voor
studenten zijn om alleen of in groepjes te werken.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is positief, de huisvesting en materiële voorzieningen
zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
62
QANU / Culturele Antropologie
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten vindt plaats op universitair, facultair en opleidingsniveau. Op universitair en facultair niveau kunnen studenten terecht bij de
universitaire Dienst Studentenzaken en bij het facultaire onderwijsdienstverleningscentrum.
Studenten kunnen begeleiding en advies krijgen op diverse gebieden van studie en loopbaan
of een afspraak maken met een studentendecaan. Studenten kunnen deelnemen aan cursussen
en trainingen op het gebied van strategisch studeren, zelfmanagement, presenteren, schrijven,
studiestress en tentamenvrees. Bijna afgestudeerden kunnen zich bij de Dienst Studentenzaken
oriënteren op de arbeidsmarkt en eventueel een workshop solliciteren volgen.
In het Academisch Schrijfcentrum Nijmegen (ASN) kunnen studenten onder begeleiding van
speciaal opgeleide tutoren hulp krijgen bij schrijftaken. Ook docenten kunnen er terecht met
vragen over de begeleiding van het schrijfproces bij studenten.
Voorlichting over de diverse bachelor- en masterprogramma’s wordt op universitair niveau
gegeven.
Informatie over de opleiding vindt plaats via de studiegids, mailinglijsten en via Blackboard.
Op opleidingsniveau zijn er twee studieadviseurs (totaal 0,4 fte) die studenten van de bacheloren masteropleiding begeleiden en adviseren. De studieadviseurs bespreken meestal individuele
vragen en problemen van studenten over de opleiding. Zij zijn tevens het eerste aanspreekpunt voor studenten met het oog op de studievoortgang. Door de ingrijpende verandering
ten gevolge van de invoering van de bachelor-masterstructuur en de herstructurering van het
programma in 2004 krijgen de studieadviseurs veel complexe vragen voorgelegd. Hierdoor
ervaren de studieadviseurs toenemende werkdruk. De tevredenheid van studenten over de studieadvisering, zoals is af te leiden uit studentenevaluaties en gesprekken met studenten, neemt
af. De commissie is van mening dat 0,4 fte studieadviseur voor de opleiding wel wat aan de
krappe kant is.
Studievoortgang is een belangrijk aandachtspunt van de opleiding. In het kader van de selecterende functie van het eerste jaar krijgen eerstejaars studenten tweemaal per jaar een schriftelijk
advies over hun studievoortgang. Dit advies is niet bindend, maar beoogt de studenten te
helpen bij het zelf maken van een keuze. Het eerste advies dat in januari wordt uitgebracht is:
ofwel doorgaan, ofwel maak een afspraak met de studieadviseur. Het eindejaarsadvies (in juli)
wordt gebaseerd op het aantal tot dan toe behaalde studiepunten. Het advies kan luiden: doorgaan (42-60 ECTS-studiepunten behaald), doorgaan met aantekening (er zijn nog maximaal
vier onderdelen waaraan voldaan moet worden), ernstig beraden (nog vijf tot zeven onderdelen moeten worden afgelegd), of stoppen (studenten die minder dan vier onderdelen hebben
behaald). Dit laatste advies is niet bindend, maar er zijn wel toelatingsvoorwaarden voor het
tweede jaar waar studenten eerst aan voldaan moeten hebben alvorens aan het tweede jaar te
kunnen beginnen, namelijk 42 ECTS-studiepunten, waaronder in ieder geval de onderdelen
inleiding Culturele Antropologie, inleiding Ontwikkelingsstudies, Methoden van onderzoek
a en Statistiek 1.
Ook voor het tweede en derde jaar zijn regels opgesteld met betrekking tot de doorstroming.
Hieruit volgt geen formeel studieadvies, maar studenten worden op deze wijze geconfronteerd
met de stand van zaken. Vertraagde studenten worden gestimuleerd om een afspraak te maken
met de studieadviseur om de balans op te maken en eventueel maatregelen te nemen.
QANU / Culturele Antropologie
63
Met ingang van 2004-2005 is er een studenten monitoring systeem ingevoerd. Hiermee wordt
niet alleen in het eerste jaar, maar bij alle studenten tweemaal per jaar de studievoortgang nagegaan.
De commissie stelt vast dat de zelfstudie een goede indruk geeft van de wijze waarop studiebegeleiding, advisering en informatievoorziening geregeld zijn. De opleiding heeft het systeem
in de afgelopen jaren verder gestructureerd met het doel een goed inzicht te krijgen in de studievoortgang. De commissie is positief over de wijze waarop dat gebeurd is. Wel stelt de commissie vast dat 0,4 fte voor studieadvisering wat aan de krappe kant lijkt. Dit wordt bevestigd
door gesprekken met studenten.
Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding adequaat geregeld is.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +.
1.3.5. Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De zelfstudie geeft goed inzicht in het systeem van interne kwaliteitszorg Het onderwijsinstituut MAW (Maatschappijwetenschappen) is verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg
van de opleiding.
Er zijn verschillende wijzen waarop geëvalueerd wordt:
In een driejaarlijkse cyclus worden alle cursussen door het onderwijsinstituut geëvalueerd.
Daarnaast worden elk jaar semesterevaluaties uitgevoerd. Twee maal per jaar wordt er in een
bepaald studiejaar een panelevaluatie gehouden met een groep van ongeveer vijftien studenten
(samen met een staflid, studieadviseur en studiecoördinator). Aan iedere afgestudeerde wordt
gevraagd een exitenquête in te vullen. Indien er aanleiding toe is worden ook andere vormen
van evaluatie gehouden.
Ten tijde van het schrijven van de zelfstudie was de opleiding bezig om, samen met het IOWO,
het onderwijsinstituut en de opleidingscommissie de evaluatie-instrumenten te herijken. Dit
om beter aan te sluiten bij de nieuwe eisen van interne en externe kwaliteitszorg.
Daarnaast vinden ook op universitair en facultair niveau evaluatieonderzoeken plaats: alumnionderzoeken en instroomonderzoeken. Ook de opleiding zelf houdt elk jaar een instroomonderzoek. Dit om beter inzicht te krijgen in de keuzemotieven van studenten en de voorlichting
die ze gekregen hebben. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar studie-uitval en worden er
jaarlijks RU-breed tevredenheidsonderzoeken onder studenten gehouden.
De opleidingscommissies (recent aparte commissies voor bachelor en master) zijn het centrale
orgaan waar onderwijsevaluaties kritisch worden gevolgd en besproken. In de opleidingscom64
QANU / Culturele Antropologie
missies zijn studenten en docenten evenredig vertegenwoordigd, vergaderingen en notulen zijn
openbaar. De opleidingscommissie brengt gevraagd en ongevraagd advies uit, en neemt ook
zelf initiatieven om probleempunten aan te pakken.
Met ingang van het studiejaar 2005-2006 worden docenten nog actiever betrokken bij de
evaluaties van het onderwijs door middel van docentevaluaties. Deze evaluaties worden schriftelijk uitgevoerd en moeten worden ingediend bij de opleidingscommissie.
Op cursusniveau wordt verwacht dat de totaalscore van iedere cursus minstens tussen de 3 en
4 ligt (op een vijfpuntsschaal). Een score onder de 3 wordt opgevat als een negatief resultaat en
is voor de opleidingscommissie reden om actie te ondernemen.
De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek geëvalueerd wordt door middel
van cursusevaluaties, semesterevaluaties, panelevaluaties, exitenquêtes en aanvullende onderzoeken. Deze evaluaties vinden plaats op verschillende niveaus door verschillende groepen
betrokkenen (studenten, docenten, alumni). De toetsbare streefdoelen lijken realistisch. De
commissie is tevreden over de goede gestructureerde aanpak van de evaluatie en de breedheid
van de evaluaties.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
De kwaliteitszorg lijkt een goede functie te vervullen in de verbetering van het onderwijs.
Zoals hiervoor onder F17 al is aangegeven worden de evaluaties gebruikt voor de verbetering
van het onderwijs. In de zelfstudie wordt uitgebreid aandacht besteed aan de verbeteringen die
naar aanleiding van de vorige visitatie zijn aangebracht. Dit maakt een zeer degelijke indruk.
Uit onderwijsevaluaties blijkt over het algemeen een positief oordeel over het onderwijs. In de
gevallen waar het oordeel niet zo positief is, wordt dit besproken in de opleidingscommissie en
wordt indien nodig actie ondernomen.
De leerprojecten worden door studenten veelal positief gewaardeerd, mede door de feedback
die ze krijgen van de docenten. In latere studiejaren zijn de studenten wat minder positief over
de feedback. Die vonden ze, zoals hiervoor in F10 ook reeds is aangegeven, af en toe wat te
beperkt (mede veroorzaakt door de hoge werkbelasting van de staf ).
In de zelfstudies wordt beschreven hoe wordt omgegaan met de bevindingen van de diverse
evaluaties en onderzoeken die hiervoor onder F17 beschreven zijn. De commissie is van oordeel dat dit op een systematische wijze wordt aangepakt en dat dit leidt tot adequate verbetermaatregelen.
Naast de meer formele evaluatie-instrumenten wordt er door de opleiding goed naar klachten
van studenten geluisterd en wordt er actie ondernomen om verbeteringen door te voeren.
Studenten gaven aan dat binnen de mogelijkheden die er zijn goed wordt geluisterd naar studenten.
QANU / Culturele Antropologie
65
De maatregelen die de opleiding na de vorige visitatie genomen heeft om het programma te
verbeteren waren uitgebreid opgenomen in de zelfstudie. De commissie heeft kunnen constateren dat de aanbevelingen van de vorige commissie adequaat zijn opgepakt en verwerkt
zijn in het huidige programma.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten, docenten, opleidingscommissie,
werkveld en alumni worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zie hierboven bij F17 hoe
de verschillende evaluaties worden uitgevoerd.
De commissie heeft kunnen constateren dat alle relevante betrokkenen in voldoende mate bij
de kwaliteitszorg worden betrokken.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +.
1.3.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie de kwaliteit van
de eindwerken/scripties. De commissie heeft voor zowel de bachelor als voor ongedeelde doctoraalopleidingen (masterstudenten zijn nog niet zo ver) een lijst met meest recente scripties
opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt, evenwichtig verdeeld over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft minstens één bachelor- en één doctoraalscriptie
gelezen. Deze scripties zijn voorafgaand aan het bezoek uitgebreid besproken.
De commissie is van mening dat de scripties zeker van voldoende wetenschappelijk niveau zijn
en voldoen aan de eisen die aan een bachelor- en afstudeerscriptie voor een wetenschappelijke
opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies gesteld mogen worden.
Wel heeft de commissie vraagtekens bij de wisselwerking tussen theorie en empirie. De opleiding hecht hier veel belang aan, maar de commissie heeft dat lang niet in alle scripties terug
kunnen vinden.
Naast de afstudeerwerken hebben de inhoudelijk deskundigen van de commissie ook een aantal kernvakken bestudeerd.
66
QANU / Culturele Antropologie
Alles in aanmerking nemende is de commissie van mening dat voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de
nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De facultaire streefdoelen voor onderwijsrendement zijn gesteld op een propedeuserendement van 75% na twee jaar. Voor het postpropedeuserendement wordt gesteld dat er gestreefd wordt dat van de studenten die de propedeuse met succes hebben afgerond 85% een
doctoraal (master) diploma haalt bij de opleiding of een verwante opleiding. De opleiding
heeft geen apart streefdoel voor de bacheloropleiding geformuleerd. Voor de bacheloropleiding geldt als facultair streefcijfer dat van de studenten die de propedeuse behalen 85%
de opleiding met succes afrondt. Dit is in lijn met de opvatting van de opleiding dat de
bacheloropleiding voorbereidt op de masteropleiding.
Zie ook de bijlagen voor de KUO-cijfers.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
1.3.7. Internationalisering
De commissie heeft in haar eigen referentiekader het element internationalisering opgenomen
als belangrijk punt voor een opleiding antropologie. Het is geen NVAO-toetspunt.
In de masteropleiding zijn wel buitenlandse studenten en de commissie vindt dat positief. De
commissie is evenwel van mening dat de opleiding de activiteiten op het gebied van internationalisering nog wel iets kan uitbreiden. Net als bij andere opleidingen dreigt de nieuwe
bachelor-masterstructuur de mogelijkheden van studenten om modules in het buitenland te
volgen te beperken (zie verder hoofdstuk 3 van het Algemene Deel). De ligging van Nijmegen,
vlak bij de Duitse grens, kan bijzondere mogelijkheden bieden om deze tendens tegen te gaan
en de uitwisseling van studenten over de grens te bevorderen.
Over het algemeen wil de commissie de opleiding adviseren ‘ de vensters iets meer open
te zetten.’ Qua inhoud en gebruikte literatuur bij het onderwijs, en ook wat betreft onderzoek is er zeker een duidelijke internationale oriëntatie. Maar er bestaat een zekere
neiging de studenten vast te houden en ze ook bijvoorbeeld door te sluizen naar de eigen
QANU / Culturele Antropologie
67
master. Verdere uitwisseling van studenten zowel nationaal als internationaal is zeker aan
te bevelen.
Algemene opmerkingen/bevindingen van de commissie
Positieve punten:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Groot enthousiasme en inzet van staf en studenten.
Grote waardering van studenten voor de staf.
Punten van de vorige visitatiecommissie zijn goed opgepakt en aangepakt, de opleiding
heeft een uitgebreide verantwoording hierover opgenomen in de zelfstudie.
Zeer intensieve begeleiding in het masterprogramma, goed gestroomlijnd programma.
Goede internationale vergelijking van de opleiding met opleidingen in het buitenland.
Leerprojecten in elk jaar.
Scriptiewerkplaats.
Veel monografieën aan het begin van de studie.
Goede inzet hoogleraren eerste jaar.
Verbeterpunten/ punten voor reflectie:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
68
Aansluiting opleiding – arbeidsmarkt. Bij CA bekijken of er toch enige aandacht hiervoor
in het programma kan worden ingeruimd.
De studie is in het eerste jaar van de bachelor wat te licht.
Misschien kunnen studieadviseurs directer betrokken worden bij de kwaliteitszorg?
Formulering eigen (opleiding) streefcijfers voor rendementen.
Staf-studentratio: is ongunstig. Dankzij de grote inzet van de staf wordt er toch een adequaat programma aangeboden.
Zou de examencommissie niet ook een rol kunnen/moeten krijgen in de kwaliteitsbewaking?
Dubbelfuncties studiebegeleiding en opleidingscommissie.
Internationalisering zou wat sterker kunnen: studenten hechten daar erg aan.
Wisselwerking theorie en praktijk in de scripties.
QANU / Culturele Antropologie
Samenvattend oordeel:
De commissie is van oordeel dat de bachelor en masteropleiding van de Radboud Universiteit
Nijmegen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit .
Samenvatting oordelen
Bachelor
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel Facet
+
Afbouw
Oordeel
v
+
2. Programma
+
v
v
v
v
v
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Culturele Antropologie
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
g
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
g
v
v
v
v
69
Master
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel Facet
+
Geen problemen afbouw
Oordeel
v
+
2. Programma
+
v
v
v
v
v
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
70
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
g
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
g
v
v
v
v
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1: Doelstellingen van de opleiding
Het studieobject van de Culturele Antropologie heeft betrekking op de overeenkomsten en
verschillen in gedrag, opvattingen en leefwijzen van mensen in het heden en verleden. Hierbij
is een cultuurvergelijkend perspectief essentieel.
De volgende, nauw met elkaar samenhangende, thema’s staan centraal in het antropologisch
onderzoek: (a) patronen van betekenisgeving, normering en waardering zoals deze tot uitdrukking komen in ritueel en symboliek; religie, ideologie en identiteit; en in materiële artefacten,
(b) diverse patronen van sociale verbondenheid zoals verwantschappelijke, etnische, nationale
en transnationale sociale bindingen, (c) verschillende patronen van toegang tot en verdeling
van bestaansmiddelen, (d) patronen van dominantie en onderschikking (machtsongelijkheid,
verzet en processen van in- en uitsluiting). Deze patronen worden onderzocht in alle typen
samenlevingen waarbij de aandacht sterk is gericht op continuïteit en verandering.
Culturele Antropologie is zowel een beschrijvende als analytische wetenschap waarbij interpretatie en verklaring nauw met elkaar verbonden zijn als elementen in intra- en interculturele
vergelijking. De voortdurende spanning in antropologisch onderzoek tussen het bijzondere
en het algemene vergt speciale aandacht in de opleiding voor epistemologie en methodologie.
Naast het gebruik van kwalitatieve onderzoekstechnieken die gedrag en cultuur benaderen
van buitenaf, zijn antropologen vooral gespecialiseerd in kwalitatieve onderzoekstechnieken.
Etnografisch veldwerk vormt het hart van de discipline en bestaat uit verschillende technieken
zoals participerende observatie en interview, gevalsstudie, life history, netwerkanalyse en social
mapping. Deze technieken beogen een samenleving en cultuur vooral van onderaf en binnenuit te begrijpen en verklaren en roepen vragen op over de kenbaarheid en representatie van de
Ander (en bij implicatie het Zelf ).
Signalement domein ontwikkelingsstudies
Ontwikkelingsstudies (Development Studies) is een wetenschapsveld dat amper vijftig jaar
oud is. In de eerste helft van de vorige eeuw werden de meeste discussies over vraagstukken van
mondiale armoede en rijkdom, van ontwikkeling en onderontwikkeling nog bepaald door een
mengsel van sociaal darwinisme en een door klimaat en fysieke omgeving bepaald determinisme. Het moderne begrip ontwikkeling en daarmee het veld van ontwikkelingsstudies dateert
uit de wederopbouwperiode van na de Tweede Wereldoorlog, waarin Europees-Amerikaanse
ideeën van vooruitgang werden overgedragen op de voormalige koloniën. Ontwikkeling was
identiek aan de modernisering van traditionele maatschappijen. Sindsdien heeft het vakgebied
een brede vlucht genomen en zijn allerlei deelgebieden in de studie van ontwikkeling opgenomen (agrarische ontwikkelingsstudies, gender en ontwikkeling, milieu en ontwikkeling,
conflict en ontwikkeling, et cetera).
Ontwikkelingsstudies, soms aangeduid als Internationale Ontwikkelingsstudies, richt zich op
de bestudering van processen van ontwikkeling en onderontwikkeling. Ontwikkelingsstudies
heeft een expliciet normatief kader: ze bestudeert de historisch gegroeide ongelijke verdeling van
middelen en hulpbronnen over landen, regio’s en mensen: ze analyseert de oplossingsstrategieën
(emancipatoire projecten) die bedacht en geïmplementeerd zijn ter opheffing van deze ongelijkheid en de reacties die op theorievorming en implementatie zijn gekomen. Daarenboven plaatst
ze deze processen in een mondiale context, binnen processen van globalisering en lokalisering.
Het uitgangspunt van de opleiding Ontwikkelingsstudies kan worden samengevat met het
woord ‘interdisciplinariteit’ . Dat wil zeggen dat de ontwikkelingsproblematiek in al haar facetten centraal staat en dat wordt gepoogd deze vanuit de verschillende disciplinaire invalshoeken
te schetsen en te analyseren. ‘Interdisciplinariteit’ was ook al uitgangspunt voor de oprichting
van het Derde Wereld Centrum, voorganger van het huidige Centre for International DeveQANU / Culturele Antropologie
71
lopment Issues Nijmegen (CIDIN), ruim dertig jaar geleden. In de loop der jaren hebben
deze invalshoeken wat scherper gestalte gekregen, waardoor er momenteel drie centraal staan:
(ontwikkelings)economie, politiek en bestuur, cultuur en ontwikkeling. Een tweede belangrijk
element betreft de relatie met het beroepsveld. Vanaf haar ontstaan heeft de Nijmeegse opleiding
Ontwikkelingsstudies nauwe relaties gehad met potentiële werkgevers en getracht profielen van
beroepen te vertalen in aandachtsvelden en trainingen in vaardigheden.
Hoewel er dus duidelijke verschillen in traditie, kennisbelang en benaderingswijzen zijn aan
te wijzen tussen Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, is het natuurlijk ook zo dat
beide domeinen veel met elkaar gemeen hebben. Dat speelt niet alleen op het terrein van het
vaak buiten-Europese werkveld, maar ook bij de processen die in de beide domeinen worden
bestudeerd. Bij Ontwikkelingsstudies spelen thema’s als cultuur en religie in toenemende mate
een rol, terwijl het klassieke object van de Culturele Antropologie, de studie van cultuur, in
sterke mate bepaald is door processen van ontwikkeling en globalisering.
Doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding
De doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding zijn beschreven in de Onderwijsen Examenregeling (OER) (bijlage 4). Het doel van de opleiding wordt in artikel 1.3 van de
OER als volgt beschreven.
Met de opleiding wordt beoogd:
a. studenten de theoretische en praktische kennis en vaardigheden bij te brengen die hen in staat
stellen een masteropleiding in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies of in een
aanverwante discipline te volgen;
b. studenten de gelegenheid te geven kennis en inzicht te verwerven in de disciplines die van belang zijn voor de studie van problemen van culturele diversiteit en ontwikkeling, zich daarover
een kritisch oordeel te vormen en daarover te discussiëren met anderen;
c. studenten te trainen in algemene vaardigheden, omvattende intellectuele en algemeen professionele basisvaardigheden (zoals mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, planmatig werken, projectmatig werken, werken in teams, en reflecteren), en academische vaardigheden om vraagstukken met betrekking tot culturele diversiteit en ontwikkeling te kunnen
analyseren en op basis daarvan voorstellen voor oplossing ervan te doen en deze te evalueren.
De algemene doelstellingen van de opleiding worden nader gespecificeerd in de eindtermen.
Ze zijn uitgewerkt voor zowel de propedeutische fase als het overige deel van de bacheloropleiding. De eindtermen voor de bacheloropleiding zijn op een initieel niveau geformuleerd en
worden in de aansluitende masteropleiding verder verdiept. In de OER (artikel 1.3: bijlage 4)
worden de eindtermen uitgebreid weergeven. Hieronder volgt een samenvatting.
1. Kennis en inzicht:
a. Kennis van en inzicht in de cultureel antropologische theorievorming en haar grondslagen en de theorievorming betreffende (onder)ontwikkeling. Daartoe behoren kennis en inzicht in de belangrijkste theorieën en modellen van relevante, belendende,
wetenschappelijke disciplines, in het bijzonder de sociologie en de filosofie.
b. Kennis van en inzicht in de gangbare methoden en technieken in het feitelijke verloop van cultureel antropologische onderzoeksprojecten en onderzoeksprojecten in
72
QANU / Culturele Antropologie
c.
ontwikkelingslanden. Studenten weten welke typen onderzoek, zowel kwalitatief als
kwantitatief, voorkomen in de Culturele Antropologie en in Ontwikkelingsstudies,
en zijn in staat om een geschikt onderzoeksdesign bij een gegeven vraagstelling te
kiezen. Ze hebben kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling,
evenals inzicht in het proces van data-analyse in relatie tot de onderzoeksvragen en de
onderzoeksopzet.
Kennis van en inzicht in (1) de werkterreinen van cultureel antropologen en ontwikkelingsdeskundigen (2) de doelen, processen en instituties van omgang met culturele diversiteit en ontwikkeling, (3) de beleidsontwikkelingen op deze terreinen
en (4) de betekenis van maatschappelijke ontwikkelingen voor culturele diversiteit
en ontwikkeling.
2. Vaardigheden
Kennis en inzicht zijn ten nauwste verbonden met vaardigheden. Vaardigheden worden in
de eindtermen omschreven als academische vaardigheden, waaronder academisch denken,
handelen en communiceren worden verstaan. Deze vaardigheden hebben betrekking op de
beroepspraktijk in het algemeen (professionele vaardigheden) en de onderzoekspraktijk in het
bijzonder (het hanteren van een wetenschappelijk onderzoeksinstrumentarium). Samenvattend worden in de eindtermen de volgende vaardigheden genoemd:
a. intellectuele vaardigheden: logisch, kritisch en objectief kunnen analyseren, redeneren,
oordelen en reflecteren;
b. communicatieve vaardigheden: schrijven, presenteren, discussiëren, gespreksvaardigheden;
c. sociale vaardigheden: sociaalcontactuele vaardigheden, samenwerken met anderen (ook
van andere disciplines), werken in teamverband.
3. Attitudes
Attitudes verwijzen naar beroepshoudingen in het werkveld en in onderzoekssituaties. Ze hebben betrekking op de ethische aspecten van de beroepsuitoefening, op een open en kritische
houding ten aanzien van wetenschappelijke waarheidsaanspraken en vigerende (inclusief eigen) opvattingen inzake cultureel antropologische kwesties en ontwikkelingsvragen, en een
kritisch besef van het inherente waardeaspect van cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en -praktijken. In de eindtermen worden, naast wetenschappelijke integriteit,
een open en kritische houding en bereidheid tot discussie benadrukt.
Doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding
De doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding zijn gebaseerd op bovenstaande
domeinspecifieke overwegingen en zijn beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling
(OER) (bijlage 2). Het doel van de opleiding wordt in artikel 1.3 van de OER als volgt beschreven.
Met de opleiding wordt beoogd:
a. studenten gevorderde kennis en inzicht op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies bij te brengen;
b. studenten een gevorderde academische vorming bij te brengen;
QANU / Culturele Antropologie
73
c.
studenten het genoemde onder 1.3. sub 1a en 1b zodanig niveau bij te brengen dat dit voortbouwt op de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies;
d. studenten zodanig op te leiden, dat deze na voltooiing van deze opleiding in staat zijn tot het
zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfbestuur
en autonoom karakter;
e. studenten zodanig op te leiden dat zij in staat zijn om kennis en inzicht en probleemoplossende
vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied van de Culturele Antropologie en
Ontwikkelingsstudies.
f. studenten op te leiden die in staat zijn om kennis te integreren en met complexe situaties en
materie om te gaan;
g. studenten op te leiden die in staat zijn om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of
beperkte informatie en die daarbij rekening houden met sociaal maatschappelijke en ethische
verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen;
h. studenten op te leiden die in staat zijn om conclusies, alsmede kennis, motieven en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, duidelijk over te brengen op een publiek van specialisten
en niet-specialisten.
De bovenstaande doelstellingen van de opleiding zijn geoperationaliseerd in eindtermen die
gespecificeerd zijn voor de twee afstudeerrichtingen die worden aangeboden: Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies. De eindtermen zijn opgenomen in de OER (artikel 1.3: bijlage
2) van de masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies.
Voor de afstudeerrichting Culturele Antropologie kunnen de eindtermen als volgt worden
samengevat:
1. Kennis en inzicht
a. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de voornaamste theoretische perspectieven
die binnen het studieveld van de Culturele Antropologie met betrekking tot het thema
cultuur en mobiliteit opgeld doen, met name waar het de symbolische en politieke antropologie betreft;
b. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de methodologische aspecten van antropologisch onderzoek. Daarbij gaat het niet alleen om de specifieke vormen van dataverzameling, maar tevens om de metatheoretische discussies omtrent de relaties tussen algemene
theorievorming in de Culturele Antropologie en theorievorming met betrekking tot culturele processen in verschillende regio’s in de wereld;
c. kennis van en inzicht in de werkterreinen van cultureel antropologen, in het bijzonder
met betrekking tot de omgang met problemen van culturele diversiteit in de huidige
samenleving(en).
2. Vaardigheden
Kennis en inzicht zijn ten nauwste verbonden met vaardigheden. Vaardigheden worden in de
eindtermen omschreven als academische vaardigheden, waaronder academisch denken, handelen en communiceren wordt verstaan. Deze vaardigheden hebben betrekking op de beroepspraktijk in het algemeen (professionele vaardigheden) en de onderzoekspraktijk in het bijzonder (het hanteren van een wetenschappelijk onderzoeksinstrumentarium). Samenvattend
74
QANU / Culturele Antropologie
worden in de eindtermen de volgende vaardigheden genoemd: zelfstandig wetenschappelijk
onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van culturele diversiteit, in staat zijn met anderen
cultureel antropologische vraagstukken betreffende cultuur en mobiliteit te analyseren en aan
te pakken, en op effectieve, wetenschappelijk onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling te kunnen rapporteren.
3. Attitudes
Attitudes verwijzen naar beroepshoudingen in het werkveld en in onderzoekssituaties. Ze hebben betrekking op de ethische aspecten van de beroepsuitoefening, op een kritische houding
ten aanzien van wetenschappelijke waarheidsaanspraken en vigerende (inclusief eigen) opvattingen inzake cultureel antropologische kwesties, en een kritisch besef van het inherente waardeaspect van cultureel antropologische praktijken. In de eindtermen worden, naast wetenschappelijke integriteit, een open en kritische houding en bereidheid tot discussie benadrukt.
Voor de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies kunnen de eindtermen als volgt worden samengevat:
1. Kennis en inzicht
a. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de voornaamste theoretische perspectieven
die binnen het studieveld van de ontwikkelingsstudies met betrekking tot het thema Poverty, Inequality and International Cooperation opgeld doen;
b. specifiek gevorderde kennis van en inzicht in de methodologische aspecten van onderzoek in ontwikkelingslanden. Daarbij gaat het niet alleen om de specifieke vormen van
dataverzameling, maar tevens om de metatheoretische discussies omtrent de relaties tussen algemene theorievorming binnen de ontwikkelingsstudies en specifieke thematische
werkvelden met betrekking tot armoede, ongelijkheid en internationale samenwerking;
c. kennis van en inzicht in enkele specifieke werkterreinen van afgestudeerden in de ontwikkelingsstudies, op economisch, politiek en sociaal terrein.
2. Vaardigheden
Kennis en inzicht zijn ten nauwste verbonden met vaardigheden. Vaardigheden worden in de
eindtermen omschreven als academische vaardigheden, waaronder academisch denken, handelen en communiceren wordt verstaan. Deze vaardigheden hebben betrekking op de beroepspraktijk in het algemeen (professionele vaardigheden) en de onderzoekspraktijk in het bijzonder (het hanteren van een wetenschappelijk onderzoeksinstrumentarium). Samenvattend
worden in de eindtermen de volgende vaardigheden genoemd: zelfstandig wetenschappelijk
onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van ontwikkeling en globalisering, in staat zijn met
anderen vraagstukken betreffende ontwikkeling en globalisering te analyseren en aan te pakken, en op effectieve, wetenschappelijk onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling
te kunnen rapporteren.
3. Attitudes
Attitudes verwijzen naar beroepshoudingen in het werkveld en in onderzoekssituaties. Ze hebben betrekking op de ethische aspecten van de beroepsuitoefening, op een kritische houding
ten aanzien van wetenschappelijke waarheidsaanspraken en vigerende (inclusief eigen) opvatQANU / Culturele Antropologie
75
tingen inzake het ontwikkelingsvraagstuk, en een kritisch besef van het inherente waardeaspect
van ontwikkelingsstudies. In de eindtermen worden, naast wetenschappelijke integriteit, een
open en kritische houding en bereidheid tot discussie benadrukt
Domeinspecifieke opleidingseisen
Ontwikkelingsstudies heeft een nauwe relatie met de beroepspraktijk via de Post-Doctorale
Opleiding Ontwikkelingsstudies, waarin de belangrijkste werkgevers participeren. Regelmatig
worden pas afgestudeerde junior-onderzoekers en ook studenten ingeschakeld in opdrachtonderzoek van verschillende Nederlandse ontwikkelingsorganisaties, alsmede van de Europese
Unie.
Deze opleiding Ontwikkelingsstudies is mede ontwikkeld op basis van een serie gesprekken
die met potentiële werkgevers zijn gehouden. De brede interdisciplinaire benadering, ervaring
in ontwikkelingslanden via veldwerk en de aandacht voor de ontwikkelingspraktijk binnen de
opleiding werden en worden door werkgevers hogelijk gewaardeerd.
Cultureel antropologen beschikken over een beroepsvereniging, de Antropologische Beroepsvereniging (ABV). Deze houdt zich vooral bezig met wetenschappelijke discussies en met sociaal-ethische vragen die voortvloeien uit de onderzoeks- en beroepspraktijk en niet of slechts
zeer zelden met de beroepspraktijk. Richtlijnen die sturend kunnen werken voor de inrichting
van het bachelor- en masteronderwijs ontbreken daardoor.
Het werkterrein van afgestudeerden CAOS is, zoals ook het eerder genoemde IOWO-rapport
‘Loopbanen alumni faculteit sociale wetenschappen’, Nijmegen 2003) laat zien, erg gevarieerd.
Wat deze beroepen echter doorgaans gemeen hebben, is dat zij een grondige wetenschappelijke
vorming en training in het uitvoeren en interpreteren c.q. toepassen van empirisch onderzoek
vergen. De nieuwe inrichting van het masterprogramma sluit hier nauwer bij aan dan in het
verleden.
76
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 2: Doelstelling en eindtermen bacheloropleiding
Bijlage 2a: Eindtermen van de propedeuse van de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies
Met de opleiding wordt beoogd:
a. studenten kennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de Culturele Antropologie en
Ontwikkelingsstudies bij te brengen,
b. academische vorming, en
c. voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, met het recht op toegang tot ten minste
de verdere bacheloropleiding van Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies.
Deze algemene doelstelling van de opleiding is vertaald naar eindtermen. Deze eindtermen spelen
een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter:
1. verwerven van kennis en inzicht;
2. zich eigen maken van academische vaardigheden;
3. vorming van attitudes.
Aan het einde van de propedeuse van de opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies wordt van alle studenten verwacht:
1. Basiskennis van en inzicht met betrekking tot:
1.1. de basisbegrippen, belangrijkste theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de Culturele Antropologie;
1.2. de basisbegrippen, belangrijke theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken
in de ontwikkelingsstudies;
1.3. gender theorie;
1.4. de relatie tussen cultureel antropologische theorievorming en regionale oriëntaties;
1.5. basisthema’s in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, zoals ritueel en
symboliek, verwantschap en sociale netwerken, sociale bewegingen en internationale
samenwerking;
1.6. de hoofdvragen van de sociologie en de betekenis hiervan voor de bestudering culturele
antropologische vraagstukken en vraagstukken van globalisering en ontwikkeling;
1.7. filosofische vragen met betrekking tot multiculturaliteit en globalisering;
1.8. de grondbeginselen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, toegespitst op gebruikelijke onderzoeksmethoden binnen de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies.
2. Basisvaardigheden
2.1. Beheersing van academische basisvaardigheden
Kunnen omgaan met wetenschappelijke kennis en inzichten en deze kennis en inzichten kunnen toepassen op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken. Beheersing van deze vaardigheden dient ertoe bij te dragen, dat studenten in het
vervolg van hun studie zelfstandig en in samenwerking met medestudenten effectief
werken en leren. Deze academische basisvaardigheden omvatten:
QANU / Culturele Antropologie
77
•
•
•
•
•
kritisch kunnen analyseren van teksten;
teksten adequaat kunnen samenvatten;
een probleemstelling kunnen formuleren en analyseren;
een schriftelijk of mondeling betoog kunnen plannen en structureren;
op heldere en eenduidige wijze een wetenschappelijk betoog kunnen schrijven op
basis van een afgebakende probleemstelling;
• een oordeel kunnen geven over een casus en een stelling kunnen beargumenteren;
• in eigen en andermans argumentatie kunnen onderscheiden tussen feiten, meningen, theorieën, waarden en normen.
2.2. Beheersing van basisvaardigheden ter zake informatie- en communicatietechnologie
zodat deze tijdens de studie adequaat benut kan worden ten behoeve van:
• tekstverwerking;
• gebruik van elektronische post;
• informatie en literatuur zoeken op het internet;
• elementaire dataverwerking en data-analyse.
2.3. Beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden:
• een goed gestructureerde presentatie kunnen houden voor studenten in de eigen
groep;
• sociale en communicatieve vaardigheden;
• op systematische wijze een gesprek kunnen voeren om relevante informatie over
een vastgesteld onderwerp te verkrijgen;
• in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische
en ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren;
• op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies.
2.4. Beheersing van elementaire onderzoeksvaardigheden:
• effectief gebruik kunnen maken van de bibliotheek en van hulpmiddelen voor
literatuuronderzoek teneinde (op elementair niveau) een overzicht te krijgen en
te kunnen geven van de actuele stand van kennis en opvattingen aangaande een
cultureel antropologische vraagstelling en vraagstelling inzake ontwikkelingsproblematiek;
• in een verslag op adequate en systematische wijze kunnen verwijzen naar literatuur;
• het kunnen toepassen en evalueren van elementaire technieken van empirisch
onderzoek;
• het kunnen uitwerken van een eenvoudig ontwerp voor empirisch onderzoek;
• beschrijvende statistische gegevens in tabellen of figuren kunnen interpreteren;
• beschrijvende empirische gegevens op een overzichtelijke en inzichtelijke manier
kunnen weergeven.
3. Basisattitudes.
1.1. Kritische reflectie op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken;
1.2. bereidheid om eigen opvattingen over cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken ter discussie te stellen en open staan voor andere standpunten;
1.3. een onderzoekende houding ten opzichte van verschijnselen, personen en instituties
op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies;
1.4. zich bewust te zijn van de fundamentele onzekerheid in (sociaal-)wetenschappelijke
uitspraken.
78
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 2b Eindtermen van de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies
De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies bereidt studenten voor
op het met goed gevolg kunnen deelnemen aan de masteropleiding Culturele Antropologie en
Ontwikkelingsstudies, of een andere MA-opleiding. Hieronder worden de algemene eindtermen geformuleerd waaraan afgestudeerden van de bacheloropleiding Culturele Antropologie
en Ontwikkelingsstudies moeten voldoen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter:
1. verwerven van kennis en inzicht;
2. zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden;
3. vorming van attitudes.
1. Verdiepende kennis van en inzicht aangaande:
1.1.
de voornaamste theoretische perspectieven binnen het studieveld van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies en zijn in staat deze op hun merites te
beoordelen. Het betreft hier in het bijzonder:
1.1.1. de belangrijkste theoretische stromingen in de Culturele Antropologie
en Ontwikkelingsstudies en de opvattingen van de belangrijkste vertegenwoordigers van die stromingen;
1.1.2. de voornaamste theoretische perspectieven en onderzoek met betrekking
tot de dynamiek van cultuur en traditie in het proces van modernisering,
mondiale culturele vervlechting, homogenisering en heterogenisering
van culturen;
1.1.3. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de constructie
en reconstructie van nieuwe culturele identiteiten, de ‘politics of culture’;
1.1.4. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de relatie
tussen inheemse religieuze systemen en de grote wereldgodsdiensten als
basis voor de constructie van nieuwe religieuze identiteiten;
1.1.5. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de culturele en
politieke emancipatie van oorspronkelijke bevolkingen in ‘nation states’
1.1.6. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot internationale
migratiestromen en de uitwisseling van economisch en cultureel kapitaal.
1.1.7. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot structuur,
ontwikkeling en transformatie van productie- en reproductie-arrangementen in agrarische en industriële samenlevingen;
1.1.8. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot interdependenties tussen economische ontwikkeling en onderontwikkeling;
1.1.9. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot patronen
van klassenvorming en collectieve actie onder invloed van processen
van commercialisering, industrialisering en (hedendaagse) staatsvorming;
1.1.10. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot duurzame
economische ontwikkeling;
1.1.11. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot economische
besluitvorming en vormen van ondernemerschap, mede gezien in relatie
tot culturele en etnische identiteit;
QANU / Culturele Antropologie
79
1.1.12. theorieën en opvattingen aangaande (inter)nationale ontwikkelingsvraagstukken en met name met betrekking tot globalisering, processen
van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën, welke volgens een interdisciplinaire methodiek zijn belicht;
1.1.13. kernthema’s als ontwikkeling, vooruitgang, modernisering, governance,
civil society, globalisering en de wijze waarop processen van in- en uitsluiting en sociale verandering daarin betekenis krijgen;
1.1.14. de voornaamste disciplinaire invalshoeken van waaruit ontwikkelingsvraagstukken bestudeerd worden en de onderlinge verwevenheid van
deze disciplines;
1.1.15. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot gender en
gender-problematiek, zoals de betekenis van gender en de samenhang
tussen seksuele ordening, en sociaal, economische en culturele ordening,
zoals klasse en etniciteit;
1.1.16. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken
rond de wereldmarkt, theoriegeschiedenis van de economie en alternatieve economische ontwikkelingsstrategieën, kleinschalige bedrijvigheid,
microkrediet en economische overlevingsstrategieën;
1.1.17. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken
als governance, democratisering, de betekenis en de rol van civil society,
staats- en natievorming en etnische conflicten;
1.1.18. de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de wisselwerking tussen economische, politieke en sociaal-culturele processen en de
wijze waarop die wisselwerking zich in verschillende regio’s (maar in het
bijzonder in de Pacific) manifesteert;
1.1.19. (inter)nationale ontwikkelingssamenwerking: plaats van ontwikkelingshulp in ontwikkelingstheorieën, effecten van de hulp en het effectiviteitdebat, niet-gouvernementele organisaties, en thema’s als armoedebestrijding, technische samenwerking, ownership, partnership, participatie en
empowerment;
1.1.20. het interdisciplinaire karakter van ontwikkelings- en projectplanning
in ontwikkelingslanden en de problematiek van planning op zowel
macro- als microniveau, met thema’s als regionale planning, sectorale
planning, logical framework, organisatiebeoordeling en financiële beoordeling;
1.1.21. de voornaamste sociologische theorieën en onderzoek met betrekking tot
veranderingsprocessen zoals het actor-structuurdebat, en machtstheorieën.
1.2. de voornaamste recente en contemporaine nationale en internationale maatschappelijke problemen.
1.3. de in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies gangbare methoden en
technieken van onderzoek en het feitelijk verloop van onderzoek aan de hand van
een inhoudelijk thema:
1.3.1. weten wat empirisch-wetenschappelijk onderzoek is en welke functie het heeft
in de ontwikkeling van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies;
1.3.2. weten welke typen onderzoek (zowel kwalitatief als kwantitatief ) voorkomen
in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies en welke algemene
doelstellingen deze hebben;
80
QANU / Culturele Antropologie
1.3.3.
1.3.4.
1.3.5.
1.3.6.
1.3.7.
1.3.8.
kunnen aangeven welke methodologische criteria een rol spelen bij de beantwoording van onderzoeksvragen op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies;
kennis van en inzicht in de meest gangbare onderzoeksdesigns die in cultureel antropologisch en ontwikkelingsonderzoek worden gebruikt en een
geschikt design kunnen kiezen bij een gegeven vraagstelling;
kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling en de daarbij
geldende methodologische criteria;
kennis van de meest gangbare technieken van de descriptieve statistiek en
deze kunnen toepassen ter beantwoording van onderzoeksvragen in de Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies;
inzicht in het proces van gegevensanalyse in relatie tot de onderzoeksvragen
en de onderzoeksopzet;
inzicht in het proces van de wetenschappelijke communicatie en in de functie van literatuuronderzoek.
2. Academische vaardigheden
2.1. Cultureel antropologische processen en processen van globalisering en ontwikkeling en de opvattingen daarover kritisch kunnen beoordelen, inclusief de daarin
vervatte waarden en normen.
2.1.1. theorieën en opvattingen met betrekking tot culturele differentiëring, globalisering en ontwikkeling kunnen analyseren en beoordelen;
2.1.2. in staat zijn verslagen van empirisch onderzoek kritisch te lezen en te becommentariëren;
2.1.3. kunnen onderscheiden tussen wetenschappelijke inzichten en vóórwetenschappelijke opvattingen;
2.1.4. waardeaspecten met betrekking tot cultureel antropologische vraagstukken en
vraagstukken van (onder)ontwikkeling als zodanig kunnen onderscheiden.
2.2. Beheersing van gevorderde onderzoeksaardigheden op het gebied van de cultureel
antropologie en ontwikkelingsstudies:
2.2.1. in staat zijn om onder begeleiding vraagstellingen voor onderzoek te formuleren
en de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ervan aan te geven;
2.2.2. in staat zijn om onder begeleiding gangbare onderzoekmethoden toe te passen gericht op het beantwoorden van vraagstellingen betreffende culturele
differentiëring, globalisering en ontwikkeling;
2.2.3. effectief kunnen omgaan met wetenschappelijke literatuur en verwijzingen
naar wetenschappelijke literatuur;
2.2.4. effectief kunnen omgaan met gangbare computerprogramma’s voor gegevensverwerking;
2.2.5. beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden;
2.2.6. op systematische wijze een gesprek kunnen voeren met (praktijk)deskundigen
om relevante informatie over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen;
2.2.7. in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover
kunnen communiceren;
2.2.8. op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies en discussies en vergaderingen kunnen leiden.
QANU / Culturele Antropologie
81
3. Attitudes
3.1. Blijk geven van een instelling van wetenschappelijke integriteit:
3.1.1. zich bewust zijn van de waardeaspecten die inherent zijn aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken op theoretisch en praktisch niveau
en van de consequenties die eraan verbonden zijn;
3.1.2. zich bewust zijn van de waarheids- en waardeaspecten van het eigen handelen
en dat van anderen;
3.1.3. bereid zijn eigen opvattingen met betrekking tot cultureel antropologische
processen en processen van globalisering en ontwikkeling ter evaluatie voor
te leggen aan anderen.
3.2. zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in sociaal-wetenschappelijke uitspraken.
82
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 2c. Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies 2005-2006
Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen masteropleiding
De masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies kent twee afstudeerrichtingen:
a. Culturele Antropologie;
b. Ontwikkelingsstudies.
Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting Culturele Antropologie
De masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting Culturele Antropologie, bereidt studenten voor op verschillende typen loopbanen. Enerzijds krijgen studenten een dusdanige wetenschappelijke vorming dat zij na hun afstuderen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek zullen kunnen verrichten, anderzijds worden zij gevormd tot
mensen die op een kritisch wetenschappelijke manier kunnen participeren in functies waarin
zij een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van vraagstukken die voortvloeien uit culturele diversiteit in een multiculturele samenleving.
De algemene doelstelling van de masteropleiding luidt als volgt. De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting Culturele Antropologie, biedt een gedegen vorming in het verwerven van inzicht in het denken en doen van mensen onder de meest
uiteenlopende omstandigheden. Het vermogen om zich te verplaatsen in andere mensen, hun
sociale posities en culturele achtergronden — vaak door een periode deelgenoot te zijn van
hun leven en hun taal te spreken — is voor antropologen van essentieel belang om het perspectief van de betrokkenen te doorgronden. De koppeling van theorievorming met de geleefde
praktijk, gesitueerd in ontwikkelingen op grotere schaal en over langere termijn, tekent de
antropologische blik. Daarbij wordt ook rekenschap afgelegd van juist de verwevenheid van
sociale en culturele factoren, de verbintenis tussen micro- en macroniveau, en de implicaties
van interculturele vergelijkingen. Naast analytische scherpte beschikken afgestudeerden over
de vaardigheid om helder schriftelijk en mondeling te rapporteren. Ze vinden hun weg naar
vele terreinen in de maatschappij, omdat ze uitstekend geplaatst zijn om complexe sociaal-culturele processen te onderzoeken en te analyseren en om met problemen van culturele diversiteit om te gaan.
De algemene doelstellingen van de opleiding zijn vertaald in eindtermen en in onderwijsdoelstellingen die per cursus zijn geformuleerd. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de
inrichting van het studieprogramma. Ze hebben een drieledig karakter: (1) studenten verwerven tijdens de opleiding specifiek gevorderde kennis en inzicht; (2) studenten maken zich de
vereiste specifieke academische vaardigheden eigen en (3) worden voor antropologen belangrijke attitudes verder gevormd. Van elke afgestudeerde van deze opleiding wordt het volgende
verwacht:
1. specifieke gevorderde kennis van en inzicht in:
1.1. de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de Culturele
Antropologie met betrekking tot het thema cultuur en mobiliteit opgeld doen, met
name waar het de politieke, symbolische en economische antropologie betreft. Dit
houdt in:
QANU / Culturele Antropologie
83
•
specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de dynamiek van cultuur en traditie in het proces van modernisering;
• specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de constructie en reconstructie van nieuwe culturele identiteiten, de politics of culture;
• specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de relatie tussen inheemse religieuze systemen en de grote wereldgodsdiensten als basis voor de constructie van nieuwe religieuze identiteiten;
• specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de culturele en politieke emancipatie van oorspronkelijke bevolkingen in
nation states;
• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste
onderzoek aangaande internationale migratiestromen en de uitwisseling van economisch en cultureel kapitaal;
• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste
onderzoek aangaande structuur, ontwikkeling en transformatie van productie- en
reproductie-arrangementen in agrarische en industriële samenlevingen;
• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste
onderzoek aangaande patronen van klassenvorming en collectieve actie onder invloed van processen van commercialisering, industrialisering en (hedendaagse)
staatsvorming;
• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot economische besluitvorming en vormen van ondernemerschap, mede gezien in relatie tot culturele en etnische identiteit;
1.2. specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot de voornaamste recente politieke en historische ontwikkelingen op wereldschaal en in de Pacific in het
bijzonder;
1.3. specifiek gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot de methodologische
aspecten van antropologisch onderzoek. Daarbij gaat het niet alleen om de specifieke
vormen van dataverzameling, maar tevens om de metatheoretische discussies omtrent
de relaties tussen algemene theorievorming in de Culturele Antropologie en de theorievorming met betrekking tot culturele processen in verschillende regio’s in de wereld;
1.4. specifieke gevorderde kennis en inzicht in de onderzoeksmethodologie, die in staat
stelt opvattingen die voortvloeien uit een kritische reflectie op deze theorieën te toetsen in grensverleggend onderzoek.
2. specifieke gevorderde academische vaardigheden. Dit houdt in:
2.1. zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van culturele
diversiteit;
2.2. in staat zijn met anderen cultureel antropologische vraagstukken betreffende cultuur
en mobiliteit te analyseren en aan te pakken en op effectieve wetenschappelijke onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren. Dit impliceert:
• de ontwikkelingen in het vakgebied kunnen bijhouden;
• beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden;
• in teamverband kunnen werken;
• zelfstandig en resultaatgericht kunnen werken;
• schriftelijk kunnen rapporteren;
84
QANU / Culturele Antropologie
•
•
•
•
•
•
•
•
mondeling kunnen presenteren (inclusief gebruik technische hulpmiddelen);
vergaderingen en discussies kunnen leiden;
organisatorische vaardigheden;
argumentatievaardigheden: een betoog met argumenten kunnen onderbouwen;
analytische vaardigheden;
snel en efficiënt informatie kunnen vergaren en verwerken;
probleemoplossingvaardigheden: complexe problemen kunnen definiëren, analyseren en systematisch kunnen oplossen;
computervaardigheden: informatie kunnen verzamelen en verwerken met behulp
van de computer met gebruikmaking van de actuele systemen.
3. attitudevorming. Afgestudeerde masters geven blijk van:
3.1. een wetenschappelijke attitude die tot uitdrukking komt in een kritische houding
jegens feiten en redeneringen die onder de naam van wetenschap in het algemeen en
Culturele Antropologie in het bijzonder worden gepubliceerd; zij wijzen elk mogelijk
misbruik af dat gemaakt kan worden van wetenschappelijke inzichten, methoden en
technieken met betrekking tot praktische en/of theoretische vraagstukken in de Culturele Antropologie;
3.2. bereidheid een bijdrage te leveren aan het helpen oplossen van problemen van culturele diversiteit;
3.3. bereidheid tot samenwerking met andere beroepsbeoefenaren, ongeacht hun disciplinaire achtergrond of functie, een en ander op basis van inzicht in eigen intellectueel,
affectief en sociaal functioneren; dit uit zich in:
• bereidheid samen te werken met praktijkmensen, vakgenoten en andere wetenschappers;
• een kritische en open houding ten opzichte van opvattingen en inzichten van
anderen;
• inzicht in eigen waarden en normen, weet hebben van andere systemen van waarden en normen en met de verschillen daarin kunnen omgaan;
• een professionele houding in de omgang met collega’s en anderen op basis van de
in de Culturele Antropologie vigerende gedragscodes.
3.4. bereidheid zich professioneel verder te ontwikkelen, zich op de hoogte te houden van
de ontwikkelingen in het vakgebied en zich vaardigheden eigen te maken waarmee
men in maatschappelijke processen een intermediaire rol kan vervullen.
Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting ontwikkelingsstudies
De masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies, leidt masters in de Ontwikkelingsstudies op die competent zijn om de wetenschappelijke dan wel meer toegepaste taken waarvoor zij zich in hun latere beroepsuitoefening gesteld zien naar behoren te verrichten. Daartoe worden zij grondig geschoold in het
analyseren van ontwikkelingsvraagstukken. Tevens beschikken zij over inzicht in de historische
en interdisciplinaire wijzen waarop ontwikkelingsprocessen op macro-, meso- en microniveau
gestalte krijgen. Zij beschikken over kennis van en inzicht in de invloed van globalisering op
processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën. Naast directe betrokkenheid bij die
groepen mensen die in sociaal-cultureel, economisch en/of politiek opzicht geen aanspraak
(dreigen te) kunnen maken op een menswaardig bestaan, beschikken zij over een goed analytisch vermogen en de vaardigheid om (andermans) onderzoeksresultaten te interpreteren en te
vertalen en te communiceren naar beleidsinstanties en een groter publiek.
QANU / Culturele Antropologie
85
De algemene doelstellingen van de opleiding zijn vertaald in eindtermen en in onderwijsdoelstellingen die per cursus zijn geformuleerd. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de
inrichting van het studieprogramma. Ze hebben een drieledig karakter: enerzijds verwerven
studenten tijdens de opleiding specifiek gevorderde kennis en inzicht; anderzijds maken zij
zich de vereiste specifieke academische vaardigheden eigen en worden voor deskundigen op
het gebied van ontwikkelingsstudies belangrijke attitudes verder gevormd. Van elke afgestudeerde van deze opleiding wordt het volgende verwacht:
1. specifieke gevorderde kennis van en inzicht in:
1.1.
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.
1.6.
1.7.
1.8.
1.9.
1.10.
1.11.
1.12.
86
theorieën en opvattingen met betrekking tot (inter)nationale ontwikkelingsvraagstukken en met name met betrekking tot globalisering, processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën, welke volgens een interdisciplinaire methodiek
zijn belicht;
kennis van kernthema’s uit ontwikkelingstheorieën; kernthema’s als ontwikkeling, vooruitgang, modernisering, governance, civil society, globalisering en de wijze waarop processen van in- en uitsluiting en sociale verandering daarin betekenis
krijgen;
kennis van de voornaamste disciplinaire invalshoeken van waaruit ontwikkelingsvraagstukken bestudeerd worden en de onderlinge verwevenheid van deze disciplines;
theorieën en opvattingen aangaande vraagstukken rond mondiale culturele vervlechting, homogenisering en heterogenisering van culturen, cultuur als systeem
van betekenisgeving en cultuurimperialisme;
vraagstukken rondom gender en gender-problematiek, zoals de betekenis van
gender en de samenhang tussen seksuele ordening, en sociale, economische en
culturele ordening, zoals klasse en etniciteit;
theorieën en opvattingen met betrekking tot vraagstukken rond de wereldmarkt,
theoriegeschiedenis van de economie en alternatieve economische ontwikkelingsstrategieën, kleinschalige bedrijvigheid, microkrediet en economische overlevingsstrategieën;
theorieën en opvattingen met betrekking tot vraagstukken als governance, democratisering, de betekenis en de rol van civil society, staats- en natievorming en
etnische conflicten;
theorieën en opvattingen met betrekking tot de wisselwerking tussen economische, politieke en sociaal-culturele processen en de wijze waarop die op verschillende ruimtelijke schaalniveaus uitkristalliseren;
recente sociaal-culturele, economische en politieke ontwikkelingen op wereldschaal;
(inter)nationale ontwikkelingssamenwerking: plaats van ontwikkelingshulp in
ontwikkelingstheorieën, effecten van de hulp en het effectiviteitsdebat, niet-gouvernementele organisaties, en thema’s als armoedebestrijding, technische samenwerking, ownership, partnership, participatie en empowerment;
het interdisciplinaire karakter van ontwikkelings- en projectplanning in ontwikkelingslanden en de problematiek van planning op zowel macro- als microniveau,
met thema’s als regionale planning, sectorale planning, logical framework, organisatiebeoordeling en financiële beoordeling;
sociologische theorieën met betrekking tot veranderingsprocessen zoals het actorstructuurdebat, en machtstheorieën;
QANU / Culturele Antropologie
1.13.
1.14.
methodologische aspecten van het doen van onderzoek naar ontwikkelingsvraagstukken;
één van de thematische en/of regionale deelgebieden van het vakgebied zoals
gender, milieu, economische bedrijvigheid of een ander thema naar keuze.
2. specifieke gevorderde academische vaardigheden. Dit houdt in:
2.1.
2.2.
zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van
vraagstukken van ontwikkeling en globaliseren;
in staat zijn met anderen ontwikkelings- en globaliseringsvraagstukken betreffende
te analyseren en aan te pakken en op effectieve wetenschappelijke onderbouwde
wijze daarover schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren. Dit impliceert:
• de ontwikkelingen in het vakgebied kunnen bijhouden;
• beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden;
• in teamverband kunnen werken;
• zelfstandig en resultaatgericht kunnen werken;
• schriftelijk kunnen rapporteren;
• mondeling kunnen presenteren (inclusief gebruik technische hulpmiddelen);
• vergaderingen en discussies kunnen leiden;
• organisatorische vaardigheden;
• argumentatievaardigheden: een betoog met argumenten kunnen onderbouwen;
• analytische vaardigheden;
• snel en efficiënt informatie kunnen vergaren en verwerken;
• probleemoplossingvaardigheden: complexe problemen kunnen definiëren,
analyseren en systematisch kunnen oplossen;
• computervaardigheden: informatie kunnen verzamelen en verwerken met
behulp van de computer met gebruikmaking van de actuele systemen.
3. attitudevorming. Afgestudeerde masters geven blijk van:
3.1.
3.2.
3.3.
een wetenschappelijke attitude die tot uitdrukking komt in een kritische houding
jegens feiten en redeneringen die onder de naam van wetenschap in het algemeen en ontwikkelingsstudies in het bijzonder worden gepubliceerd; zij wijzen
elk mogelijk misbruik af dat gemaakt kan worden van wetenschappelijke inzichten, methoden en technieken met betrekking tot praktische en/of theoretische
vraagstukken in ontwikkelingsstudies;
bereidheid een bijdrage te leveren aan het helpen oplossen van problemen van
(onder)ontwikkeling en globalisering;
bereidheid tot samenwerking met andere beroepsbeoefenaren, ongeacht hun disciplinaire achtergrond of functie, een en ander op basis van inzicht in eigen intellectueel, affectief en sociaal functioneren; dit uit zich in:
• bereidheid samen te werken met praktijkmensen, vakgenoten en andere wetenschappers;
• een kritische en open houding ten opzichte van opvattingen en inzichten van
anderen;
• inzicht in eigen waarden en normen, weet hebben van andere systemen van
waarden en normen en met de verschillen daarin kunnen omgaan;
QANU / Culturele Antropologie
87
•
3.4.
88
een professionele houding in de omgang met collega’s en anderen op basis
van de in de ontwikkelingsstudies vigerende gedragscodes;
bereidheid zich professioneel verder te ontwikkelen, zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het vakgebied en zich vaardigheden eigen te maken
waarmee men in maatschappelijke processen een intermediaire rol kan vervullen.
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 3: Overzicht programma’s Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies
Overzicht programma bacheloropleiding
Jaar
BA-1
BA-1
BA-1
BA-1
BA-1
Programmaonderdeel
Inleiding Culturele en Sociale Antropologie
Inleiding Ontwikkelingsstudies
Gender theorie
Theorievorming en regionale oriëntaties
Thema’s CA/OS:
1. Ritueel en symboliek
2. Verwantschap en sociale netwerken
3. Internationale samenwerking
4. Maatschappelijk middenveld
Vakgebied
CA
OS
CA
CA
CA/OS
Werkvorm
hc
hc
hc
hc
Toetsvorm
t&o
t&o
t
t
BA-1
BA-1
BA-1
BA-1
BA-1
BA-2
hc&pr
hc&pr
hc&pr
hc&pr
t&o
t&o
t&o
t&o
Methoden van onderzoek A
Statistiek 1
Leerproject (1)
Filosofische vragen
Hoofdvragen van de sociologie
Theoretische oriëntaties CA/OS: stromingen en
klassiekers
M&T
M&T
CA/OS
Fil.
Soc.
CA/OS
hc&wc
wc&pr
wc
hc
hc
hc&wc
BA-2
BA-2
BA-2
BA-2
Cultuur en/in ontwikkeling
Politiek, bestuur en etniciteit
Econ. Antropologie & Ontw. economie
Thema’s CA/OS. Keuze 2 uit 4:
1. Religie
2. Cultuur en identiteit
3. Transnationaal ondernemerschap
4. Nederlandse ontwikkelingssamenwerking
CA/OS
CA/OS
CA/OS
BA-2
BA-2
BA-2
BA-2
BA-2
BA-3
Methoden van onderzoek B (gekoppeld aan leerproject)
Statistiek 2
Leerproject (2)
Actuele sociale problemen
Bijvak/minor
Globalisering en recente theoretische debatten in de
Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies
BA-3
Thema’s CA/OS: keuze 2 uit 4:
1. Antropologische vraagstukken: regionaal
perspectief
2. Thematisch werkcollege CA
3. Gender en macht
4. Markt, staat en maatschappelijk middenveld
Methoden van onderzoek C
Interviewtraining of Projectplanning
Voorbereiding leerproject 3
Leerproject 3
BA-scriptie
Bijvak/minor
BA-3
BA-3
BA-3
BA-3
BA-3
BA-3
Werkvorm
hc = hoorcollege
wc= werkcollege
pr = practicum
Vakgebied:
Toetsvorm
t = tentamen
o = opdrachten
w = werkstuk
ec
6
6
3
6
12
Pijler
t
t
t
t
t&o
o
w
t
t
t
6
3
6
6
6
6
o
o
o
t
t
t
hc
hc&wc
hc&wc
t
t
t
t
t
t
CA
CA
OS
OS
vwc
wc
wc
wc
w
w
w
w
6
6
6
12
M&T
M&T
CA/OS
MAW
hc&wc
wc&pr
wc&pr
hc
t&o
o
w
t
CA/OS
hc&wc
t
CA
hc
t&o
CA
OS
OS
M&T
M&T
CA/OS
CA/OS
CA/OS
wc
wc
wc
hc&wc
pr
wc
wc&pr
wc&pr
t&o
t&o
t&o
t&o
v = verslag
dt = deeltentamen/-toets
div = diverse toetsvormen
w
v
w
6
3
3
6
6
12
12
6
3
3
6
6
12
p
p
p
p
p
p
p
p
o
o
o
p
t
p
p
p
p
o
o
o
o
o
Pijlers
t = theorie: 69 ec
p = probleemvelden: 42 ec
o = onderzoek: 51 ec
CA=Culturele Antropologie; Fil.=filosofie; M&T=Methoden en technieken;
OS=Ontwikkelingsstudies; Soc=Sociologie; MAW=Maatschappijwetenschappen
QANU / Culturele Antropologie
89
Overzicht programmaonderdelen masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies.
Culturele Antropologie
Werkvorm
Toetsvorm
EC
Cultureel antropologische theorieën
hc/wc
t/w
9
Regionaal/thematische specialisatie
hc/wc
t/w
9
wc
w
3
Programmaonderdeel
Voorbereiding leeronderzoek (research design)
Methoden van onderzoek D.
hc/wc
t/w
6
Leeronderzoek
pr
V
15
Leeronderzoeksseminar
wc
V
3
MA-scriptie
pr
W
15
Werkvorm
hc/wc
hc/wc
wc
hc/wc
pr
pr
Toetsvorm
w
w
w
t/w
v
w
EC
9
9
3
6
18
15
Ontwikkelingsstudies
Programmaonderdeel
Capita Selecta uit de Ontwikkelingstheorieën
Thematische specialisatie
Voorbereiding leeronderzoek (research design)
Methoden van onderzoek D.
Leeronderzoek
MA-scriptie
Werkvorm
hc= hoorcollege
wc = werkcollege
pr = practicum
90
Toetsvorm
t = tentamen
v = verslag
w = werkstuk
QANU / Culturele Antropologie
2.
De bacheloropleiding Antropologie en de masteropleiding
Social and Cultural Anthropology van de Faculteit der Sociale
Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Inleiding
De opleiding Antropologie aan de Vrije Universiteit heeft sinds het bezoek van de vorige
visitatiecommissie (1998) ingrijpende wisselingen in de stafbezetting doorgemaakt. De leeftijdsopbouw van de staf is nu dan ook veel evenwichtiger dan tijdens de vorige visitatie en de
komst van een aantal jongere docenten heeft duidelijk nieuwe impulsen gegeven.
De invoering van het bachelor-masterstelsel is hier ook aangegrepen om binnen de faculteit
der Sociale Wetenschappen een herschikking van de verschillende opleidingen te effectueren.
Voor Antropologie betekende dit met name de instelling van een brede bacheloropleiding die
naast de variant Sociale en Culturele Antropologie (SCA) ook de variant Cultuur, Organisatie
en Management (COM) omvat. Naast deze brede bacheloropleiding heeft de commissie ook
het masterprogramma Social and Cultural Anthropology geëvalueerd. Het masterprogramma
van de variant COM is niet voorgelegd aan deze commissie. Dit masterprogramma wordt
beoordeeld door de visitatiecommissie Sociale Wetenschappen, deze commissie heeft de opleiding in maart 2006 bezocht.
Een centraal thema in onze gesprekken betrof de vraag of deze combinatie van SCA en COM
binnen één bacheloropleiding werkte. De commissie – inclusief prof.dr. Arie de Ruyter die
voor de evaluatie van de VU was toegevoegd om speciaal de positie van COM te bekijken
– had unaniem twijfels over deze samenvoeging. Geen van beide bloedgroepen leek daarvan te profiteren. SCA-studenten – die voor de rest positief over het programma oordeelden
– vonden dat de overlap met COM de ruimte voor de eigen hoofdvakken beperkte. COMstudenten waren van mening dat er te veel ‘C’ (cultuur) in de opleiding zat en te weinig ‘M’
(management). De commissie had ook problemen om de variant COM vanuit een antropologische gezichtshoek te evalueren: vanuit die gezichtshoek is het noodzakelijk om de aandacht
voor antropologische debatten over cultuur, en ook voor een antropologische aanpak van
veldonderzoek ingrijpend te versterken. Het programma van de SCA bachelorvariant werd
als stevig en inhoudelijk overtuigend beoordeeld. Voor de COM-variant kwam de commissie
daarentegen tot de conclusie dat een duidelijker keuze noodzakelijk was. Als de opleiding wil
blijven functioneren binnen een bachelorprogramma Antropologie is een ingrijpende antropologisering van het programma nodig. Een andere optie is om te kiezen voor een eigen plaats
als organisatiestudie (waarbij dan zeker nog aandacht voor cultuur kan blijven). Inhoudelijk
zijn er zeker argumenten aan te dragen voor deze laatste optie. De etnografische methode is op
zichzelf niet een monopolie van de Antropologie; ook binnen organisatiesociologie en aanverwante richtingen is daarmee geëxperimenteerd. Bredere aansluiting bij organisatiestudies kan
de opleiding een goede context bieden voor een meer samenhangend keuzepakket.
De twijfels van de commissie werden vooral versterkt door duidelijke problemen met de bachelortheses van de variant COM. Terwijl de beoordeling van de commissie van de door ons
gelezen bachelor- en mastertheses van de variant SCA goeddeels spoorde met de beoordeling
door de betreffende begeleiders, hadden wij sterke twijfels of een deel van de door ons gelezen bachelortheses van de variant COM überhaupt als academisch werkstuk aanvaard kon
worden. Een punt van zorg was hier dat ook bachelortheses bij voorkeur begeleid dienen te
worden door docenten die zelf met onderzoek bezig zijn. Daarnaast was dit ook een signaal
dat verdere aandacht voor kwaliteitszorg gewenst is.
Over het algemeen lijken de formele regelingen voor kwaliteitszorg bij deze hele opleiding
inderdaad aanwezig. Geruststellend is ook dat studenten benadrukken dat klachten van onQANU / Culturele Antropologie
91
derop doorkomen en leiden tot verandering. In het algemeen is de relatie tussen staf en studenten bij deze opleiding zeker goed te noemen. Niettemin zou een verdere uitbouw van de
formele regelingen voor kwaliteitszorg – naast horizontale evaluatie ook verticale (door het
hele programma heen) – gewenst zijn. Dat zou ook een striktere controle op de begeleiding
van de bachelortheses kunnen bevorderen.
Een laatste opmerking over de bachelor betreft het eerste jaar. De commissie heeft met instemming geconstateerd dat de ruimte voor eigen Antropologievakken verder wordt uitgebreid, ten koste van de meer algemene opzet. Het idee van een breed opgezet inleidend jaar
over sociale wetenschappen in het algemeen blijkt studenten minder aan te spreken en laat
ook naar het oordeel van de commissie te weinig ruimte over voor het hoofdvak, zeker nu de
bachelorstudie in drie jaar voltooid moet worden. Verdere uitbouw van de Antropologievakken in het eerste jaar lijkt daarom gewenst.
De commissie was onder de indruk van het enthousiasme – zowel onder studenten als docenten – waarmee de masteropleiding SCA opgezet is. De toespitsing rond het thema Human
Security werkt goed: dat thema wordt gehanteerd op een wijze die duidelijk samenhang biedt,
maar tegelijk voldoende open om niet als keurslijf te werken voor interesses van de studenten
zelf. Ook de zeer intensieve begeleiding van de studenten tijdens en na het veldwerk is van
groot belang gezien de enorme tijdsdruk om dit programma in één jaar af te ronden. Tegelijk
vraagt de commissie zich af of deze sterke stroomlijning – noodzakelijk vanwege de condensering van dit interessante programma in één jaar – de studenten genoeg ruimte laat voor enige
bezinning en bredere oriëntering.
Ook bij deze opleiding versterkt het bachelor-masterstelsel de druk op de staf. Vandaar dat het
toe te juichen is dat hier speciale initiatieven ondernomen zijn om via een ‘sabbat’-regeling
toch enige onderzoekstijd voor de staf te garanderen.
Samengevat is de commissie uitgesproken positief over de opzet van het masterprogramma
SCA; ook het bachelorprogramma van de variant SCA functioneert naar behoren. Ten aanzien van de COM variant wil de commissie onderstrepen dat deze opleiding zeker haar bestaansrecht bewezen heeft. Het is een programma dat uniek is in Nederland en waarnaar
grote vraag bestaat zowel onder studenten als op de arbeidsmarkt. De commissie wil deze opleiding echter met nadruk aanbevelen een duidelijker keuze te maken: of de opleiding verder
te antropologiseren; of eerder naar verzelfstandiging te streven binnen het bredere kader van
organisatiestudies.1
Inmiddels heeft de commissie een brief (d.d. 2 mei 2006) van de faculteit ontvangen waarin meegedeeld wordt dat – in
aansluiting op onze kanttekeningen en in overleg met de afdelingen COM en SCA – tot een herordening is besloten. Met
ingang van 1 september 2007 zal een nieuw programma antropologie starten, met als varianten OA (Organisatieantropologie)
en SCA, waarin deze beide varianten meer gemeenschappelijke studieonderdelen hebben dan tot nog toe het geval was (ook
meer samenwerking van staf ). De commissie heeft met instemming kennisgenomen van een uitgewerkt programma volgens
deze nieuwe opzet. Daarnaast wordt nog onderzocht of een zelfstandige bacheloropleiding COM als uitwerking van de
huidige bachelorvariant COM op termijn haalbaar is. Inhoudelijk lijkt dit de commissie een verstandig keuze. Een vraag is
wel of verdere integratie van SCA en COM de instroom van studenten (vooral van studenten die nu voor COM kiezen) niet
negatief zal beïnvloeden.
1
92
QANU / Culturele Antropologie
Bacheloropleiding
Naam van de opleiding/ CROHO nummer
Antropologie (CROHO-nummer 50005)
2 varianten:
Sociale en Culturele Antropologie (SCA)
Cultuur, Organisatie en Management
(COM)
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt
aangeboden
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk
Bachelor WO
180
BSc
Voltijd
Amsterdam
31 december 2007
Nee
Masteropleiding
Naam van de opleiding/ CROHO nummer
Social and Cultural Anthropology
(CROHO-nummer 60049)
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Master WO
Studielast in ECTS
60
Graad
MSc
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
Voltijd + deeltijd
De locaties waar de opleiding wordt
Amsterdam
aangeboden
Geaccrediteerd tot
31 december 2007
Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk
Nee
Vooraf
Het voorliggende rapport van de visitatiecommissie Culturele Antropologie bevat het oordeel
over één bachelor- en één masteropleiding die de Vrije Universiteit Amsterdam ter beoordeling
aan de commissie heeft aangeboden. Waar relevant geeft de commissie een apart commentaar
voor de twee varianten in de bacheloropleiding: Sociale en Culturele Antropologie en Cultuur,
Organisatie en Management. Voor de beoordeling van deze laatste variant is op verzoek van de
opleiding nog een extra lid aan de commissie toegevoegd.
2.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleiding Antropologie is onderdeel van de faculteit der Sociale Wetenschappen. De faculteit heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om vrijwel al haar
opleidingen te herschikken. Voorheen waren er drie ongedeelde opleidingen met daarbinnen
een aantal varianten. Nu zijn er vijf bacheloropleidingen: Antropologie (met daarbinnen twee
varianten), Bestuur en Organisatie (met daarbinnen twee varianten), Politicologie, Communicatiewetenschap en Sociaal-Culturele Wetenschappen. Deze vijf bacheloropleidingen hebben
een (grotendeels) gemeenschappelijk eerste bachelorjaar.
QANU / Culturele Antropologie
93
De bacheloropleiding Antropologie is een brede bacheloropleiding die voortkomt uit onderdelen van twee ongedeelde opleidingen, namelijk de ongedeelde opleiding Culturele
Antropologie/Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen (CA/SNWS) en de variant Cultuur, Organisatie en Management binnen de ongedeelde opleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen (SCW).
De huidige bacheloropleiding Antropologie wordt verzorgd vanuit twee afdelingen, de afdeling Sociale en Culturele Antropologie (SCA) en de afdeling Cultuur, Organisatie en Management (COM). Beide afdelingen hebben een eigen managementteam, waarbinnen de onderwijsmanager verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting en uitvoering van het onderwijs.
Beide afdelingen hebben een eigen onderzoeksprogramma, voor SCA is dat het programma
Constructing Human Security in a Globalising World (CONSEC) en voor COM is dat het
programma Cultural Change in Organisational Networks. Processes of identity formation in
organizations under globalization (CuCON).
De masteropleiding Social and Cultural Anthropology wordt verzorgd door de afdeling SCA.
2.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
Verificatiepunten:
De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten.
De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld.
Vooraf
De bachelor-masterstructuur is in het studiejaar 2002-2003 van start gegaan en wordt cohortsgewijs ingevoerd. Dit betekent dat ten tijde van het bezoek (december 2005) het bachelorprogramma net één maal volledig was doorlopen en ook het masterprogramma net eenmaal
volledig verzorgd was. Dit betekent dat het oordeel van de visitatiecommissie mede gebaseerd
is op voornemens en verwachtingen.
Bachelor/master
De bacheloropleiding Antropologie is in het studiejaar 2002-2003 van start gegaan en is cohortsgewijs ingevoerd. In het studiejaar 2004-2005 is het driejarige bachelorprogramma geheel ingevoerd.
In september 2004 is de eerste groep studenten ingestroomd in de masteropleiding, dit waren voor het grootste deel studenten die het premasterprogramma hadden gevolgd en enkele studenten in het bezit van een WO-bachelordiploma van een andere universiteit. Pas per
september 2005 zijn de eerste doorstroomstudenten vanuit het reguliere bachelorprogramma
ingestroomd.
In de zelfstudie wordt uitgebreid aangegeven hoe de overgang van het oude ongedeelde programma naar de bachelor-masterstructuur plaatsvindt. Universiteitsbreed is besloten de afbouw van de ongedeelde voltijdse opleidingen te laten eindigen op 31 augustus 2007. De
reguliere deeltijdopleidingen eindigen pas op 31 augustus 2009, voor deze studenten wordt in
overleg met de studieadviseur, indien nodig, een individueel programma opgesteld.
De uitgroei van de oude ongedeelde opleidingen is eind 2003 in kaart gebracht. Op basis
daarvan zijn schema’s gemaakt die studenten die de oude opleiding nog willen afmaken de weg
wijzen. Deze schema’s zijn ook op de website geplaatst. Studenten kunnen op basis van die
schema’s hun verdere studie plannen, eventueel met hulp van de studieadviseur.
94
QANU / Culturele Antropologie
Naast uitgroei van de oude opleiding is er ook een regeling voor studenten die van de oude opleiding naar de nieuwe bachelor- en masteropleiding willen (en soms ook moeten) overstappen.
De overstapregelingen voor verschillende groepen studenten, zoals aangegeven in de zelfstudie,
zijn duidelijk. Studenten met te veel studievertraging in het oude programma kunnen beter
overstappen naar de bachelor-masterstructuur. Studenten kunnen in overleg met de studieadviseur bepalen wat voor hen de beste optie is. Voor studenten die overstappen, verleent de
examencommissie zo veel mogelijk substitutie voor behaalde studiepunten.
Tijdens de gesprekken heeft de commissie geen klachten gehoord van zowel studenten als docenten over de afbouw van de oude opleidingen.
Oordeel:
De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is.
Vooraf
In dit rapport worden de bacheloropleiding Antropologie en de masteropleiding Social and
Cultural Anthropology van de Vrije Universiteit beschreven en beoordeeld.
De bacheloropleiding bestaat uit twee varianten: SCA en COM. De masteropleiding die beoordeeld wordt is de masteropleiding SCA; de masteropleiding COM wordt door de visitatiecommissie Sociale Wetenschappen beoordeeld.
2.3.
Het beoordelingskader
2.3.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De doelstellingen en eindtermen van de bachelor- en masteropleiding zoals beschreven in de
zelfstudie zijn opgenomen in de bijlagen.
Bachelor
De faculteit der Sociale Wetenschappen heeft de doelstellingen voor al haar bacheloropleidingen geformuleerd in termen van kennis en inzicht, vaardigheden en attituden. Het eerste
bachelorjaar is een algemeen jaar dat vrijwel gelijk is voor alle opleidingen binnen de faculteit. Voor dit algemene bachelorjaar zijn aparte meer algemene eindtermen geformuleerd (zie
bijlage 1). De specifieke eindtermen van de bacheloropleidingen bouwen voort op de meer
algemene eindtermen.
De algemene doelstelling van de bacheloropleiding Antropologie is om studenten inzicht te
bieden in en gevoeligheid te kweken voor de wereldwijde culturele diversiteit van het menselijk samenleven vanuit een holistisch en vergelijkend perspectief. Daarnaast is het doel van de
opleiding studenten kennis te leveren voor een eerste oefening in het doen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. De opgedane kennis, inzichten, vaardigheden en attituden kwalificeQANU / Culturele Antropologie
95
ren de student voor een vervolgstudie op universitair masterniveau of een passende beroepsuitoefening.
Het domein van de variant SCA beslaat daarbij de samenhang tussen sociale verhoudingen
en culturele systemen en praktijken op verschillende niveaus binnen en tussen samenlevingen
vanuit het perspectief van globalisering. De wederzijdse beïnvloeding van sociale en culturele
processen staat centraal. Vanuit een brede oriëntatie op de antropologische discipline wordt
een aantal thematische en regionale deelterreinen afgebakend. Het domein van de variant
COM betreft een meer specifieke oriëntatie op de rol en context van culturele en politieke processen in (netwerken van) organisaties vanuit de organisatieantropologie als multidiscipline.
Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor de toepasbaarheid in de context van concrete organisatieprocessen. In beide varianten is het startpunt van analyse steeds de zin- en betekenisgeving
door actoren in hun alledaagse leefwereld.
De eindtermen van de bacheloropleiding Antropologie (zie bijlage 1) zijn gericht op het verwerven van kennis van en inzicht in processen en verschijnselen en theorieën op het terrein van
de beide varianten, alsmede methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek,
in het bijzonder van kwalitatief onderzoek, toegespitst op etnografische methodieken (interviewen, participerende observatie). De eindtermen op het gebied van de vaardigheden betreffen het vermogen om sociale en culturele verschijnselen te problematiseren, onderzoeksdata te
verzamelen (via literatuuronderzoek en in beperkte mate ook in empirisch onderzoek), deze
te analyseren en te interpreteren en de resultaten ervan in een wetenschappelijk betoog te presenteren, zowel schriftelijk als mondeling. Studenten leren eigen en door anderen verzamelde
onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid en kunnen hun theoretische en methodische kennis inzetten voor het formuleren van voorstellen
voor het analyseren van concrete vraagstukken. De eindtermen op het terrein van attituden
betreffen het verwerven van het vermogen te reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen
van wetenschappelijke theorieën en onderzoek; een kritische houding tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving, intellectuele integriteit en een academische houding.
Zowel in de SCA- als de COM-variant leren studenten om met een kritisch reflectieve houding te zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen. Studenten van de SCAvariant richten zich daarbij vooral op culturele diversiteit in brede zin, terwijl studenten van de
COM-variant zich daarbij vooral richten op de organisatiecontext. Zelfreflectie op de positie
van de (antropologisch) onderzoeker versus de onderzochten is in beide varianten een integraal
onderdeel. De profilering van de COM-variant als Antropologievariant roept de vraag op hoe
dit programma zich verhoudt tot, enerzijds, organisatiestudies en, anderzijds, de Antropologie
(zie ook de algemene inleiding en de opmerkingen bij F5).
De realisering van de doelstelling en de eindtermen van het bachelorprogramma Antropologie wordt gewaarborgd door de actieve participatie van het merendeel van de stafleden in
(inter)nationale netwerken van onderzoekers en beroepsorganisaties. Het betreft zowel Europese en Noord-Amerikaanse netwerken, maar nadrukkelijk ook de vele regio’s elders ter wereld waar stafleden traditioneel hun onderzoek doen. In de zelfstudie staat aangegeven welke
netwerken dat zijn.
In de zelfstudie wordt beschreven hoe en waar stafleden participeren in internationale onderzoeksprogramma’s en hoe de contacten met het afnemend beroepenveld worden onderhouden. Vooral bij de variant COM zijn er actieve relaties met het beroepenveld van belangrijke
96
QANU / Culturele Antropologie
adviesbureaus en andere relevante maatschappelijke organisaties. Bij de variant SCA heeft de
staf nauwe contacten met instellingen op het gebied van de multiculturele samenleving en met
organisaties betrokken bij internationale ontwikkelingssamenwerking. Hierdoor worden kennis en vaardigheden die in het onderwijs worden aangereikt, getoetst op hun relevantie voor
de praktijk.
Contacten met alumni zijn er voornamelijk op ad hoc basis. Wel heeft er in 2004 een groot
alumnionderzoek plaatsgevonden onder afgestudeerden van de ongedeelde opleidingen van de
faculteit.
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die daarin aan een
bacheloropleiding worden gesteld.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de
bacheloropleiding in voldoende mate aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een bacheloropleiding Antropologie.
Master Social and Cultural Anthropology
Het doel van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology is om antropologen op
te leiden die inzicht hebben in de interactie van lokale en mondiale processen van sociale en
culturele verandering en die kennis van de constructie van human security in een onzekere,
globaliserende wereld kunnen koppelen aan sterke analytische vaardigheden, een kritische,
cultuurgevoelige attitude en de capaciteit om zelfstandig onderzoek op te zetten en uit te
voeren. Afgestudeerden zijn in staat om antropologische kennis, vaardigheden en attitude op
masterniveau te benutten voor de verdere ontwikkeling van het vakgebied en toe te passen
in concrete werksituaties. Binnen en buiten de academie kunnen zij een relevante bijdrage
leveren aan de signalering van maatschappelijke problemen en mogelijke oplossingen. De verworven kritische academische houding en cultuurgevoeligheid zal voor alle vervolgactiviteiten
van waarde zijn.
De masteropleiding is een Engelstalige opleiding die studenten op deze wijze beter kan voorbereiden op het toekomstige internationale werkveld. Daarnaast is de opleiding op deze wijze
ook toegankelijk voor buitenlandse studenten. De opleiding is van mening dat deelname van
studenten uit verschillende culturele contexten een stimulerende leeromgeving biedt.
In de vormgeving van de masteropleiding is bewust gekozen voor een nauwe aansluiting tussen
het onderwijs en het onderzoek van de afdeling SCA. Er is gekozen voor een opleidingsformat
met human security als centraal concept. Dit biedt een optimaal kader om binnen een disciplinaire antropologische masteropleiding de eerder (in de bachelor) verworven theoretische en
methodologische inzichten verder te ontwikkelen, uit te breiden en te verdiepen.
In de zelfstudie wordt beschreven dat de wetenschappelijke staf participeert in diverse
(inter)nationale organisaties op het vakgebied en dat veel stafleden lid zijn van de onderzoekschool CERES. Contacten met het beroepenveld zijn zeer divers, stafleden zijn betrokken bij
diverse organisaties en studenten worden aangemoedigd om de keuze voor leeronderzoek en
QANU / Culturele Antropologie
97
scriptie mede te laten aansluiten bij de wensen voor een toekomstige werkkring. Daarnaast zijn
er gastcolleges van mensen uit de praktijk.
Contacten met alumni zijn er voornamelijk op ad-hocbasis. Wel heeft er in 2004 een groot
alumnionderzoek plaatsgevonden onder afgestudeerden van de ongedeelde opleidingen van de
faculteit.
De opleiding verwacht dat afgestudeerden van de masteropleiding SCA, met hun specifieke
kennis van de interactie tussen de sociale en culturele aspecten van het fundamenteel menselijk
streven naar veiligheid en zekerheid, een specifieke bijdrage zullen kunnen leveren aan veel
maatschappelijke en culturele instellingen in de profit- en non-profitsector in Nederland en
daarbuiten.
In bijlage 1 worden de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology beschreven.
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke en internationale vergelijking.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die daarin aan een
masteropleiding worden gesteld.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de
opleiding in voldoende mate aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk
gesteld worden aan een masteropleiding Culturele Antropologie.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F2: Niveau: bachelor en master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor
De opleiding heeft de eigen eindtermen die beschreven zijn in termen van Kennis en Inzicht
(KI), Vaardigheden (V) en Attituden (A) vertaald in de vijf Dublin-descriptoren (zie bijlage 1).
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelorkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate
waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven
descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met
het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor.
Master Social and Cultural Anthropology
De opleiding heeft in de zelfstudie de eindtermen van de studie beschreven volgens de Dublindescriptoren (zie bijlage 1).
98
QANU / Culturele Antropologie
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de
beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate
waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere van de beschreven
descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met
het niveau van een universitair afgestudeerde master.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een
master:
•
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
•
Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
•
Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
De bacheloropleiding Antropologie bereidt in eerste instantie voor op het volgen van een aansluitende masteropleiding.
De eindtermen van de bacheloropleiding zijn afgestemd op de volgende masteropleidingen:
•
•
Social and Cultural Anthropology (SCA);
Cultuur, Organisatie en Management (COM).
Een afgeronde bacheloropleiding Antropologie geeft direct toegang tot deze masteropleidingen.
Daarnaast geeft een afgeronde bacheloropleiding met de variant SCA toegang tot bepaalde
masteropleidingen in de Antropologie aan andere universiteiten in Nederland of in het
buitenland.
Het is de verwachting van de opleiding dat afgestudeerde bachelors van de variant COM toegang krijgen tot aanpalende masteropleidingen op het terrein van organisatiewetenschappen
in Nederland en daarbuiten.
Voorts hebben studenten met een afgeronde bacheloropleiding Antropologie in principe toegang tot de onderzoeksmaster Social Research (mits het niveau van de cijfers en het Engels
goed genoeg zijn).
De arbeidsmarkt participatie van bachelorafgestudeerden is nog onbekend, de verwachting
is dat de meeste studenten zullen kiezen voor een masteropleiding. Het terrein waarvoor antropologen zich op basis van hun opleiding kwalificeren is traditioneel breed. Zij kwalificeren
zich daarom voor een wijd spectrum aan (junior) beleids- en staffuncties in de publieke en de
private sector waarbij naast algemene academische vaardigheden, kennis en vaardigheden op
het terrein van culturele processen in de samenleving of organisatie van belang zijn. Door de
variant COM is ook de route naar functies in het bedrijfsleven, voorheen een moeilijk begaanbare weg voor antropologen, ontsloten.
QANU / Culturele Antropologie
99
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld
worden aan een wetenschappelijke bacheloropleiding Culturele Antropologie. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot minstens twee masteropleidingen op wetenschappelijk
niveau.
Master Social and Cultural Anthropology
De eindtermen van de masteropleiding SCA zijn geformuleerd op basis van wat in het internationale vakgebied van de sociale en culturele antropologie gangbaar is. Ze zijn opgesteld door
stafleden die met hun onderzoek participeren in internationale netwerken van wetenschappers,
waardoor zij voortdurend goed geïnformeerd zijn over wat elders in antropologische opleidingen gebruikelijk is. Drie befaamde buitenlandse antropologen die als bijzonder hoogleraar aan
de afdeling verbonden zijn spelen een directe rol in het onderwijsprogramma van de masteropleiding door middel van gastcolleges en een indirecte rol door middel van hun inbreng in het
onderzoeksprogramma. Vanwege de nauwe band met het onderzoek van de afdeling zal dit de
kwaliteit van het onderwijs in de masteropleiding SCA vergroten.
In de eindtermen van de masteropleiding is veel aandacht voor het opdoen van ervaring in
wetenschappelijk onderzoek en het daarover rapporteren.
Op grond van hun ervaring met antropologische onderzoeksmethoden, hun academische
werk- en denkhouding en hun grondige kennis van een deelterrein van de Antropologie, kunnen afgestudeerden een belangrijke bijdrage leveren aan allerlei maatschappelijke instellingen
en bedrijven, zowel in Nederland als in het buitenland, met name op het terrein van multiculturele (beleids)vraagstukken en op het gebied van internationale samenwerking. Studenten
met bijzondere kwaliteiten hebben ruimschoots voldoende basis voor een voortzetting van hun
studie in een promotietraject.
Arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden van de masteropleiding zijn nog niet onderzocht. De arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden met een doctoraal diploma zijn wel
onderzocht (zie F1).
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: +
100
QANU / Culturele Antropologie
2.3.2. Programma
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding:
•
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
•
Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
•
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
•
Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de inhoud van het programma van de verschillende jaren. Zoals hiervoor al is aangegeven is het eerste jaar een grotendeels gemeenschappelijk
jaar voor alle bacheloropleidingen binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen. In dit eerste
jaar maken studenten kennis met alle kerndisciplines van de faculteit, een aantal onderdelen
van de methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast nemen
studenten deel aan een bachelorwerkgroep en bachelorproject in het domein van hun studie en
is er een verplicht vak voor de variant SCA en de variant COM. Het gemeenschappelijk deel
van het eerste jaar van de bacheloropleiding beslaat meer dan de helft van het totaal.
In het tweede en derde studiejaar volgen de studenten van de twee varianten drie gemeenschappelijke vakken op het gebied van de antropologie. Daarnaast volgen de studenten vakken
op het gebied van methoden en technieken en verplichte en keuzevakken gericht op de eigen
variant. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een bachelorthesis (van 12 studiepunten)
Het cursusjaar is verdeeld in twee semesters. Zie bijlage 2 voor een overzicht van het bachelorprogramma.
Bijna alle stafleden die onderwijs verzorgen binnen de bacheloropleiding Antropologie verrichten ook wetenschappelijk onderzoek en publiceren daarover. Veel stafleden zijn ook betrokken bij (internationale) onderzoeksnetwerken (zie ook F1).
De inleidingen in de verschillende disciplines in het eerste bachelorjaar worden gegeven door
stafleden die UHD of hoogleraar zijn.
De opleiding probeert studenten vanaf het eerste jaar te confronteren met een veelheid aan
actuele en vaak rivaliserende theorieën. Gestart wordt met inleidingen en basiskennis, die in
de loop van het tweede en derde jaar verder worden verdiept en uitgewerkt. Voor de variant
SCA gaat deze verbreding en verdieping meer in de richting van de antropologische discipline,
terwijl de variant COM meer gericht is op het kruispunt van Antropologie, organisatiewetenschappen en managementstudies. In diverse cursussen worden academische schrijf- en presentatievaardigheden (verder) ontwikkeld.
De faculteit heeft als algemene norm dat in elk jaar minimaal 25% van het onderwijsprogramma besteed moet worden aan methoden en technieken van sociaal wetenschappelijk onderzoek. Dit onderwijs wordt aangeboden door de afdeling Methoden en Technieken en zit
tevens verweven in het bachelorproject. In het bachelorproject voeren studenten in teams van
vier tot zes studenten een beperkt empirisch onderzoek uit (ontwerpen, uitvoeren en rapporteren), hierbij ligt het accent op kwalitatieve onderzoeksmethoden.
QANU / Culturele Antropologie
101
De relatie met de beroepspraktijk wordt voor studenten in de variant SCA onder meer gelegd
binnen het vak ‘Brandende kwesties’ (derde studiejaar), ‘Ontwikkelingsbeleid en duurzame
ontwikkeling’ en de vakken ‘Antropologie in de praktijk A’ en ‘Applied Anthropology B’. Voor
de variant COM komt de beroepspraktijk aan bod bij de vakken: ‘Intercultural Communication’, ‘Diversiteitsmanagement’ en ‘Financieel en economische management’, ‘Cultuurdiagnose’ en ‘Culture and Technology’. Daarnaast krijgen studenten bij deze cursussen opdrachten
waarin de praktijk, of de relatie tussen theorie en praktijk centraal staat.
Studenten van beide varianten zijn vrij om bij de bachelorthesis te kiezen voor een onderwerp
dat aansluit bij hun belangstelling voor een bepaalde beroepspraktijk.
In de bacheloropleiding is geen leeronderzoek of stage opgenomen. Studenten worden gestimuleerd een masteropleiding te volgen waarin die mogelijkheid wel is opgenomen.
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en
heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd. De commissie heeft een positief
oordeel over deze kernvakken.
Gezien het bovenstaande, de bevindingen tijdens het bezoek en de nagezonden informatie is
de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke bacheloropleiding worden gesteld. Wel acht de commissie de variant COM,
zoals die functioneerde tijdens de te beoordelen periode, een typisch mengproduct van meerdere disciplines zodat de vraag gesteld kan worden of dit wel een volwaardige Antropologiebachelor oplevert. Voor de gehele bacheloropleiding is de commissie evenwel van mening dat
deze voldoet aan de eisen.
Master Social and Cultural Anthropology (SCA)
De masteropleiding SCA wordt zowel voltijds als in deeltijd aangeboden. Het voltijdprogramma duurt een jaar en bestaat uit twee semesters van vijf maanden. De eerste vier maanden
worden gevuld met cursorisch onderwijs, daarna volgen drie maanden voor het antropologisch
leeronderzoek en de laatste drie maanden zijn voor het schrijven van de masterthesis.
Het deeltijdprogramma duurt twee jaar en bestaat uit vier semesters van vijf maanden. De
eerste acht maanden zijn voor het cursorisch onderwijs, daarna zes maanden voor het antropologisch veldwerk en de laatste zes maanden voor het schrijven van de masterthesis. Het deeltijdonderwijs wordt nu nog gedeeltelijk in de avonduren aangeboden, maar met ingang van
het studiejaar 2005-2006 wordt dit cohortsgewijs afgeschaft omdat de belasting van de staf te
hoog is in verhouding tot het aantal studenten. Waar het mogelijk is kunnen deeltijdstudenten
aanschuiven bij de voltijdstudenten, de overige programmaonderdelen worden apart ingeroosterd voor de deeltijdstudenten.
De verschillende programmaonderdelen staan uitgebreid beschreven in de zelfstudie en de
studiegids. Zie bijlage 2 voor een overzicht van de programmaonderdelen in het masterprogramma.
De stafleden die het onderwijs in het masterprogramma verzorgen zijn betrokken bij diverse
(internationale) disciplinaire onderzoeksnetwerken. In de zelfstudie wordt benadrukt dat de
kennis en vaardigheden die de studenten verwerven nauw aansluiten bij de thema’s en regio’s
die in het onderzoek van de stafleden centraal staan. De commissie bevestigt dit. Hierdoor kan
het onderwijs mede gevoed worden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied. Daarnaast
zijn er theoretische seminars rondom het centrale begrip human security. Hierin worden verschillende aspecten verder uitgediept en wordt er naast theoretische literatuur ook aandacht
102
QANU / Culturele Antropologie
besteed aan casestudies. Aangezien het begrip human security vooral recentelijk een centraal
onderwerp van debat is geworden binnen de discipline, is de gebruikte literatuur ook zeer
recent en in de theorievorming nog volop in ontwikkeling.
Daarnaast zijn er seminars gericht op het leren van (kwalitatief ) wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden. Tevens wordt de studenten geleerd om het individuele onderzoeksplan
voor de veldwerkperiode te schrijven. Studenten worden tijdens het veldwerk en de thesis
begeleid door stafleden die hun kennis en ervaring met het eigen onderzoek inbrengen.
In diverse onderdelen worden studenten mede getraind in het mondeling en schriftelijk
rapporteren.
In de masteropleidingfase worden studenten beoordeeld door middel van kleine en grote
groepsopdrachten en het zelfstandig uitvoeren van een leeronderzoek en het schrijven van
de thesis.
Tijdens het schrijven van de thesis wordt de student individueel begeleid en neemt hij/zij deel
aan groepsbijeenkomsten in het Graduate Seminar.
De link met de beroepspraktijk komt aan de orde in seminars tijdens het eerste semester, door
middel van gastcolleges door deskundigen uit de praktijk en tijdens de voorbereiding van het
eigen onderzoek.
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en
recente theses gelezen en beoordeeld. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening
dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding worden gesteld.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Bachelor
De opleiding heeft een uitgebreid overzicht gepresenteerd voor het eerste jaar en van de varianten SCA en COM apart (zie bijlage 1), waarin de relatie tussen leerdoelen en eindtermen met
de verschillende programmaonderdelen duidelijk is aangegeven.
In leerdoelen van de vijf inleidende disciplinaire vakken in het eerste jaar wordt een combinatie van kennis, inzicht en attitudevorming nagestreefd. In de loop van de leerjaren verschuift
het accent van meer kennis en inzicht, naar meer vaardigheden en attitude.
Daarnaast presenteert de opleiding in de zelfstudie een uitgebreide beschrijving van de verschillende vaardigheden die worden aangeleerd en hoe deze verder worden uitgewerkt. Ook
wordt duidelijk aangegeven wat de samenhang is.
In de studiegids worden de leerdoelen per cursus uitgebreid en adequaat beschreven.
QANU / Culturele Antropologie
103
De commissie verwijst hier naar de kritische opmerkingen die in de inleiding op haar rapport
over de VU gemaakt zijn over het samengaan van de twee varianten binnen deze bacheloropleiding, SCA en COM. Ook inhoudelijk rijzen hier vragen. Ons inziens gaat het hierbij om
twee varianten die slechts op een algemeen niveau verwantschap hebben. De gemeenschappelijke component is cultuur en de etnografische methode. Dit is de basis waarop de twee
varianten zijn samengevoegd in één bacheloropleiding, terwijl het eerste jaar een algemeen jaar
is met een staalkaart aan allerlei disciplines. De commissie vindt dit niet overtuigend en heeft
vragen bij de antropologische inhoud van de variant COM. Ook heeft zij vragen bij de reden
van deze samenvoeging: is deze op inhoudelijke gronden tot stand gekomen, of was het meer
op pragmatische gronden? Begin jaren negentig had COM zich van een specifieke loot van
de Antropologie ontwikkeld tot een variant van de doctoraalopleiding Sociaal-Culturele Wetenschappen. Nu is er een inhoudelijke ontwikkeling richting multidisciplinariteit en een bestuurlijke ontwikkeling richting meer inbedding in de ‘moederdiscipline’. De commissie vindt
dat dit tot een aantal problemen leidt. De meerwaarde van deze samenvoeging voor de variant
SCA is allerminst duidelijk (integendeel); voor de variant COM kan ze wel meerwaarde hebben, maar die wordt in de huidige opzet niet verwezenlijkt. De commissie is van mening dat
er een meer duidelijke keuze gemaakt moet worden: of verzelfstandiging van de variant COM,
of juist meer interne samenwerking en ‘antropologiesering’ van de variant COM (zie ook noot
1 toegevoegd bij de inleiding van dit rapport over recentere aanpassingen van deze opzet die
tegemoet lijken te komen aan onze vragen).
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten,
studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het bachelorprogramma van de variant SCA
een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voor de variant COM is de commissie minder positief,
de commissie is van mening dat er op zich wel sprake is van concretisering van de beoogde
eindkwalificaties, maar niet op een wijze die ‘antropologisch’ genoemd kan worden (weinig
aandacht voor debatten over ‘cultuur’ en voor etnografische methode).
Master Social and Cultural Anthropology
De opleiding heeft voor het masterprogramma een overzicht gepresenteerd waarin is aangegeven hoe de eindtermen, ingedeeld naar de aspecten van de Dublin-descriptoren, aan de orde
komen in de verschillende onderdelen van het masterprogramma (zie bijlage 1).
De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie een relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen van het masterprogramma en de eindtermen
van de opleiding, ingedeeld naar kennis en inzicht, vaardigheden en attituden. De bijdrage
van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties
valt goed te identificeren. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de
gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het masterprogramma een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
104
QANU / Culturele Antropologie
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
De opbouw van het programma gaat van meer inleidend naar meer verdiepend en verbredend. In het tweede jaar wordt er in verhouding meer aandacht besteed aan kennis, terwijl
in het derde jaar verdieping van die kennis plaatsvindt en er tevens meer aandacht is voor
(onderzoeks)vaardigheden en attituden. In de beschrijving in de zelfstudie wordt de samenhang en wisselwerking tussen de verschillende onderdelen in het programma duidelijk
aangegeven.
De samenhang van en opbouw in het programma worden bewaakt door evaluatiecommissies en opleidingscommissies. Faculteitsbreed worden er sinds de invoering van de bachelormasterstructuur elk jaar curriculumevaluaties gehouden onder studenten. In deze evaluaties
wordt expliciet aandacht besteed aan de afstemming en samenhang tussen de vakken en jaren.
Regelmatig wordt overlap tussen vakken in het eerste jaar geconstateerd. In overleg tussen coordinatoren en docent wordt daar aandacht aan besteed en worden maatregelen genomen om
de niet-functionele overlap zo veel mogelijk te vermijden.
Variant SCA
De samenhang in het studieprogramma wordt onder meer verzekerd door de culturele aspecten
bij verschillende actuele maatschappelijke vraagstukken die een verbindend element vormen
bij veel vakken in het tweede en derde jaar. Een kernvak is History and Theory of SCA; hierin
verwerven studenten kennis van en inzicht in de wordingsgeschiedenis en theoretische stromingen van het vakgebied en ontwikkelen ze tevens een reflectieve attitude aan de hand van
wetenschapsfilosofische vraagstukken. Toepassing vindt plaats in het vak Monografie, waarin
twee monografieën worden gerecenseerd. De opleiding heeft bewust meer verdieping op het
gebied van de antropologische discipline aangebracht. Dit mede als reactie op het commentaar
van de vorige visitatiecommissie en de inspectie. De commissie is van mening dat deze verdieping inderdaad een verbetering is.
Studenten van de variant SCA zijn minder tevreden over de aansluiting van het eerste jaar met
de rest van de studie. Studenten gaven aan het eerst jaar toch wat al te breed te vinden. Ze
zagen graag meer Antropologie in het eerste jaar.
Variant COM
In het tweede jaar wordt er een groot aantal funderende vakken gegeven op het gebied van cultuur-, identiteit- en machtsprocessen binnen en tussen organisaties en de context waarin deze
organisaties functioneren. Deze vakken bouwen voort op de meer algemene sociale wetenschappen uit het eerste jaar en meer specifiek de Antropologie; ze spitsen zich enerzijds meer
toe op de organisatieantropologie en anderzijds vindt verbreding plaats naar andere disciplines
op het vlak van organisatiestudies. Het tweede jaar legt de basis voor de meer verdiepende en
synthetiserende vakken in het derde jaar. De vakken Cultuurdiagnose en Culture and Technology worden als kernvakken binnen het COM-domein beschouwd.
Studenten van de variant COM zijn minder negatief over de aansluiting tussen het meer algemeen opgezette eerste jaar en de rest van de studie dan de studenten van de variant SCA.
Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening
dat de studenten voor beide varianten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen, maar de samenhang tussen beide varianten in het domein van de Antropologie kan beter
(zie ook F5).
QANU / Culturele Antropologie
105
Master Social and Cultural Anthropology
Voor zowel voltijds als deeltijdstudenten wordt er naar gestreefd om de verschillende onderwijs-elementen, zoals theoretische en methodologische seminars, tutorials en opdrachten, elkaar te laten aanvullen. Dit alles staat ten dienste van het leeronderzoek en de thesis. Door
deze cumulatieve kennisverwerving wordt voor bepaalde onderdelen de eis gesteld dat voorgaande onderdelen eerst met een voldoende resultaat moeten zijn afgerond alvorens aan een
vervolgonderdeel te mogen beginnen. Studenten mogen bijvoorbeeld pas met de thesis beginnen als het leeronderzoek is afgerond.
De huidige opzet lijkt in de praktijk goed te werken, de studenten die nu aan het programma
deelnemen, lijken redelijk volgens het schema te studeren.
Gezien het bovenstaande, en de eerder geschetste opbouw van het programma van gerichte
cursussen aan het begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede helft van de
master, is de commissie van mening dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma
volgen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
Het onderwijsprogramma bestaat uit twee semesters die beide zijn opgedeeld in drie blokken,
twee blokken van acht weken en één blok van vier weken. Om de studeerbaarheid te bevorderen en de studielast evenwichtig te verdelen, wordt in elke blokperiode van acht weken in
principe een vak met een intensieve onderwijsvorm (begeleidings- en of werkcollege met opdrachten en werkstukken) ingeroosterd en een tweede vak met een meer extensieve onderwijsvorm (hoorcollege met schriftelijk tentamen). Elk vak wordt aan het eind van de blokperiode
afgesloten met een toets.
Uit studentenevaluaties kan worden geconstateerd dat de studielast wat aan de lage kant is, zeker in het eerste jaar van de studie. Dit beeld wordt bevestigd door de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd. De opleiding is van mening dat dit voornamelijk komt
doordat (nog) niet alle studenten goed overweg kunnen met de vrijheid in het programma.
Daarnaast bestaat er enige zorg over de wellicht wat geringe selecterende functie van het eerste
jaar. Anderzijds wordt door sommige studenten aangevoerd dat als je echt goede cijfers wilt
halen het programma behoorlijk zwaar is.
In latere jaren lijkt de werkelijke studielast beter in overeenstemming met de geprogrammeerde studielast. Bij de vakevaluaties geven studenten aan dat er vakken zijn die ze lastig vinden
en bij andere vakken vinden studenten de hoeveelheid literatuur toch wel erg veel. De methoden en technieken vakken met statistiek en het vak Symbols and Rituals lijken voor sommige
studenten een struikelblok. De opleiding geeft aan dat het nog te vroeg is om de conclusie te
trekken dat deze vakken daadwerkelijk een belemmering zijn om binnen en redelijke termijn
af te studeren. Wel is het vak Symbols and Rituals inmiddels ingrijpend aangepast (en naar de
mening van studenten is het duidelijk verbeterd).
106
QANU / Culturele Antropologie
Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met
de studenten leidt de commissie af dat de studielast inderdaad, zeker in het eerste jaar van de
studie, wat aan de lichte kant is. Het lichte studieprogramma in het eerste jaar is wellicht inherent aan het vrij algemene karakter van het eerste jaar.
Wat betreft studiebelemmerende factoren of struikelvakken heeft de commissie geen indicatie
dat er problemen zijn. In de studentenevaluaties zijn mogelijke knelpunten geconstateerd,
maar voor een deel daarvan lijkt het nog te vroeg daar al conclusies aan te verbinden en maatregelen te nemen. Voor andere knelpunten gaven studenten aan dat er goed naar studenten
geluisterd wordt en dat geconstateerde knelpunten snel en adequaat worden aangepakt.
Strikt kijkend naar het NVAO-facet studielast komt de commissie tot het oordeel dat het programma studeerbaar is en dat factoren die eventueel de studievoortgang zouden belemmeren
op adequate wijze worden opgespoord. Wel dient de opleiding de studielast goed te blijven
volgen zodat de zwaarte van het programma voldoende gewaarborgd wordt.
Master Social and Cultural Anthropology
Het is lastig een haalbaar eenjarig masterprogramma te ontwerpen met drie maanden veldonderzoek en drie maanden thesis. Dit betekent dat in de eerste vier maanden van het programma strak
georganiseerd cursorisch onderwijs in de vorm van seminars en tutorials wordt aangeboden.
Studenten moeten goed plannen en organiseren om het programma binnen één jaar af te
ronden, daartoe worden studenten vrij intensief begeleid. Studenten van de deeltijdopleiding
volgen in het eerste jaar de theoretische seminars tezamen met de voltijdstudenten. Daarna
besteden ze tijd aan de voorbereiding van het veldwerk. Als deeltijdstudenten een veldwerkperiode in het buitenland willen doorbrengen dienen ze drie maanden voltijds beschikbaar te
zijn. Voor het schrijven van de masterthesis krijgen deeltijdstudenten zes maanden.
Het masterprogramma is pas in 2004 van start gegaan, daarom is het lastig nu al een oordeel te
geven over de studielast en studeerbaarheid van het programma. Het eerste cohort studenten
gaf aan het programma behoorlijk zwaar te vinden (vooral veel literatuur en opdrachten), de
meeste van deze studenten hadden echter wel op tijd het onderzoeksplan afgerond en ze lijken
ook in de rest van het jaar geen noemenswaardige vertraging op te lopen. Uit de meest recente
gegevens blijkt dat het studiejaar 2004-2005 een rendement van 90% laat zien, de commissie
vindt dit prijzenswaardig.
Studenten zijn over het algemeen tevreden over de inhoud en de zwaarte van het programma.
Het programma lijkt zeker niet te licht. In het voorgaande was reeds geconstateerd dat het
programma evenwichtig is opgebouwd.
Er zit een strakke structuur in het programma en vertragen kan bijna niet. Ook na de veldwerkperiode zijn er wekelijks seminars waarvoor studenten zich moeten voorbereiden. Sommige studenten geven aan dit toch ook wel een beetje schools te vinden, maar het houdt het tempo er wel in.
Bij studievertraging kan het een oplossing zijn over te stappen naar de deeltijdopleiding.
Terugkijkend geven enkele studenten aan dat de bachelor wel wat zwaarder had gekund.
Voor het masterprogramma is de studielast van een goed (stevig) niveau en het programma is
zodanig ingericht dat met een goede inzet van de student het programma binnen de gestelde
tijd doorlopen kan worden.
Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat er sprake is van een inhoudelijk samenhangend programma waarbij de studielast evenwichtig verdeeld is zonder studievoortgang
belemmerende factoren (zie ook het voorgaande).
QANU / Culturele Antropologie
107
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
De toelatingseisen voor alle bacheloropleidingen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen zijn wiskunde en Engels op VWO-niveau. Instromers met een VWO-diploma nieuwe
stijl, met elk profiel, worden rechtstreeks toegelaten. Daarnaast kunnen instromers met een
oude stijl VWO-diploma met wiskunde A of B, een WO-propedeuse- of doctoraaldiploma
een HBO-propedeuse of een HBO-diploma worden ingeschreven met een verklaring van de
examencommissie dat de kennis van wiskunde en Engels op voldoende niveau is. Indien de
kennis nog niet op voldoende niveau is dienen aankomend studenten deze eerst bij te spijkeren
door middel van aanvullende cursussen. Studenten die niet aan de formele vooropleidingseisen
voldoen kunnen als ze 21 jaar of ouder zijn deelnemen aan een colloquium doctum, ze moeten
dan in ieder geval slagen voor de onderdelen wiskunde en Engels.
Uit evaluatieresultaten en de gesprekken met studenten tijdens het bezoek blijkt dat er weinig
problemen zijn in de aansluiting tussen vooropleiding en opleiding. Wel vinden met name
studenten van de variant SCA dat er wat weinig Antropologie in het eerste jaar wordt gegeven
en dat ze te veel vakken krijgen die ze niet echt relevant vinden voor de rest van de studie.
Studenten van de variant COM hebben hier minder moeite mee, zij vinden het brede eerste
jaar geen probleem.
Volgens de zelfstudie bestaat de instroom van de reguliere opleiding voor ongeveer 78% uit
studenten met een VWO-diploma.
Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de opleiding qua vorm en inhoud in
voldoende mate aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten.
De bacheloropleiding Culturele Antropologie geeft direct toegang tot de masteropleidingen
Social and Cultural Anthropology en Cultuur, Organisatie en Management.
Vooraf: Premaster
Voor alle zeven eenjarige masteropleidingen binnen de faculteit der Sociale Wetenschappen is
er een eenjarig schakelprogramma (premasterclass of Master’s course) van zestig studiepunten
voor instromers met een HBO-diploma. HBO-afgestudeerden die willen instromen in de premasterclass moeten eerst deelnemen aan een assessment . In het assessment wordt onderzocht
of de capaciteiten, kennis en vaardigheden aansluiten bij de voorwaarden om de premaster- en
masteropleiding met succes te kunnen afronden.
Het assessment voor HBO-instromers bestaat uit een test op: cognitieve capaciteiten, begrip
van een wetenschappelijke casus, motivatie en leerstijl, tekstbegrip en leesvaardigheid in de
Engelse taal, rekenkundige vaardigheden en wiskunde/statistiek.De premasterclass bestaat uit
vakken uit het bachelorprogramma en is erop gericht om studenten kennis en vaardigheden
108
QANU / Culturele Antropologie
aan te leren, zodat zij bij afronding het niveau van een wetenschappelijke bachelor op het vakgebied hebben. De premasterclass wordt afgesloten met een thesis die vergelijkbaar is met de
bachelorthesis. Studenten die de premasterclass hebben afgerond krijgen een certificaat.
Voor de Engelstalige master Social and Cultural Anthropology (SCA) is er een Engelstalige
premasterclass. Deze premasterclass is ook in deeltijd te volgen en duurt dan twee jaar.
De toelatingseisen voor de premaster zijn recent verscherpt, hierdoor kan niet iedereen
doorstromen. De commissie vindt het een goede zaak, maar wil hierbij wel opmerken dat
de eisen ook weer niet zo aangescherpt moeten worden dat doorstroom vanuit HBO onmogelijk wordt.
Master Social and Cultural Anthropology
Studenten met een WO-bacheloropleiding in de Antropologie in Nederland of het buitenland, of van een certificaat van de premaster’s course SCA van de Vrije Universiteit (zie onder
F4: premaster) hebben toegang tot de masteropleiding Social and Cultural Anthropology.
Toelating van instromers zonder WO-bachelordiploma in de Antropologie worden beoordeeld
door de examencommissie van de opleiding.
Toelating tot de premaster’s course SCA staat open voor studenten die voldoen aan diverse
formele criteria die duidelijk beschreven staan op de website.
De opleiding heeft diverse voorlichtingsactiviteiten ontplooid voor aankomende studenten.
Een van de doelstellingen van deze Engelstalige masteropleiding is om de instroom van buitenlandse studenten te vergroten. Hiertoe worden ook beurzen aangeboden en wordt hulp
geboden bij het vinden van huisvesting. De instroom van de masteropleiding bestond in 2005
uit twaalf buitenlandse studenten (van de dertig). Dit vindt de commissie een goed resultaat.
Uit evaluaties van de opleiding blijkt dat studenten van de premaster’s course tevreden zijn
over de voorlichting over en aansluiting met de masteropleiding.
De commissie is van mening dat de instroomeisen voor het masterprogramma voldoende
strikt en helder zijn om een goede aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te
waarborgen.
Instroomgegevens:
Zie voor de KUO-cijfers de bijlagen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g (met name vanwege de buitenlandse
instroom).
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/master
Het bachelorprogramma Antropologie omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
QANU / Culturele Antropologie
109
Het masterprogramma Social and Cultural Anthropology omvat 60 ECTS en voldoet daarmee
aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor
In de zelfstudie wordt geen duidelijk onderwijskundig concept beschreven. Wel wordt aangegeven dat de afstemming tussen vormgeving en inhoud zo veel mogelijk in relatie is met de
eindtermen. In het algemeen kiest de opleiding er voor om bij vakken die voornamelijk gericht
zijn op kennisoverdracht hoorcolleges en tentamens te geven. Het onderwijs gericht op vaardigheden wordt voornamelijk door middel van werkcolleges verzorgd. Individuele begeleiding
van studenten door docenten komt in het bachelorprogramma niet voor.
Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges, werkgroepen, practica en thesiswerk, aangevuld met zelfstudie. In een tabel in de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven wat
de verdeling naar werkvormen is in de drie jaren en de twee varianten van de bachelor (in de
bijlage van de verschillende programmaonderdelen per studiejaar wordt ook een overzicht gegeven van de verschillende werkvormen per cursusonderdeel). Daaruit blijkt een verschuiving
in de tijd van hoorcolleges naar een meer interactieve en zelfstandige wijze van werken.
De commissie is van mening dat de vormgeving en inhoud van het programma goed aansluiten bij de eindtermen. De afstemming tussen vormgeving en inhoud lijkt goed doordacht. De
commissie is echter van mening dat het didactisch concept nader uitgewerkt en meer geëxpliciteerd kan worden. Dit kan dan tevens een goed hulpmiddel zijn bij het verder verbeteren en
aanpassen van het programma.
Master Social and Cultural Anthropology
De doelstelling van de masteropleiding SCA is erop gericht om studenten kennis en vaardigheden te leren vanuit een duidelijk conceptueel perspectief, in aansluiting op het onderzoeksprogramma van de afdeling. Het didactisch concept is afgestemd op de doelstelling en is richtinggevend geweest bij de vormgeving en inhoud van het masterprogramma. In de zelfstudie
wordt duidelijk beschreven hoe de afstemming tussen vormgeving en inhoud plaatsvindt in de
verschillende programmaonderdelen.
Het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van seminars (werkcollege), tutorials (werkcollege), fieldwork (practica) en thesis werk. Het grootste deel van de opleiding wordt gevormd
door zelfstudie (vooral in de vorm van veldwerk en thesis). In de zelfstudie wordt in tabelvorm
duidelijk aangegeven wat de verdeling naar werkvormen is in het masterprogramma. Daaruit
blijkt duidelijk een verschuiving in de tijd van meer gezamenlijk naar meer individueel en
zelfstandig werken.
Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met
de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar goed bij aan.
110
QANU / Culturele Antropologie
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de zelfstudie wordt aangegeven dat een uitgewerkt facultair toetsings- en beoordelingsbeleid
nog in ontwikkeling is. Dit zal aansluiten op het door de VU gehanteerde handboek kwaliteitszorg, waarin een diversiteit van toetsvormen uitgangspunt is.
Bachelor
Toetsing en beoordeling vinden plaats onder het gezag van de examencommissie voor de bacheloropleiding Antropologie.
Voor ieder vak worden twee tentamenmogelijkheden aangeboden. Eén in de laatste week van
het onderwijsblok en één later (in juni voor vakken uit het eerste semester en in augustus voor
vakken uit het tweede semester).
Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids, daarnaast
zijn docenten verplicht om op de website van hun vak een proeftentamen te plaatsen. In bijlage 2 is in het overzicht van de programmaonderdelen per studiejaar ook de werkvorm en
toetsvorm opgenomen.
Bij vakken waar belangrijke wetenschappelijke vaardigheden zoals schrijven en onderzoek doen
worden getoetst wordt gebruik gemaakt van speciaal ontwikkelde beoordelingsformulieren.
Bij onderzoekspractica en beoordeling van de thesis zijn meerdere docenten betrokken.
Er wordt nog gewerkt aan een betere afstemming van de verschillende beoordelingsformulieren voor de verschillende vakken.
Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatste, tevoren bestudeerde kernvakken gesprekken met de studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat
wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd.
Wel merkt de commissie hierbij op dat het niveau van de bachelorthesis van de variant COM
niet van hetzelfde niveau is als van studenten van de variant SCA. De theses die de commissie
gezien en beoordeeld heeft van de variant SCA zijn over het algemeen volwaardige bachelortheses van voldoende niveau. De bachelortheses van de variant COM waren naar de mening
van de commissie duidelijk van minder goed niveau en voldoen niet in alle gevallen aan het
door de opleiding beoogde niveau, zeker niet als ze als Antropologietheses beoordeeld moeten worden (hetgeen volgt uit de inpassing van COM in Antropologie).
Master Social and Cultural Anthropology
Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids. In bijlage
2 is in het overzicht van de programmaonderdelen per studiejaar ook de werkvorm en toetsvorm opgenomen.
In de seminars en tutorials leveren studenten bijna wekelijks schrijfopdrachten in. Docenten
beoordelen deze opdrachten en geven feedback. Daarnaast geven studenten mondelinge en/of
audiovisuele presentaties.
QANU / Culturele Antropologie
111
De wijze van toetsing is zo veel mogelijk in lijn met het didactisch concept van de masteropleiding (zie hierboven). Veelvuldige schrijfopdrachten met oplopende moeilijkheidsgraad en
strakke deadlines moeten studenten stimuleren actief, creatief en zelfstandig te werken.
De consistentie in de beoordeling van de verschillende schrijfopdrachten en van de eindwerkstukken wordt gewaarborgd door overleg tussen de stafleden die het onderwijs verzorgen. Een
deel van de vakken wordt door meerdere docenten in teamverband verzorgd, deze hebben
extra veelvuldig overleg over de afstemming van de opdrachten en de beoordeling ervan. De
toetscriteria voor de opdrachten worden aan de studenten vooraf bekend gemaakt op de website. Voor de thesis is er een handleiding beschikbaar.
De beoordeling van de thesis (de uiteindelijke proeve van bekwaamheid van de masterstudent)
geschiedt door de begeleider en een tweede beoordelaar conform de facultaire regeling voor
masterthesis. Deze twee beoordelaars bepalen onafhankelijk van elkaar of de thesis aan de eisen
voldoet, het eindcijfer is het gemiddelde van de cijfers van beide beoordelaars. Indien het voorgestelde cijfer van beide beoordelaars meer dan twee punten verschilt, wijst de examencommissie een derde beoordelaar aan. De commissie vindt dit een goede wijze van beoordelen.
De commissie stelt vast dat de regelingen op papier aan de eisen voldoen. De mastertheses
die commissie gelezen en beoordeeld heeft voldeden aan de eisen die daaraan kunnen worden
gesteld (zie ook F20).
Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt
getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g (studenten voelen zich gestimuleerd
door strakke begeleiding).
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
2.3.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Verificatiepunten:
•
Het merendeel van de docenten/ontwikkelaars is gepromoveerd;
•
het merendeel van de docenten/ontwikkelaars is onderzoeker in een programma van erkende kwaliteit
•
aanwezigheid van wetenschappelijke en professionele rolmodellen in het programma (hoogleraren; uhd’s
gezaghebbende onderzoekers);
•
(wanneer van toepassing), de docenten en/of ontwikkelaars in voldoende mate een verbinding met de
professionele praktijk waarvoor wordt opgeleid.
Bij afstandsonderwijs zal het accent liggen op het ‘ontwikkeld door’ en het rolmodel wordt in het materiaal
gepresenteerd.
112
QANU / Culturele Antropologie
Uit de informatie uit de zelfstudie en de informatie die verkregen is tijdens en na het bezoek
blijkt dat het overgrote merendeel van de docenten gepromoveerd is. Dit punt verdient
echter wel aandacht bij de variant COM, hier zijn minder docenten gepromoveerd dan bij
de variant SCA.
De meeste docenten hebben een gecombineerde onderwijs/onderzoekaanstelling. Een groot
aantal docenten maakt deel uit van de onderzoeksprogramma’s CONSEC (Constructing human Security in a globalizing world, SCA docenten) en CuCON (Cultural Change in Organisational Networks, COM docenten). Alle docenten die doceren in de masteropleiding zijn
gepromoveerd, publiceren regelmatig in gerefereerde tijdschriften en het merendeel is lid van
de landelijke onderzoeksschool CERES.
Recent zijn er twee nieuwe hoogleraren en vijf nieuwe universitair (hoofd) docenten aangesteld.
Docenten maken in hun onderwijs veelvuldig gebruik van ervaringen en voorbeelden uit hun
eigen onderzoek.
Hoogleraren (regulier en buitenlandse gasthoogleraren) worden in voldoende mate ingezet in
het onderwijs, in zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Oordeel:
Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding voor een belangrijk deel
wordt verzorgd door docenten die tevens onderzoeker zijn in het vakgebied.
Het oordeel van de commissie over dit facet is v.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Verificatiepunten:
•
•
De ratio docenten-studenten is acceptabel (streefcijfers, landelijke gemiddelden);
de opleiding heeft voldoende menskracht beschikbaar (taakverdelingsmodellen, evaluaties, uitvoering
onderwijs).
Tabel staf-studentratio VU bachelor gehele faculteit
Jaar
Aantal
Aantal
Aantal
fteingeschreven diploma’s
onderwijs studenten
Aantal
studenten per
fte-onderwijs
Aantal
afgestudeerden
per fteonderwijs
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
72,8
70,5
78,4
81,1
38
45
36
34
376
4,6
5,0
5,8
QANU / Culturele Antropologie
2784
3145
2856
2757
272
324
389
472
113
Staf-student ratio SCA
Jaar
Aantal
Aantal
Aantal
fteingeschreven diploma’s
onderwijs studenten
Aantal
studenten per
fte-onderwijs
2001-2002
2002-2003
2003-2004
6,87
6,43
5,73
33
44,2
44,9
227
284
257
14
22
33
Aantal
afgestudeerden
per fteonderwijs
2,0
3,4
5,8
Voor de afdeling SCA en COM zijn de meest recente cijfers nog verder nagevraagd. In totaal
heeft de afdeling SCA 4,26 fte voor onderwijs (variant SCA in de bachelor- en masteropleiding
SCA) en de variant COM 9,25 fte voor onderwijs.
Totaal aantal studenten bachelor SCA en COM: 160 studenten. Bij een totaal van 5,2 fte
onderwijs (2,5 vanuit COM en 2,7 vanuit SCA) is dat een staf-studentratio van 1 op 30,7
(160:5,2).
Voor de master SCA is de staf-studentratio 1 op 23 (46:2)
Naast de beschikbare fte’s voor onderwijs is er op facultair niveau nog formatieruimte beschikbaar voor onderwijsondersteunende diensten: beleidsmedewerkers, studieadviseurs, voorlichting en werving, internationalisering, roostering en studiesecretariaat en ICT.
Ook bij deze opleiding was het niet eenvoudig de juiste cijfers over de staf-studentratio boven
tafel te krijgen. Het aantal fte’s is hier in verhouding tot andere opleidingen iets minder problematisch. Wel wil de commissie hier dezelfde overweging als bij de andere opleidingen meegeven: door de grote inzet van de staf is het mogelijk met de huidige bezetting een programma
van voldoende niveau aan te bieden. De commissie is van mening dat een verdere verslechtering van de staf-studentratio en verzwaring van de onderwijslast voor docenten in de toekomst
negatieve effecten kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast vraagt ze aandacht
voor de mogelijke roofbouw die in de toekomst op de huidige staf gepleegd kan worden, de
staf moet naast onderwijs immers ook voldoende tijd aan onderzoek besteden.
Oordeel:
De commissie beoordeelt dit facet met een voldoende. De algemene tendens van alle beoordeelde opleidingen naar een steeds ongunstigere staf-studentratio baart de commissie zorgen.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
Sinds 2000 wordt van alle nieuw aan te stellen docenten verwacht dat ze de cursus Professionaliseringtraject voor beginnende docenten volgen, die wordt aangeboden door het
Onderwijscentrum van de VU. Dit traject wordt afgesloten met een certificaat. Daarnaast
wordt van beginnende docenten verwacht dat ze door middel van een cursus hun coachende
vaardigheden ontwikkelen.
Docenten die al langer in dienst zijn worden aangemoedigd korte cursussen bij het Onderwijscentrum te volgen om hun onderwijskwaliteit te blijven verbeteren. Vanaf het cursusjaar
114
QANU / Culturele Antropologie
2004-2005 worden alle docenten die Engelstalig onderwijs geven door het faculteitsbestuur
gestimuleerd de cursus Teaching in English te volgen of individuele begeleiding te zoeken
(tenzij de docent aantoonbaar over voldoende vaardigheden beschikt). De commissie heeft van
studenten enkele klachten vernomen over het niveau van het Engels van docenten.
In de jaarlijkse functioneringsgesprekken worden ook de onderwijsevaluaties besproken. Docenten komen pas voor bevordering in aanmerking als ze het professionaliseringstraject docenten hebben doorlopen en als uit onderwijsevaluaties blijkt dat de didactische kwaliteiten
goed zijn. De commissie vindt het positief dat docenten duidelijk beoordeeld worden op hun
onderwijskundige/didactische kwaliteit.
De docenten die de bacheloropleiding verzorgen moeten in ruime mate voldoen aan de eisen.
Ze blijken in het algemeen goed te worden beoordeeld door de studenten in de vakevaluaties.
De commissie is van mening dat de scriptiebegeleiders zelf een duidelijke link moeten hebben
met het onderzoek.
De commissie vindt over het algemeen de specialismen van de docenten breed genoeg gezien
de doelstellingen en eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding.
De kwaliteit van docenten wordt door studenten in de onderwijsevaluaties overwegend positief beoordeeld (gemiddeld voldoende tot goed). Tijdens de discussie gedurende het bezoek
heeft de commissie hierover geen klachten gehoord van studenten. Ook wat betreft de organisatorische realisatie van het programma heeft de commissie geen klachten vernomen.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +. De kwantiteit en
kwaliteit van de staf is op niveau. Wel wil de commissie hier de opmerking herhalen dat de
staf-studentratio een punt van zorg kan worden in de toekomst.
2.3.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie aan de Vrije Universiteit Amsterdam zijn ook de
voorzieningen bekeken.
Sinds maart 2003 is de gehele faculteit gehuisvest in het Metropolitan gebouw. Dit gebouw ligt
direct naast de campus. In dit gebouw zijn geen onderwijsruimten, daarvoor moeten studenten
en docenten naar de campus. In principe zijn er voor de gehele universiteit voldoende onderwijsruimten beschikbaar, maar door de niet geheel goed op elkaar aansluitende vraag en aanbod
zijn er toch regelmatig problemen. Er wordt hard gewerkt om dit te verbeteren. Met ingang van
het studiejaar 2005-2006 zal de verdeling van de onderwijsruimten niet meer per jaar, maar per
semester plaatsvinden. Daarnaast zal de faculteit zelf een deel van de zalen tot haar beschikking
krijgen, zodat de faculteit zelf onderwijsruimten kan toewijzen. Ten slotte wordt in de nieuwbouw
van de universiteit speciale aandacht gegeven aan het realiseren van meer werkgroepruimten.
QANU / Culturele Antropologie
115
De commissie is van mening dat er over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimten en ruimten voor studenten zijn om alleen of in groepjes te werken. Studenten klagen af
en toe wel over gebrek aan computerfaciliteiten, maar de commissie heeft de indruk dat dit
geen groot knelpunt is. Studenten kunnen ook op verscheidene plaatsen met hun eigen laptop
toegang krijgen tot internet.
Daarnaast zal de gehele campus binnenkort beschikken over draadloos internet.
De bibliotheek is goed geoutilleerd en recent zijn de openingstijden verruimd.
De studenten krijgen naast de papieren studiegids alle informatie over onderwijs op de onderwijswebsite van de faculteit. Deze informatie wordt continu bijgewerkt. Bij veel vakken
wordt gebruikgemaakt van BSCW (Basic Support for Cooperative Work). Dit systeem biedt
enerzijds student en docent de mogelijkheid te communiceren over opdrachten, en anderzijds
de mogelijkheid aan studenten om gezamenlijk te werken aan groepsopdrachten. Vanaf het
studiejaar 2005-2006 zal het programma Blackboard geleidelijk worden ingevoerd.
Tijdens de gesprekken en de rondleiding zijn geen tekortkomingen geconstateerd, de opleiding heeft de beschikking over voldoende faciliteiten.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is positief, de huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De studiebegeleiding is de taak van facultaire professionele studieadviseurs en alle bij het onderwijsprogramma betrokken medewerkers. De facultaire studieadviseurs zijn verantwoordelijk voor
vakoverstijgende of algemene studiebegeleiding, voornamelijk gericht op de individuele student.
Voor de bacheloropleiding zijn twee studieadviseurs parttime beschikbaar. Voor de masteropleiding is één studieadviseur parttime verantwoordelijk.
In het eerste jaar van de studie is de studiebegeleiding erop gericht de studenten op de juiste
plaats terecht te laten komen (vanuit het brede eerste jaar) en om studenten te leren studeren. Daarna is de studiebegeleiding erop gericht om de studenten de studie efficiënt te laten
doorlopen en de studenten zich goed voor te laten bereiden op een eventueel vervolgtraject
(masteropleiding en/of arbeidsmarkt).
In het eerste jaar worden studenten in het eerst semester uitgenodigd voor een gesprek met
de studieadviseur. Voor dit gesprek moeten studenten een portfolio met startprofiel maken.
Op basis daarvan wordt gekeken of de student eventueel hulp nodig heeft. Studenten die
aanzienlijke studievertraging hebben opgelopen worden opgeroepen voor een gesprek over de
studie. In het tweede studiejaar worden studenten in het tweede semester uitgenodigd voor een
studievoortgangsgesprek. Voor dat gesprek leveren studenten in het kader van hun portfolio
een voortgangsrapportage in bij de studieadviseur. In dit gesprek wordt stilgestaan bij de belangrijke keuzes die studenten moeten maken, zoals keuze voor een masteropleiding, invulling
van keuzevakken, mogelijke studie in het buitenland et cetera.
In het derde jaar wordt een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd over de verschillende masteropleidingen.
116
QANU / Culturele Antropologie
De studieadviseur is ook belast met de begeleiding van de premasterstudenten. Voor aanvang
van het studiejaar vindt er een introductiebijeenkomst plaats waarbij de studieadviseur zichzelf
introduceert bij de premasterstudenten.
Voorafgaand aan de masteropleiding vindt er een introductieavond plaats waarbij de studieadviseur zichzelf introduceert bij de masterstudenten.
De studieadviseur houdt de studievoortgang in de gaten en na het eerste semester verstrekt de
studieadviseur namens de examencommissie een schriftelijk advies op basis van de behaalde
studieresultaten. Naar aanleiding van dit advies worden studenten die studievertraging oplopen uitgenodigd voor een gesprek. In de masteropleiding is er, zeker gedurende de eerste
maanden, intensieve begeleiding door de docenten, dit betekent dat de behoefte van studenten
aan studiebegeleiding door de studieadviseur gering is.
Studieadvisering aan studenten in het oude ongedeelde programma maakt nog een belangrijk
deel uit van de taken van de studieadviseur.
Naast initiatieven van de studieadviseur kunnen studenten uiteraard ook zelf het initiatief
nemen om de studieadviseur te raadplegen. Elke studieadviseur heeft daartoe een wekelijks inloopspreekuur en een telefonisch spreekuur. Ook kunnen studenten per e-mail contact zoeken
met vragen of om een afspraak te maken.
Het portfolio dat studenten bijhouden wordt vooral gebruikt als studievoortgangsysteem en
minder als systeem om de opbouw van vaardigheden te toetsen.
De commissie is van mening dat de begeleiding bij de studievoortgang redelijk functioneert.
Het geheel maakt een goed gestructureerde indruk. Van studenten zijn daarover geen klachten
vernomen. Wel vindt de commissie een en ander wat vrijblijvend, een meer gerichte sturing
zou wellicht te overwegen zijn. De commissie wil daarnaast als suggestie meegeven om een
meer directe link te leggen tussen studiebegeleiding en kwaliteitszorg. Exitinterviews met studenten die de studie staken zouden daartoe een bijdrage kunnen leveren.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +
2.3.5. Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Het interne kwaliteitszorgsysteem van de faculteit is afgeleid van het op de VU centraal gehanteerde Handboek Kwaliteitszorg. Het doel van dit handboek is het op een minimaal kwaliteitsniveau hebben en houden van alle opleidingen en diensten.
QANU / Culturele Antropologie
117
De faculteit hanteert drie vormen van evaluatie: gestructureerde jaarlijkse evaluaties van alle vakken,
curriculumevaluaties (evaluatie per studiejaar) en elke vijf jaar een uitgebreid alumnionderzoek.
De evaluaties vinden plaats aan de hand van formulieren die door het Onderwijscentrum van
de VU zijn ontwikkeld. Deze formulieren zijn aangepast aan de onderwijsvorm en naast standaardvragen kunnen specifieke vragen worden toegevoegd.
Voor de bachelorthesis is een apart formulier ontwikkeld.
Kwaliteitszorg is een onderwerp waar regelmatig in vergaderingen van medewerkers over gesproken wordt. Naast de eigen cursusevaluaties zijn docenten betrokken bij diverse overleggen over clusters van vakken om te komen tot een goede onderlinge afstemming. Er worden
afspraken gemaakt over inhoudelijke afstemming, maar ook over toets en werkvormen en
studiebelasting. Ook worden curriculumevaluaties besproken.
Opleidings- en evaluatiecommissies spelen een belangrijke rol in het systeem van interne kwaliteitszorg. Elke opleiding heeft een opleidingscommissie (OC) die ten minste voor de helft uit
studenten van de opleiding bestaat. De OC adviseert het faculteitsbestuur over onderwijsprogramma’s en alle belangrijke veranderingen in het onderwijs. De evaluatiecommissie komt na
elke onderwijsperiode bijeen om de onderwijsevaluaties uit de betreffende periode te bespreken. Op basis van deze bespreking worden eventueel maatregelen genomen tot verbetering.
Het managementteam van de afdeling SCA heeft als voorbereiding op de visitatie een afdelingsbeleidsplan geformuleerd. In dit beleidsplan staat expliciet dat alumni en afnemend
beroepenveld niet bij de interne kwaliteitszorg zijn betrokken (en ook niet bij de vormgeving
van nieuwe opleidingen).
De facultaire streefdoelen voor onderwijsevaluaties (vakken en curriculum) zijn gesteld op:
minimaal een score van 3,5 (op een vijfpuntsschaal) per vraag en een score binnen het 67%
interval (gebaseerd op het VU gemiddelde).
In de zelfstudie staat beschreven hoe (schriftelijk) evaluaties plaatsvinden en wat er mee gedaan
wordt. Informatie over de relatie met de arbeidsmarkt en de relatie met het beroepenveld is
zeer beperkt, er wordt alleen gewezen op het vijfjaarlijkse alumnionderzoek van de faculteit,
maar contacten met het beroepenveld vanuit het oogpunt van kwaliteitszorg zijn er niet.
De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek geëvalueerd wordt op verschillende
niveaus (cursus en curriculum), met eens in de vijf jaar een faculteitbreed alumnionderzoek.
De opleiding heeft toetsbare streefdoelen geformuleerd.
De commissie vindt het kwaliteitszorgsysteem wat beperkt en ziet een systeem dat nog duidelijk in ontwikkeling is. Zo is het universitaire kwaliteitshandboek nog niet helemaal voor de
opleiding aangepast en ingevoerd (drie van de vijf hoofdstukken zijn gereed). De commissie
zou graag een meer gesloten kwaliteitszorgsysteem willen zien en meer geformaliseerd. Veel
beleid op het gebied van kwaliteitszorg lijkt een beetje ad-hocbeleid. Het is meer reactief dan
actief anticiperend op de toekomst. Voor dat laatste zou meer aandacht moeten zijn.
Er wordt bijvoorbeeld vaak aangegeven dat zwakke punten geconstateerd worden en dat er
maatregelen getroffen zullen worden, maar het is onduidelijk hoe dat precies gebeurt en of
dat op een systematische wijze gebeurt. Ook is niet duidelijk wat er gebeurt als de getroffen
maatregelen niet voldoende zijn. Daarnaast zou het zinvol zijn de arbeidsmarkt (het afnemend
veld) meer bij de opleiding te betrekken.
Desondanks is de commissie van mening dat er goede aanzetten zijn om te komen tot een
meer volledige kwaliteitszorg. Het beleid op centraal niveau kan hier een stimulerende
bijdrage aan leveren.
118
QANU / Culturele Antropologie
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is v.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
Bij de interpretatie van de uitkomsten van de evaluaties worden de streefdoelen als referentiepunt gebruikt (het VU-gemiddelde en FSW-gemiddelde). Naast gemiddelden wordt bij de
evaluaties ook gekeken naar de waarde op de vijfpuntsschaal. Een score op een vraag kan binnen het gemiddelde vallen, maar toch als onvoldoende worden aangemerkt
De uitkomsten van de vakevaluatie (kwantitatieve gegevens en relevante opmerkingen van
studenten) worden besproken in de evaluatiecommissie. De evaluatiecommissie bestaat uit
de onderwijsmanager en de studenten van de opleidingscommissie. Deze commissie let met
name op de kwaliteit van het programmaonderdeel, de plaats van het onderdeel in het geheel
en de mogelijke verbeterpunten. Er is speciale aandacht voor scores die lager zijn dan 3,5 op
de vijfpuntsschaal en scores onder de referentiewaarden. De evaluatiecommissie formuleert
eventuele verbetervoorstellen, deze voorstellen worden door de onderwijsmanager besproken
met de betrokken docent.
Een overzicht van alle vakevaluaties wordt opgenomen in het onderwijsjaarverslag. Dit jaarverslag wordt besproken in het bestuurlijk overleg tussen het management van de afdeling en het
faculteitsbestuur en vervolgens op intranet gepubliceerd.
Bij functionerings- en beoordelingsgesprekken van docenten spelen vakevaluaties een rol. De
opleiding is van mening dat deze koppeling aan het personeelsbeleid een garantie is voor voortdurende kwaliteitsbewaking van de docenteninzet.
Het is de bedoeling dat in de toekomst vakken die voldoende scoren op de vakevaluaties niet
meer elk jaar geëvalueerd worden. Er wordt momenteel aan een aangepaste evaluatiestrategie
gewerkt met als uitgangspunt dat alle vakken minstens twee maal per zes jaar worden geëvalueerd. Vakken met slechte evaluaties en vakken die gewijzigd zijn worden vaker geëvalueerd.
Bij curriculumevaluaties wordt ook naar de inhoudelijke en organisatorische samenhang van
vakken gekeken. Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur worden deze evaluaties
jaarlijks gehouden. Ook de kwaliteit van de studiebegeleiding, de studiegids en de onderwijsvoorzieningen worden in deze evaluatie meegenomen. Deze evaluaties worden aan het eind
van het studiejaar gehouden en na de zomer besproken in het overleg van de onderwijsmanagers, de evaluatiecommissies de gezamenlijke vergadering en het faculteitsbestuur. Bij de start
van de invoer van de bachelor-masterstructuur is besloten de eerste drie jaar geen drastische
veranderingen door te voeren. Wel worden, mede op basis van de evaluaties, kleine verbeteringen aangebracht. Zoals inhoudelijke verzwaring van de opdrachten in de eerste periode van het
eerste jaar (die werden te licht geacht) en betere afstemming van een aantal onderdelen.
Studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat er mede naar aanleiding van de evaluaties
verbeteringen zijn aangebracht in het programma. Als voorbeeld wordt het vak Symbols en
Rituals gegeven: dit vak is drastisch herzien en dit vak vinden studenten duidelijk verbeterd.
Ook de wijze van tentaminering van vakken (veel multiple-choice) is aangepakt.
Alumnionderzoek vindt faculteitsbreed plaats en wordt door de faculteit gezien als evaluatie
vanuit het beroepenveld.
QANU / Culturele Antropologie
119
De aanbevelingen en opmerkingen van de vorige visitatiecommissies (SCA en COM zijn door
verschillende commissies beoordeeld) en de opmerkingen van de inspectie hebben geleid tot
een aantal maatregelen. Na het bezoek van de vorige visitatiecommissies zijn de opleidingen
ingrijpend veranderd (zie ook hoofdstuk 1). Tijdens het bezoek is over de verbeteringen naar
aanleiding van het vorige visitatierapport met diverse delegaties gesproken. Onder meer recent
afgestudeerden gaven aan dat de maatregelen duidelijk tot verbeteringen hebben geleid.
Kritische opmerkingen van de vorige visitatiecommissie betroffen onder meer het afstudeerwerk, de relatie met de arbeidsmarkt, de lage rendementen en lange studieduur. Het afstudeerwerk van de variant SCA wordt door deze commissie voldoende geacht. De theses van de
variant COM zijn echter aan de magere kant en dienen scherper begeleid en beoordeeld te
worden (zie hiervoor).
De relatie met de arbeidsmarkt behoeft nog steeds versterking. En de rendementen en studieduur komen in een volgende paragraaf aan de orde. Over het algemeen heeft de commissie de
indruk dat de aanbevelingen van de vorige commissie zo veel mogelijk zijn opgevolgd.
De commissie is van oordeel dat gezien het bovenstaande de opleiding duidelijk heeft aangetoond dat er op basis van de uitkomsten van de evaluaties op de meest belangrijke punten
verbetermaatregelen genomen zijn.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten, docenten, opleidings- en evaluatiecommissies, onderwijsmanagers en alumni worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zie
hierboven bij F17 en F18 hoe de verschillende evaluaties worden uitgevoerd. In de zelfstudie
wordt aangegeven dat de respons op de evaluaties hoog is.
Oordeel:
Gezien het bovenstaande, de informatie in de zelfstudie en ter plaatste en de gesprekken met
de verschillende delegaties is de commissie van mening dat dit onderdeel v is.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +.
120
QANU / Culturele Antropologie
3.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Een belangrijke indicator van het gerealiseerde niveau zijn voor de commissie de eindwerken/
theses. De commissie heeft voor zowel de bachelor- als de masteropleiding een lijst met meest
recente theses opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt, evenwichtig verdeeld over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft minstens een bachelor- en een masterscriptie gelezen. Deze theses zijn voorafgaand aan het bezoek uitgebreid besproken.
Hiervoor is reeds aangegeven dat de commissie wat betreft de mastertheses en de bachelortheses
van de variant SCA van mening is dat deze zeker van voldoende wetenschappelijk niveau zijn en
voldoen aan de eisen die aan een bachelor- en masterthesis Antropologie gesteld mogen worden.
Wat betreft de bachelortheses van de variant COM is de commissie duidelijk minder positief. Bij
sommige theses die de commissie van de variant COM gezien heeft is de commissie van mening
dat ze niet van voldoende academisch niveau zijn en toch als voldoende zijn beoordeeld.
De commissie vindt ook de doelstellingen die de opleiding zelf stelt onvoldoende terug in
de beoordeelde theses. De commissie heeft tijdens het bezoek vernomen dat dit deels komt
doordat studenten erg vrij waren in het kiezen van hun onderwerp. Dit wordt nu veranderd,
het wordt meer gestructureerd en gekoppeld aan het eigen onderzoek van de docenten. De
commissie acht dit een goede stap in de richting van verbetering.
Naast de afstudeerwerken hebben de inhoudelijk deskundigen van de commissie ook een aantal kernvakken bestudeerd. Deze kernvakken zijn naar het oordeel van de commissie in orde,
de vakken zijn goed opgezet, de toetsvorm is verantwoord en de literatuurverwijzingen zijn
adequaat.
Alles in aanmerking nemende is de commissie van mening dat voor SCA zowel de bachelor- als
masteropleiding Antropologie de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de
nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voor de variant
COM is de commissie van mening dat de opleiding een duidelijke keuze moet maken (zie F5).
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit heeft in een bestuursconvenant met het College van Bestuur de volgende streefdoelen voor alle facultaire bacheloropleidingen geformuleerd:
•
•
•
Herinschijving na één jaar: 85%.
Afstuderen na drie jaar: 75% van de herinschrijvers. Afstuderen na vier jaar: 80% van de
herinschrijvers.
Studierendement moet naar 65% in de planperiode (2003-2007).
QANU / Culturele Antropologie
121
Voor de masteropleidingen is het volgende (facultaire) streefcijfer geformuleerd:
•
Studierendement van 80%.
Zie ook de bijlagen voor de KUO-cijfers.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
2.3.7. Internationalisering
De commissie heeft in haar eigen referentiekader het element internationalisering opgenomen
als belangrijk punt voor een opleiding Antropologie. Het is geen NVAO-toetspunt.
Internationalisering van de opleidingen binnen de faculteit behoort tot de portefeuille van de
decaan en wordt gekenmerkt als speerpunt. Er wordt actief beleid gevoerd om internationalisering te bevorderen. In de bacheloropleiding worden daartoe ook enkele cursussen in het
Engels aangeboden.
De masteropleiding wordt geheel in het Engels aangeboden. De instroom in het masterprogramma bestaat voor ongeveer 50% uit buitenlandse studenten (in 2005 twaalf van de dertig).
De commissie is van mening dat het buitenlandse veldwerk een sterk punt is in de masteropleiding. Het volgen van onderwijs in het buitenland zou evenwel wat meer gestimuleerd kunnen
worden.
Algemene opmerkingen/bevindingen van de commissie
Positieve punten:
• Groot enthousiasme en inzet van staf en studenten.
• Grote waardering van studenten voor de staf.
• Punten van de vorige visitatiecommissie zijn goed opgepakt en aangepakt.
• Premaster met strenge instroomeisen.
• Zeer intensieve studiebegeleiding.
• Goede instroom van buitenlandse studenten in de masteropleiding; kan werken als magneet voor de bacheloropleiding.
• De net ingevoerde keuzevrijheid voor de studenten in de bacheloropleiding is veelbelovend.
• Nieuwe plannen voor verder samenwerkin Letteren/Antropologie (historiserende antropologie, mondiale geschiedenis) lijken veelbelovend.
• Goed dat er aandacht is vanuit de faculteit om onderzoekstijd te garanderen.
122
QANU / Culturele Antropologie
Verbeterpunten/ punten voor reflectie:
•
•
•
•
•
•
•
Aansluiting opleiding-arbeidsmarkt. Bekijken of er toch enige aandacht hiervoor in het
programma kan worden ingeruimd.
Misschien kunnen studieadviseurs directer betrokken worden bij de kwaliteitszorg?
Student-stafratio: is ongunstig. Dankzij de grote inzet van de staf wordt er toch een adequaat programma aangeboden.
Meer aandacht nodig voor kwaliteitszorg, dit is nu nog een beetje verbrokkeld, moet meer
een geheel worden en meer formaliseren.
Zou de examencommissie niet ook een rol kunnen/moeten krijgen in de kwaliteitsbewaking?
Samengaan van SCA en COM binnen één bachelor: er moet een duidelijke keuze gemaakt
worden. Of COM blijft binnen Antropologie, maar wordt dan een volwaardige Antropologieopleiding: dan moet er meer Antropologie in de opleiding. Of COM wordt zelfstandig/gaat naar elders. (De commissie is overigens van mening dat een COM-opleiding zeker
bestaansrecht heeft, maar de vraag is of de huidige plaatsing de kwaliteit ten goede komt.)
Niveau van de theses COM en relatie met de eigen doelstellingen.
QANU / Culturele Antropologie
123
Samenvattend oordeel:
De commissie is van oordeel dat de bachelor en masteropleiding van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
Samenvatting oordelen
Bachelor
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel Facet
+
Afbouw
Oordeel
v
+
2. Programma
+
v
v
v
v
v
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
124
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
QANU / Culturele Antropologie
Master
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel Facet
+
Geen problemen afbouw
Oordeel
v
+
2. Programma
+
v
v
v
v
g
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Culturele Antropologie
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
v
g
g
v
g
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
125
Bijlage 1.
Doelstellingen en eindtermen Antropologie Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 1.A.
Bachelor
Doelstelling en eindtermen gemeenschappelijk eerste bachelorjaar:
Het eerste bachelorjaar heeft een tweedelige doelstelling:
•
•
oriëntatie op de inhoud van de sociale wetenschappen, de onderliggende disciplines en
varianten, en de methoden en technieken;
(zelf )selectie voor de verder studie.
Eindtermen
De eindtermen van het gemeenschappelijk bachelorjaar zijn:
Kennis van en inzicht in:
•
•
•
de basistheorieën van de aangeboden kerndisciplines;
de benaderingen van de aangeboden kerndisciplines;
de kernbegrippen van de aangeboden disciplines.
In staat zijn om :
•
•
•
theorieën, kernbegrippen en benaderingen te analyseren;
over theorieën kernbegrippen en benaderingen te discussiëren;
over theorieën, kernbegrippen en benaderingen te schrijven.
Blijk geven van:
•
•
126
vaardigheden om theorieën empirisch te onderbouwen en theorie en empirie te vergelijken;
het vermogen kennis te relativeren door die kennis te plaatsen tegen de achtergrond
van waarden en normen.
QANU / Culturele Antropologie
Tabel 1.
Eindtermen van de bacheloropleiding Antropologie
De afgestudeerde van de bacheloropleiding Antropologie heeft kennis van en inzicht in:
1.
2.
3.
processen en verschijnselen op het terrein van de sociale en culturele antropologie, respectievelijk
van de cultuur, organisatie en managementstudies;
een breed scala van theorieën uit het gekozen domein;
methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder de gangbare
methoden van kwalitatief onderzoek.
Afgestudeerden in de variant SCA hebben daarnaast kennis van en inzicht in:
4.
5.
6.
7.
8.
9.
de belangrijkste aandachtsvelden en recente debatten binnen de sociale en culturele antropologie;
de geschiedenis van de discipline sociale en culturele antropologie;
enkele thematische (met name identiteit en ontwikkeling) en regionale terreinen;
een substantieel aantal etnografische veldstudies (monografieën);
de plaats van de sociale en culturele antropologie binnen het veld van sociaal-culturele
wetenschappen;
de mogelijkheden en beperkingen van de inzet van antropologische visies, theorieën en concepten
bij maatschappelijke en politieke praktijken en problemen.
Afgestudeerden van de variant COM hebben daarnaast kennis van en inzicht in:
10. de diversiteit van organisatievormen en -processen, en de samenhang daartussen;
11. theorieën over culturele, identiteits- en machtsprocessen in organisaties, en de verbinding daarvan
met een aantal centrale bedrijfskundige aspecten;
12. theorieën over moderniserings-, globaliserings- en informatiseringsprocessen, en hun effecten op
(netwerken van) organisaties en organisatieleden;
13. benaderingen van culturele diversiteit en interculturele communicatie, en hun toepassingsgebieden;
14. theorieën en modellen van diversiteitsmanagement en intercultureel management;
15. theorieën en modellen van cultuurdiagnose, advisering en interventie;
16. methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder kwalitatief
onderzoek, en de specifieke vereisten van organisatieonderzoek;
17. (wetenschaps)filosofische vooronderstellingen van sociaal-wetenschappelijke theorieën.
De afgestudeerde van de bacheloropleiding Antropologie is in staat (vaardigheden):
1.
2.
3.
4.
5.
6.
verschillende wetenschappelijke theorieën met de bijbehorende concepten kritisch te bespreken,
onderling te vergelijken en elementen uit deze theorieën met elkaar te verbinden en toe te passen op
concrete maatschappelijke en/of organisatievraagstukken;
wetenschappelijke theorieën en het gebruik daarvan kritisch te beoordelen en daarover zowel
schriftelijk als mondeling een wetenschappelijk betoog te houden;
een wetenschappelijke probleemstelling te formuleren en een analyse te maken van een concreet
maatschappelijk en/of organisatievraagstuk op basis van secundaire bronnen (literatuuronderzoek);
data te analyseren en interpreteren;
onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid, geldigheid en bruikbaarheid;
op basis van theoretische en methodologische kennis voorstellen te doen voor het analyseren van
concrete maatschappelijke en/of organisatievraagstukken.
De afgestudeerde van de bacheloropleiding Antropologie geeft blijk van (attituden):
1.
2.
3.
4.
het vermogen te reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen van wetenschappelijke theorieën
en (organisatie)onderzoek;
een kritische houding tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving;
intellectuele integriteit;
een academische houding, dat wil zeggen de bereidheid aannames en theorieën te toetsen.
(zie ook pp. 20-22 van de Studiegids 2004-2005).
QANU / Culturele Antropologie
127
Het profiel van de afgestudeerde bachelor Antropologie is in beide varianten een academicus die vanuit een interpretatieve, rond betekenisgeving gecentreerde benadering en kennis
van etnografische methoden van onderzoek in staat is kritisch om te gaan met theorieën
en modellen die monocausale en functionalistische verklaringen voor sociale en culturele
verschijnselen bieden.
Zowel in de SCA- als de COM-variant leren studenten met deze kritischreflectieve houding
te zoeken naar oplossingenrichtingen voor maatschappelijke problemen. De SCA-variant
richt zich daarbij vooral op kwesties van culturele diversiteit in brede zin, terwijl de COMvariant deze problematiek vooral in organisatiecontexten belicht. Zelfreflectie op de positie
van de (antropoloog) onderzoeker versus de onderzochten is daarbij in beide varianten een
integraal onderdeel. De COM-variant neemt met haar profilering als Antropologievariant
in het perspectief van de mainstream organisatiestudies in Nederland een geheel eigen en
unieke positie in.
Tabel 2.
Dublindescriptoren
1. Kennis en
inzicht
(KI 1 t/m 17)
Niveau van de eindtermen
Kwalificaties en eindtermen bacheloropleiding Antropologie
De bachelor Antropologie heeft aantoonbare kennis en inzicht in processen en verschijnselen op het
terrein van de sociale en culturele antropologie, respectievelijk van de organisatieantropologie. Dit
komt tot uitdrukking in kennis van en inzicht in een breed scala van zowel funderende als recente
theorieën, benaderingen en modellen op het gekozen domein.
2. Toepassen
De bachelor Antropologie is in staat verschillende relevante wetenschappelijke theorieën met
kennis en inzicht de daarbij behorende concepten en modellen kritisch te bespreken, onderling te vergelijken en
elementen uit deze theorieën met elkaar te verbinden en toe te passen op concrete maatschappelijke
(V1, V2, V6)
en/of organisatievraagstukken. De bachelor weet een wetenschappelijke probleemstelling te
formuleren en een analyse te maken van een concreet maatschappelijk en/of organisatievraagstuk
op basis van secundaire bronnen (literatuuronderzoek). Ten slotte is hij/zij instaat om op basis
van theoretische en methodologische kennis voorstellen te doen voor het analyseren van concrete
maatschappelijke en organisatievraagstukken.
3. Oordeelsvorming
(V2, V3, V4, V5)
4. Communicatie
(V2)
5. Leervaardigheden (A1 t/m 4)
128
De bachelor Antropologie is in staat om op beperkte schaal (organisatie)antropologische data te
verzamelen, te analyseren en interpreteren, onderzoeksresultaten te beoordelen op betrouwbaarheid,
geldigheid en bruikbaarheid. De bachelor beschikt tevens over het vermogen te reflecteren op de
mogelijkheden en beperkingen van wetenschappelijke theorieën en (organisatie)onderzoek, neemt een
kritische houding aan tegenover gangbare veronderstellingen in de samenleving.
De bachelor Antropologie is in staat wetenschappelijke theorieën en het gebruik daarvan kritisch te
beoordelen en daarover zowel schriftelijk als mondeling een wetenschappelijk betoog te houden.
De bachelor Antropologie beschikt over intellectuele integriteit en een academische houding, dat wil
zeggen de bereidheid aannames en theorieën te toetsen.
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1.B.
Master
Doelstelling en eindkwalificaties van de masteropleiding
Introduction
In a globalizing world, the quest for human security is a central issue. The Master’s programme
in Social and Cultural Anthropology provides a broad array of theoretical concepts and skills
for decoding this complex topic. A core principle of the programme is the interdependency
between social transformations and the meaning that people give to these transformations.
The programme takes both the physical and existential dimensions of human security, and the
interaction between these dimensions into account. The programme has two profiles: Development and Social Transformations and Constructing Identities and Notions of Belonging.
The profile Development and Social Transformations examines the physical, but culturally loaded aspects of the quest for human security and the impact of globalization processes on people throughout the world. Physical security in particular is associated with the United Nations’
definition of human security as freedom from want and freedom from fear. This definition
contains aspects of social and physical well-being and is associated with development and
governance which, of course, cannot be dissociated from culture. Our multi-tiered approach
reviews a broad spectrum of issues: political and legal dynamics, dispute resolution, poverty
and sustainable development, gender issues, natural resource management, the changing role
of the military and peace-keeping.
The profile Constructing Identities and Notions of Belonging addresses the question of how local
actors grapple with the challenge of human security and uncertainty within the context of
globalization. The quest for existential security in particular can be linked with issues of national, ethnic, gender and religious identity as ways in which people, in the context of concrete,
material, economic and judicial settings, create collective meanings and symbols. Religions,
whether orthodox, fundamentalist or liberal, play an increasingly political role. Ethnic and
gender emancipatory movements abound. This profile emphasizes religion, gender, ethnicity,
multiculturality, social ‘inclusion and exclusion’, and transnationalism as elements in constructing identities and notions of belonging.
Objective
Genaral aim of the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology is to provide
students with knowledge, insights and skills to make comparative analyses of different societies. The programme teaches students to devise multi-tiered problem-solving approaches for
individuals and agencies working in government, non-governmental organizations, business,
the military and the academic world. Using a holistic point of view, graduates relate social,
economic and political aspects of human security to cultural, religious and identity dimensions. Graduates have gained experience with anthropological fieldwork and can critically reflect
about the place of anthropology within the social sciences and about social research methods.
They are able to apply their anthropological knowledge and skills to describe, analyse and
explain contemporary social issues and phenomena. When actors in society construct these
issues and phenomena as problems, graduates will reflect critically on the different positions
and interests of the actors involved and are able to give an independent contribution in the
quest for possible solutions.
QANU / Culturele Antropologie
129
Attainment levels
Knowledge
Graduates from the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology have knowledge
of and insight into:
1. a broad range of case studies, theories and research methods in social and cultural anthropology;
2. the place of social and cultural anthropology in the social sciences in general;
3. one of the research profiles within social and cultural anthropology and its relation with
human security;
4. theories and recent debates in the chosen research profile;
5. the region of their fieldwork.
Skills
Graduates from the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology have skills to:
6. apply theory to empirical data, write a research proposal, carry out fieldwork, and write a
Master’s thesis about that research;
7. make a creative contribution to their chosen research profile;
8. reflect on their own work and that of other researchers critically.
Attitude
Graduates from the Master’s programme in Social and Cultural Anthropology have an
attitude of:
9. curiosity and eagerness to contribute to scientific knowledge;
10. critical and independent academic reflection regarding the production of knowledge, and
its relation to society.
130
QANU / Culturele Antropologie
Tabel 3 .
Niveau van de eindtermen van de masteropleiding
Dublin
descriptoren
Eindtermen
Kennis en inzicht
Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology hebben kennis van
en inzicht in een breed scala van case studies, theorieën en onderzoeksmethoden in de sociale
en culturele antropologie; de plaats van de sociale en culturele antropologie binnen de sociale
wetenschappen; een van de onderzoeksprofielen binnen de sociale en culturele antropologie en de
relatie ervan tot human security; theorieën en recente debatten in het gekozen onderzoeksprofiel; de
regio van hun veldwerk.
Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology kunnen theorie verbinden
met empirische data, een onderzoeksvoorstel schrijven, veldwerk uitvoeren en een Master’s thesis over
dat onderzoek schrijven.
Toepassen kennis
en inzicht
Oordeels vorming Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology kunnen kritisch reflecteren
op hun eigen werk en dat van andere onderzoekers. Zij hebben een houding van kritische en
onafhankelijke wetenschappelijke bezinning betreffende de productie van kennis en de plaats daarvan
in de samenleving.
Communicatie
Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology kunnen een creatieve
bijdrage leveren aan het gekozen deelterrein van onderzoek. Zij kunnen voor het overbrengen
van kennis en inzichten aan anderen gebruikmaken van de verworven schriftelijke en mondelinge
presentatievaardigheden, blijkend uit het schrijven van een onderzoeksopzet en een Master’s thesis en
de mondelinge presentatie daarvan in een tweetal ‘mini-conferenties’ tijdens de opleiding.
Leervaardig-heden Afgestudeerden van de masteropleiding Social and Cultural Anthropology hebben een nieuwsgierige
houding en verlangen om bij te dragen aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis.
QANU / Culturele Antropologie
131
Bijlage 2.
Programma onderdelen
Tabel 1.
Overzicht bijdrage programmaonderdelen jaar 1 aan eindtermen (*)
Programmaonderdelen
Jaar 1
Kennis en inzicht
(Dublin 1)
Vaardigheden
(Dublin 2,3,4)
1
2
3
Antropologie
x
x
x
4
5
x
Sociologie
x
x
x
x
Communicatiewetenschap
x
x
x
x
Politicologie
x
x
x
x
Bestuurskunde
x
x
x
x
M&T van sociaal-wetenschappelijk onderzoek
x
x
x
Attituden
(Dublin 5)
6
7
8
Beschrijvende statistiek
x
x
x
Inferentiële statistiek
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Bachelorwerkgroep
x
x
x
Mondiale geschiedenis
(SCA-variant)
x
x
x
x
Organisatietheorie
(COM-variant)
x
x
x
x
Bachelorproject
(*) De nummers in de tabel corresponderen met de nummers van de eindtermen zoals te vinden in Bijlage 1.
132
QANU / Culturele Antropologie
Tabel 2.
Overzicht bijdrage programmaonderdelen jaar 2 en 3 aan eindtermen
– variant SCA (*)
Programmaonderdelen
Kennis en inzicht
(Dublin 1)
3 12 13 14 15 16 17
1
2
1
Urban and Rural
Transformations
Etniciteit en Identiteit
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Symbols and Rituals
x
x
x
x
x
x
Cultuur, Democratie en
burgerschap
Filosofie
x
x
x
x
x
History and Theory SCA
x
x
x
x
x
Monografie
x
x
x
x
x
Ontwikkelingsbeleid en
Duurzame Ontwikkeling
Amsterdam Global Village
x
x
x
x
Vaardigheden
(Dublin 2,3,4)
2 3 4 5
6
Attituden
(Dublin 5)
1 2 3 4
JAAR 2
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
JAAR 3
Brandende Kwesties
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Colloquium Antropologie
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Verwantschap, Gender en
Seksualiteit
Culture and Technology
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Discourse Analysis
x
x
Antropologie in
de Praktijk A
Applied Anthropology B
x
x
x
x
x
x
x
Bachelorthesis SCA
x
x
x
Keuzevakken
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(*) De nummers in de tabel corresponderen met de nummers van de eindtermen zoals te vinden in tabel 3 en in Bijlage 1.
QANU / Culturele Antropologie
133
Tabel 3.
Overzicht bijdrage programmaonderdelen jaar 2 en 3 aan eindtermen
– variant COM (*)
Programmaonderdelen
3
Kennis en inzicht
(Dublin 1)
4 5 6
7
8
1
2
Organisatiepolitiek
x
x
Moderniteit en
Post-Moderniteit
Intercultural
Communication
Symbols en Rituals
x
x
x
x
x
x
Diversiteitsmanagement
x
x
x
x
Financieel en Economisch
Management
Besluitvormingstheorie
x
x
x
x
x
x
x
x
9 10 11
Vaardigheden
(Dublin 2,3,4)
1 2 3 4 5 6
Attituden
(Dublin 5)
1 2 3 4
x
x
JAAR 2
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Filosofie
x
Wetenschapsfilosofie
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
JAAR 3
Onderzoeks- en
analysedesigns
Kwalitatief onderzoek
x
x
x
x
Cultuurdiagnose
x
x
x
Filosofie van management
en organisatie
Onderzoeksseminar
COM
Culture and Technology
x
x
x
x
x
x
x
Bachelorthesis COM
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(x)
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(x) (x) x
x
x
x
x
x
x
x
x
(x)
(x) (x)
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(*) De nummers in de tabel corresponderen met de nummers van de eindtermen in tabel 3 en in bijlage A.
(x) Afhankelijk van de keuze van het onderwerp.
134
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage onderwijsprogramma bachelor
Tabel 4.
Schematisch overzicht programmaonderdelen eerste jaar (*)
Studieonderdeel
Jaar
Verplicht
of keuze
Stp
Werkvorm
Toetsvorm
Pagina
Studiegids
Antropologie
1
Verplicht
6
1
Verplicht
6
Communicatiewetenschap
Politicologie
1
Verplicht
6
Idem
1
Verplicht
6
Bestuurskunde
1
Verplicht
6
Hoor- en
begeleidingscollege
Hoor- en
werkcollege
Opdrachten (25%) en
schriftelijk tentamen (75%)
Opdrachten (20%) en
schriftelijk tentamen (80%)
Opdrachten (20%) en
schriftelijk tentamen (80%)
Twee tussentoetsen (40%) en
schriftelijk tentamen (60%)
Schriftelijk tentamen en
voldoende participatie in
werkgroepen
131
Sociologie
Hoor- en
werkcollege
Idem
Methoden en
technieken van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek
Beschrijvende
statistiek
1
Verplicht
3
Idem
Opdrachten (voldoende)
en schriftelijk tentamen
(eindcijfer)
212
1
Verplicht
3
Hoor-, werkcollege
en practicum
Opdrachten (voldoende)
en schriftelijk tentamen
(eindcijfer)
158
Inferentiële
Statistiek
1
Verplicht
3
Hoor-, werkcollege
en practicum
Opdrachten (voldoende)
en schriftelijk tentamen
(eindcijfer)
195
Bachelorwerkgroep
COM of SCA
Bachelorproject
COM (*) of SCA
Mondiale
geschiedenis
(SCA-variant)
1
Verplicht
9
Werkcollege
1
Verplicht
6
Practicum
1
Verplicht
SCA
6
Hoor- en
werkcollege
Opdrachten (50%) en
paper (50%)
Individuele bijdragen (50%)
en teamprestatie (50%)
Presentatie (25%) en
schriftelijk tentamen (75%)
Organisatietheorie
(COM-variant)
1
Verplicht
COM
6
Hoorcollege
Schriftelijk tentamen
313
169
259
161
152
en 155
142
226
253
(*) De tekst van het Bachelorproject COM is per abuis niet opgenomen in de papieren studiegids, maar staat wel in de elektronische versie die via de website toegankelijk is.
Het tweede en derde studiejaar
In het tweede en derde studiejaar van de bacheloropleiding Antropologie volgen studenten
van de twee varianten drie gemeenschappelijke vakken (Symbols and Rituals en Filosofie in
het tweede jaar, Culture and Technology in het derde jaar). Daarnaast ronden alle studenten de bacheloropleiding af met het schrijven van een bachelorthesis van 12 studiepunten.
In het tweede en derde jaar volgen de studenten ook een aantal vakken op het gebied van
sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken verzorgd door docenten van de afdeling
Methoden en Technieken. Bovendien zijn in beide varianten SCA en COM keuzevakken opgenomen, respectievelijk twee en drie. Bij de variant SCA zijn daarnaast nog vier vakken in
het eerste semester en één vak van het tweede semester van het derde studiejaar als facultatief
aangemerkt: studenten kunnen deze vakken vervangen wanneer zij voor een semester in het
buitenland willen studeren of zwaarwegende argumenten hebben voor het kiezen van andere
vakken in samenhang met de vrije keuzevakken. Ook studenten van de variant COM kunnen
een dergelijk verzoek indienen bij de Examencommissie. Studenten kunnen in het kader van
QANU / Culturele Antropologie
135
internationale uitwisseling ook substitutie aanvragen voor vakken uit het tweede semester van
het tweede jaar.
De meeste Engelstalige vakken uit de bacheloropleiding zijn ook toegankelijk voor studenten
van de Europese uitwisselingsprogramma’s Erasmus/Socrates. Een aantal vakken uit de opleiding staat daarnaast ook open voor zogenaamde ‘aanschuifstudenten’. Tabellen 6 en 7 geven
een schematisch overzicht van het tweede en derde jaar van de beide varianten.
Tabel 5.
Schematisch overzicht van het tweede en derde jaar variant SCA
Studieonderdeel
Jaar
Verplicht
of keuze
Stp
Werkvormen
Toetsvorm
Urban and Rural
Transformations
Etniciteit en
Identiteit
Symbols and
Rituals
Cultuur,
democratie en
Burgerschap
Filosofie
2
Verplicht
6
Lecture, discussion
Written examination
331/2
2
Verplicht
6
Werkcollege
182/3
2
Verplicht
6
Lecture
2
Verplicht
6
Hoor- en
begeleidingscollege
Opdrachten en participatie
(40%) en paper (60%)
Written examination with
multiple choice questions
Essay-opdrachten (25%) en
schriftelijke tentamen (75%)
2
Verplicht
6
Begeleidingscollege
Schriftelijk tentamen
188
History and
Theory SCA
Monografie
2
Verplicht
6
Written examination
192/3
2
Verplicht
6
Lecture and
discussion
Werkcollege
227/8
Ontwikkelingsbeleid en
Duurzame
Ontwikkeling
Amsterdam Global
Village
2
Verplicht
6
Hoorcollege
Twee recensies (60%) en twee
maal een mondeling referaat
(40%)
Schriftelijke opdrachten
(20%) en schriftelijk
tentamen
2
Verplicht
12
Onderzoekspracticum
129
Brandende kwesties
3
Facultatief
3
Werkcollege
Colloquium
Antropologie
Keuzevakken
3
Facultatief
3
3
Keuze
12
Hoor- en
werkcollege
n.v.t
Bijdrage aan onderzoeksopzet,
uitvoering en rapportage
(75%) en mondelinge
presentatie (25%)
Referaat (25%), opdrachten
(25%) en werkstuk (50%)
Werkstuk (60%) en
schriftelijk tentamen (40%)
n.v.t.
Verwantschap,
Gender en
Seksualiteit
Culture and
Technology
3
Facultatief
6
Begeleidings- en
werkcollege
3
Facultatief
6
Lecture
Discourse Analysis
3
Verplicht
3
Seminar
Verlicht
3
3
Verplicht
3
Verplicht
Antropologie in de
Praktijk A
Applied
Anthropology B
Bachelorthesis SCA
136
Paginastudiegids
320
172
249
163
166
n.v.t.
Schriftelijk take-home
tentamen (40%), presentatie
(20%) en werkstuk (40%)
Written examination (and
written assignment to be
fulfilled satisfactory)
333/4
177/8
Werkcollege
Written examination and two
papers (each part has to be
sufficient)
Paper
6
Seminar
Paper
132/3
12
Practicum
Individueel werkstuk
170
132
148
QANU / Culturele Antropologie
Tabel 6.
Schematisch overzicht tweede en derdejaar variant COM
Studieonderdeel
Jaar
Stp
Werkvorm
Toetsvorm
2
Verplicht
of keuze
Verplicht
Organisatiepolitiek
6
Moderniteit en
Post-moderniteit
Intercultural
Communication
Symbols and
Rituals
Filosofie
2
Verplicht
6
Hoor- en
werkcollege
Hoorcollege
Schriftelijk tentamen (50%)
en boekrecensie (50%)
Schriftelijk tentamen
2
Verplicht
6
Lecture
Written examination
199
2
Verplicht
6
Lecture
320
2
Verplicht
6
Begeleidings-college
Written examination with
multiple choice questions
Schriftelijk tentamen
Diversiteitsmanagement
2
Verplicht
6
Hoor- en
werkcollege
179
Keuzevak
2
Keuze
6
n.v.t.
Schriftelijk tentamen (70%),
groepsgewijze presentatie en
schriftelijk verslag (30%)
n.v.t
Besluitvormingstheorie
Financieel en
Econo-misch
Management
2
Verplicht
6
Hoorcollege
Schriftelijk tentamen
159
2
Verplicht
6
Begeleidings-college
Schriftelijk tentamen (60%)
en groepsopdracht (40%)
190
Wetenschapsfilosofie
2
Verplicht
6
Hoor- en
werkcollege
335
Onderzoeks- en
Analyse Designs
3
Verplicht
3
Hoorcollege met
opdrachten
Groepsopdrachten,
individuele participatie en
schriftelijk tentamen (essay
vragen)
Schriftelijk tentamen en
opdrachten (beide voldoende,
tentamencijfer is eindcijfer)
Kwalitatief
Onderzoek
3
Verplicht
3
Hoorcollege
204
Keuzevakken
3
Keuze
12
n.v.t
Schriftelijk tentamen en
opdrachten (beide voldoende,
tentamencijfer is eindcijfer).
n.v.t.
Cultuurdiagnose
3
Verplicht
6
Hoorcollege
Schriftelijk tentamen
173
Filosofie van
Management en
Organisatie
3
Verplicht
6
Hoor- en
werkcollege
Schriftelijk tentamen (50%)
en opdrachten (50%)
189
Culture and
Technology
3
Verplicht
6
Lecture
Written examination (and
written assignment to be
fulfilled satisfactory)
170
Onderzoeksseminar
3
Verplicht
12
Practicum
Individuele opdrachten (50%)
en groepsopdracht (50%)
248
Bachelorthesis
COM
3
Verplicht
12
Hoor- en
werkcolleges
Individueel werkstuk
145
QANU / Culturele Antropologie
Studiegids
253
226
188
n.v.t.
238
n.v.t.
137
Bijlage programmaonderdelen masteropleiding en bijdrage programmaonderdelen aan de
eindtermen
Tabel 7.
Schematisch overzicht van de programmaonderdelen
Studieonderdeel
Verplicht of
keuze
Stp
Werkvormen
Toetsvorm
Pagina
studiegids
Seminar Human
Security
Seminar
Constructing
Identities and
Notions of
Belonging
Verplicht
6
Lecture and group
work
Lecture with
discussions and video
material
Individual assignments (50%), group
assignments and group reports (50%)
Weekly assignments (80%), presence
and participation (20%). In all parts
a pass must be achieved
53/54
Verplicht*
6
Seminar
Development
and Social
Transformations
Seminar
Qualitative Data
Collection**
Tutorial 1:
Research
Orientation
Tutorial 2:
Research Plan
Fieldwork
Verplicht*
6
Lecture with
discussion and video
material
Weekly assignments (80%), presence
and participation (20%). In all parts
a pass must be achieved
52/53
Verplicht
3
Seminar
54/55
Verplicht
6
Seminar
Presence at the practical exercise is
obligatory; assignments or (group)
paper
Paper (80%) and presence and
participation (20%)
Verplicht
3
Seminar
59/60
Verplicht
18
Practical
Paper (80%) and presence and
participation (20%)
Fieldwork report
Graduate Seminar
Verplicht
3
Lecture and
discussion
37/38
Master’s Thesis
Verplicht
15
Individual
programme
Oral presentation (80%), presence
and participation (20%). In all parts
a pass must be achieved
Master’s thesis
51/52
59
43
* Studenten moeten kiezen uit een van deze twee profielgebonden seminars.
** Dit vak wordt verzorgd vanuit de afdeling Methoden en Technieken van de FSW.
Tabel 8.
Bijdrage programmaonderdelen aan eindtermen
Seminar Human Security
Seminar Constructing Identities and
Notions of Belonging
Seminar Development
and Social Transformations
Seminar Qualitative Data Collection*
Tutorial 1: Research Orientation
Tutorial 2: Research Plan
Fieldwork
Graduate Seminar
Master’s Thesis
138
1
x
x
kennis en inzicht
2
3
4
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
6
vaardigheden
7
8
x
x
x
5
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
attituden
9
10
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
QANU / Culturele Antropologie
3.
De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen en de masteropleiding Culturele Antropologie en de masteropleiding
Latijns-Amerika Studies van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht
Inleiding
Ook binnen de opleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen aan de Universiteit van Utrecht heeft de doorvoering van het bachelor-masterstelsel
grote veranderingen teweeggebracht. Binnen de faculteit Sociale Wetenschappen, waar deze
opleiding deel van uitmaakt, is de vraag of invoering van het bachelor-masterstelsel niet een
verdere belasting van een toch al zwaar belaste staf met zich meebrengt uitdrukkelijk aan de
orde gesteld. In de inleiding van de zelfstudie over Antropologie wordt aangegeven dat onderwijskundigen hier een oplossing lijken te bieden: “… studenten kunnen (en moeten) harder
werken, docenten moeten hun inspanningen juist niet verhogen”(p. V). Inderdaad maakt deze
afdeling Antropologie op allerlei punten goed gebruik van de diensten van het onderwijskundig instituut van deze universiteit (het IVLOS). Maar terecht stelt de zelfstudie ook enige
vragen bij de mogelijkheid om het geciteerde motto in de praktijk te verwezenlijken.
Opvallend is dat deze opleiding op een aantal punten een originele invulling heeft gegeven aan
het nieuwe bachelor-masterstelsel. Ambitieus is met name de sterke nadruk – in aansluiting
op de algemene onderwijsfilosofie van deze universiteit – dat al in de bachelorfase de volledige
empirische cyclus, inclusief een langer durend zelfstandig onderzoek, afgewerkt moet worden.
Inderdaad is voor Antropologie een leeronderzoek van drie maanden geprogrammeerd al in
het derde jaar. Dit blijkt de studenten sterk aan te spreken. Masterstudenten benadrukten
tegenover de commissie dat zij hun leeronderzoek in de masterfase nooit hadden kunnen
uitvoeren zonder de ervaring die ze bij het eerdere leeronderzoek in de bachelorfase hadden
opgedaan.
De commissie is onder de indruk gekomen van de grote inzet waarmee zowel studenten als docenten aan de invulling van dit zware onderdeel werken. De voordelen van dit studieonderdeel
zijn duidelijk, zoals alleen al blijkt uit het enthousiasme van de studenten. Maar de commissie
ontkomt niet aan de vraag of naast deze sterke nadruk op eigen leeronderzoek in de toch al zo
beperkte bachelorfase, er nog genoeg ruimte blijft voor onderwijs gericht op het verschaffen
van kennis over basiselementen van het hoofdvak. Bovendien blijkt juist dit onderdeel een
belasting te leggen op een toch al – door de hoge studentenaantallen – zwaar belaste staf. De
aanbeveling van de commissie is dan ook om bij de verdere uitkristallisering van het bachelorprogramma te blijven streven naar een juiste balans met andere onderdelen van het hoofdvak,
en ook de druk die dit uitgebreide bachelorleeronderzoek op de beperkte stafformatie legt te
blijven evalueren.
Net als de vorige antropologie visitatiecommissie constateert ook deze commissie opvallend
grote discrepanties rond de meeste door ons gelezen scripties tussen onze (vaak veel lagere)
beoordelingen en die van de begeleiders, vooral op bachelor- en een enkele scriptie op masterniveau. Gelukkig konden we constateren dat juist voor het bachelorproject daadwerkelijk
stappen zijn ondernomen om tot een nauwgezette begeleiding te komen. Dit voorbeeld maakt
duidelijk dat de kwaliteitszorg, die bij deze opleiding een duidelijke en samenhangende vorm
heeft gekregen, in de praktijk goed functioneert. We hebben er ook vertrouwen in dat deze
kwaliteitszorg een goede beoordeling van masterscripties zal garanderen. In onze besprekingen
met vertegenwoordigers van de opleiding hebben we er voorts op aangedrongen zeker te stellen
QANU / Culturele Antropologie
139
dat basiselementen van het hoofdvak – met name het betrekken van de klassieke monografieën (veldstudies, essentieel voor ons vak) in het onderwijs, naast allerlei meer recente – een
duidelijke plaats krijgen in het programma.
De personeelsformatie heeft het vooral de laatste jaren mogelijk gemaakt om een aantal jongere docenten aan te stellen, die – in samenwerking met het IVLOS – ook ruimte krijgen voor
allerlei vernieuwende initiatieven in het onderwijs. Het is van groot belang dat juist ook voor
deze jongere docenten de komende jaren, de hun toegekende onderzoekstijd daadwerkelijk
beschermd wordt zodat ze verder kunnen werken aan hun onderzoek en ook voor hen een
directe wisselwerking tussen onderwijs en eigen onderzoek gewaarborgd blijft.
Een ander positief punt van deze opleiding was altijd de aandacht voor mogelijkheden op de
arbeidsmarkt, opnieuw een punt dat sterk door de studenten gewaardeerd wordt. Helaas is
het college ‘Antropologie en arbeidsmarkt’ bij de omvorming van het oude programma tot de
driejarige bachelor komen te vervallen. Maar de staf geeft aan dat er mogelijkheden zijn om
iets daarvan in gewijzigde vorm voort te zetten. Als voorbeeld wordt door de opleiding de IS
academie genoemd (een samenwerkingsverband met het Ministerie van Buitenlandse Zaken,
waarbij stageplaatsen worden aangeboden).
De opzet van de antropologiemaster biedt door de toespitsing op ‘de studie van het multiculturalisme in vergelijkend perspectief ’ verdere mogelijkheden tot aansluiting bij de arbeidsmarkt. De opzet van deze master heeft ook inhoudelijk duidelijk diepgang. Wel is het
dringend gewenst dat de beschikbare expertise rond dit thema verder versterkt wordt door de
aanstelling van een leerstoelhouder die als spil voor deze master kan gaan functioneren. De
commissie heeft er vertrouwen in dat dit in de naaste toekomst zal gebeuren, gezien duidelijke
toezeggingen in die richting door de faculteitsbestuurders.
Daarnaast is verdere uitbouw van de master ‘Latin American and Caribbean Studies’ van groot
belang. Utrecht heeft zich binnen de nationale taakverdeling van regionale specialisaties in de
antropologie ontwikkeld tot een nadrukkelijk zwaartepunt voor Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied en het is van groot belang dat de opgebouwde expertise verder ontwikkeld wordt.
De commissie beveelt aan om juist ook voor deze master te blijven streven naar een tweejarige
opzet die uitgebreider veldwerk in de masterfase mogelijk kan maken; dat zal de kansen van de
studenten op de arbeidsmarkt verder versterken.
De commissie heeft ook met instemming kennisgenomen van de wijze waarop de instroom in
de masterstudies vanuit het HBO nu georganiseerd is, door enerzijds die instroom te blijven
stimuleren, maar anderzijds daarbij duidelijker selectiecriteria in te bouwen, zodat zeker gesteld wordt dat de instromers voldoende toegerust zijn voor een master Antropologie.
De goed georganiseerde kwaliteitszorg, het enthousiasme van de studenten, de creatieve opzet
van de nieuwe programma’s en de grote inzet van de staf, ondanks zware werkdruk, geven vertrouwen in de toekomst van deze opleiding.
140
QANU / Culturele Antropologie
Bacheloropleiding
Naam van de opleiding/
CROHO nummer
Het niveau resp. de oriëntatie
van de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd
en/of duaal)
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse
gebieden (CROHO-nummer 56614)
Bachelor WO
180
BSc
Voltijd
Utrecht
31 december 2007
Nee
Masteropleiding
Naam van de opleiding/
CROHO nummer
Het niveau resp. de oriëntatie
van de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd
en/of duaal)
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden.
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
Culturele Antropologie (CROHO-nummer 60745)
Master WO
60
MSc
Voltijd
Utrecht
31 december 2007
Nee
Masteropleiding
Naam van de opleiding/
CROHO nummer
Het niveau resp. de oriëntatie
van de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd
en/of duaal)
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
QANU / Culturele Antropologie
Latijns-Amerika Studies (CROHO-nummer 60174)
Master WO
60
MSc
Voltijd
Utrecht
31 december 2007
Nee
141
Vooraf
Het voorliggende rapport van de visitatiecommissie Culturele Antropologie bevat het oordeel
over één bachelor- en twee masteropleidingen die de Universiteit Utrecht ter beoordeling aan
de commissie heeft aangeboden: de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie
der Niet-Westerse Samenlevingen, de masteropleiding Culturele Antropologie en de masteropleiding Latijns-Amerika Studies.
3.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleiding Culturele Antropologie van de Universiteit Utrecht is onderdeel van de faculteit
Sociale Wetenschappen. Naast Culturele Antropologie vallen ook Algemene Sociale Wetenschappen, Sociologie, Pedagogiek en Onderwijskunde en Psychologie binnen deze faculteit.
Binnen de faculteit is de opleiding onderdeel van het onderwijsinstituut Algemene Sociale
Wetenschappen, Culturele Antropologie en Sociologie (ACS).
De faculteit is onderdeel van de Universiteit Utrecht. De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002 aangegrepen om de kwaliteit van het onderwijs
en van de academische vorming te verbeteren. Universiteitsbreed is gekozen voor brede bacheloropleidingen met veel keuzemogelijkheden, kleinschalig, activerend onderwijs en veel
aandacht voor academische vorming. Door het brede profiel en de ruime keuzevrijheid kunnen studenten Culturele Antropologie een geheel eigen accent geven aan hun opleiding. De
opleiding adviseert studenten echter om in de keuzeruimte dicht bij de Antropologie te blijven.
De faculteit Sociale Wetenschappen is in november 2004 gestart met een reorganisatie met als
belangrijkste doel te komen tot een betere profilering van de faculteit binnen de beschikbare
middelen.
Deze reorganisatie heeft ook gevolgen voor het onderwijsprogramma van Culturele Antropologie in 2005-2006. Een aantal docenten heeft daarbij de kanttekening geplaatst dat de geplande verbreding van opleiding niet ten koste mag gaan van de disciplinaire herkenbaarheid.
Dit standpunt wordt door de visitatiecommissie onderschreven.
3.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
Verificatiepunten:
De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten.
De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld.
De bachelor-masterstructuur is in 2002 ingevoerd. Dit betekent dat ten tijde van het bezoek
(januari 2006) het bachelorprogramma één maal volledig was doorlopen en dat het masterprogramma net gestart was. Vandaar dat het oordeel van de visitatiecommissie deels gebaseerd
is op de voornemens en verwachtingen en reeds in gang gezette verbeteringen.
In de zelfstudie wordt uitgebreid aangegeven hoe de overgang van het oude ongedeelde programma naar de bachelor-masterstructuur plaatsvindt. De overstapregelingen voor verschillende groepen studenten zijn duidelijk. Studenten met te veel studievertraging in het oude
programma worden verplicht over te stappen naar de bachelor-masterstructuur. Deze overstap
142
QANU / Culturele Antropologie
wordt begeleid door studieadviseurs. Tijdens de gesprekken heeft de commissie geen klachten
gehoord van zowel studenten als docenten over de afbouw van de oude opleidingen.
Oordeel:
De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is.
3.3.
Het beoordelingskader
3.3.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De doelstellingen en eindtermen van de bachelor- en masteropleidingen zoals beschreven in de
zelfstudie zijn opgenomen in bijlage 1.
Bachelor
De algemene doelstelling van de bacheloropleiding Culturele Antropologie is het opleiden
van studenten tot onderzoekende en lerende academici, die nadenken over de grondslagen
en ontwikkelingen van hun discipline en in staat zijn te reflecteren op het eigen professionele handelen. Studenten leren zowel theoretische vragen te formuleren als praktisch relevante
vraagstukken te omschrijven en op te lossen door het combineren van bestaande kennis en
het ontwikkelen van nieuwe wetenschappelijke inzichten vanuit een holistisch, comparatief
perspectief door middel van vooral etnografisch onderzoek.
In bijlage 1A zijn de meer algemene en domeinspecifieke doelstellingen en eindtermen voor de
bacheloropleiding beschreven. In bijlage 1B worden de eindtermen gerelateerd aan de cursussen in de opleiding.
De opleiding heeft haar opleiding vergeleken met de andere antropologieopleidingen in Nederland. Daarnaast heeft zij Harvard gekozen als benchmark voor de internationale vergelijking (een hoogleraar van de opleiding heeft daar enige tijd verbleven).
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de landelijke vergelijking. De commissie vindt de internationale vergelijking echter wat aan de magere kant.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een bacheloropleiding Culturele Antropologie worden gesteld.
Tijdens de gesprekken kwam aan de orde dat studenten getraind worden in het doorlopen van
de volledige empirische cyclus. De commissie vindt dit een positief punt. Graag zou de commissie zien dat dit ook expliciet wordt opgenomen in de doelstellingen.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de
opleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een bacheloropleiding Culturele Antropologie.
QANU / Culturele Antropologie
143
Master Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend
perspectief
De opleiding beoogt studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheden en inzichten bij te brengen op het gebied van maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, etnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen
in vergelijkend perspectief en de toepassing van deze processen op concrete maatschappelijke
velden en sectoren. Studenten worden voorbereid op de beroepsuitoefening als beleidsmedewerker of manager op academisch niveau in die velden en sectoren waarop de centrale thematiek van de master relevant is, zowel bij overheid als bij non-gouvernementele organisaties in
binnen- en buitenland.
Het domein waar de opleiding zich op richt is: “de bestudering van multiculturalisme en cultureel pluralisme in vergelijkend perspectief ”. De begrippen multiculturalisme en cultureel
pluralisme vormen hierbij de kern, met daaraan verbonden relevante begrippen en verschijnselen, zoals mondialisering, migratie, integratie, natievorming, identiteit, uitsluiting en conflict.
De Culturele Antropologie heeft op dit terrein een rijke theoretische, etnografische en comparatieve traditie en expertise.
De masteropleiding besteedt aandacht aan de volgende drie aspecten:
1. het verdiepen van kennis omtrent maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, etnisch-cultureel conflict, in- en uitsluiting en politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen in vergelijkend perspectief;
2. het verdiepen van concepten en theorieën waarmee de genoemde verschijnselen adequaat
kunnen worden beschreven en verklaard;
3. studenten verdiepen zich in beleidsontwikkeling en beleidsinterventies ten aanzien van
maatschappelijke problemen van multiculturalisme.
In bijlage 1C worden de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding Culturele Antropologie, in het bijzonder de studie van multiculturalisme, in vergelijkend perspectief beschreven.
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven. De internationale vergelijking had evenwel wat verder kunnen
worden uitgediept.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld.
Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de
opleiding in voldoende mate aansluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Culturele Antropologie.
Master Latijns-Amerika Studies
De masteropleiding Latin American and Caribbean Studies (LACS) is een samenwerkingsverband tussen twee faculteiten: Sociale Wetenschappen (Culturele Antropologie) en Letteren
(Spaanse Taal en Cultuur, Portugese taal en Cultuur en Taal- en Cultuurstudies). De faculteit
Sociale Wetenschappen is daarbij penvoerder.
De masteropleiding LACS is een interfacultaire, interdisciplinaire en internationale (Engelstalige) éénjarige academische opleiding gericht op de bestudering van Latijns-Amerika en
144
QANU / Culturele Antropologie
het Caraïbisch gebied. De opleiding heeft het karakter van de internationaal gangbare areastudies waarbinnen grondige kennis van en ervaring in de regio gecombineerd wordt met
omvattend en samenhangend inzicht in historische, maatschappelijke en culturele aspecten.
Studenten kunnen hun eigen accent aanbrengen binnen één of meer van de volgende drie
aandachtvelden:
•
•
•
Conflict, geweld, trauma en wederopbouw;
Caraïbische studies in vergelijkend perspectief;
Literatuur- en cultuurstudies.
De thema’s die aan de orde komen in de masteropleiding sluiten nauw aan bij het door de
KNAW erkende onderzoeksprogramma van de capaciteitsgroep Culturele Antropologie (onderdeel van het CERES programma).
In bijlage 1D worden de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding Latin American
and Caribbean Studies (LACS) beschreven.
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van een internationale vergelijking. In de zelfstudie wordt beschreven hoe de opleiding zichzelf in internationale vergelijking positioneert.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F2: Niveau: bachelor en master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor
De opleiding geeft in de zelfstudie voor elk van de vijf Dublin-descriptoren een beschrijving
van de wijze waarop de eindtermen zijn vertaald in de Dublin-descriptoren.
Daarnaast zijn de cursussen in het bacheloronderwijs onderverdeeld in drie niveaus:
•
•
•
niveau 1: inleidend;
niveau 2: verdiepend;
niveau 3: gevorderd.
Binnen de gehele bacheloropleiding moeten minimaal zes cursussen op gevorderd niveau
behaald zijn.
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelor-kwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op
grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere
QANU / Culturele Antropologie
145
van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding
correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor.
Master Culturele Antropologie
De opleiding heeft in de zelfstudie de eindtermen van de studie beschreven volgens de Dublindescriptoren.
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de
beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op
grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere
van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding
correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master.
Master Latijns-Amerika Studies
De opleiding heeft in de zelfstudie de eindtermen van de studie beschreven volgens de Dublindescriptoren.
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de
beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op
grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan één of meerdere
van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding
correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een
master:
•
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
•
Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
•
Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
De eindtermen van de bacheloropleiding Culturele Antropologie zijn zowel gericht op academische vorming en disciplinaire scholing als op de beroepspraktijk. De nadruk ligt daarbij
duidelijk op analyseren en reflecteren, op het wetenschappelijk behandelen van problemen,
op het zelfstandig kunnen uitvoeren van, en rapporteren over wetenschappelijk onderzoek,
op academische leervaardigheden en op het overzien van ethische, normatieve en maatschappelijke consequenties (zie ook de opmerkingen hierover bij F1 en F2).
De eindtermen van de bacheloropleiding zijn afgestemd op directe toelating tot de volgende
masteropleidingen:
146
QANU / Culturele Antropologie
•
•
Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend
perspectief;
Latin American and Caribbean Studies (gestart in 2004-2005).
Een afgeronde bacheloropleiding Culturele Antropologie geeft direct toegang tot deze masteropleidingen.
De verwachting is dat afgestudeerde bachelors zonder problemen een masteropleiding in de
Antropologie aan een andere universiteit kunnen volgen.
De arbeidsmarktparticipatie van bachelorafgestudeerden is nog onbekend. De arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden met een doctoraal diploma zijn wel onderzocht. Daaruit
blijkt dat het werkveld van afgestudeerden zeer divers is.
Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het
materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan
een wetenschappelijke bacheloropleiding Culturele Antropologie. De bacheloropleiding geeft
rechtstreeks toegang tot minstens twee masteropleidingen op wetenschappelijk niveau.
Master Culturele Antropologie
De eindtermen van de masteropleiding zijn duidelijk gericht op het bijbrengen van kennis,
analytische vermogens en vaardigheden over relevante maatschappelijke ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om als beleidsmedewerker/antropoloog een werkkring
te vinden. Eén van de belangrijkste kwalificaties is het zelfstandig verrichten van hoogwaardig
(kwalitatief ) empirisch onderzoek. Het zelfstandig uitvoeren van onderzoek en daarover rapporteren vormen een belangrijk deel van de masteropleiding. Van de student wordt verwacht
dat hij/zij in dat onderzoek duidelijk een eigen inbreng laat zien en dat dit onderzoek aantoonbaar van belang is voor de hedendaagse ontwikkeling van het vakgebied.
De afsluitende thesis moet (volgens de eisen van de opleiding) bestaan uit een theoretisch en een
onderzoeksgedeelte en mag ook geschreven worden in de vorm van een wetenschappelijk artikel.
Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in profit en non-profit sector actief op terreinen van de multiculturele samenleving.
Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het
materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende
mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een
wetenschappelijke masteropleiding Culturele Antropologie.
Master Latijns-Amerika Studies
De eindtermen van de masteropleiding zijn duidelijk gericht op het bijbrengen van kennis,
analytische vermogens en vaardigheden over relevante maatschappelijke ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om als op Latijns-Amerika of het Caraïbisch gebied
georiënteerde academisch onderzoeker of beleidsmedewerker een werkkring te vinden.
In het master programma staan twee componenten centraal: enerzijds het verbreden en verdiepen van kennis van en inzicht in ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied
en anderzijds het onderzoek en de thesis. In dat laatste staat het zelfstandig uitvoeren van
hoogwaardig (kwalitatief ) onderzoek centraal.
Opzetten, uitvoeren, analyseren en rapporteren van onderzoek vormen een belangrijk onderdeel van de masteropleiding.
Studenten dienen in de masteropleiding eerder verkregen kennis te vertalen in een wetenschappelijk onderbouwd, theoretisch en methodologisch verantwoord en maatschappelijk reQANU / Culturele Antropologie
147
levant onderzoeksvoorstel. Vervolgens verrichten studenten zelfstandig kwalitatief onderzoek,
waarbij ze primair en secundair materiaal verzamelen en toetsen aan de opgedane kennis. Ten
slotte wordt het geheel afgerond met een geschreven werkstuk, waarin de student aantoont de
verzamelde gegevens te kunnen analyseren en verwerken tot een wetenschappelijk onderzoeksartikel of kleine monografie.
De opleiding heeft een aantal formele en inhoudelijke criteria opgesteld waaraan de thesis
moet voldoen. De commissie is van mening dat deze criteria gebruikelijk zijn voor een wetenschappelijke master binnen dit domein.
Studenten worden voorbereid op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in profit en non-profit sector, die actief zijn op terreinen waarvoor de centrale thematiek
van de master relevant is.
Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het
materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding in voldoende
mate aansluit bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een
wetenschappelijke masteropleiding Culturele Antropologie.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: +
3.3.2. Programma
Vooraf
Profileringsruimte
De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen
om een grootschalige onderwijsvernieuwing in te voeren. De Universiteit wil vormgeven
aan twee deels onderscheiden doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische
vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische beroepsvoorbereiding anderzijds. In de bachelorfase staan daarbij academische vorming en brede
oriëntatie centraal. De masteropleiding is gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek, dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau
buiten het wetenschappelijk onderzoek.
Om deze doelstelling voor de bacheloropleiding te bereiken is door de UU het uitgangspunt geformuleerd dat 75% van het bachelorprogramma ingevuld wordt met disciplinaire
cursussen en dat ten minste 25% van het programma vrij in te vullen dient te zijn (profileringsruimte). Hierbij geldt als eis dat ten minste 15 ECTS van deze vakken op verdiepend
niveau (niveau 2) wordt gevolgd.
De opleiding Culturele Antropologie geeft hier uiteraard ruimte voor en adviseert de studenten deze vrije ruimte zo veel mogelijk met Antropologievakken en/of daaraan gerelateerde vak148
QANU / Culturele Antropologie
ken (binnen en buiten de universiteit) te vullen om de nodige verdieping te bereiken. Daartoe
zijn onderwijspakketten samengesteld onder meer ter voorbereiding op het bachelorproject,
op de masters die de opleiding aanbiedt en ter theoretische verdieping. 80% van de studenten
vult de keuzeruimte op deze wijze in.
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding:
•
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
•
Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
•
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
•
Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
De zelfstudie geeft een overzicht van de inhoud van het programma van de verschillende jaren.
Het cursusjaar is verdeeld in twee semesters, elk semester is verdeeld in twee blokken. Per blok
worden twee cursussen van elk 7,5 ECTS parallel gegeven.
Zie bijlage 2 voor een overzicht van het bachelorprogramma. De opleiding biedt veertien majorkeuzevakken aan, waaruit de student er minimaal acht moet kiezen.
Het bachelorprogramma richt zich in het eerste jaar op het verwerven van kennis over de
theoretische, conceptuele, methodologische, ethische en wetenschapsfilosofische grondslagen
van de Culturele Antropologie. In het tweede jaar vindt verdieping plaats, waarbij studenten
verschillende cursussen volgen die nauw aansluiten bij het onderzoeksprogramma van de staf.
Het derde jaar bestaat grotendeels uit gevorderde cursussen die aansluiten bij het onderzoeksprogramma van de staf.
In het bachelorprogramma worden academische vaardigheden aangeleerd, elk jaar op een wat
hoger niveau. In het laatste studiejaar komen de aangekweekte wetenschappelijke houding,
de verworven kennis van de antropologische kerngebieden, concepten en theorieën, alsmede
de verkregen academische vaardigheden zoals onderzoeksvragen formuleren, adequate onderzoeksmethoden selecteren en het in een wetenschappelijk betoog mondeling verwoorden bijeen in het verrichten van antropologisch veldwerk in Nederland, Europa of Guatemala.
Een onderscheidend kenmerk van de opleiding ten opzichte van andere bacheloropleidingen
is het begeleid veldonderzoek van drie maanden in de bachelorfase. Dit onderzoek vindt voornamelijk in het buitenland plaats: meer dan de helft van de studenten gaat naar Guatemala, de
anderen doen voornamelijk onderzoek in West-Europa. Studenten die naar Guatemala gaan
krijgen vooraf taalonderwijs toegespitst op de lokale omstandigheden. In het veldwerk leren
studenten methoden toe te passen in empirisch onderzoek en worden ze in aanraking gebracht
met vraagstukken van epistemologie, beroepsethiek, dataverzameling, data-analyse en datainterpretatie.
Studenten moeten aan verschillende schrijfopdrachten voldoen: papers voor verschillende cursussen, een onderzoeksverslag, gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en een antropologisch artikel gebaseerd op secundaire literatuur.
Het meeste onderwijs wordt verzorgd door docenten met zowel een onderwijs- als onderzoekskwalificatie, hierdoor wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd.
QANU / Culturele Antropologie
149
Docenten gebruiken in hun onderwijs voorbeelden uit hun eigen onderzoek en sluiten zo aan
bij het actuele onderzoek in het vakgebied. De relatie met de actuele praktijk wordt gelegd
door in verschillende cursussen theoretische inzichten toe te passen op concrete situaties in de
Nederlandse samenleving en vervolgens gastcolleges en interactieve ontmoetingen met mensen
uit de praktijk.
Daarnaast zijn er wetenschappelijke lezingen en de jaarlijkse antropologendag (een ontmoetingsdag voor studenten, docenten en alumni).
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en
heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd.
Gezien het bovenstaande, de bevindingen tijdens het bezoek en de nagezonden informatie is
de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke bacheloropleiding worden gesteld.
Master Culturele Antropologie
Het eerste deel van het masterprogramma bestaat uit een aantal inhoudelijke modulen, in
het tweede deel van het masterprogramma staat het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek
centraal, en worden de in de cursorische modulen verkregen kennis en inzichten toegepast,
getoetst en onderzocht. Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 2.
Onderzoeksvaardigheden worden op twee manieren aangeleerd. In de cursorische modulen worden studenten getraind in het kritisch analyseren van bestaande wetenschappelijke studies door
korte mondelinge presentaties over bepaalde concepten en debatten en het schrijven van een
position-paper op basis van secundaire wetenschappelijke bronnen en een review essay over een
relevant etnografische monografie. Daarnaast worden onderzoeksvaardigheden aangeleerd in het
zelfstandig voorbereiden, uitvoeren en rapporteren van een individueel onderzoek (masterthesis).
Het onderzoeksprogramma Culturele Antropologie, Political Conflict, Cultural Trauma, and
Social Reconstruction (CTR) is nog in ontwikkeling en wordt uitgebreid om zo een betere
aansluiting te krijgen met de thematiek van de masteropleiding Culturele Antropologie, in het
bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief.
Het meeste onderwijs wordt verzorgd door docenten met zowel een onderwijs- als onderzoekskwalificatie, hierdoor wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd. Onderwijs vindt plaats binnen het domein waarin de meeste docenten hun onderzoek verrichten.
In de masterthesis wordt gebruikgemaakt van relevante (actuele) wetenschappelijke literatuur,
daarin komt tevens de interactie tussen onderzoek en onderwijs en het verder ontwikkelen van
onderzoeksvaardigheden het meest duidelijk naar voren.
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en
recente scripties gelezen en beoordeeld.
Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt
aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding Antropologie worden gesteld.
Master Latijns-Amerika Studies
Het eerste deel van het masterprogramma bestaat uit een aantal inhoudelijke modulen, waarin
verbreding en verdieping van kennis van en inzicht in ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het
Caraïbisch gebied plaatsvindt. In het tweede deel van het masterprogramma, de onderzoeks- en
thesiscyclus, staat het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek centraal. De in de cursorische modu150
QANU / Culturele Antropologie
len verkregen kennis wordt geoperationaliseerd in een theoretisch verantwoord, methodologisch
onderbouwd en maatschappelijk relevant onderzoeksproject. Het opzetten, uitvoeren en analyseren c.q. rapporteren van onderzoek is een belangrijk onderdeel van deze masteropleiding.
Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 2.
Onderzoeksvaardigheden worden op twee manieren aangeleerd. In de cursorische modulen
worden studenten getraind in het kritisch analyseren van bestaande wetenschappelijke studies
door korte mondelinge presentaties over bepaalde concepten, debatten en thema’s. Daarnaast
worden onderzoeksvaardigheden aangeleerd door het schrijven van essays, papers en reviews
op grond van secundaire wetenschappelijke bronnen. De meest directe vorm van het opdoen
van onderzoeksvaardigheden is het zelfstandig voorbereiden, uitvoeren en rapporteren van een
individueel onderzoek (masterthesis).
Het meeste onderwijs wordt verzorgd door docenten met zowel een onderwijs als onderzoekskwalificatie, hierdoor wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd. Onderwijs vindt plaats binnen het domein waarin de meeste docenten hun onderzoek verrichten.
Het onderzoeksprogramma CTR sluit goed aan bij het onderwijsprogramma. Dit programma
bestudeert het complex van conflict, geweld, trauma en reconstructie met kwalitatieve onderzoeksmethoden in comparatief perspectief vooral binnen Latijns-Amerika en het Caraïbisch
gebied. Dit onderzoeksprogramma voedt daarmee direct de aandachtsvelden conflict, geweld,
trauma en wederopbouw en Caraïbische studies in vergelijkend perspectief, en indirect het
themaveld Literatuur- en cultuurstudies.
De docerende staf heeft ruime ervaring met en reputatie in een interdisciplinaire bestudering
van de kernvraagstukken in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied.
In de masterthesis wordt gebruikgemaakt van relevante (actuele) wetenschappelijke literatuur,
daarin komt tevens de interactie tussen onderzoek en onderwijs en het verder ontwikkelen van
onderzoeksvaardigheden het meest duidelijk naar voren.
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van relevante literatuur en
scripties gelezen en beoordeeld. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in
voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding
Antropologie worden gesteld.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Vooraf
In de bachelor- en masteropleiding is de portfolio een verplicht studieonderdeel dat met een
voldoende moet worden afgerond. Portfolio’s beogen de academische vaardigheden voor zowel
QANU / Culturele Antropologie
151
studenten en begeleiders inzichtelijke te maken alsmede de reflectie door en ontwikkeling van
studenten te ondersteunen. Het digitale portfolio is te vinden op Studion (digitale leeromgeving). Dit lijkt een goed hulpmiddel. Helaas blijkt dit in de praktijk niet echt te leven bij de
studenten. Studenten gaven aan dit onderdeel pas vlak voor het afstuderen in orde te maken
(het portfolio levert een studiepunt op en zonder dit punt kunnen studenten niet afstuderen).
Docenten stimuleren studenten ook (nog?) niet dit onderdeel goed bij te houden.
Bachelor
De opleiding heeft een uitgebreid overzicht gepresenteerd (zie bijlage 1B) waarin is aangegeven
welke cursussen bijdragen aan de verschillende eindtermen.
Daarnaast presenteert de opleiding in de zelfstudie een uitgebreid overzicht van de verschillende vaardigheden die per cursus worden aangeleerd. Ook wordt een uitgebreide beschrijving
gegeven van de verschillende academische vaardigheden die worden aangeleerd en hoe deze
verder worden uitgewerkt.
In de studiegids worden de leerdoelen per cursus uitgebreid en adequaat beschreven.
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten,
studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het bachelorprogramma een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Wel beveelt de commissie aan het onderdeel kennis nog wat verder te verdiepen met bijvoorbeeld meer aandacht voor monografieën.
Master Culturele Antropologie en Master Latijns-Amerika Studies
De opleiding heeft voor beide masterprogramma’s een overzicht gepresenteerd waarin is aangegeven hoe de eindtermen, ingedeeld naar de aspecten van de Dublin-descriptoren, aan de orde
komen in de verschillende onderdelen van de masterprogramma’s.
De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie een relatie wordt gelegd
tussen de verschillende onderwijsonderdelen van de masterprogramma’s en de eindtermen van de
opleiding, ingedeeld naar kennis en inzicht, toepassing van kennis en inzicht, oordeelsvorming,
communicatie en leervaardigheden. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan
het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt goed te identificeren. De commissie komt op
basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat beide masterprogramma’s een adequate concretisering vormen van de
beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
De opbouw van het programma gaat van meer inleidend naar meer verdiepend en verbredend.
In het eerste jaar volgen studenten een aantal inleidende cursussen, een verdiepende cursus en
152
QANU / Culturele Antropologie
twee methoden cursussen. Hierdoor ontstaat een gemeenschappelijke conceptuele basis. Dit
vormt het uitgangspunt voor cumulatieve verdieping en verbreding van de cursussen in het
tweede en derde jaar. De cursussen ontwikkelen zich langs twee lijnen: enerzijds een concentratie van inhoudelijke cursussen op het gebied van de Nederlandse multiculturele samenleving en anderzijds een concentratie van cursussen over vraagstukken van conflict, trauma en
wederopbouw in Latijns-Amerika en de Caraïben. In de zelfstudie wordt uitgebreid aangegeven hoe en waar deze verbreding en verdieping tot stand komt.
De docenten van de verschillende cursussen komen enkele malen per jaar bij elkaar om inhoud, didactiek, vaardigheidsaspecten en eventuele overlap van de leerstof te bespreken. Dit
heeft geleid tot meer consistentie in het programma.
Studenten hebben 25% vrije keuzeruimte in de studie. De opleiding voert actief beleid om
studenten ook binnen die 25% keuzeruimte een samenhangend en voor de studie Culturele
Antropologie relevante verdieping aan te brengen. De commissie ondersteunt dit; het moet
een onderwerp van voortdurende zorg zijn dat er voldoende antropologische diepgang in het
programma zit.
Studenten gaven tijdens het bezoek aan dat ze ervaren dat ze een inhoudelijk integrerend programma volgen.
Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening
dat de studenten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen.
Master Culturele Antropologie
Het centrale uitgangspunt in de masteropleiding is de stelling dat multiculturalisme een politiek en ideologisch principe is, dat erkenning van niet-dominante (etnische) culturele gemeenschappen voorop stelt. Het curriculum vormt een geïntegreerd geheel en is georganiseerd rond
dit verbindende uitgangspunt. Naast inhoudelijke cursussen worden ook de methodiekvraagstukken hieraan gerelateerd.
In elke module wordt zo veel mogelijk gestreefd naar het verbinden van verschillende abstractieniveaus, relevante fundamentele discussies en specifieke etnografische casestudies. Op deze
wijze leert de student om abstracte vragen en discussies te vertalen naar hanteerbare onderzoeks- en beleidsvragen.
Gezien het bovenstaande, en de eerder geschetste opbouw van het programma, met meer
gerichte cursussen aan het begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede
helft van de master, is de commissie van mening dat studenten een inhoudelijk samenhangend
programma volgen.
Master Latijns-Amerika Studies
De masteropleiding is opgebouwd rond het uitgangspunt dat Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied bestudeerd worden als een herkenbaar en afbakenbaar sociaal-historische en
culturele regio, vanuit een multithematische en interdisciplinaire invalshoek.
Het curriculum vormt een geïntegreerd geheel en is georganiseerd rond dit verbindende uitgangspunt. Naast samenhang van de inhoudelijke cursussen worden ook de methodiekvraagstukken hieraan gerelateerd. In elke module wordt zo veel mogelijk gestreefd naar het verbinden van verschillende abstractieniveaus.
Gezien het bovenstaande, en de eerder geschetste opbouw van het programma van gerichte cursussen aan het begin van de master en meer zelfstandig onderzoek in de tweede helft van de master, is
de commissie van mening dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen.
QANU / Culturele Antropologie
153
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
Uit studentenevaluaties heeft de opleiding geconstateerd dat de studielast wat aan de lage kant
is, zeker in de eerste jaren van de studie. Dit beeld wordt bevestigd door de gesprekken die de
commissie met studenten heeft gevoerd. Dit heeft ertoe geleid dat de hoeveelheid literatuur in
een aantal cursussen is opgetrokken en dat toetsvormen zodanig zijn aangepast dat studenten
de literatuur intensiever moeten bestuderen om de cursus met een voldoende af te kunnen
sluiten.
Daarnaast is sinds de invoering van de bachelor- en masterprogramma’s de regeling met betrekking tot herkansingen verscherpt. Bij het zakken voor het tentamen moet opnieuw aan
de cursus worden deelgenomen, tenzij de student aan alle inspanningsverplichtingen van de
cursus heeft voldaan. In dat geval kan hij/zij deelnemen aan een aanvullende toets.
Uit de door de opleiding aangeleverde algemene informatie, bestudering van de stof en gesprekken met de studenten leidt de commissie af dat de studielast inderdaad, zeker in het
eerste jaar van de studie, wat aan de lichte kant is. Daarbij moet worden opgemerkt dat de hier
gevonden studielast niet in negatieve zin afwijkt van de studielast bij de overige opleidingen.
Zij stelt tevens vast dat het de opleiding zelf is die dit in eerste instantie geconstateerd heeft en
ook maatregelen genomen heeft.
Wat betreft studiebelemmerende factoren of struikelvakken heeft de commissie geen indicatie
dat er problemen zijn. In het kwaliteitszorgsysteem (zie later) zijn voldoende waarborgen om
eventuele knelpunten op te sporen en te verhelpen. De studenten gaven ook aan dat er goed
naar studenten geluisterd wordt en dat geconstateerde knelpunten daadwerkelijk worden aangepakt.
Strikt kijkend naar het NVAO-facet studielast komt de commissie tot het oordeel dat het
programma studeerbaar is en dat factoren die eventueel de studievoortgang zouden belemmeren op adequate wijze worden opgespoord en worden weggenomen. Wel dient de opleiding de studielast goed te blijven volgen zodat de zwaarte van het programma voldoende
gewaarborgd wordt.
Master Culturele Antropologie en Master Latijns-Amerika Studies
In de zelfstudie wordt aangegeven dat het ten tijde van het schrijven van de zelfstudie lastig
was een oordeel te geven over de studielast en studeerbaarheid van de masterprogramma’s. De
opleidingen zijn immers recent gestart.
De studenten die reeds gestart zijn gaven aan tevreden te zijn over de inhoud en de zwaarte van
het programma. Het programma lijkt zeker niet te licht.
In het voorgaande was reeds geconstateerd dat de programma’s evenwichtig zijn opgebouwd.
154
QANU / Culturele Antropologie
Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat er sprake is van inhoudelijk samenhangende programma’s waarbij de studielast evenwichtig verdeeld is zonder studievoortgang
belemmerende factoren (zie ook het voorgaande).
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
De toelatingseisen voor de bacheloropleiding Culturele Antropologie zijn: een VWO-diploma
(alle profielen), een HBO-diploma en een HBO-propedeuse diploma. Studenten zonder wiskunde in hun vooropleiding dienen een aanvullend examen af te leggen. Studenten die via het
HBO instromen met een HAVO-vooropleiding dienen minimaal een 6 voor wiskunde op hun
HAVO-diploma behaald te hebben.
Voorheen bestond er ook een verkorte opleiding voor studenten met een HBO-diploma. De
instroom in deze verkorte opleiding is inmiddels gestopt.
Studenten geven aan over het algemeen weinig moeite te hebben met de overgang van de
vooropleiding naar het bachelorprogramma Culturele Antropologie. Voor eerstejaarsstudenten
biedt de faculteit ook een introductieprogramma aan. Wel geven sommige studenten aan in
het begin wat te moeten wennen aan de relatief grote vrijheid door het grote aandeel zelfstudie
in de opleiding.
Volgens de zelfstudie bestaat de instroom van de reguliere opleiding voor ongeveer 68% uit
studenten met een VWO-diploma.
Gezien het boventaande is de commissie van mening dat de bacheloropleiding qua vorm en
inhoud in voldoende mate aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten.
De bacheloropleiding Culturele Antropologie geeft direct toegang tot beide masteropleidingen.
Vooraf: Premaster
Voor studenten met een afgeronde HBO-vooropleiding is er een premaster traject. Dit premaster traject duurt één jaar en bestaat uit een pakket van acht vakken. Hierna kunnen de
studenten doorstromen naar één van beide masteropleidingen in de Culturele Antropologie.
Het premaster jaar leidt niet tot een bachelordiploma.
Voorheen was er een verkort bachelorprogramma van anderhalf jaar met twaalf vakken (90
ECTS). Dit programma leidde wel op tot het bachelordiploma. Dit programma is per september 2005 vervallen.
Sinds september 2004 is er voor afgestudeerde HBO studenten het premaster traject. Dit biedt
voorbereiding op het masterprogramma Culturele Antropologie. HBO-afgestudeerden uit de
QANU / Culturele Antropologie
155
sectoren Hoger Pedagogisch Onderwijs, Hoger Sociaal-Agogisch Onderwijs, Hoger Economische Onderwijs en HBO-V komen in aanmerking voor toelating tot de premaster.
Studenten volgden gedurende één jaar cursussen in de Culturele Antropologie, methoden en
technieken van onderzoek en zij deden een veldonderzoek. Succesvolle afronding van het premastertraject gaf toegang tot het masterprogramma Culturele Antropologie en de master LatijnsAmerika Studies. Na evaluatie in juni 2005 bleek dat dit traject niet goed aansluit op het masterprogramma van met name Culturele Antropologie. Studenten waren van mening dat ze te weinig
antropologische kennis opdeden. Op basis hiervan is besloten om met ingang van september
2005 twee aparte tracks te maken binnen het premaster traject: één voor de master Culturele
Antropologie: multiculturalisme in vergelijkend perspectief en één voor de master Latin American and Caribbean Studies. Vooral het premastertraject Culturele Antropologie is ingrijpend
gewijzigd. Er is geen veldwerk meer, dit is vervangen door meer antropologische cursussen en het
wordt afgesloten met een scriptie (op basis van literatuur). Deze aanpak lijkt succesvol.
Daarnaast is het management van de faculteit van mening dat de premastertrajecten binnen
de faculteit te weinig selectief zijn. Met ingang van september 2007 zullen er daarom intakegesprekken gevoerd worden met aankomend studenten, om op die wijze de meest geschikte en
gemotiveerde studenten toegang te geven tot het premaster traject.
De commissie ondersteunt deze versterking van de selectie van aankomende studenten.
Master Culturele Antropologie
Naast studenten uit de eigen bacheloropleiding krijgen studenten met een universitaire bacheloropleiding in de Culturele Antropologie, ASW, Sociologie en Politicologie, alsmede studenten van het Utrecht University College direct toegang tot de masteropleiding Culturele
Antropologie. Studenten met bepaalde HBO-bachelordiploma’s (zie onder F8: premaster)
krijgen na het behalen van de premaster toegang tot de masteropleiding.
Master Latijns-Amerika Studies
Naast studenten uit de eigen bacheloropleiding komen studenten met een universitaire bacheloropleiding in de Sociale Wetenschappen of geesteswetenschappen met een aantoonbare
specialisatie in Latijns-Amerika of het Caraïbisch gebied (onderzoek, studie of stage in dit
gebied of één van de talen) in aanmerking om te starten met de masteropleiding. Studenten
die willen instromen, dienen daarbij te voldoen aan een aantal vastgestelde eisen en zij worden
daarop getoetst door de toelatingscommissie. Voor bachelorafgestudeerden van de Universiteit
Utrecht is een specifieke combinatie van acht bachelorcursussen verplicht.
Studenten met bepaalde HBO-bachelordiploma’s (zie onder F8: premaster) krijgen na het
behalen van de premaster toegang tot de masteropleiding.
De commissie is van mening dat de instroomeisen voor het masterprogramma voldoende
strikt en helder zijn om een goede aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te
waarborgen.
Instroomgegevens:
Zie voor de KUO-cijfers de bijlagen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
156
QANU / Culturele Antropologie
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/master
Het bachelorprogramma Culturele Antropologie omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de
formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
Beide masterprogramma’s omvatten 60 ECTS en voldoen daarmee aan de formele eisen met
betrekking tot de omvang van het curriculum.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de formele eisen.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de
formele eisen.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoet aan de
formele eisen.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor
Het didactische concept van de bacheloropleiding Culturele Antropologie gaat uit van een
leerlijn die loopt van meer intensieve begeleidende onderwijsvormen naar extensieve zelfwerkzame vormen met als doel studenten op te leiden voor een arbeidsmarkt of vervolgopleiding
waar hoge eisen gesteld worden aan een zelfstandig lerend, kritisch-reflectief, analytisch en
onderzoekend vermogen. Dit wordt ingevuld met 50% disciplinaire, 25% methodische en
25% interdisciplinaire studietijd. Het didactisch concept wordt gerealiseerd door een trapsgewijze opbouw van de eerder genoemde drie niveaus (zie F2). De didactische werkvormen
zijn afgestemd op de doestellingen van de verschillende cursussen: hoorcolleges voor de grote
lijnen, werkgroepen voor toepassing en verwerkingen van de literatuur en opdrachten en het
verwerven van academische vaardigheden. De opleiding heeft in een bijlage bij de zelfstudie
een overzicht opgenomen van de tijdsverdeling over de cursussen. Wat daarbij opvalt, is dat
bijna alle cursussen bestaan uit een combinatie van hoorcollege, werkgroepen, zelfstudie en
opdrachten, afgesloten met een schriftelijk tentamen, zonder dat duidelijk wordt hoe dit terug
te voeren is op het didactisch concept .
Het bachelorleeronderzoek aan het eind van het derde jaar van de bacheloropleiding wordt
gezien als een integrerende afsluitende proeve waarin kennis en vaardigheden uit de verschillende cursussen worden samengebracht. Studenten schrijven daarvoor een onderzoeksopzet,
verrichten aan de hand daarvan veldwerk en als afsluiting integreren studenten theorie en
empirie en schrijven daarover een antropologisch artikel.
Uit studentenevaluaties bleek dat studenten niet alle werkgroepen als de meest gewenste werkvorm zagen. Dit is aanleiding geweest om de plaats en invulling van de werkgroepen nader te
bezien en te komen tot een voorstel tot herinrichting van de werkgroepen.
Master Culturele Antropologie
Het programma is gebaseerd op het idee dat theoretische discussies dienen te worden ingezet
voor het analyseren en verklaren van maatschappelijk relevante vraagstellingen. Dit idee is
QANU / Culturele Antropologie
157
vertaald in de opzet van de opleiding. Vanuit een meer algemene theoretische opzet, via meer
specifieke conceptuele discussies en de studie van methodologische aspecten van onderzoek
wordt toegewerkt naar een concreet onderzoeksvoorstel en toepassing op concrete maatschappelijke problemen, het onderzoek zelf, en ten slotte, een geïntegreerde analyse van onderzoeksbevindingen en algemene theoretische noties en discussies. Docenten houden gedurende het
gehele traject de koppeling tussen theorie en praktijk nauwlettend in de gaten.
Werkvormen die in het masterprogramma gebruikt worden zijn: hoor-en werkcolleges, groepsdiscussies en opdrachten.
Naarmate de bacheloropleiding vordert verschuiven de gebruikte werkvormen van groepswerk
naar tutorgroepjes en meer individuele begeleiding.
Een klein docententeam zorgt voor het samenhangende en geïntegreerde karakter van het
masterprogramma.
Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met
de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar bij aan.
Master Latijns-Amerika Studies
Het programma is gebaseerd op het idee dat theoretische en thematische kennis, inzichten en
discussies (uiteindelijk) moeten worden ingezet voor het analyseren en verklaren van wetenschappelijke en maatschappelijk relevante vraagstellingen. Dit idee is vertaald in de opzet van
de opleiding. Vanuit een meer algemene theoretische opzet, via meer specifieke conceptuele
discussies en de studie van methodologische aspecten van onderzoek wordt toegewerkt naar de
operationalisering in een concreet onderzoeksvoorstel en toepassing op concrete maatschappelijke problemen, het onderzoek zelf, en ten slotte, een geïntegreerde analyse van onderzoeksbevindingen en algemene theoretische noties en discussies. Docenten houden gedurende het
gehele traject de koppeling tussen theorie en praktijk nauwlettend in de gaten.
Werkvormen die in het masterprogramma gebruikt worden zijn: hoor-en werkcolleges, groepsdiscussies en opdrachten.
Een klein docententeam zorgt voor het samenhangende en geïntegreerde karakter van het
masterprogramma.
Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het didactische concept in lijn is met
de doelstellingen, de gekozen werkvormen sluiten daar bij aan.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De commissie vindt het beleid van de universiteit ten aanzien van het herkansen van tentamens helder en strikt. Studenten kunnen niet deelnemen aan een tentamen als ze niet hebben
deelgenomen aan de cursus. Studenten kunnen alleen deelnemen aan een herkansing als ze
hebben voldaan aan de inspanningsverplichting voor de cursus. De inspanningsverplichting
158
QANU / Culturele Antropologie
staat voor elke cursus beschreven in de cursushandleiding. De herkansing bestaat uit een aanvullende toets.
Bachelor
Informatie over de toetsvorm per cursus kunnen studenten vinden in de studiegids en cursushandleiding.
Alle cursussen die de opleiding Culturele Antropologie aanbiedt zijn door het managementteam ACS beoordeeld op afstemming tussen doelen en toetsvormen. De meeste cursussen kennen meerdere toetsvormen, meestal een combinatie van schriftelijk tentamen en opdrachten of
een paper (eventueel uitgebreid met posterpresentatie, uitwerken van interviews, mondelinge
presentatie, individuele of groepsopdrachten of een take home tentamen). Bij vernieuwing van
een cursus wordt er opnieuw gekeken of toetsvorm en doelstellingen overeenkomen.
Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatste, tevoren bestudeerde kernvakken en gesprekken met de studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd.
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de wijze van toetsen. Wel is een enkele maal
opgemerkt dat de toets wel wat zwaarder zou kunnen. De commissie beveelt aan hier aandacht
aan te besteden. De toetsen die de commissie bekeken heeft waren een adequate toets van de
cursus.
Het portfolio (zie F5) is een nuttig hulpmiddel om te bepalen of studenten de leerdoelen hebben gerealiseerd. In de praktijk komt het helaas nog niet helemaal uit de verf.
Master Culturele Antropologie
In de studiegids staat uitgebreid beschreven hoe de toetsing plaatsvindt en wat de criteria zijn
voor de verschillende toetsvormen. Ook wordt duidelijk aangegeven welke vakken men eerst
gehaald moet hebben alvorens aan vervolgvakken te kunnen deelnemen.
De commissie stelt vast dat de regelingen op papier aan de eisen voldoen. De masterscripties
die commissie gelezen en beoordeeld heeft voldeden over het algemeen aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld (zie ook F20).
Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt
getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd.
Master Latijns-Amerika Studies
De toetsvormen zijn: mondelinge presentaties (ondersteund door AV-middelen), schriftelijke
referaten en werkstukken, onderzoeksopzet, voortgangsverslagen en een afrondend wetenschappelijk onderzoeksartikel. Schriftelijke tentamens worden alleen (bij uitzondering) als
aanvullende toetsvorm gebruikt.
In de studiegids staat uitgebreid beschreven hoe de toetsing plaatsvindt en wat de criteria zijn
voor de verschillende toetsvormen. Ook wordt duidelijk aangegeven welke vakken men eerst
gehaald moet hebben alvorens aan vervolgvakken te kunnen deelnemen.
Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt
getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd.
Voor beide masteropleidingen heeft de commissie kunnen constateren dat de opmerkingen van
de vorige visitatiecommissie over het wat lage niveau van de masterscriptie ter harte zijn genoQANU / Culturele Antropologie
159
men. De masterscripties die de commissie gezien heeft zijn over het algemeen van voldoende
wetenschappelijke kwaliteit. De bachelorscripties zijn, zoals eerder al is aangegeven, van wat
wisselend niveau en de commissie beveelt aan de maatregelen die in het verleden geleid hebben
tot verbetering van de masterscripties ook toe te passen op de huidige bachelorscripties.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Culturele Antropologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master Latijns-Amerika Studies: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
3.3.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Uit de informatie in de zelfstudie en de informatie die verkregen is tijdens en na het bezoek
blijkt dat het overgrote merendeel van de docenten gepromoveerd is.
De meeste docenten hebben een gecombineerde onderwijs/onderzoekaanstelling. Een groot
aantal docenten maakt deel uit van de door de KNAW erkende onderzoeksschool CERES. Docenten die geen deel uitmaken van een erkende onderzoeksschool hebben een onderwijstaak
van 80%. In de resterende 20% dienen zij het wetenschappelijk niveau van hun onderwijs te
waarborgen. In R&O-gesprekken worden afspraken gemaakt over hoe die tijd wordt ingevuld.
Daarnaast zijn er enkele tijdelijke docenten die uitsluitend voor het onderwijs worden ingezet.
Deze tijdelijke (niet gepromoveerde) docenten participeren meestal in grotere onderwijseenheden, onder leiding van een wel gepromoveerd staflid. Ook AIO’s worden in beperkte mate
ingezet voor het onderwijs.
Hoogleraren worden in voldoende mate ingezet in het onderwijs, in zowel de bachelor- als de
masteropleidingen.
De opleiding heeft sinds 1996 een stagecoördinator. Deze stagecoördinator legt contacten
met bedrijven, zodat studenten een arbeidsmarktrelevante stage in de profit en non-profit
sector kunnen volgen. Daarnaast verzorgde de stagecoördinator de cursus Antropologen en
de arbeidsmarkt, waarin studenten werden begeleid bij het vinden van een passende baan.
Studenten gaven aan dat deze cursus helaas recent is vervallen. Hier kan worden opgemerkt:
in het kader van de IS academie, een vijfjarig samenwerkingsverband met het Ministerie van
Buitenlandse Zaken, worden stageplaatsen aangeboden waar bachelor- en masterstudenten
aan kunnen deelnemen. Dit kan op het ministerie, maar ook op ambassades.
In diverse cursussen vertellen gastdocenten uit de praktijk en worden excursies georganiseerd.
Ook zijn er contacten met alumni, onder andere door de jaarlijkse antropologendag. Op universitair niveau geeft het Studenten Service Centrum informatie over de arbeidsmarkt.
160
QANU / Culturele Antropologie
Oordeel:
Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleiding voor een belangrijk deel
wordt verzorgd door onderzoekers die tevens een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het
vakgebied. Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Tabel staf-studentratio UU
Jaar
Aantal fte- Aantal
onderwijs ingeschreven
studenten
Aantal
diploma’s
Aantal
studenten per
fte-onderwijs
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
10,9
11,8
10,6
8,55
39
32
48
61
30,9
30
40
42
337
354
426
464
Aantal
afgestudeerden
per fteonderwijs
3,6
2,7
4,4
7
Ook bij deze opleiding was het niet eenvoudig de juiste cijfers over de staf-studentratio boven
tafel te krijgen.
In het rapport werd een staf-studentratio aangegeven van ongeveer 1 op 30 in de jaren 20012003 en van 40 in 2003-2004. In de nagezonden informatie werd een staf-studentratio aangegeven van 1 op 54 voor het studiejaar 2004-2005. Deze laatste informatie was evenwel gebaseerd op het feit dat net een aantal docenten vertrokken was en er nog geen vervanging was
gerealiseerd. Inmiddels is vervanging gerealiseerd en is de staf-studentratio 1 op 42.
Deze staf-studentratio is aan de krappe kant. Dit blijkt ook uit de resultaten van de jaarlijkse
R&O-gesprekken, waarin onder meer de werkbelasting wordt besproken tussen hoogleraar
en medewerkers. Uit deze gesprekken blijkt dat docenten een toename ervaren in de onderwijstaak.
Door facultaire en universitaire onderwijshervormingen is de druk op de onderwijstijd toegenomen. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is er door de universiteit meer
nadruk gelegd op kleinschalige onderwijsvormen, zonder de daarbij behorende middelen. Om
de werkbelasting van de staf te verminderen is de tijd die volgens de norm per cursus aan docenten wordt toegekend verminderd. Men wil studenten intensiever laten studeren zonder dat
dit tot te hoge docentbelasting leidt. De commissie ziet hier toch enige spanning ontstaan. Inmiddels is gebleken dat het budget verruimd is en dat nog openstaande vacatures binnenkort
vervuld zullen worden.
De commissie is van oordeel dat deze staf-studentratio aan de krappe kant is. Het is door
de grote inzet van de staf mogelijk met de huidige bezetting een programma van voldoende
niveau aan te bieden. Wel is de commissie van mening dat een verdere verslechtering van de
staf-studentratio en verzwaring van de onderwijslast voor docenten in de toekomst negatieve
effecten kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast vraagt ze aandacht voor
de mogelijke roofbouw die op de huidige staf gepleegd wordt, de staf moet naast onderwijs
immers ook voldoende tijd aan onderzoek besteden. Deze tijd lijkt te verschuiven naar de
vrije tijd.
QANU / Culturele Antropologie
161
Er is geen vaste verdeling van docenten over bachelor- en masteropleiding. Docenten rouleren (docenten doceren een aantal jaren in het masterprogramma en worden vervolgens
vervangen door collega’s).
Oordeel:
De commissie beoordeelt dit facet met een voldoende. De tendens naar een verslechterende
staf-studentratio baart de commissie zorgen. Dit is echter een zaak die de opleiding zelf nauwelijks aan te rekenen is.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
De Universiteit kent sinds 1995 de regeling FLOW (Functies, Loopbanen, Waardering), die de
structuur van wetenschappelijke functies beschrijft en het kwalificatieniveau per functiecategorie
aangeeft. Voor zowel onderwijs als onderzoek is er een basiskwalificatie en een seniorkwalificatie.
De basiskwalificatie betreft de minimale bekwaamheden ten aanzien van de ontwikkeling,
uitvoering, toetsing en evaluatie van onderwijs op cursusniveau. De bekwaamheden en kwaliteitseisen zijn vertaald in criteria waaraan een medewerker moet voldoen om een getuigschrift
te verwerven. De seniorkwalificatie onderscheidt zich van de basiskwalificatie in het ontwerpen en ontwikkelen van onderwijsprogramma’s en het coördineren van en leiding geven aan
docententeams. Ook de seniorkwalificaties zijn gespecificeerd in criteria waaraan een medewerker moet voldoen om een getuigschrift te verwerven.
De hoogleraren en UHD’s hebben een afgeronde basiskwalificatie en seniorkwalificatie onderwijs/onderzoek. De meeste UD’s hebben de basiskwalificatie of zijn bezig met het traject tot
basiskwalificatie.
Voor verdere didactische scholing kunnen docenten cursussen volgen bij het IVLOS.
De commissie vindt over het algemeen de specialismen van de docenten breed genoeg gezien
de doelstellingen en eindkwalificaties. Wel zou de commissie graag zien dat er voor het masterprogramma Multiculturalisme een dragende hoogleraar in dat specifieke vakgebied benoemd
wordt. Tijdens de gesprekken bleek dat het de bedoeling is dat één van de hoogleraren die binnenkort met emeritaat gaat (deels) wordt opgevolgd door een hoogleraar met dat specialisme.
De kwaliteit van docenten wordt door studenten in de onderwijsevaluaties overwegend positief beoordeeld (gemiddeld voldoende tot goed). Ook tijdens de discussies gedurende het
bezoek heeft de commissie hierover geen klachten gehoord van studenten. Ook wat betreft de
organisatorische realisatie van het programma heeft de commissie geen klachten vernomen.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +. Daarbij wordt aangetekend dat de staf-studentratio krap blijft. Voor het ook in de toekomst goed kunnen waarborgen van het programma moet de staf-studentratio in de toekomst verbeteren.
162
QANU / Culturele Antropologie
3.3.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie aan de Universiteit Utrecht zijn ook de voorzieningen bekeken. De vorige visitatiecommissie was hier niet geheel tevreden over. In de zelfstudie wordt aangegeven dat er de afgelopen vier jaar belangrijke verbeteringen zijn aangebracht.
Dit heeft de commissie zelf kunnen constateren. Onder meer de computerfaciliteiten voor
studenten zijn aanzienlijk uitgebreid.
Er lijken nu voldoende mogelijkheden te zijn voor studenten om van de computer gebruik te
maken. Er zijn wel piekperiodes in het computergebruik: vlak voor tentamens overdag tussen
11.00 uur en 15.00 uur zijn er wel eens te weinig computers. De commissie kreeg de indruk
dat met een beetje planning er altijd wel een plekje te vinden is.
De meeste relevante gebouwen voor de studenten Culturele Antropologie zijn ook ’s avonds
geopend. Volgens de zelfstudie wordt daar weinig gebruik van gemaakt.
De commissie is van mening dat er over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimten en ruimten voor studenten zijn om alleen of in groepjes te werken.
In de recent geopende universiteitsbibliotheek zijn eveneens een groot aantal plaatsen beschikbaar om met de computer te werken. Deze bibliotheek is goed geoutilleerd en heeft zeer ruime
openingstijden.
Studion is de digitale leeromgeving van de faculteit Sociale Wetenschappen en is sinds 2000
in gebruik
Uit een evaluatieonderzoek uit 2003 blijkt dat dit docenten geholpen heeft om het onderwijs
zowel didactisch als organisatorisch te verbeteren en de informatievoorziening flexibeler te
maken. Studenten zijn tevreden over Studion.
Tijdens de gesprekken met docenten en studenten en de rondleiding zijn geen tekortkomingen geconstateerd, de opleiding heeft de beschikking over voldoende faciliteiten. Wel werd
in de bibliotheek opgemerkt dat de steeds stijgende kosten voor digitale abonnementen op
tijdschriften ten koste dreigen te gaan van het budget voor boeken. Gezien het belang van
monografieën voor deze opleiding zou dat geen goede zaak zijn.
Oordeel:
Het oordeel van de commissie over dit facet is v, de huisvesting en materiële voorzieningen zijn
toereikend om het programma te realiseren.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De studiebegeleiding wordt verzorgd door de facultaire studieadviseurs en de studieloopbaanbegeleiders van de opleiding. De studieadviseurs van de faculteit zijn gespecialiseerd in regelgeving en procedures.
Het studieloopbaanplan binnen de universiteit is een ambitieus plan. Gegeven het financiële
kader is er echter weinig mogelijk. Het geheel is geëvalueerd, geconstateerd is dat het intensieQANU / Culturele Antropologie
163
ver zou moeten. Dit betekent dat de formatie voor studieloopbaanbegeleider wordt uitgebreid
van 0,15 fte naar 0,3 fte voor de gehele opleiding Culturele Antropologie. Het wordt als een
verbetering gezien dat er nu één persoon studieloopbaanbegeleider is.
Het geheel maakt nog steeds een rommelige indruk. Er blijkt enige verwarring te zijn bij studenten over wat de studieadviseur doet en wat de studieloopbaanbegeleider doet, het onderscheid is niet helder.
De structuur lijkt niet echt goed. 0,3 fte voor het geheel is wat aan de magere kant.
In de bacheloropleiding krijgen studenten in het eerste studiejaar voor het eind van het eerste
semester en voor het eind van het tweede semester een schriftelijk advies over de voortzetting
van de studie. Dit advies is niet bindend. Het is de bedoeling dat dit eind 2006 verandert in
een bindend studieadvies.
De studievoortgang van studenten wordt geregistreerd in OSIRIS, het universitaire onderwijsinformatie- en studievoortgangsysteem. Studenten en studieloopbaanbegeleiders hebben
toegang tot dit systeem.
De commissie is van mening dat de studiebegeleiding wat intensiever en gestructureerder zou
kunnen, het is voor studenten niet altijd duidelijk naar wie ze voor welk advies toe moeten.
Wel heeft de commissie kunnen constateren dat er aandacht is voor dit probleem en dat er
maatregelen worden genomen om het te verbeteren. Op basis hiervan komt de commissie tot
een positief oordeel.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: net v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: net v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +
3.3.5. Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Het onderwijsproces wordt periodiek geëvalueerd op verschillende niveaus: opleiding, faculteit
en universiteit.
Evaluatie-instrumenten die binnen het onderwijsinstituut (opleidingen) worden gebruikt zijn:
1. studenten: standaardevaluaties van cursussen en van panelgesprekken met studenten per
curriculumjaar na afloop van elke onderwijsperiode;
2. docenten: in docentenvergaderingen wordt het onderwijsprogramma uitgebreid besproken: inhoud, afstemming, niveau en toetscriteria.
164
QANU / Culturele Antropologie
Evaluatie-instrumenten die binnen de faculteit gebruikt worden zijn de volgende:
1. facultaire planning en controlcyclus (met afwisselend een beleidsarm en beleidsrijk jaar);
2. PARLO-studentenpanel: in dit panel zijn alle studenten met bestuurs- en commissietaken
in de faculteit verenigd. Met dit panel evalueert de opleiding de diensten en kwaliteit van
de onderwijsorganisatie en -faciliteiten;
3. docentenpanel: Met dit panel evalueert de opleiding ook de diensten en kwaliteit van de
onderwijsorganisatie en -faciliteiten;
4. klachtenregeling voor studenten.
Binnen de universiteit wordt de studentenmonitor als evaluatie-instrument gebruikt. In dit
kader voert de universiteit diverse enquêtes uit: jaarlijks een tevredenheidsonderzoek onder alle
eerste- en derdejaars studenten en er worden arbeidsmarktgegevens verzameld onder alumni.
In het najaar van 2005 is er ook een enquête onder masterstudenten gehouden. De verkregen
informatie wordt gebruikt voor marketing doeleinden en voor de kwaliteitszorg van de onderwijsprogramma’s.
De kwaliteitscyclus lijkt redelijk goed gesloten, maar met name informatie over de relatie met
de arbeidsmarkt zou nog wat versterkt kunnen worden.
In de zelfstudie wordt duidelijk beschreven hoe de kwaliteitszorg georganiseerd is. Tijdens het
bezoek was er ook voldoende materiaal voorhanden om inzicht te krijgen in de werking van
het systeem en de tevredenheid van docenten en studenten hierover.
De commissie is tevreden met de wijze van aanpak van de opleiding, faculteit en universiteit.
Tijdens de gesprekken met studenten en docenten zijn geen klachten vernomen. Als de gehele
bachelor-mastercyclus eenmaal is doorlopen is er een beter zicht op de mogelijk nog ontbrekende schakels in het proces.
De opleiding heeft voor de bachelor en de master streefdoelen geformuleerd (zie F21).
De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek geëvalueerd wordt op verschillende
niveaus en door verschillende groepen betrokkenen (studenten, docenten, alumni). De toetsbare streefdoelen (zie F21) lijken realistisch. In vergelijking met de andere opleidingen heeft
de opleiding in Utrecht een van de betere kwaliteitszorgsystemen. Het ziet er op papier goed
uit en ook in de praktijk blijkt het goed te werken
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is g.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
De kwaliteitszorg lijkt een goede functie te vervullen in de verbetering van het onderwijs.
De resultaten van cursusevaluaties worden ter beschikking gesteld aan de cursuscoördinator.
Deze geeft een korte interpretatie van de kwantitatieve gegevens en analyseert de kwalitatieve
gegevens. Indien nodig worden op basis hiervan voorstellen tot verbetering geformuleerd, deze
worden naar de opleidingscommissie gestuurd. De opleidingscommissie geeft advies, de docent
QANU / Culturele Antropologie
165
geeft zijn/haar visie, de opleidingsmanager geeft commentaar en dit wordt besproken in het
managementteam ACS. Eventuele opmerkingen worden door de afdelingsmanager besproken
met de individuele docent. De afdelingsmanager controleert vervolgens of de afgesproken verbeteringen ook daadwerkelijk zijn ingevoerd.
De uitkomsten van de evaluaties worden eveneens betrokken bij de Resultaats- & Ontwikkelings-gesprekken met docenten.
Naast de meer formele evaluatie-instrumenten wordt er door de opleiding goed naar klachten
van studenten geluisterd en wordt er actie ondernomen om verbeteringen door te voeren. Een
voorbeeld dat door studenten en docenten werd gegeven tijdens de gesprekken is het leeronderzoek in Guatemala aan het eind van de bachelorfase van het vorig jaar: het bacheloreindproject/scriptie. De begeleiding van de studenten was vorig jaar niet optimaal. Na klachten
van studenten is dat verbeterd en is er een nieuw begeleidingsteam gekomen dat strakkere
begeleiding aan de studenten biedt.
Tijdens de gesprekken is de commissie gebleken dat het veldwerk/bachelorproject in Guatemala de afgelopen periode niet geheel voldeed aan de verwachtingen van de studenten. De
begeleiding werd wat mager geacht. Er waren te veel wisselende docenten, er was te weinig
inhoudelijke kritiek (relevante feedback) op inspanningen van studenten en duidelijke criteria
waaraan voldaan moest worden ontbraken veelal (met als gevolg duidelijke verschillen tussen
docenten). De commissie heeft dit ook kunnen constateren aan de hand van de beoordeelde
bachelorscripties. De commissie is van mening dat die van een nogal wisselend niveau waren
en over het algemeen wat hoog becijferd. Ook studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat
ze zelf de cijfers aan de hoge kant vonden.
De klachten van studenten zijn serieus opgepakt en de opleiding heeft aangegeven maatregelen te hebben genomen om de begeleiding van studenten te verbeteren. De intensiteit van de
begeleiding wordt verhoogd, minder studenten per docent, wel meer tijd per student. Voorts
krijgen docenten een training in het begeleiden van afstudeerstudenten. Daarnaast wordt het
werkboek uitgebreid, en worden de beoordelingscriteria duidelijk vermeld. Voor de beoordeling van alle opdrachten komen de docenten bijeen om de cijfers af te stemmen en de kwaliteitsnorm vast te stellen. De coördinator van de cursus houdt intensief contact met alle betrokken docenten en belangrijke onderdelen (zoals becijfering) worden gezamenlijk besproken.
De studenten die met de verbeterde werkwijze te maken hebben gaven aan dat de zaken nu
goed geregeld zijn. Ook studenten van voorgaande jaren gaven aan dat er duidelijke verbeteringen tot stand zijn gekomen. De commissie is van mening dat het aanscherpen van de
beoordelingscriteria en de verbeterde begeleiding van studenten adequate maatregelen zijn, die
de gewenste verbeteringen tot stand brengen.
De maatregelen die de opleiding na de vorige visitatie genomen heeft om het programma te
verbeteren waren niet opgenomen in de zelfstudie. De opleiding heeft deze informatie voor
het bezoek aan de commissie gezonden. Tijdens het bezoek is over de verbeteringen naar aanleiding van het vorige visitatierapport met diverse delegaties gesproken.
De vorige visitatiecommissie had in 1998 nogal wat opmerkingen bij deze opleiding. Naar
aanleiding hiervan heeft de opleiding een aantal maatregelen genomen. De doelstellingen en
eindtermen van de opleiding zijn met hulp van het IVLOS volledig herzien en voldoen nu aan
de eisen (zie het oordeel van de commissie bij onderwerp 1).
Verbetering van de selecterende en oriënterende functie van het eerste jaar: dit is gelukt. Te
weinig gebruik van computer ondersteund onderwijs: daar is inmiddels een inhaalslag gemaakt
en heeft de commissie hiervoor (bij F15) geconcludeerd dat dit geen verbeterpunt meer is.
166
QANU / Culturele Antropologie
Tendens tot te hoge cijfers: dit is naar de mening van de commissie nog niet geheel opgelost.
De cijfers van de bachelorscripties die de commissie beoordeeld heeft waren naar de mening
van de commissie wat aan de hoge kant. Het oordeel van de commissie over de masterscripties was wel in lijn met de beoordeling van de begeleiders, dus daar is het in orde. Tijdens de
gesprekken met de staf bleek dat er hard aan gewerkt wordt om de becijfering van de bachelorscripties te verbeteren. Gezien de kwaliteit van de masterscripties heeft de commissie er
vertrouwen in dat dit ook zal lukken.
De vorige commissie constateerde dat het boekenbestand aan de krappe kant is. De commissie heeft hierover reeds haar zorgen geuit (bij F15): het vergroten van het budget voor digitale
bestanden mag niet ten koste gaan van het budget voor ‘gewone’ boeken en tijdschriften.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
De commissie is van oordeel dat gezien het bovenstaande de opleiding duidelijk heeft aangetoond dat er op de meest belangrijke punten verbetermaatregelen genomen zijn. Er blijven
uiteraard aandachtpunten en mogelijkheden voor verbetering bestaan, maar dat is inherent
aan het kwaliteitszorgproces.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten, docenten, opleidingscommissie,
werkveld en alumni worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zie hierboven bij F17 hoe
de verschillende evaluaties worden uitgevoerd. In de arbeidsmarktmonitor wordt door de opleiding de loopbaanontwikkeling van alumni op de arbeidsmarkt gevolgd. Incidenteel treden
alumni op als gastdocent.
Oordeel:
Gezien het bovenstaande, de informatie in de zelfstudie, de informatie die ter plaatste beschikbaar was en de gesprekken met de verschillende delegaties, is de commissie van mening dat dit
onderdeel v is.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +.
3.3.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
QANU / Culturele Antropologie
167
Een belangrijke indicator van het gerealiseerde niveau zijn voor de commissie de eindwerken/
scripties. De commissie heeft voor zowel de bachelor- als voor beide masteropleidingen een
lijst met meest recente scripties opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt,
evenwichtig verdeeld over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft minstens één bachelor- en één masterscriptie gelezen. Deze scripties zijn voorafgaand aan het bezoek uitgebreid
besproken.
Hiervoor is reeds aangegeven dat de commissie wat betreft de masterscripties van mening is dat
die door de bank genomen van voldoende wetenschappelijk niveau zijn en voldoen aan de eisen die aan een afstudeerscriptie voor een wetenschappelijke opleiding Culturele Antropologie
opleiding gesteld mogen worden.
Wat betreft de bachelorscripties was de commissie nog niet onder indruk van de toegezonden
werken en de (te positieve) beoordeling ervan. Tijdens het bezoek is duidelijk geworden dat de
opleiding zich dat ook bewust is en dat adequate maatregelen worden genomen om het niveau
te verbeteren.
Naast de afstudeerwerken hebben de inhoudelijk deskundigen van de commissie voorafgaand
aan het bezoek ook een aantal kernvakken bestudeerd. De kernvakken werden door de commissieleden in orde bevonden.
Alles in aanmerking nemende is de commissie van mening dat voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met
de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Streefdoelen bachelor:
Voor de bacheloropleiding formuleert de opleiding de volgende streefdoelen:
Instroom: het aantal instromende studenten handhaven op ongeveer negentig studenten per
jaar.
Rendementen: in het eerste jaar vertrekt meestal 30 % van de instromende studenten. Het
streefdoel is dat van de resterende 70% van de studenten ongeveer 80% het bachelordiploma
in drie jaar haalt.
Om dit te stimuleren wordt met ingang van 1 september 2006 het bindend studieadvies ingevoerd.
Streefdoelen master:
De commissie slaagde er niet in volledige duidelijkheid te krijgen over streefdoelen voor de
instroom van de masteropleiding Culturele Antropologie In sommige gesprekken werd gesproken van een mogelijke beperking tot vijftig studenten (dat is lager dan de huidige verwachte instroom). Nadere informatie leerde dat het een maximum aantal van vijftig studenten
de voorkeur heeft, maar aangezien het een doorstroommaster betreft is dit streefdoel op dit
moment nog niet realiseerbaar. De opleiding heeft aangegeven dat dit een punt van aandacht
is voor toekomstig beleid in dezen.
168
QANU / Culturele Antropologie
Master LACS: streven naar een instroom van minimaal 25 studenten (dat is hoger dan de
huidige instroom).
Streefdoel voor de rendementen voor beide masteropleidingen: 80 % behaalt het master diploma na één jaar. (voor CA is dat nu 71% en voor LACS 91%).
Daarnaast formuleert de opleiding nog een streefdoel voor studenttevredenheid over onderwijsonderdelen. Streefdoel is: op alle aspecten van de standaardevaluatie een 3,8 of hoger te
scoren.
Dit lijken de commissie realistische streefdoelen, alleen de selectie van de instroom van reguliere bachelorafgestudeerden voor de doorstoommaster lijkt de commissie wellicht in strijd
met de regels.
Zie ook de bijlagen voor de KUO-cijfers.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
3.3.7. Internationalisering
De commissie heeft in haar eigen referentiekader het element internationalisering opgenomen
als belangrijk punt voor een opleiding Antropologie. Het is geen NVAO-toetspunt.
Voor de meer praktische kanten van internationalisering is er op het niveau van de faculteit een
coördinator internationalisering aangesteld.
Het aantal buitenlandse studenten dat naar Utrecht komt voor cursussen bij de opleiding Culturele Antropologie is gering, het aantal Utrechtse studenten Culturele Antropologie dat in het
buitenland cursussen volgt is eveneens gering. Wel verblijft ongeveer 40% van de bachelorstudenten ongeveer drie maanden in het buitenland voor het bacheloronderzoek.
Door het gebruik van ECTS en de profileringsruimte in het bachelorprogramma is het in
principe niet moeilijk om elders verworven credits in het individuele programma op te nemen.
Studenten dienen wel vooraf goedkeuring te vragen aan de examencommissie.
De Opleiding Culturele Antropologie heeft met een aantal buitenlandse universiteiten samenwerkingsovereenkomsten: de universiteit van Costa Rica, de universiteit van Wenen, de
universiteit van Salamanca, de universiteit van Berlijn, La Universidad Rafael Landivar in
Guatemala, de universiteit van Siena en met het ILAS in Londen. Verder zijn er nauwe betrekkingen met het FLASCO.
Er worden in de bacheloropleiding nog weinig cursussen in het Engels aangeboden, dit belemmert uiteraard de instroom. Studenten van elders kunnen wel de Nederlandse taal leren om
QANU / Culturele Antropologie
169
aan cursussen te kunnen deelnemen, maar dat lijkt geen serieuze optie voor een kort verblijf.
Momenteel wordt er binnen het onderwijsinstituut gewerkt aan het opzetten van een Engelstalige minor in het bachelorprogramma.
In de zelfstudie wordt weinig vermeld over de internationalisering van de masterprogramma’s.
De master Multiculturalisme wordt in het Nederlands aangeboden, terwijl de master LACS
geheel Engelstalig is. Ondanks het feit dat de laatstgenoemde master Engelstalig is, is er nog
nauwelijks sprake van internationale instroom.
De commissie is van mening dat het buitenlandse veldwerk een sterk punt is in de bacheloropleiding. Het volgen van onderwijs in het buitenland zou evenwel wat meer gestimuleerd
kunnen worden.
Wat betreft beide masterprogramma’s stelt de commissie vast dat het masterprogramma Multiculturalisme zich voornamelijk op Nederlandse studenten richt. Het masterprogramma LACS
richt zich wel op buitenlandse studenten, maar is nog niet succesvol in het aantrekken daarvan.
De commissie adviseert de opleiding daarin toch een meer actieve rol te vervullen. Dit mede
omdat elders is gebleken dat het wel degelijk mogelijk is om buitenlandse studenten aan te
trekken met een (Engelstalige) masterprogramma Antropologie. Daarnaast is het de ambitie
van de opleiding (zie F17) om meer studenten aan te trekken.
De vorige commissie constateerde dat de internationalisering meer geïntensiveerd en gestructureerd zou kunnen worden. Er zijn een aantal maatregelen genomen, maar de commissie is
van mening dat van een opleiding Culturele Antropologie nog wel iets meer verwacht mag
worden.
Algemene opmerkingen/bevindingen
Positieve punten:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
170
Het doorlopen van de volledige empirische cyclus in de bachelorfase.
Volwaardige veldwerkperiode (drie maanden) met begeleiding in de bachelorfase.
Enthousiasme van staf en studenten.
Grote waardering van studenten voor de staf.
Punten van de vorige visitatiecommissie zijn goed opgepakt en aangepakt.
De masteropleiding multiculturalisme is goed gekozen.
Toezegging van opleiding/faculteit om staf uit te breiden.
Premaster met strenge instroomeisen.
Continuïteit master Latijns-Amerika en Caribbean Studies, samenwerking met letteren is
belangrijk.
Docenten met een vaste aanstelling bezitten allen minimaal de basiskwalificatie onderwijs
en onderzoek.
QANU / Culturele Antropologie
Verbeterpunten/ punten voor reflectie:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Verdere profilering van het hoofdvak binnen de opleiding: de commissie ondersteunt de
keuze van de faculteit en opleiding om binnen de brede opleiding toch zo veel mogelijk
disciplinaire verdieping aan te brengen.
Bachelorproject in het derde jaar heeft wat te maken gehad met kinderziektes, die lijken
adequaat te worden aangepakt. Het blijft van belang de kwaliteit van dit onderdeel goed
te bewaken, het is immers één van de sterke punten van deze opleiding. Maatregelen die
in het verleden hebben geleid tot het verhogen van de kwaliteit van de masterscripties ook
in zetten om de kwaliteit van de bachelorscripties te verbeteren.
De veldwerkperiode in de bachelor is een positief punt, maar er moet wel voldoende tijd
overblijven voor basis-Cultureel Antropologische vorming. Laat studenten in een vroeg
stadium van de studie ook wat zwaardere monografieën lezen.
De masteropleiding Multiculturalisme zou moeten beschikken over een dragende hoogleraar (de opleiding lijkt hier binnenkort aan tegemoet te komen).
Staf-studentratio: is ongunstig Dank zij de grote inzet van de staf wordt er toch een adequaat programma aangeboden, maar dit gaat wellicht ten koste van de onderzoekstijd van
de staf.
Onderzoekstijd van de staf bewaken. Relatie onderzoek-onderwijs is van groot belang.
Budget voor digitale publicaties moet niet ten koste gaan van het budget voor boeken.
Meer aandacht nodig voor studiebegeleiding: het moet helder zijn bij wie studenten terechtkunnen.
Programma een beetje te licht in het eerste jaar, verzwaren van stof en eisen is reeds in gang
gezet.
Het bachelorveldwerk: is dat niet een (te) zware belasting voor de beperkte staf?
QANU / Culturele Antropologie
171
Samenvattend oordeel:
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding en beide en masteropleidingen van de
Universiteit Utrecht voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit .
Samenvatting oordelen
Bachelor
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel Facet
+
Afbouw
Oordeel
v
+
2. Programma
+
v
v
v
v
v
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
172
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
QANU / Culturele Antropologie
Master: Culturele Antropologie
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel Facet
+
Geen problemen afbouw
Oordeel
v
+
2. Programma
+
v
v
v
v
v
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Culturele Antropologie
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
173
Master: Latijns-Amerika Studies
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel Facet
+
Geen problemen afbouw
Oordeel
v
+
2. Programma
+
v
v
v
v
v
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
174
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1.
Doelstellingen en eindtermen Universiteit Utrecht
Bijlage 1.A.
Uit onderwijs- en examenreglement 2003-2004
art. 1.3.2. Doel van de opleiding Culturele Antropologie
Het opleiden van academici die met een onderzoekende en lerende houding en vaardigheid
kunnen nadenken over de grondslagen van de Culturele Antropologie en die in staat zijn te reflecteren op het eigen professionele handelen. Studenten leren zowel theoretische als praktisch
relevante vraagstukken te formuleren en deze op te lossen door het combineren van bestaande
kennis, alsmede nieuwe kennis te verwerven vanuit een holistisch, comparatief perspectief
door middel van vooral kwalitatief onderzoek. Het bachelordiploma Culturele Antropologie
geeft toegang tot de professionele asteropleiding Culturele Antropologie: multiculturalisme in
vergelijkend perspectief.
Vertaling van de doelstelling in eindtermen:
Kennis
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
de aard van wetenschappelijke kennis en de achterliggende grondslagdebatten;
de sociaal wetenschappelijke en wetenschapstheoretische grondslagen van de Culturele
Antropologie en de daarmee verbonden ethische en normatieve vraagstukken;
de geschiedenis en theorie ontwikkeling van het vakgebied inclusief de wetenschapsfilosofische en sociaal-culturele achtergronden;
de belangrijkste termen en begrippen die binnen de discipline gebruikt worden;
actuele thema’s binnen de Culturele Antropologie;
theorieën en debatten op het terrein van conflict, trauma, geweld en verzoening;
theorieën en actuele thema’s op het terrein van de multiculturele samenleving;
samenlevingsverbanden, maatschappijtypen, structurele elementen en processen van verandering en continuïteit;
de methoden en technieken, inclusief de statistiek, van het vakgebied;
enkele verwante vakken;
problemen van praktische toepassing van kennis in beleid.
Functioneel
De afgestudeerde beschikt over algemene professionele en academische vaardigheden en is in
staat zelfstandig en volgens academische criteria:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
een artikel te schrijven;
een mondelinge voordracht te houden met ondersteuning van audiovisuele media en
computerpresentaties;
literatuur te vinden via allerlei zoeksystemen;
te werken met ICT-programma’s voor tekstverwerking en databeheer;
mondeling en schriftelijk (ook via internet) een wetenschappelijke discussie te voeren;
in een groep te werken;
leiding te geven en te ontvangen;
niet-wetenschappelijke claims op kennis te kunnen onderscheiden en daar verantwoord
mee om te weten gaan;
zelfstandig en planmatig te werken;
QANU / Culturele Antropologie
175
•
•
•
•
•
•
•
problemen op te lossen;
te kunnen vertalen van wetenschap naar beleid;
een onderzoeksvoorstel te schrijven en daarin een probleem te formuleren tot een duidelijke en onderzoekbare probleemstelling;
een probleemstelling te operationaliseren;
zelfstandig een onderzoek op te zetten, de relevante data te verzamelen en te ordenen;
empirisch en theoretisch materiaal in onderlinge samenhang te presenteren in mondelinge
of schriftelijke rapportage van het onderzoek;
het resultaat van onderzoek weer te geven in een coherent betoog dat wordt afgesloten met
een heldere synthetiserende conclusie.
Wetenschappelijke houding
De afgestudeerde toont:
•
•
•
•
•
•
176
een kritisch-reflectieve houding ten aanzien van cultureel antropologische kennis;
een communicatieve en coöperatieve instelling ten aanzien van anderen met verschillende
posities, rollen, achtergronden, deskundigheden en belangen;
bereidheid te handelen (oordelen, beslissen, gedragen) volgens de waarden en normen die
horen bij een academische professional in het algemeen en een professioneel antropoloog
in het bijzonder;
rekening te houden met de ethische en maatschappelijke context en implicaties van zijn of
haar handelen;
een reflectieve houding ten aanzien van het eigen functioneren en de eigen ontwikkeling
en loopbaan;
een instelling om positie te kiezen en initiatieven te nemen maar ook de eigen inbreng te
beargumenteren en ter discussie te stellen.
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1.B.
Eindtermen cursussen bacheloropleiding Culturele Antropologie
Een *) geeft aan of het een verplichte cursus van de major Culturele Antropologie betreft, de
overige cursussen zijn majorgebonden keuzecursussen.
1. Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
•
de aard van wetenschappelijke kennis en de achterliggende grondslag debatten
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Cultuurvergelijkende genderstudies• Culture, violence, trauma and reconstruction.
•
de sociaal wetenschappelijke en wetenschapstheoretische grondslagen van de culturele
antropologie en de daarmee verbonden ethische en normatieve vraagstukken
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Methoden van antropologisch onderzoek (*).
•
de geschiedenis en theorie ontwikkeling van het vakgebied inclusief de wetenschapsfilosofische en sociaal-culturele achtergronden.
Komt aanbod in:
• Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern;
• Wetenschapsfilosofie;
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*).
•
de belangrijkste termen en begrippen die binnen de discipline gebruikt worden
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Multiculturalisme (*).
•
actuele thema’s binnen de Culturele Antropologie
Komt aan bod in:
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Etniciteit en nationalisme;
• ‘Comfortabel Avontuur’. Antropologie en toerisme;
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Organisatie antropologie;
• Dictatuur en democratie in Latijns-Amerika;
• Cultuurvergelijkende genderstudies;
• Culture, violence, trauma and reconstruction;
• Culturele criminologie;
• Inheemse groepen van Latijns-Amerika;
• Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied.
QANU / Culturele Antropologie
177
•
theorieën en debatten op het terrein van conflict, trauma, geweld en verzoening
Komt aan bod in:
• Culture, violence, trauma and reconstruction;
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Multiculturalisme (*);
• Etniciteit en nationalisme;
• Dictatuur en democratie van Latijns-Amerika.
•
theorieën en actuele thema’s op het terrein van de multiculturele samenleving
Komt aan bod in:
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Multiculturalisme(*) ;
• Etniciteit en nationalisme;
• Culturele criminologie;
• Cultuurvergelijkende genderstudies.
•
samenlevingsverbanden, maatschappijtypen, structurele elementen en processen van
verandering en continuïteit
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied;
• Inheemse groepen van Meso-Amerika;
• Culture, violence, trauma and reconstruction.
•
de methoden en technieken, inclusief de statistiek, van het vakgebied
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Methoden en technieken van onderzoek (*);
• Statistiek met behulp van de computer (*);
• Methoden van antropologisch onderzoek (*);
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*).
•
enkele verwante vakken
Komt aan bod in:
• Organisatie antropologie;
• Wetenschapsfilosofie.
•
problemen van praktische toepassing van kennis in beleid
Komt aan bod in:
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Multiculturalisme (*);
• Organisatie antropologie.
178
QANU / Culturele Antropologie
2. Functioneel
De afgestudeerde beschikt over algemene professionele en academische vaardigheden en is
in staat zelfstandig en volgens academische criteria te werken. De vaardigheden zijn als volgt
geclusterd:
•
Een artikel schrijven
Komt aan bod in:
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Multiculturalisme (*);
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Culturele criminologie;
• Dictatuur en democratie in Latijns-Amerika;
• Organisatie antropologie ;
• Culture, violence, trauma and reconstruction ;
• Het schrijven van een antropologisch artikel (*).
•
Een mondelinge voordracht houden met ondersteuning van audiovisuele media en
computerpresentaties
Komt aan bod in:
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Multiculturalisme (*);
• Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern;
• Comfortabel Avontuur. Antropologie en toerisme;
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Dictatuur en democratie in Latijns-Amerika;
• Cultuurvergelijkende genderstudies;
• Culture, violence, trauma and reconstruction.
•
Literatuur vinden via allerlei zoeksystemen
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*);
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken.
•
Mondeling en schriftelijk (ook via internet) een wetenschappelijke discussie voeren
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Multiculturalisme (*);
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern;
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied;
• Culturele criminologie;
QANU / Culturele Antropologie
179
• Etniciteit en nationalisme;
• Inheemse groepen van Meso-Amerika.
•
In een groep te werken/leiding geven en ontvangen
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Multiculturalisme (*);
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Een etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern;
• Culturele criminologie;
• Inheemse groepen van Meso-Amerika;
• Cultuurvergelijkende genderstudies.
•
Niet-wetenschappelijke claims op kennis kunnen onderscheiden en daar verantwoord
mee om weten gaan
Komt aan bod in:
• Cultuurvergelijkende genderstudies;
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving.
•
Zelfstandig en planmatig werken
Komt aan bod in
• Multiculturalisme (*);
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Dictatuur en democratie van Latijns-Amerika;
• Culture, violence, trauma and reconstruction;
• Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*);
• Antropologisch Veldwerk (*);
• Het schrijven van een antropologisch artikel (*).
•
Problemen oplossen
Komt aan bod in:
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Culturele criminologie;
• Etniciteit en nationalisme;
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken.
•
Het kunnen vertalen van wetenschap naar beleid
Komt aan bod in:
• Multiculturalisme (*);
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Organisatie antropologie;
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*);
• Antropologisch veldwerk (*);
• Het schrijven van een antropologisch artikel (*).
180
QANU / Culturele Antropologie
•
Een onderzoeksvoorstel schrijven en daarin een probleem formuleren tot een duidelijk
en onderzoekbare probleemstelling
Komt aan bod in:
• Methoden en technieken van onderzoek (*);
• Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*).
•
Een probleemstelling operationaliseren
Komt aan bod in
• Methoden en technieken van onderzoek (*);
• Het opzetten van een kwalitatief onderzoek (*).
•
Zelfstandig een onderzoek opzetten, de relevante data verzamelen en ordenen
Komt aan bod in:
• Antropologisch veldwerk.
•
Empirisch en theoretisch materiaal in onderlinge samenhang presenteren in mondelinge of schriftelijke rapportage van het onderzoek
Komt aan bod in:
• Verslaglegging antropologisch veldwerk.
•
Het resultaat van onderzoek weergeven in een coherent betoog dat wordt afgesloten
met een heldere synthetiserende conclusie
Komt aan bod in:
• Het schrijven van een antropologisch artikel.
3. Wetenschappelijke houding
De afgestudeerde toont:
•
een kritisch-reflectieve houding ten aanzien van cultureel antropologische kennis
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Culture, violence, trauma and reconstruction;
• Cultuurvergelijkende genderstudies;
• Etnografische bloemlezing. Antropologische geschriften van klassiek tot modern.
•
een communicatieve en coöperatieve instelling ten aanzien van anderen met verschillendeposities, rollen, achtergronden, deskundigheden en belangen
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Multiculturalisme;
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Dictatuur en democratie van Latijns-Amerika;
QANU / Culturele Antropologie
181
• Etniciteit en Nationalisme;
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken.
•
bereidheid te handelen (oordelen, beslissen, gedragen) volgens de waarden en normen
die horen bij een academische professional in het algemeen en een professioneel antropoloog in het bijzonder
Komt aan bod in:
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Culturele criminologie;
• Etniciteit en nationalisme;
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken.
•
rekening te houden met de ethische en maatschappelijke context en implicaties van
zijn of haar handelen
Komt aan bod in:
• Het opzetten van een kwalitatief onderzoek;
• Antropologische veldwerk I en II;
• Armoede en sociale uitsluiting;
• Culturele criminologie;
• Multiculturalisme;
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken;
• Wetenschapsfilosofie;
• Methoden van antropologisch onderzoek.
•
een reflectieve houding ten aanzien van het eigen functioneren en de eigen ontwikkeling en loopbaan
Komt aan bod in:
• Antropologisch veldwerk I en II;
• Wetenschapsfilosofie.
•
een instelling om positie te kiezen en initiatieven te nemen maar ook de eigen inbreng
te beargumenteren en ter discussie te stellen
Komt aan bod in:
• Culturen en samenlevingen. Een inleiding in de Culturele Antropologie (*);
• Verwantschap, politiek en religie. Culturen en hun interne organisatie (*);
• Cultuur, globalisering en de moderne samenleving (*);
• Multiculturalisme;
• Het opzetten van een kwalitatief onderzoek;
• Antropologisch veldwerk I en II;
• Culture, violence, trauma and reconstruction;
• Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken.
182
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1.C.
Doelstellingen en eindtermen masterprogramma Culturele Antropologie
De master opleiding Culturele Antropologie beoogt studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheden en inzichten bij te brengen op het gebied van maatschappelijke verschijnselen en
processen van migratie, ethnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen in vergelijkend perspectief en de toepassing van deze
processen op concrete maatschappelijke velden en sectoren. Studenten worden voorbereid op
de beroepsuitoefening als beleidsmedewerker of manager op academisch niveau in die velden
en sectoren waarop de centrale thematiek van de master relevant is, zowel bij de overheid als
bij non-gouvernementele organisaties in binnen- en buitenland.
1. Het domein waarop de master zich richt
De master Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief’ richt zich op de bestudering van multiculturalisme en cultureel pluralisme in
vergelijkend perspectief. De begrippen multiculturalisme en cultureel pluralisme vormen de
kern van een cluster, waaraan een reeks andere relevante begrippen en verschijnselen is verbonden, zoals mondialisering, migratie, transnationalisme, burgerschap, integratie, natievorming,
identiteit, uitsluiting en conflict. De Culturele Antropologie heeft op dit terrein een rijke
theoretische, etnografische en comparatieve traditie en expertise, die in deze master worden gemobiliseerd. Het gaat immers om vragen van cultuur, het organiseren van culturele verschillen
en overeenkomsten, universalisme en relativisme, grenzen tussen Zelf en Ander, relaties tussen
cultuur, zingeving en macht, tussen identiteit, sociale cohesie en vormen van sociale, politieke,
economische en culturele in- en uitsluiting.
De masteropleiding besteedt aandacht aan drie aspecten:
1. Het verdiepen van kennis omtrent maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie,
ethnisch-cultureel conflict, in- en uitsluiting en politiek en burgerschap in multiculturele samenlevingen in vergelijkend perspectief.
Dat betekent dat aandacht wordt besteed aan ontwikkelingen zowel in de Westerse wereld (Europa, Canada, de VS en Australië) als ontwikkelingen in Latijns-Amerika, het
Caraïbische gebied, Afrika en Azië. Een comparatieve oriëntatie heeft zowel een etnografisch-empirische als een conceptuele meerwaarde, waarbij aandacht wordt besteed aan
de samenhang tussen de verschillende niveaus waarop genoemde processen zich afspelen
(mondiaal, nationaal, regionaal, lokaal).
2. Het verdiepen van de concepten en theorieën waarmee de genoemde verschijnselen adequaat
kunnen worden beschreven en verklaard.
In dit verband worden het vraagstuk van multiculturalisme en aangrenzende thema’s verbonden met theoretische en methodologische debatten uit de Culturele Antropologie.
3. Studenten verdiepen zich in beleidsontwikkeling en beleidsinterventies ten aanzien van maatschappelijke problemen van multiculturalisme.
Beleidsvorming zelf is één van de kernarena’s waarin discussies over multiculturalisme
worden gevoerd, bijvoorbeeld als het gaat over integratie en pluralisme, de verhouding
tussen kerk en staat, de mogelijkheden van rechtspluralisme, politiek en identiteit, sociale
cohesie en fragmentatie, minderheden en culturele rechten en burgerschap.
2. Eindtermen
Het programma brengt studenten kennis, analytische vermogens en onderzoeksvaardigheden
bij op het terrein van de vergelijkende studie van multiculturalisme.
QANU / Culturele Antropologie
183
•
Cognitieve eindtermen:
Studenten die deze master hebben afgerond zijn in staat om:
• zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze maatschappelijke verschijnselen en processen van migratie, ethnisch-cultureel conflict en in- en uitsluiting, politiek
en burgerschap in multiculturele samenlevingen vanuit een vergelijkend perspectief te
analyseren, evalueren en daarover mondeling en schriftelijk te communiceren;
• verschillende concepten en theorieën, die zijn ontwikkeld om de genoemde verschijnselen te beschrijven en verklaren, te hanteren, kritisch te beoordelen en toe te passen
op concrete uitingsvormen van multiculturalisme;
• theoretische perspectieven en discussies rond centrale vraagstellingen uit het werkveld
van multiculturalisme te vertalen in een empirisch onderzoek;
• zelfstandig bij te dragen aan beleidsontwikkeling en beleidsinterventies op het terrein
van multiculturalisme.
•
Vaardigheden:
Studenten die deze master hebben afgerond, beschikken over de volgende vaardigheden:
• het vermogen om resultaten van een wetenschappelijke analyse op verantwoorde wijze
te beschrijven en te presenteren;
• het vermogen om theorieën en wetenschappelijke concepten te operationaliseren ten
behoeve van een uitvoerbaar onderzoeksvoorstel;
• het vermogen om onderzoek te verrichten en daaraan een herkenbare eigen bijdrage
te leveren;
• het vermogen om wetenschappelijk werk van collega’s te beoordelen en op wetenschappelijk verantwoorde en constructieve wijze van commentaar te voorzien.
3. Niveau eindtermen geordend volgens Dublin-descriptoren
De eindtermen van de masteropleiding Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie
van multiculturalisme in vergelijkend perspectief zijn onderstaand beschreven volgens de vijf
Dublin-descriptoren:
• Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
a) de belangrijkste actuele vraagstellingen van het themaveld van de master;
b) de belangrijkste theorieën en modellen die toegepast worden in het betreffende werkveld, waarbij deze kennis voortbouwt op de opgedane kennis in de bachelorfase en het
eindniveau van de bachelor overtreft en verdiept.
• Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
a) complexe vraagstellingen vanuit (meervoudige) theoretische perspectieven te analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatschappelijke debatten;
b) zelfstandig onderzoek te doen naar een van de centrale vraagstellingen van het themaveld van de master en daaruit conclusies te trekken.
184
QANU / Culturele Antropologie
• Oordeelsvorming
De afgestudeerde is in staat om:
a) kritisch te reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving
inzake multiculturalisme, op grond van gefundeerde theoretische en methodologische
overwegingen;
b) kritisch te reflecteren op zelf verzamelde gegevens over kernthema’s betreffende multiculturele samenlevingen op grond van theoretische, methodologische en maatschappelijke overwegingen;
c) kritisch na te denken over de beroepsethiek van antropologen in de context van de
wijdere maatschappelijke context van de disciplinaire kennisvergaring.
• Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
a) Wetenschappelijke kennis en inzichten op het terrein van multiculturalisme over te
brengen aan collega-academici door het schriftelijk rapporteren in artikelen en papers
en het mondeling verwoorden van wetenschappelijke debatten en van eigen onderzoekresultaten;
b) Wetenschappelijke discussies te vertalen naar een breder publiek door het trekken van
(beleids)conclusies uit eigen onderzoek naar een concreet onderwerp op het terrein
van multiculturalisme.
• Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
a) de in de bacheloropleiding opgedane discipline-specifieke methodologische vaardigheden te verdiepen en te relateren aan hedendaagse debatten over multiculturalisme
en de daarmee samenhangende deelthema’s en concepten;
b) zelfstandig theoretische en methodologische inzichten te operationaliseren in een verantwoord onderzoeksvoorstel.
4. Oriëntatie masterprogramma Culturele Antropologie
De opleiding beoogt studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden bij te brengen
over relevante maatschappelijke ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om
als beleidsmedewerker/antropoloog een werkkring te vinden. Eén van de belangrijkste kwalificaties is het zelfstandig verrichten van hoogwaardig (kwalitatief ), empirisch onderzoek. Het
uitvoeren van onderzoek en het rapporteren (met een totale omvang van 30 ECTS) daarover
vormen belangrijke onderdelen van deze masteropleiding.
Er zijn drie fases te onderscheiden:
In de eerste fase vertaalt de student cursorisch verkregen kennis over multiculturalisme in een
wetenschappelijk onderbouwd en methodologisch verantwoord onderzoeksvoorstel.
In de tweede fase verrichten studenten zelfstandig een kwalitatief sociaalwetenschappelijk onderzoek. De studenten verzamelen relevant veldmateriaal over concrete
thema’s en leefwerelden die aansluiten bij maatschappelijke thema’s en problemen.
Verder toetsen studenten in hun onderzoek de opgedane wetenschappelijke kennis (concepten, perspectieven, theorieën).
In het derde deel wordt het masteronderzoek afgerond met een geschreven werkstuk, waarin
de student aantoont de verzamelde gegevens te kunnen analyseren en verwerken tot een wetenschappelijk verantwoord verslag.
QANU / Culturele Antropologie
185
Daarbij wordt aandacht besteed aan de betekenis van antropologische inzichten en methoden
voor het in kaart brengen en oplossen van complexe, multidisciplinaire vraagstukken.
Deze algemene oriëntaties worden onderstaand nader gespecificeerd in inhoudelijke en formele criteria.
•
Inhoudelijke criteria
a) Het onderwerp van het masteronderzoek is helder afgebakend en beperkt van omvang.
Uit het eindresultaat blijkt dat het onderzoek zich geleidelijk aan toespitst op een
specifiek en hanteerbaar onderwerp. Een algemeen oriënterende thesis over een groot
onderwerp is niet acceptabel.
b) Het onderwerp is van aantoonbaar belang voor de hedendaagse ontwikkeling van het
vakgebied.
c) Hoewel van de student in het kader van een academische masteropleiding geen grensverleggend onderzoek verwacht kan worden, is er duidelijk sprake van een eigen inbreng, die blijkt uit de ordening en presentatie van het materiaal en een kritische,
beargumenteerde en onafhankelijke oordeelsvorming.
•
Formele criteria
a) De thesis heeft een omvang van ccirca 15.000 woorden. De thesis kan ook in de vorm
van een wetenschappelijk artikel geschreven worden.
b) De thesis heeft een overzichtelijke structuur en omvat in ieder geval een theoretisch
gedeelte en een onderzoeksgedeelte.
Masteropleiding en actuele praktijk
De masteropleiding sluit nauw aan bij de behoefte in veel maatschappelijke sectoren naar
inzicht in de hedendaagse dynamiek, problemen en knelpunten van culturele, etnische en
sociaal-economische processen in multiculturele samenlevingen. Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in profit en
non-profit sector actief op terreinen van de multiculturele samenleving.
Oriëntatie master Culturele Antropologie
186
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1D: doelstellingen en eindtermen masterprogramma Latin America and Caribbean Studies
De algemene doelstelling van de masteropleiding is het opleiden van academici met specialistische kennis van historische, maatschappelijke en culturele processen, verschijnselen en problemen in of met betrekking tot Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. Afgestudeerden zijn
in staat vraagstukken binnen dit domein te onderzoeken en te analyseren vanuit een interdisciplinair perspectief (maatschappijwetenschappen, geschiedenis, literatuur- en cultuurstudies).
1. Het domein waarop de master zich richt
De masteropleiding Latin American and Caribbean Studies is een interfacultaire, interdisciplinaire en internationale (Engelstalige) éénjarige academische opleiding gericht op de bestudering van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. De opleiding heeft het karakter van de
internationaal gangbare area studies waarbinnen grondige kennis van en ervaring in de regio
wordt gecombineerd met omvattend en samenhangend inzicht in historische, maatschappelijke en culturele aspecten. Studenten leggen hun eigen accent door gebruik te maken van één
van de (of een combinatie van) drie aandachtsvelden:
•
•
•
Conflict, geweld, trauma en wederopbouw;
Caraïbische studies in vergelijkend perspectief;
Literatuur- en cultuurstudies.
Deze oriëntaties sluiten aan bij een aantal wezenlijke kenmerken van de aanbiedende faculteiten, leerstoelen en docentencorps. De masteropleiding heeft een nadrukkelijk interfacultair
karakter (tussen Sociale Wetenschappen, in het bijzonder Culturele Antropologie, en de faculteit der Letteren, met name Spaanse Taal en Cultuur, Portugese Taal en Cultuur, Taal- en Cultuurstudies, voorheen Algemene Letteren). Sociale Wetenschappen treedt op als penvoerder.
De masteropleiding bouwt voort op een al ruim vijftien jaar bestaande samenwerking tussen
beide faculteiten binnen de doctoraalspecialisatie Latijns-Amerika Studies, zodoende beschikt
de opleiding over ruime ervaring in het bijeenbrengen van verschillende disciplinaire invalshoeken en expertisegebieden vanuit het alfagamma cluster.
De rationale en inhoud van de drie aandachtsvelden kunnen als volgt worden omschreven:
Het thema ‘conflict, geweld, trauma en wederopbouw’ sluit nauw aan bij het onderzoeksprogramma van de capaciteitsgroep Culturele Antropologie, te weten Political Conflict, Cultural
Trauma and Social Reconstruction’ (CTR). Dit onderzoeksprogramma is ondergebracht binnen
de landelijke onderzoekschool CERES die in 2004 voor een nieuwe periode van vijf jaar door
de KNAW is geaccrediteerd. Het onderzoeksprogramma CTR is in 2002 formeel van start
gegaan. Internationaal erkend onderzoek en wetenschappelijke publicaties van de staf, promoties, en internationale conferenties en uitwisseling zijn echter al sinds medio jaren negentig op
deze thematiek gericht. De expertise van de beide kernleerstoelen binnen de capaciteitsgroep
Culturele Antropologie omvat dit thematisch zwaartepunt. Het regionale accent binnen CTR
ligt op Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied. De regio heeft een lange geschiedenis van
politiek geweld. Gedurende de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw kwam dit
in een groot aantal landen tot uitdrukking in militaire dictaturen, staatsterreur, gewapende
acties van linkse guerrilla’s en burgeroorlogen. Het democratiseringsproces van de afgelopen
twee decennia heeft aan het politieke en sociale geweld echter geen einde gemaakt. In plaats
van geweld als onderdeel van politiek-ideologische conflicten heeft het hedendaagse geweld
in de regio een meer diffuus karakter. Processen van collectieve traumatisering, verzoening en
QANU / Culturele Antropologie
187
wederopbouw in de regio richten zich daarom niet alleen op de verwerking van het recente autoritaire verleden, maar ook op de hedendaagse uitdrukkingen van willekeurig of systematisch
geweld van ‘gewapende actoren’. Dit trekt een zware wissel op de consolidering van democratisch bestuur, maar ook op de wederopbouw van een civiele maatschappij en het bestrijden
van armoede en sociale uitsluiting. In het vigerende beleid ten aanzien van maatschappelijke
ontwikkelingen op nationaal en internationaal niveau neemt de wisselwerking tussen conflict,
goed bestuur en armoedebestrijding een centrale plaats in.
Caaïbische studies in vergelijkend perspectief is in Nederland een belangrijk aandachtsveld. De
banden van Nederland met de Caraïbische regio zijn van oudsher van groot belang, mede als
gevolg van de koloniale en postkoloniale geschiedenis, de huidige (en aan verandering onderhevige) staatkundige verbanden binnen het Koninkrijk der Nederlanden, en de aanwezigheid van een groot aantal mensen van Carabische herkomst in de Nederlandse samenleving.
Internationaal gezien is de combinatie van Latijns-Amerikaanse (in de meer strikte zin van de
Spaans- en Portugeessprekende landen, al dan niet op het vasteland) en Caraïbische studies
in één regiogeoriënteerde masteropleiding tamelijk bijzonder. In Utrecht is de enige gewone
leerstoel Caraïbische studies van Nederland gevestigd. Het Caraïbisch gebied wordt hier beschouwd in brede zin, dat wil zeggen niet alleen de (Engels-, Frans-, Spaans- en Nederlandstalige) (eiland)staten en koloniale gebieden in de Caraïbische Zee en aan de noordkust van
Zuid-Amerika (de Guyana’s), maar ook het grotere gebied gevormd door de geschiedenis van
slavernij en plantages in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Caraïbische studies in vergelijkend perspectief biedt de mogelijkheid tot verdieping van kennis en inzicht over belangrijke
thema’s in dit domein zoals de geschiedenis van slavernij, plantage-economieën en slavenverzet,
de dynamiek van Afro- en creoolse culturen en multiculturaliteit, staatsvorming, postkoloniale
betrekkingen en economische afhankelijkheid, migratie en transnationalisme, internationale
georganiseerde criminaliteit.
Literatuur- en cultuurstudies heeft weliswaar een zeker ‘letterenaccent’ maar bestudeert nadrukkelijk de wisselwerking tussen literatuur, cultuuruitingen, en de historische, maatschappelijke
en politieke context. Literatuur- en cultuurstudies staan centraal in de leeropdracht van de
letteren hoogleraren die participeren in de masteropleiding. Dit zwaartepunt benadert Latijns-Amerika vanuit een cultural studies perpectief door middel van een interdisciplinaire
bestudering van literatuur, film, kunst en de media. Deze cultuurdomeinen worden geplaatst
in hun historische, sociale, en politieke context. Een belangrijk thema hierbinnen is dat van de
representatie van culturele, sociale en politieke ontwikkelingen in literaire, cinematografische
en artistieke ‘discoursen’. Een tweede thema wordt gegeven door de rol van cultuurproducenten in economie, samenleving en politiek met bijzondere aandacht voor de positie van intellectuelen.
De drie aandachtsvelden (respectievelijk thematisch, geografisch/cultuurhistorisch, en disciplinair) bieden een scala aan mogelijkheden tot wisselwerking in de verschillende studiepaden
van de masteropleiding. Dit krijgt vorm door specifieke combinaties van cursussen binnen het
programma en door de thematische en geografische invalshoek van onderzoek en thesis.
188
QANU / Culturele Antropologie
2. Eindtermen
Het programma is erop gericht studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden bij
te brengen op het terrein van de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische studies.
•
Cognitieve eindtermen:
Studenten die deze masteropleiding hebben afgerond beschikken over c.q. zijn in staat om:
• grondige wetenschappelijke kennis van en inzicht in de historische, maatschappelijke
en culturele ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied:
• verschillende theoretische inzichten en concepten vanuit maatschappijwetenschappelijke en/of letterkundige disciplines te hanteren en zelfstandig wetenschappelijke en
maatschappelijke problemen met betrekking tot Latijns-Amerika en het Caraïbisch
gebied te analyseren:
• gevorderde academische kennis van en inzicht in tenminste één van de drie thematische zwaartepunten binnen het programma.
•
Vaardigheden:
Studenten die deze master hebben afgerond, beschikken over de volgende vaardigheden:
• het vermogen om zelfstandig oorspronkelijk wetenschappelijk onderzoek te ontwerpen, te operationaliseren, en uit te voeren, evenals onderzoeksgegevens te analyseren
en te rapporteren, in het bijzonder op het gebied van de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische studies:
• Het vermogen om de resultaten van bestaand onderzoek te interpreteren en toe te passen in de beroepspraktijk op academisch niveau, in het bijzonder op het gebied van de
Latijns-Amerikaanse en Caraïibische studies:
• Gevorderde academische technieken en vaardigheden zoals probleemformulering,
operationaliseren, veld- en/of bureau-onderzoekstechnieken, schriftelijke en mondelinge analyse- en rapportagevaardigheden, empirische kennis en inzichten toe te passen binnen een breed scala aan werkvelden;
• het vermogen om de opgedane theoretische, methodologische vaardigheden en op
academisch niveau, in het bijzonder maar niet uitsluitend op het gebied van LatijnsAmerika en het Caraïbisch gebied, toe te passen.
3. Niveau eindtermen geordend volgens de Dublin-descriptoren
De eindtermen van de masteropleiding Latin American and Caribbean Studies zijn onderstaand
beschreven volgens de vijf Dublin-descriptoren:
•
Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
a) de actuele vraagstukken die binnen de drie aandachtsvelden van de master;
b) de belangrijkste theorieën en concepten die toegepast worden binnen de Latijns- Amerikaanse en Caraïbische studies, waarbij deze kennis voortbouwt op de bachelorfase
en het eindniveau daarvan overtreft en verdiept.
c)
• Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
a) complexe vraagstellingen vanuit (meervoudige) theoretische en interdisciplinaire
perspectieven te analyseren en deze te relateren aan wetenschappelijke en maatQANU / Culturele Antropologie
189
schappelijke debatten;
b) zelfstandig onderzoek te doen naar een van de centrale vraagstellingen van ten minste
één van de themavelden van de master en daaruit conclusies te trekken.
•
Oordeelsvorming
De afgestudeerde is in staat om:
a) kritisch te reflecteren op ontwikkelingen en discussies in wetenschap en samenleving
inzake economische, sociale, politieke en culturele ontwikkelingen in Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied, in internationaal en vergelijkend perspectief, op grond
van gefundeerde theoretische en methodologische overwegingen;
b) kritisch te reflecteren op zelf verzamelde gegevens over kernthema’s betreffende samenleving en cultuur van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied op grond van
theoretische, methodologische en maatschappelijke overwegingen;
c) kritisch na te denken over de beroepsethiek van academici in de wijdere maatschappelijke context van de kennisvergaring en -toepassing.
•
Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
a) wetenschappelijke kennis en inzichten op het terrein van Latin American and Caribbean Studies over te brengen aan collega-academici en studenten binnen het hoger
c.q. wetenschappelijk onderwijs door het schriftelijk rapporteren in artikelen en papers en het mondeling verwoorden van wetenschappelijke kennis, inzichten, debatten
en eigen onderzoeksresultaten;
b) wetenschappelijke discussies te vertalen naar een breder publiek door het trekken van
(beleids)conclusies uit eigen individueel onderzoek naar een concreet onderwerp op
het terrein van Latin American and Caribbean Studies.
•
Leervaardigheden
De afgestudeerde is in staat om:
a) de in de bachelor of vergelijkbare instroomstudie opgedane domeinspecifieke methodologische vaardigheden te verdiepen en te relateren aan hedendaagse debatten over
samenleving en cultuur van Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied en daarmee
samenhangende deelthema’s en concepten;
b) zelfstandig theoretische en methodologische inzichten te operationaliseren in een verantwoord onderzoeksvoorstel.
4. Oriëntatie masterprogramma Latin American and Caribbean Studies
Het masterprogramma Latin American and Caribbean Studies is erop gericht studenten kennis, analytische vermogens en vaardigheden bij te brengen inzake relevante maatschappelijke
ontwikkelingen, conceptuele debatten en beleidsdiscussies om als op Latijns-Amerika of het
Caraïbisch gebied georiënteerde academisch onderzoeker of beleidsmedewerker een werkkring
te vinden. Een van de belangrijkste kwalificaties is het zelfstandig verrichten van hoogwaardig
(kwalitatief ), empirisch onderzoek naar voor het aandachtsveld kenmerkende problemen en
vraagstellingen. Het opzetten, uitvoeren van en rapporteren over onderzoek zijn dan ook belangrijke onderdelen van deze masteropleiding (omvang van 30 ECTS). Dit proces valt uiteen
in drie delen. In het eerste deel zal de student op grond van de cursorische modulen verkregen
kennis over Latin American and Caribbean Studies vertalen in een wetenschappelijk onderbouwd en methodologisch verantwoord onderzoeksvoorstel. In het tweede deel verrichten
studenten zelfstandig een kwalitatief wetenschappelijk onderzoek. De studenten verzamelen
190
QANU / Culturele Antropologie
relevant primair en secundair materiaal over en concrete problematiek binnen ten minste één
van de drie aandachtsvelden van de masteropleiding. Verder toetsen studenten in hun onderzoek de opgedane wetenschappelijke kennis (concepten, perspectieven, theorieën). In het
derde deel wordt het onderzoek afgerond met een geschreven werkstuk, waarin de student
aantoont de verzamelde gegevens te kunnen analyseren en verwerken tot een wetenschappelijk verantwoorde thesis in de vorm van een uitgebreid wetenschappelijk onderzoeksartikel
of kleine monografie. Deze algemene oriëntaties worden onderstaand nader gespecificeerd in
inhoudelijke en formele criteria.
•
Inhoudelijke criteria
a) Het onderwerp van het masteronderzoek is helder afgebakend en beperkt van omvang. Uit het eindresultaat blijkt dat het onderzoek zich geleidelijk aan toespitst op
een gespecificeerd en voor een student hanteerbaar onderwerp. Een algemeen oriënterende thesis over een groot onderwerp is onacceptabel.
b) Het onderwerp is van aantoonbaar belang in het licht van de hedendaagse ontwikkeling van het betreffende vakgebied.
c) Hoewel van de student in het kader van een academische masteropleiding, geen volledig origineel onderzoek verwacht kan worden, is er een duidelijke eigen inbreng
blijkend uit de ordening en presentatie van het materiaal alsmede uit een kritische,
beargumenteerde en onafhankelijke oordeelsvorming.
•
Formele criteria
a) De thesis heeft een omvang van circa 15.000-20.000 woorden en wordt bij voorkeur
geschreven als een wetenschappelijk artikel.
b) De thesis vertoont een overzichtelijke structuur en bevat een theoretisch gedeelte en
een empirisch-analytisch gedeelte, die op herkenbare, relevante en originele wijze op
elkaar worden betrokken. De thesis voldoet aan de technische en stilistische criteria
die aan een wetenschappelijk artikel of kleine monografie worden gesteld.
Masteropleiding en de professionele praktijk
De opgebouwde expertise en eindtermen zijn gericht op de behoefte aan academische onderzoekers en professionals die kunnen werken binnen instellingen en organisaties die zich richten
op Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied in enge zin, of op internationale vraagstukken in
brede zin. Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, managementen onderzoeksfuncties in profit en non-profit sector, die actief zijn op terreinen waarvoor de
centrale thematiek van de master relevant is. De interdisciplinaire competenties, de onderzoekservaring in de regio, analytische en probleemoplossende vaardigheden, en het vermogen om
onder (sociaal-cultureel) ongewone en soms moeilijke omstandigheden zelfstandig professionele activiteiten uit te voeren zijn hierbij belangrijke kwaliteiten van de afgestudeerden.
QANU / Culturele Antropologie
191
Bijlage 2. Programma bachelor- en masteropleidingen Universiteit Utrecht
2.A.
De opbouw van het programma
Het cursusjaar is verdeeld in twee semesters waarbij elk semester weer verdeeld is in twee blokken. Per blok worden twee cursussen van 7,5 ECTS parallel gegeven.
In schema: de bacheloropleiding Culturele Antropologie:
Eerste jaar
Semester 1
Semester 2
Periode 1
Periode 2
Periode 1
Periode 2
Methoden en technieken van
onderzoek
(20030050 /
niv. 1)
Culturen en Samenlevingen:
inleiding in de CA
(200300835/
niv. 1)
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Statistiek met behulp van de
computer (200200782/niv.1)
Multiculturalisme
(200400011 / niv.2)
Verwachtschap, politiek en
religie.
(200300834/
niv 1)
Cultuur, globalisering en
de moderne samenleving
(200300328 / niv.1)
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Tweede jaar
Semester 1
Semester 2
Periode 1
Periode 2
Periode 1
Periode 2
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Derde jaar
Semester 1
Semester 2
Periode 1
Periode 2
Periode 1
Periode 2
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Methoden van
Antropologisch Onderzoek
(200300146/niv.3)
Antropologisch Veldwerk I
(200300028/
niv.3)
Het schrijven van een
antropologisch artikel
(200300032/niv.3)
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Het opzetten van een
kwalitatief onderzoek
(2003000037/niv.3)
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuze of
profileringsvak
Majorgebonden keuzevakken
De opleiding biedt veertien major keuzevakken aan, waaruit studenten er acht moeten kiezen.
De majorgebonden keuzevakken hebben een scharnierfunctie, zij zijn bedoeld als verdieping
op de vakken die in het eerste bachelorjaar aan bod zijn geweest en kunnen als voorbereiding
dienen op het bacheloronderzoek in Guatemala alsmede op de twee academische masters: Culturele Antropologie in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief en
Latin American and Caribbean Studies. Om de keuze voor studenten te vergemakkelijken zijn
pakketten samenhangende vakken opgezet.
192
QANU / Culturele Antropologie
Majorkeuzevak ter verdieping van de antropologische theorievorming:
Etnografische bloemlezing: antropologische geschriften van klassiek tot modern (niv. 2)
Majorkeuze vakken ter voorbereiding op het bachelor onderzoek in Guatemala:
Inheemse groepen van Latijns Amerika/Caraïbisch gebied (niv.1)
Taalvoorbereiding Spaans voor Guatemala (niv.1)
Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns Amerika en het Caraïbisch gebied (niv.1)
Dicatuur en democratie van Latijns Amerika (niv. 2)
Majorkeuze vakken die voorbereiden op de master Culturele Antropologie in het bijzonder de studie
van multiculturalisme in vergelijkend perspectief
Etniciteit en nationalisme (niv.2)
Culturele criminologie (niv.1)
Cultuurvergelijkende genderstudies (niv.2)
Majorkeuze vakken die voorbereiden op de master Latin American and Caribbean Studies
Inleiding in de ontwikkelingsvraagstukken (niv.1)
Armoede en sociale uitsluiting (niv.2)
Inleiding cultuur en maatschappij van Latijns Amerika en het Caraïbisch gebied (niv.1)
Dictatuur en democratie van Latijns Amerika (niv.2)
Culture, violence, trauma and reconstruction (niv.3)
Majorkeuze vak vallend onder de contextvakken
Wetenschapsfilosofie (niv.3)
2.B.
Masterprogramma Culturele Antropologie: in het bijzonder de studie van multiculturalisme in vergelijkend perspectief
De masteropleiding valt grofweg te verdelen in twee onderdelen. In het eerste deel zijn vier modulen (elk 7,5 ECTS) ondergebracht. In het eerste moduul wordt het vraagstuk van multiculturalisme in conceptuele en historische zin bestudeerd met een nadruk op de articulatie van verschijnselen van multiculturaliteit, natievorming, nationalisme, sociaal-economische modernisering en
mondialisering in historisch en theoretisch perspectief. In het tweede moduul staan verschillende,
historisch gegroeide maatschappelijke modellen (en governance systemen) van multiculturalisme
centraal. Daarbij wordt onder andere gekeken naar burgerschapsclaims, de relatie tussen democratie, staat(sinrichting) en minderhedenrechten, conflict en de rol van het mondiale (mensen)rechten
discours. Het derde moduul bouwt voort op de zo verkregen inzichten door multiculturalisme te
bestuderen tegen de achtergrond en als uitdrukkingsvorm van hedendaagse processen van mondialisering en transnationalisering. In deze drie modulen wordt een vergelijkend perspectief gehanteerd. In het vierde moduul staan hedendaagse discussies over de methodologische aspecten van
het verrichten van onderzoek in een multiculturele en mondialiserende wereld centraal. Daarnaast
wordt in dit moduul gewerkt aan het schrijven van een onderzoeksvoorstel.
In het tweede deel van de opleiding staat het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek centraal
en worden de in de cursorische modulen verkregen kennis en inzichten toegepast, getoetst en
onderzocht. Deze kennis wordt geoperationaliseerd in een theoretisch verantwoord, methodologisch onderbouwd en maatschappelijk relevant onderzoeksproject. Het uitvoeren van onderzoek is een belangrijk onderdeel van deze masteropleiding (30 ECTS). Door onderzoek en
het schrijven van de masterthesis zetten studenten eerder verkregen inzichten in in een beperkt
QANU / Culturele Antropologie
193
aantal empirische werkvelden. De onderzoeksperiode beslaat in totaal anderhalf blok (22,5
ECTS). In het laatste deel van de master wordt een masterscriptie (7,5 ECTS) geschreven van
ongeveer 15.000 woorden.
In schema:
Semester 1 (september-januari)
Semester 2 (februari-juli)
Blok 1
Blok 2
Blok 1
Blok 2
Modernisering en
mondialisering in
historisch perspectief
(7,5 ECTS)
De politiek van
multiculturalisme
(7,5 ECTS)
Multiculturalisme en de
nieuwe wereld orde (7,5
ECTS)
Uitvoeren master onderzoek
(22,5 ECTS)
Schrijven
MA thesis
(7,5 ECTS)
2.C.
Methodologie en
onderzoeksopzet (7,5
ECTS)
Masterprogramma Latin American and Caribbean Studies
De masteropleiding kan onderverdeeld worden in twee componenten. In de eerste component
gaat het om verbreding en verdieping van kennis van en inzicht in ontwikkelingen in LatijnsAmerika en het Caraïbisch gebied, in het bijzonder met betrekking tot de drie aandachtsvelden. Dit gebeurt vooral in de verschillende cursorische onderdelen in het eerste semester.
Desgewenst kunnen studenten tot maximaal 7,5 ECTS een eigen thematische en theoretische
verdieping aanbrengen via een tutorial.
In de tweede component, de onderzoeks- en thesiscyclus, staat het uitvoeren van hoogwaardig
onderzoek centraal. Kennis opgedaan in cursorische onderdelen wordt geoperationaliseerd in
een theoretisch verantwoord, methodologisch onderbouwd en maatschappelijk relevant onderzoeksproject. Het opzetten, uitvoeren en analyseren c.q. rapporteren van onderzoek is een
belangrijk onderdeel van deze masteropleiding (met een omvang van 30 ECTS).
In schema: (vet: verplicht; grijs gearceerd: onderzoeks- en thesis cyclus). De totale omvang
is 60 ECTS.
Semester 1 (september-januari)
Semester 2 (februari-juli)
Blok 1
Blok 2
Regional orientation:
history, society and culture
of Latin America and the
Caribbean
(7,5 ECTS)
Designing Research
Keuze uit:*)
- Conflict, trauma and
reconstruction in Latin
America
- Literature and culture
of Spanish America I:
marginality in Latin
American literature and
film
- Society and literature in
Brazil
Keuze uit:*)
- Caribbean contours
- Democracy, social
mobilisation and citizenship:
Brazil in comparative
perspective
- Literature and culture of
Spanish America II: the
representation of history in
Latin American literature and
film
- Tutorial
(7,5 ECTS)
194
Blok 1
Uitvoeren master
onderzoek
(15 ECTS)
Blok 2
Schrijven
MA thesis
(7,5 ECTS)
Keuze uit: *) **)
- Brazilian cinema and
politics
- Inter-universitary
master class:
Modernity in Latin
America
- Tutorial
(7,5 ECTS)
(7,5 ECTS)
QANU / Culturele Antropologie
Opmerkingen:
*) Afhankelijk van thema en plaats binnen het individuele curriculum van de student is in
beperkte mate ruimte voor het volgen van mastercursussen buiten dit programma.
**) In overleg met de begeleider kan de uitvoering van het onderzoek met 7,5 ECTS verlengd
worden tot halverwege blok 4. De thesis wordt dan op fulltime basis geschreven vanaf 1
juni.
QANU / Culturele Antropologie
195
196
QANU / Culturele Antropologie
4.
De bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie en de masteropleiding Cultural Anthropology
and Development Sociology van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Leiden
Inleiding
De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie aan de Universiteit van Leiden stond altijd bekend om de duidelijke en overzichtelijke opbouw van het studieprogramma. Inderdaad is het programma nog steeds overzichtelijk en goed doortimmerd te noemen.
Een sterk punt, dat door de studenten ook duidelijk gewaardeerd wordt, is de opzet van een
beperkt leeronderzoek in het tweede jaar (drie weken, direct toezicht bij de uitvoering van het
onderzoek en nu al sinds jaar en dag in Drenthe). Voordeel van dit geconcentreerde leeronderzoek is dat dit de studenten duidelijke onderzoekservaring geeft – als voorbereiding op het
doctoraal/masterleeronderzoek – maar tegelijk voldoende tijd overlaat voor gedegen studie van
andere onderdelen van het hoofdvak, zelfs in het huidige driejarige bachelorprogramma. Ook
in andere opzichten biedt het duidelijk gestructureerde programma studenten houvast.
Bij deze opleiding blijkt men rekening te houden met de mogelijkheid dat de bachelor althans
voor sommige studenten een uitstroommoment zou kunnen worden; het idee is kennelijk
dat de praktijk moet uitwijzen of studenten van die formeel bestaande mogelijkheid gebruik
willen maken. Nadere bezinning over de vraag of er dan op dit punt beleid ontwikkeld moet
worden ligt voor de hand.
Een opvallend probleem – dat ook bij ons bezoek ter plaatse duidelijk naar voren kwam – is
dat bij deze opleiding de ‘vergrijzing’, waarvoor de vorige commissie ook al waarschuwde,
zich verder heeft doorgezet doordat hier een volstrekte vacaturestop bleef gehandhaafd tot een
paar jaar geleden. Het gevolg is dat het merendeel van de docenten nu tot de oudere generatie behoort, terwijl er tot voor enkele jaren nauwelijks jongere docenten daarnaast benoemd
konden worden. Het overgrote deel van de docenten werkt ook al langere tijd (twintig of zelfs
dertig jaar) bij deze afdeling. Dat heeft het voordeel van grote ervaring, maar het dreigt ook
tot ingegraven posities te leiden. Daardoor wordt bijvoorbeeld de kwaliteitszorg een probleem:
formeel bestaan er wel degelijk allerlei regelingen voor de evaluatie van het programma en alle
onderdelen daarvan, maar dat blijkt in de praktijk niet voldoende om bijvoorbeeld het probleem van overlapping tussen verschillende colleges op te vangen.
In het algemeen lijkt een centrale regie binnen deze afdeling maar moeilijk te realiseren. De
commissie ziet dit niet als een gevolg van persoonlijke tekortkomingen, maar eerder als onvermijdelijke consequenties van een bijna vijftien jaar lang opgelegde, volledige vacaturestop
waardoor aanstelling van jongere docenten ook bij natuurlijk verloop onmogelijk was en mensen erg lang voor dezelfde blokken verantwoordelijk bleven. Gelukkig zijn er juist de laatste
jaren duidelijke tekenen van verbetering. Er zijn twee relatief jonge hoogleraren aangesteld
op structurele posities. Bovendien is de financiële situatie van het departement nu eindelijk
gereguleerd, zodat al in het komende jaar drie nieuwe benoemingen door natuurlijk verloop
mogelijk worden. De commissie heeft er dan ook vertrouwen in dat verdere stroomlijning en
coördinatie van deze overigens naar behoren functionerende afdeling gerealiseerd zal worden.
Bij de opzet van de master kan deze afdeling profiteren van een lange traditie van georganiseerd
leeronderzoek (nu nog in West-Afrika en Indonesië) die een strakke begeleiding van de studenten mogelijk maakt. Daarnaast kan geprofiteerd worden van een breed scala aan verwante
masteropleidingen in Leiden (voor Afrika-, Azië- en Latijns-Amerika-studies; Museologie;
Milieu en Cultuur) waardoor de eigen master niet snel overvoerd zal raken. De opzet van de
QANU / Culturele Antropologie
197
Antropologiemaster is nog vrij open (tijdens het bezoek van de commissie was het eerste jaar
nog in volle gang). Van belang is vooral of de docenten erin zullen slagen studenten na terugkeer zo strikt te begeleiden dat studievertraging – net als elders ook hier een gevaar binnen het
éénjarige masterprogramma – vermeden wordt.
Gezien het feit dat er reeds stappen ondernomen zijn om de nodige vernieuwing en een evenwichtiger leeftijdsopbouw van de staf te realiseren en ook om de kwaliteitszorg verder te formaliseren – waarvoor ook de faculteit reeds initiatieven heeft genomen – heeft de commissie
vertrouwen in de toekomst van deze opleiding, vooral omdat daarbij voortgebouwd kan worden op een goed gestructureerd programma.
198
QANU / Culturele Antropologie
De opleidingen
Bacheloropleiding
Naam van de opleiding/ CROHO
nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van
de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of
duaal)
Start opleidingen
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Vorige visitatie
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
Bachelor Culturele Antropologie en
Ontwikkelingssociologie CA/OS; CROHO 50035
Bachelor WO
180
BA Bachelor of Arts
Voltijd
September 2002
Leiden; departement Culturele Antropologie en
Ontwikkelingssociologie (CA/OS).
Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele
Antropologie, November 1998
31 december 2007
Nee
Masteropleiding
Naam van de opleiding/ CROHO
nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van
de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of
duaal)
Start opleidingen
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Vorige visitatie
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
4.1.
Master Cultural Anthropology and Development
Sociology CA/OS; CROHO 60156
Master WO
60
MA Master of Arts
Voltijd
September 2002
Leiden; departement Culturele Antropologie en
Ontwikkelingssociologie (CA/OS).
Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele
Antropologie, November 1998
31 december 2007
Nee
Structuur en organisatie van de faculteit
De zelfstudie Leiden, van 26 februari 2005, heeft betrekking op de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie en de masteropleiding Cultural Anthropology
and Development Sociology, en bespreekt kwaliteitsonderwerpen en facetten voor de bachelor
en master gezamenlijk in één rapportage. Het rapport bespreekt naast de monodisciplinaire
opleiding ook major-minorvarianten, aangeboden met de opleidingen Archeologie, BestuursQANU / Culturele Antropologie
199
kunde, Pedagogische Wetenschappen, Politieke Wetenschap, Psychologie, en Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië.
De opleidingen worden verzorgd door het departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie CA/OS, binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen.
In de elektronische studiegids ( www.studiegids.leidenuniv.nl ) is de volgende korte kenschets
van de monodisciplinaire bacheloropleiding CA/OS weergegeven:
“Culturele Antropologie is de studie van de mens als sociaal-cultureel wezen. Ze bestudeert de
systematische verbanden die in zeer diverse samenlevingen bestaan tussen de verschillende aspecten van cultuur zoals sociale organisatie, religie, ideologie, politiek, economie, rechtspraak,
gezondheidszorg, materiële cultuur, ritueel, muziek, etc.
De Ontwikkelingssociologie bestudeert de moderniseringsprocessen die zich in de ontwikkelingslanden voordoen en tracht door toepassing van sociologische en antropologische kennis
een bijdrage te leveren aan de oplossing van het ontwikkelingsvraagstuk.
Het monodisciplinaire bachelorprogramma van CA/OS omvat drie jaar, waarvan het eerste
jaar wordt afgesloten met het propedeutisch examen. Na het behalen van het bachelor (of Arts)
diploma kan de studie worden voortgezet met een éénjarig masterprogramma, dat leidt tot de
titel Master of Arts (MA) in Cultural Anthropology and Development Sociology.”
In de opleiding wordt grote nadruk gelegd op theoretische, thematische, regionale en methodische componenten die geïntegreerd worden in een binnenlands leeronderzoek in de bacheloropleiding en in een buitenlands leeronderzoek in de masteropleiding.
Naast de monodisciplinaire bacheloropleiding CA/OS kan de student kiezen voor de combinatie van een majorprogramma in de CA/OS en een minorprogramma in de Archeologie,
Pedagogische Wetenschappen, Politieke Wetenschap, Psychologie en Talen en Culturen van
Zuidoost-Azië en Oceanië, of in de Bestuurskunde.
Het bezoek van de commissie kwam op een moment dat de opleiding duidelijk in een overgangsfase was. Dat heeft te maken met een aantal zaken. Ten eerste de overgang naar de bachelor-masterstructuur waarin dit jaar de eerste bachelors zijn uitgestroomd naar de master.
Ten tweede de benoeming van twee nieuwe – jonge – hoogleraren enkele jaren geleden, en
het komende vertrek van een aantal stafleden vanwege senioriteit. Ten derde financiële problemen die nu bijna in het verleden zijn komen te liggen, en – ten vierde – dit alles gepaard
met stijgende studentenaantallen de laatste jaren. Wat betreft de financiële situatie constateert
de commissie op basis van informatie van opleiding en faculteit, dat de opleiding zich kan
opmaken voor een nieuwe toekomst, die in het teken zal staan van vernieuwing, verjonging en
versterking. Ten slotte dient hier vooraf opgemerkt te worden dat de zelfevaluatie dateert van
februari 2005. De commissie heeft – vanwege het feit dat de visitatie een jaar later plaats vond
– op een aantal punten aanvullende informatie gevraagd en gekregen, mondeling en via een
actuele notitie met betrekking tot de masteropleiding.
In de zelfstudie zijn de bachelor- en masteropleiding besproken in dezelfde paragrafen per
kwaliteitsonderwerp en facet. In deze rapportage van de commissie worden de onderwerpen
doelstellingen (F1-F3) en Programma (F4-F11) besproken in aparte paragrafen, de overige
kwaliteitsonderwerpen en facetten in dezelfde paragrafen.
200
QANU / Culturele Antropologie
4.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
Verificatiepunten:
De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten.
De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld.
In de zelfstudie wordt aangegeven dat de bachelor- en masteropleiding voortkomen uit de
ongedeelde doctoraal opleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen. In de Onderwijs- en Examenregeling (OER, 2004-2005) staat dat vanaf 1 september 2002 het bachelordiploma kan worden behaald. Het doctoraalprogramma blijft voor
studenten die vóór 1 september 2002 met hun studie begonnen van kracht tot 1 september
2005, het afsluitend doctoraalexamen kan worden afgelegd tot uiterlijk 1 september 2010.
Voorts is vermeld dat studenten uit het doctoraalprogramma kunnen overstappen, onder
door de Examencommissie te bepalen voorwaarden, naar de bacheloropleiding. De overstap
is vergemakkelijkt doordat reeds per september 2000 het onderwijsprogramma volgens de
nieuwe bachelor-masterstructuur is ingevoerd. De zelfstudie stelt dat per september 2002 via
een programmawijziging de onderwijsprogramma’s van de doctoraalopleiding en de bacheloren masteropleiding zodanig op elkaar zijn afgestemd dat slechts voor enkele studenten (met
studievertraging) een overgangsregeling getroffen behoefde te worden.
De commissie heeft van de kant van studenten geen klachten vernomen met betrekking tot de
afbouw, overstap mogelijkheden.
Oordeel van de commissie
De commissie is van oordeel dat de afbouw van de ongedeelde opleiding en de door programmatische wijziging gefaciliteerde overgang naar het bachelor-masterstelsel, adequaat is geregeld
voor studenten. De opleiding heeft de afbouw voldoende geregeld.
4.3.
Het beoordelingskader
4.3.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De algemene doelstelling van de opleiding CA/OS wordt in de zelfstudie als volgt verwoord:
Het doel van de opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie aan de Universiteit van Leiden is het opleiden van empirisch en theoretisch geschoolde academici met een
onderzoekende en lerende houding en met kennis, inzicht en vaardigheden die hen in staat
stellen in een wetenschappelijke of maatschappelijke context werkzaam te zijn als antropoloog
of als ontwikkelingssocioloog.
QANU / Culturele Antropologie
201
Deze doelstelling die van toepassing was op de ongedeelde opleiding is in de bachelor-masteropleiding niet veranderd. De doelen van de huidige opleidingsfasen Antropologie aan de
Universiteit Leiden (propedeuse, bachelor en master) zijn hiervan direct afgeleid.
Bachelor
De doelen en eindkwalificaties zijn opgenomen in de Onderwijs en Examenregeling van de
bacheloropleiding (zie bijlage 2A). Deze doelen zijn geformuleerd in overleg met het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON),
een zelfstandig onderdeel van de Universiteit Leiden.
Wat betreft de domeinspecifieke eindkwalificaties beoogt de opleiding studenten op te leiden
tot antropologen/ontwikkelingssociologen, die:
•
•
•
in staat zijn de in de opleiding verworven theoretische kennis, wetenschappelijke inzichten en methodisch-technische vaardigheden, zelfstandig en op adequate wijze toe te passen in wetenschappelijk en ontwikkelingsgericht onderzoek;
zowel in de eigen samenleving als daarbuiten een dienstverlenende en/of adviserende taak
kunnen vervullen. Het gaat daarbij om particuliere organisaties en overheidinstellingen,
die gericht zijn op niet-westerse samenlevingen, ontwikkelingsvraagstukken en de studie
van culturele pluriformiteit in multiculturele samenlevingen;
een kritische en reflectieve houding hebben zowel ten aanzien van het proces van wetenschappelijke kennisverweving als ten aanzien van de maatschappelijke en ethische gevolgen van het beroepsmatig handelen.
Volgens de zelfstudie bereidt de bacheloropleiding CA/OS studenten voor op de masteropleiding CA/OS te Leiden; bovendien biedt de opleiding de afgestudeerde bachelor tevens voldoende kwalificaties voor een breed scala aan maatschappelijke functies.
In de aanvullende notitie aan de commissie wordt aangegeven dat de bacheloropleiding CA/
OS voorbereidt op een ‘waaier aan masteropleidingen’, waarin doorstroom naar de master
CA/OS een optie is naast andere mogelijkheden, waaronder interfacultaire masteropleidingen
met betrekking tot archeologie/museologie, visuele etnografie, en medische antropologie en
milieukunde. De keuzemogelijkheden voor studenten nemen dus toe.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd en geconstateerd dat het profiel van de opleiding in voldoende mate beantwoordt aan de eisen die
daarin aan een bacheloropleiding gesteld worden.
Naar de mening van de commissie is de bacheloropleiding daarom voldoende op het facet
‘Domeinspecifieke eisen’ CA/OS.
Master
De doelen en eindkwalificaties van de masteropleiding zijn opgenomen in de Onderwijs en
Examenregeling van de masteropleiding (zie bijlage 2B)
De domeinspecifieke eindtermen voor de master zijn vergelijkbaar met die waartoe de bacheloropleiding de studenten beoogt op te leiden (zie F1 bacheloropleiding).
Daarenboven staat in de masteropleiding CA/OS het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek centraal. Een afgestudeerde CA/OS masterstudent is gekwalificeerd om antropologisch/ontwikkelingssociologisch onderzoek voor te bereiden, het onderzoek zelfstandig
uit te voeren, de resultaten te analyseren, hierover te rapporteren, en de conclusies van het
202
QANU / Culturele Antropologie
onderzoek te vertalen naar adviezen en beleid. Een CA/OS master is tevens gekwalificeerd om
zich te kandideren voor de promotie.
Omtrent de masteropleiding heeft de commissie op haar verzoek een geactualiseerde notitie
ontvangen, waarin het opleidingsmanagement aangeeft dat de ‘doorstroom’ masteropleiding
CA/OS studenten wil afleveren met:
•
•
•
een disciplinaire en academische achtergrond in Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie;
een thematische gerichtheid op culturele en beleidsmatige ontwikkelingsprocessen in moderne samenlevingen; en met
praktische onderzoekservaring in het veld (veelal Afrika of Indonesië).
Een Master of Arts CA/OS heeft inzicht in de complexiteit van de interactie tussen theorie en
praktijk in academische contexten zowel als in het veld, en is niet alleen in staat om zelfstandig
onderzoek te verrichten, maar evenzeer om hierover te rapporteren, kritisch over onderzoek te
adviseren, en waar nodig beleid aan te sturen.
Het buitenlands leeronderzoek vormt daarom de ruggengraat van deze masteropleiding.
De commissie vindt de nadruk op veldwerk/georganiseerd leeronderzoek goed, en de focus
op twee regio’s interessant. Gelet op de doelstellingen denkt de commissie dat de eenjarige
masteropleiding een strakkere organisatie en coördinatie nodig heeft. Uit de aangegeven veranderingen met betrekking tot planning van studieonderdelen en begeleiding van (buitenlandse)
studenten, weergegeven in de nagekomen notitie van het opleidingsmanagement, concludeert
de commissie dat hieraan goed gewerkt wordt.
Naar het oordeel van de commissie is de masteropleiding voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’ CA/OS.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F2: Niveau: bachelor en master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor
De zelfstudie benoemt het door studenten te bereiken niveau in de propedeuse (eerste jaar) en
de bachelorfase (tweede en derde jaar) door onderscheiden termen met betrekking tot kennis,
inzicht en attitudes (subdoelen a1 t/m g4). Hiermee zijn de zogenaamde Dublin-descriptoren
uitgewerkt voor de onderscheiden opleidingsfasen. Zo legt de opleiding – bijvoorbeeld – in de
propedeuse een accent op basiskennis, in de bachelor op globale kennis (en in de master op
specifieke kennis). De (sub-)doelen zijn gekoppeld aan programmavakken.
De zelfstudie geeft de doelstellingen en eindkwalificaties van de nu onderscheiden propedeuse, bachelor CA/OS als volgt kort weer: “De propedeuse opleiding CA/OS is onderdeel
van de bacheloropleiding CA/OS. De bacheloropleiding CA/OS bereidt studenten voor op
QANU / Culturele Antropologie
203
de masteropleiding CA/OS en biedt tevens voldoende kwalificaties voor een breed scala aan
maatschappelijke functies.” De bacheloropleiding is een mogelijk uitstroommoment naar vervolgopleiding of de naar de arbeidsmarkt.
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de bachelorkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op
grond daarvan trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert
met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor.
De bachelor heeft een stevig en gevarieerd programma met een binnenlands veldwerk in Drenthe in het tweede jaar dat – zoals ook naar voren kwam uit de door de commissie gevoerde
gesprekken – zeer gewaardeerd wordt door zowel studenten als leden van de staf.
De gedachte dat de bachelor uitstroommogelijkheden heeft naar verschillende masters is zeer
interessant. De commissie begrijpt uit de nagekomen notitie met betrekking tot de masteropleiding dat de uitstroommogelijkheden zich sterk verbreden, en studenten meer keuze hebben.
De commissie constateert dat de in de zelfstudie benadrukte (en in het bachelor-mastersysteem veronderstelde) uitstroom van bachelors naar de maatschappij niet uitgewerkt is en niet
leeft bij studenten en staf (overigens niet uitsluitend in Leiden). De toekomst moet uitwijzen
of er inderdaad emplooi is voor bachelors. De opleiding in Leiden toont de bereidheid om
uitstroom na de bachelor als mogelijkheid open te houden.
Alles overziend is de commissie van mening dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet
‘Niveau van de opleiding’.
Master
In de zelfstudie zijn voor de masteropleiding (sub)doelstellingen weergegeven (h1 t/m j5) gerelateerd aan de Dublin-descriptoren. Deze onderscheiden doelen zijn tevens gekoppeld aan de
vakken in het programma van de masteropleiding. Aan de kennis, vaardigheden en attitudes
van de student worden op het masterniveau hogere eisen gesteld dan op bachelorniveau: specifieker, kritischer, reflectiever en creatiever; en tevens een goede kennis van het academische
Engels, te bereiken door Engelstalig onderwijs.
De zelfstudie geeft aan dat in de masteropleiding CA/OS het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek centraal staat. Een afgestudeerde master CA/OS is gekwalificeerd
om antropologisch/ontwikkelingssociologisch onderzoek voor te bereiden, zelfstandig uit te
voeren, de resultaten te analyseren, hierover te rapporteren, en de conclusies van het onderzoek te vertalen naar adviezen en beleid. Een CA/OS master is tevens gekwalificeerd om zich
te kandideren voor de promotie.
De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren (zie ook de bijlage). Op basis
daarvan en gelet op de gevoerde gesprekken en de nagekomen notitie omtrent de masteropleiding constateert de commissie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met
het niveau van een universitair afgestudeerde master. De nadruk op veldwerk in de vorm van
georganiseerd leeronderzoek, en de focus op twee regio’s is interessant. Volgens de commissie
vergt de masteropleiding een strakkere organisatie en coördinatie om dit niveau in één jaar te
kunnen behalen. In de geactualiseerde notitie met betrekking tot de master ziet de commissie
stappen in de goede richting die vertrouwen voor de toekomst geven op dit punt.
204
QANU / Culturele Antropologie
Naar het oordeel van de commissie is de masteropleiding voldoende op het facet ‘Niveau van
de opleiding’ CA/OS.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een
master:
•
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
•
Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
•
Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
De doelstellingen voldoen volgens de zelfstudie aan de eisen van vakgenoten in Nederland en
elders, waarbij in de zelfstudie wordt benadrukt dat in de Leidse opleiding een grote nadruk
ligt op veldwerkervaring, zowel in de bachelor als master. Elders in Nederland en bij opleidingen antropologie in Engeland, Frankrijk en de VS komt veldwerk veelal pas in de PhD-fase.1
De opleiding is wetenschappelijk van aard en kent een grote nadruk op theorie en theorievorming alsmede het gebruik van theorie in onderzoek, met name gericht op het betrokken
terrein en de betrokken regio (binnenlands leeronderzoek in bachelorfase).
De commissie constateert dat afgestudeerden van de bacheloropleiding toegang hebben tot de
masteropleiding Cultural Anthropology and Development Sociology, tot de researchmasters
Afrika, Azië en Latijns-Amerika, en dat perspectief ontstaat voor studenten op een toenemend
aantal interfacultaire masteropleidingen die in ontwikkeling zijn binnen de Universiteit Leiden. Ook hebben bachelors CA/OS toegang tot de masters van zusteropleidingen aan andere
Nederlandse universiteiten.
De arbeidsmarktparticipatie van bachelorafgestudeerden is nog onbekend. De arbeidsmarkt
perspectieven van afgestudeerden met een doctoraal diploma zijn wel onderzocht. Daaruit
blijkt dat het werkveld van afgestudeerden zeer divers is.
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Oriëntatie WO’.
Master
De masteropleiding verschilt vooral van de bacheloropleiding door de originele kennisbijdrage
die in de master wordt verlangd vanwege het uitgebreide buitenlandse leeronderzoek waarin
complexe materie wordt geïntegreerd, eigen kennis wordt ontwikkeld en ethische vraagstukken worden doordacht en in de prakrijk opgelost.
1
NB. Dit geldt niet voor Utrecht, waar nog meer ruimte is voor veldwerk al in bachelorfase.
QANU / Culturele Antropologie
205
Gedurende het masterveldwerk dient de student grotendeels zelfsturend en autonoom – op
basis van de in de bachelor geleerde vaardigheden – gegevens te verzamelen, uit te werken en
daarover te rapporteren, en te presenteren voor een groot gehoor.
Een afgestudeerde master CA/OS heeft inzicht in de complexiteit van de interactie tussen
theorie en praktijk in academische contexten zowel op papier [?]als in het veld, en is niet alleen
in staat om zelfstandig onderzoek te verrichten, maar evenzeer om hierover te rapporteren,
kritisch over onderzoek te adviseren, en waar nodig beleid aan te sturen.
Afgestudeerden van de masteropleiding hebben toegang tot de PhD-opleiding.
Het programma bereidt studenten voor op een loopbaan in beleids-, management- en onderzoeksfuncties in sectoren (profit/non-profit) van de multiculturele samenleving.
De commissie is van mening dat de masteropleiding voldoende is wat betreft het facet ‘Orientatie WO’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor: op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: +
Master: op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: +
4.3.2. Programma
Per september 2000 is het onderwijsprogramma volgens de nieuwe bachelor-masterstructuur
ingevoerd (volgens OER 2004-2005). De bachelor- en masteropleiding komen voort uit de
ongedeelde doctoraal opleiding. De zelfstudie vermeldt dat via een programmawijziging per
september 2002 de onderwijsprogramma’s van de doctoraalopleiding en de bachelor- en masteropleiding op elkaar zijn afgestemd.
Het programma van de bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie CA/OS (CROHO 50035 en CROHO 60156)
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding:
•
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
•
Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
•
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
•
Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
206
QANU / Culturele Antropologie
Bachelor
Het programma voor de bacheloropleiding is weergegeven in de zelfstudie (zie bijlage 3A). De
zelfstudie geeft aan dat het onderwijs – zowel in de ongedeelde opleiding als in de bachelormasterstructuur – in grote lijnen als volgt is opgezet:
Jaar 1 (BA): algemene inleidingen, oriëntatie studie CA/OS, klassieke stromingen;
Jaar 2 (BA): inleidingen op thema’s, regio’s en eerste leeronderzoek (binnenlands);
Jaar 3 (BA): hedendaagse theorieën plus een oriëntatie op de praktijk.
[Jaar 4 (MA): theoretische verdieping en toepassing in buitenlands leeronderzoek].
In het eerste jaar leren de studenten de hoofdzaken van het vak, en verwerven zij basiskennis en
-vaardigheden met betrekking tot methoden en technieken, het maken van een onderzoeksopzet, interview- en observatietechnieken, het gebruik van literatuur en schrijven van een scriptie. In het tweede jaar krijgen zij een voortzetting van de algemene theorieën, toegespitst op
een aantal thema’s, methoden en technieken van onderzoek, en verbreding door aanbod van
thematische en regionale specialisaties, voeren zij een binnenlands leeronderzoek uit, en is er
aandacht voor ethische, sociale en contactuele aspecten van antropologisch wetenschappelijk
onderzoek. In het derde jaar wordt de algemene theorie verstevigd en het aandeel van specialisaties vergroot door twee keuzevakken, regionaal of thematisch, deels eventueel door een stage
bij een organisatie. Ten slotte schrijft de student een bachelor literatuurscriptie, waarmee de
opgedane kennis en vaardigheden uit de driejarige opleiding worden getoond.
Gelet op de mogelijke uitstroom van afgestudeerde bachelors naar de maatschappij mist de
commissie aandacht voor wetenschapsfilosofie in het derde studiejaar. Ook vindt de commissie – vanuit deze uitstroomgedachte – een stagemogelijkheid belangrijk.
De mogelijkheid van een stage wordt door studenten zeer gewaardeerd vanwege contact met
de arbeidsmarkt. Ook bij deze opleiding heeft de commissie uit gesprekken met studenten
en alumni begrepen dat meer aandacht gewenst wordt door hen. De commissie vindt dat de
opleiding zich nader moet bezinnen over de vraag hoe stagemogelijkheden te structureren om
dit potentieel te benutten. Maar zij erkent ook dat het een probleem is om ruimte hiervoor te
vinden binnen de nieuwe bachelor- masteropzet (zie verder hoofdstuk 3 van het algemene deel
van dit rapport).
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en
heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd.
Het programma met een bachelorleeronderzoek en bachelorscriptie is volgens de commissie
goed te noemen vanuit oogpunt van te stellen eisen aan wetenschappelijk onderwijs.
De commissie is alles overziende van mening dat de bacheloropleiding voldoende is op het
facet ‘Eisen WO’.
Master
Het programma voor de masteropleiding is weergegeven in de zelfstudie in een schema direct
aansluitend op de driejarige bacheloropleiding (zie bijlage 3B en 3A).
De master CA/OS volgt op de bachelor CA/OS, zoals dat voorheen in de ongedeelde opleiding het vierde studiejaar uitmaakte, en in de zelfstudie kort is weergegeven:
QANU / Culturele Antropologie
207
[Jaar 1 (BA): algemene inleidingen, oriëntatie studie CA/OS, klassieke stromingen;]
[Jaar 2 (BA): inleidingen op thema’s, regio’s en eerste leeronderzoek (binnenlands);]
[Jaar 3 (BA): hedendaagse theorieën plus een oriëntatie op de praktijk.]
Jaar 4 (MA): theoretische verdieping en toepassing in buitenlands leeronderzoek.
Het ‘vierde jaar’ (MA) besteedt de student, volgens de zelfstudie, grotendeels aan de voorbereiding, uitvoering en rapportage van een buitenlands leeronderzoek (46 van de 60 ECTS). In
twee modulen maakt de student kennis met moderne theorieën die kunnen worden gebruikt
bij het schrijven het verslag van het leeronderzoek (masterthesis). De master CA/OS is gericht
op het leren toepassen van theorie in onderzoek en rapportage. De daarvoor nodige integratie
van kennis en vaardigheden ligt op een hoger niveau dan in de bachelorfase. Het programma
wordt sinds september 2004 aangeboden in het Engels. Afgestudeerde masterstudenten CA/
OS dienen zelfstandig wetenschappelijk (dissertatie) onderzoek te kunnen verrichten, en een
goede bijdrage te leveren aan sociaal-wetenschappelijk beleid. Het buitenlands leeronderzoek
wordt georganiseerd in Afrika of Indonesië, of een ander door de student te kiezen land.
De commissie heeft tijdens het bezoek en vooraf kennisgenomen van de relevante literatuur en
heeft eveneens enkele kernvakken nauwkeuriger bestudeerd.
Het programma is naar het oordeel van de commissie sterk in wetenschappelijke oriëntatie.
De commissie waardeert de nadruk op buitenlands veldwerk/georganiseerd leeronderzoek, en
focus op twee regio’s. De commissie denkt dat het eenjarig karakter van de masteropleiding
een strakkere organisatie en coördinatie nodig maakt om uitloop in tijd bij veldwerk en scriptie
tegen te gaan, met name bij toenemende instroom.
Op verzoek van de commissie heeft het opleidingsmanagement een geactualiseerde notitie
omtrent de master aan de commissie ter informatie doen toekomen. Daarin is aangegeven
dat de masteropleiding Culture, Modernity and Development, na een jaar ‘proefdraaien’ met
buitenlandse en studenten, aangepast is voor 2005-2006 (het lopende jaar waarin de visitatie
plaatsvindt) op de volgende punten:
(1) cursussen en veldwerkvoorbereiding zijn parallel gezet (in eerste semester) en meer op
elkaar betrokken;
(2) het veldwerk is verplaatst naar de periode januari – maart (in het tweede semester);
(3) een ‘research seminar’ is toegevoegd waaraan alle masterstudenten deelnemen, ten behoeve van scriptiebegeleiding, naast de individuele begeleiding door docenten CA/OS.
Ook is per 2005-2006 een semesterindeling ingevoerd, waardoor studenten kunnen instromen per februari. Deze studenten starten met een voorbereiding op het veldwerk in februari
en gaan dan in maart op veldwerk. De masterthesis schrijven zij deels na het veldwerk (verslag)
en deels na de theoriemodulen in het opvolgende eerste semester.
Vergelijking van het ‘oude’ en ‘nieuwe’ masterprogramma leert dat er enkele wijzigingen zijn
in de zwaarte en omvang van de programmaonderdelen:
208
QANU / Culturele Antropologie
MA programme
Course title
Culture and Modernity
Culture and Development
Research Proposal
Fieldwork
MA thesis
Total
2004-2005
ECTS Level
10
500
10
500
5
600
15
600
20
600
60
-
2005-2006
ECTS Level
7
400
7
400
9
500
17
500
20
600
60
-
De commissie waardeert de aangebrachte veranderingen in de programmaopzet positief, aangezien deze – zoals ook door het opleidingsmanagement gesteld in de notitie – een betere
afstemming van cursusonderdelen en strakkere tijdsbewaking opleveren, en het programma
nu daadwerkelijk in één jaar kan worden afgerond.
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende is op het facet ‘Eisen WO’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Bachelor
De doelstellingen voor de bacheloropleiding zijn vertaald naar specifieke subdoelen met betrekking tot de Dublin-descriptoren, per studiefase (a1–g4), die op hun beurt weer expliciet
gekoppeld zijn aan de vakken in het programma. Met het volgen van het programma worden
successievelijk alle (sub)doelen in progressieve volgorde behaald, ook gegeven de keuzemogelijkheden van studenten.
Wat betreft de didactiek en toetsing wordt in de opleiding gestreefd naar diversiteit en een
zekere vrijheid voor docenten. In de OER is vastgelegd dat voor elk onderdeel tweemaal per
studiejaar een toetsing plaatsvindt. Bij onderdelen die een praktische oefening omvatten, staat
deelneming aan een toetsgelegenheid uitsluitend open voor degene die de praktische oefening
met goed gevolg heeft voltooid, voor sommige onderdelen, zoals het leeronderzoek, is een
verplichte volgorde vastgelegd. Vereisten met betrekking tot de toetsing zijn opgenomen in het
OER van de opleiding (OER 2004-2005).
Het is van belang dat bij de uitwerking van het programma naar een juiste balans tussen Ontwikkelingssociologie en Antropologie gestreefd wordt (zoals aangegeven in de doelstellingen
van deze opleiding). De commissie heeft geconstateerd dat in het nieuwe programma Ontwikkelingssociologie een duidelijke plaats heeft.
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende is op het facet ‘Relatie tussen inhoud
en doelstellingen’.
QANU / Culturele Antropologie
209
Master
Volgens de zelfstudie en als gesteld in de nagekomen notitie omtrent de masteropleiding wordt
de ruggengraat van het masterprogramma (zie ook bij F4) gevormd door het buitenlands
leeronderzoek. De koppeling tussen veldonderzoek en theorie staat centraal. In de zelfstudie
zijn voor de masteropleiding (sub)doelstellingen weergegeven (h1 t/m j5) gerelateerd aan de
Dublin-descriptoren. Deze onderscheiden doelen zijn tevens gekoppeld aan de vakken in het
programma van de masteropleiding (zie bijlage 3B). Vergeleken met het binnenlands leeronderzoek in de bachelorfase worden hogere eisen gesteld aan de kennis, vaardigheden en
attitudes van de student op masterniveau dan op bachelorniveau: specifieker, kritischer, reflectiever, creatiever. Goede kennis van het academische Engels wordt bereikt door Engelstalig
onderwijs.
De commissie is van oordeel dat het programma zeker adequaat is om de beoogde – helder en
specifiek geformuleerde – eindkwalificaties (zie bijlage 2B) te behalen.
Naar de mening van de commissie is de masteropleiding voldoende op het facet ‘Relatie tussen
inhoud en doelstellingen’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
Het programma van de bacheloropleiding is weergegeven in de zelfstudie (bijlage 3A) en de
(elektronische) studiegids. Het programma heeft een opbouw waarin aan studenten diverse
keuzemogelijkheden worden geboden, en in de opeenvolgende jaren wordt voortgebouwd op
de eerder verworven kennis, inzichten, vaardigheden en attituden.
De commissie vindt dat de bachelor een stevig en gevarieerd programma heeft met een binnenlands veldwerk in Drenthe in het tweede jaar dat zeer gewaardeerd wordt door zowel studenten
als staf. Het programma hangt goed samen, en biedt studenten daarbij veel keuzevrijheid ten
behoeve van verbreding/specialisatie (zie bijlage 3A). Ook dit wordt zeer gewaardeerd door
studenten en docenten. Ook kunnen studenten kiezen voor een minor (50 stp ECTS) in een
ander vak, zoals Archeologie, Pedagogie, en Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
(een volledige lijst is opgenomen in het OER van de bacheloropleiding). De commissie waardeert de keuzemogelijkheden voor studenten, waarbij de samenhang goed gewaarborgd blijft.
Wel is extra aandacht nodig om studievertraging tegen te gaan. De omvang van de minor (50
stp ECTS) vindt zij aan de forse kant. De commissie vindt de samenhang van het programma
met de geboden keuzevrijheid, gecombineerd met een (binnenlands) veldwerk, goed.
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding goed is op het facet ‘Samenhang programma’.
210
QANU / Culturele Antropologie
Master
Het studieprogramma (zie bijlage 3B en hierboven bij F4) bevat onderdelen die inhoudelijk
en wat betreft vaardigheden goed op elkaar aansluiten. Het programma bouwt voort op kennis
opgedaan in de bachelorfase, en heeft een logische opbouw.
Een evaluatief oordeel van studenten is nog niet goed mogelijk, aangezien de eerste ‘reguliere’
instroom van studenten dit lopende jaar plaatsvindt, en de huidige masterstudenten ten tijde
van het commissiebezoek vrijwel allemaal op veldwerk zijn.
De studenten die de commissie wel heeft kunnen spreken geven aan dat zij de vakken in het
masterprogramma vinden aansluiten en zij geen onnodige herhalingen ervaren.
Het opleidingsmanagement stelt dat de invoering van het semestersysteem, met twee instroommomenten per jaar, nog aanleiding kan gaan geven tot verdere aanpassingen. De commissie
constateert uit de notitie die zij ontving dat het opleidingsmanagement hier actief en concreet
aandacht heeft, en tot adequate oplossingen zal kunnen komen.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding voldoende is op het facet ‘Samenhang
programma’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
Het programma heeft een heldere opbouw met verdeling van de studielast over de drie jaren
van de bacheloropleiding. In de (elektronische) studiegids is per jaar een rooster opgenomen
dat de verdeling laat zien van vakken en (her)tentamenmogelijkheden. Per september 2005 is
het trimestersysteem vervangen door een semestersysteem, wat gepaard is gegaan met kleine
wijzigingen in het programma wat betreft vakken en zwaarte van onderdelen (met name in het
tweede jaar vijf algemene vakken van elk 5 ECTS, in plaats van zes vakken van 4 ECTS; het
vervallen vak is dan in het derde jaar een keuzevak).
Uit gesprekken met studenten heeft de commissie begrepen dat het eerste jaar wat te licht zou
zijn. Dit was al een punt bij de voorgaande visitatie. De commissie denkt dat aandacht hiervoor nodig is, mede omdat het eerste jaar in het Leidse model met het bindend studieadvies
heel belangrijk is.2 Studenten geven echter ook aan dat dit vooral geldt “wanneer je alleen voor
de norm gaat”; ze stellen ook dat “er wel veel te lezen is naast de verplichte stof ”. Het tweede
jaar “vraagt veel zelfstudie”, en “met het veldwerk (in Drenthe) ben je meer mee bezig dan de
studiepunten”, het kost meer tijd, het derde jaar vinden deze studenten “intensief, met kleinere
groepen en veel opdrachten die je moet inleveren”.
Een voltijdstudent krijgt een bindend negatief studieadvies wanneer in het eerste jaar van inschrijving (vóór 31
augustus) voor de propedeuse minder dan 40 ECTS-punten zijn behaald. Bron: website Ca/OS.
2
QANU / Culturele Antropologie
211
De commissie heeft vragen gesteld over de omvang van het (binnenlands) veldwerk en
de bachelorscriptie. Vanuit de opleidingsstaf is aangegeven dat het veldwerk als zeer
leerzaam wordt ervaren, en dat voor de scriptie bekeken wordt hoe de beperkte tijd
beter te gebruiken (er wordt bijvoorbeeld gedacht aan vervanging door een aantal korte
papers).
De commissie heeft geen struikelblokken of anderszins nodeloze belemmeringen geconstateerd voor de studeerbaarheid van het programma van de bacheloropleiding.
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’.
Master
In het verleden is gebleken dat veel (doctoraal) studenten langer over de studie doen, met
name doordat zij uitgebreider veldwerk deden, en meer tijd besteedden aan de scriptie dan was
voorgeschreven. De zelfstudie stelt dat de beperkte duur van de master – één jaar – de planning
van het buitenlands leeronderzoek ingewikkeld maakt.
Dit beeld wordt bevestigd door studenten (alumni) met wie de commissie heeft gesproken.
De commissie wijst op de noodzaak van een strakkere planning en coördinatie van het masterprogramma.
Voor het studiejaar 2005-2006 is het programma van de masteropleiding CA/OS reeds op een
aantal punten aangepast, waardoor de afstemming van onderdelen beter is en afronding binnen een jaar – de studeerbaarheid – nu daadwerkelijk mogelijk is.
De studiebelasting voor de verschillende werkvormen is weergegeven in de zelfstudie: één uur
hoorcollege = 1,5 sbu; één uur werkgroep = 2,0 sbu, één uur practicum = 1,0 sbu, één bladzijde
schriftelijk werk = 8,0 sbu, en zes bladzijden literatuurstudie = 1,0 sbu.
Per september 2005 is de opleiding overgegaan van een trimester- naar een semestersysteem,
waarvoor aangepaste roosters zijn opgenomen in de elektronische studiegids.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding voldoende is op het facet ‘Studeerbaarheid
en studielast’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
Studenten uit het VWO of een gelijkwaardige vooropleiding hebben toegang tot de opleiding,
waarbij (OER 2004-2005, paragraaf 5 – vooropleiding) voorwaarden zijn aangegeven met
betrekking tot vakken (met name wiskunde) en de wijze waarop deficiënties vervuld kunnen
212
QANU / Culturele Antropologie
worden (ook Nederlands als Tweede Taal), en toelating via een colloquium doctum (voor de
vakken Aardrijkskunde, Engels, Geschiedenis en Wiskunde).
Volgens de zelfstudie zijn instromende VWO-studenten over het algemeen voldoende voorbereid op de bacheloropleiding CA/OS. Studenten met een wiskundedeficiëntie wordt de mogelijkheid geboden om binnen het vak statistiek hun tekort op te heffen. De afgelopen jaren
betrof dit 30-40% van de instromende studenten, voornamelijk instromende studenten uit het
HBO, PABO/Sociale Academie of met Internationaal Baccalaureaat, die wel wiskunde in het
pakket hadden maar met feitelijke deficiëntie.
Sinds 2001 neemt de instroom in de propedeuse toe (van 67 in 2000 tot 107 in 2004), waarvan circa 65% uit het VWO, bijna 20% uit het HBO en 15 % uit buitenland, waaronder veel
studenten uit Vlaanderen. Voor studenten met een HBO-einddiploma kent de opleiding geen
vrijstellingen. Studenten die een major-minorcombinatie volgen hebben direct toegang tot de
masteropleiding van de gevolgde majoropleiding. De opleiding had per september 2004 in
totaal 24 studenten die een major CA/OS en 21 studenten die een minor CA/OS volgen.
In gesprekken met studenten beluistert de commissie dat sommigen de major-minorcombinatie interessant vinden als mogelijkheid tot verbreding, terwijl anderen de opleiding CA/OS op
zich al breed vinden. Sommige studenten die een major-minor kiezen, volgen alle vakken van
de major, anderen volgen elders nog minorvakken.
Op de website van de Universiteit Leiden kunnen studenten informatie vinden over de opleiding, waar een korte kenschets wordt gegeven van de inhoud van de opleiding, de studiegids in
te zien is, en informatie is opgenomen over de arbeidsmarkt voor Antropologen, zowel binnen
als buiten het vakgebied, een en ander met relevante weblinks.
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Instroom’.
Master
In de Onderwijs- en Examenregeling voor de masteropleiding Cultural Anthropology and Developmental Sociology CA/OS (OER 2004-2005, art. 5) is bepaald dat studenten in het bezit
van de bachelorgraad CA/OS directe toegang hebben tot de masteropleiding (‘doorstromers’)
en dat anderen (‘instromende studenten’) naar het oordeel van de toelatingscommissie kunnen
worden toegelaten, al dan niet met vrijstellingen, indien zij aantoonbaar over dezelfde kennis,
inzicht en (taal)vaardigheden beschikken.
Het programma is in het studiejaar 2004-2005 gestart met tien buitenlandse studenten, waarvan drie na een premastertraject. Hiervan hebben zes studenten het programma in één jaar
doorlopen en het masterdiploma behaald (60%). Per september 2005 zijn 29 studenten ingeschreven, waarvan 21 vanuit de eigen bacheloropleiding (‘doorstromers’), één vanuit een
andere universiteit en zeven uit het buitenland. Daarnaast volgt een vijftiental ‘oude-stijlstudenten’ het masterprogramma, ten tijde van deze onderwijsvisitatie.
Op het moment van visitatie waren de meeste van de masterstudenten vanwege veldwerk afwezig, zodat de commissie slechts met enkele (oude stijl) studenten heeft kunnen spreken.
Het programma van de masteropleiding en de studiegids zijn via de website van de opleiding
en universiteitsbreed in te zien voor belangstellende studenten.
QANU / Culturele Antropologie
213
De commissie vindt dat over de gediversificeerde instroom in de masteropleiding nog meer
nagedacht moet worden, met name wat betreft wenselijke instroom en capaciteit voor begeleiding van veldwerk. Het opleidingsmanagement geeft aan dat de strakkere structurering
afronding wel in één jaar mogelijk maakt, maar erg veel vergt van de staf. Een beperking van
de instroom van zestig naar bijvoorbeeld veertig zou echter tevens een inkrimping van de staf
betekenen. Een langere duur van de masteropleiding – bijvoorbeeld anderhalf jaar in plaats
van de huidige eenjarige opzet – lijkt te verkiezen boven beperking van de instroom.
De commissie ziet de actieve en concrete reflectie door het opleidingsmanagement op de vormgeving van de masteropleiding als vertrouwen gevend voor de toekomst.
De commissie is alles overziend van oordeel dat de masteropleiding goed is op het facet ‘Instroom’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor
De zelfstudie geeft aan dat per september 2002, met de start van de bachelor-masterstructuur,
tegelijk het European Credit Transfer Systeem (ECTS) is ingevoerd.
De bacheloropleiding heeft een (in de OER vastgelegde) studielast van 180 ECTS3, verdeeld
over een propedeutische fase van 60 ECTS en een op het propedeutisch examen volgende
bachelorfase van 120 ECTS. In het onderwijsprogramma is dit uitgewerkt in 60 ECTS in het
tweede en 60 ECTS in het derde bachelorjaar (zie bijlage 3A).
De omvang van de major-minorvarianten is 180 ECTS, opgebouwd uit 130 ECTS CA/OS
en 50 ECTS in één van de mogelijke andere vakgebieden die vermeld zijn in de Onderwijs- en
Examenregeling van de bachelor (OER 2004-2005, art. 2.4).
De commissie constateert dat de bacheloropleiding CA/OS en de major-minorvarianten voldoen aan de formele eisen wat betreft de omvang van een WO-bachelorprogramma (180
studiepunten ECTS).
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende is op het facet ‘Omvang van
het programma’.
Master
Het curriculum van het masterprogramma Cultural Anthropology and Development Sociology aan de Universiteit Leiden omvat 60 ECTS, vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling, in programmaopbouw te zien in de elektronische studiegids en roosters.
3
Hierbij staat 1 ECTS gelijk aan 28 uur studeren. Bron: OER bacheloropleiding 2004-2005.
214
QANU / Culturele Antropologie
De commissie constateert dat de opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de
minimale omvang van het mastercurriculum. Indien de opleiding zou worden uitgebreid in
ECTS en duur zou de commissie hier niet afwijzend tegenover staan.
De opleiding is voldoende op het facet ‘Omvang van het programma’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor
In het didactisch concept van de bacheloropleiding CA/OS wordt gestreefd naar een balans
van verschillende werkvormen gericht op de verwerving van kennis en inzicht, het aanleren
van diverse academische en praktische vaardigheden en het ontwikkelen van de vereiste attitudes. Een overzicht van werkvormen, en daaraan te besteden uren in het programma, is
weergegeven in onderstaande tabel.
Verdeling van werkvormen in het bachelorprogramma (uren)
Jaar Hoorcolleges
1
372
2
363
3
120
Tot.
855
Bron: zelfstudie
Werkgroepen
110
72
144
326
Practica
59
159
218
Zelfstudie
951
817
832
2600
Scripties
188
269
584
1041
Totaal
1680
1680
1680
5040
De opleiding heeft een sterk wetenschappelijk karakter, waarbij werkgroepen en individuele
begeleiding een belangrijke rol spelen. Persoonlijk contact tussen docent en studenten staat
(zo veel mogelijk) voorop in werkgroepen, practica en individuele begeleiding. Scripties en
veldwerk(verslagen) worden individueel begeleid.
De opleiding benadrukt het belang van bestudering van vakliteratuur voor een gamma opleiding als Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie. Uit de tabel blijkt dat hiervoor
veel tijd is ingeruimd (circa de helft van het programma is zelfstudie).
Het (binnenlands) leeronderzoek in het tweede jaar en de bachelorscriptie aan het eind van het
derde jaar zijn bedoeld als training van studenten in het opzetten, uitvoeren en rapporteren
van veld- en literatuuronderzoek, waarbij integratie van het geleerde uit eerdere onderdelen
plaatsvindt. Dit geldt ook de stage in het derde jaar.
In gesprek met studenten geven dezen aan het veldwerk en de scriptie belangrijk te vinden.
Feedback van docenten bij scriptie(opzet) en papers vinden zij belangrijk, soms te beperkt,
afhankelijk van de docent. Ook stagemogelijkheden en begeleiding daarbij zouden beter kunnen, bijvoorbeeld door actief aanbod van stagemogelijkheden.
QANU / Culturele Antropologie
215
De commissie heeft op basis van bestudering van het bachelorprogramma en de gevoerde
gesprekken grote waardering voor het onderwijsprogramma en voor de inzet van de staf, met
korte lijnen voor studenten, inzet bij colleges en toewijding bij beoordeling van tentamens.
Deze elementen worden ook zeer duidelijk door de studenten gewaardeerd, zo beluistert de
commissie in gesprekken met studenten.
Van de staf heeft de commissie begrepen dat aandacht voor stagemogelijkheden wordt versterkt, mede gelet op het bieden van een afgerond geheel voor studenten die mogelijk uitstromen na de bacheloropleiding naar de maatschappij.
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding CA/OS voldoende is op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’.
Master
De zelfstudie benadrukt het sterk wetenschappelijke karakter van de opleiding, waarin werkgroepen en individuele begeleiding een prominente rol spelen. Via leeronderzoek en scriptie
wordt gewerkt aan integratie van theorie, veldwerk, analyse en rapportage.
Het didactisch concept van de masteropleiding bouwt voort op dat van de bachelor (zie paragraaf F10 bachelor). Terwijl in de bachelorfase studenten vertrouwd raken met de koppeling
van theorie en onderzoek in binnenlands veldwerk en verslag, en via een literatuurscriptie,
wordt dit in de master op een hoger niveau gebracht via het omvangrijker buitenlands leeronderzoek en de masterthesis (verslag en scriptie) en via koppeling aan moderne theorie. De
verdeling over de werkvormen sluit hierbij aan.
Tabel Verdeling van werkvormen in het masterprogramma (uren)
Jaar Hoorcolleges
4
54
Tot.
54
Bron: zelfstudie
Werkgroepen
126
126
Practica
476
476
Zelfstudie Scripties
212
812
212
812
Totaal
1680
1680
Scriptie en veldwerk worden individueel begeleid. Voor de scriptiebegeleiding is in 2005-2006
een research seminar ingevoerd waaraan alle masterstudenten deelnemen.
De commissie vindt de nadruk in het didactisch concept op veldwerk/georganiseerd leeronderzoek goed. Hoewel realisering in de praktijk nog moet blijken, heeft de commissie alle
vertrouwen in de gekozen opzet van het leeronderzoek.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CA/OS (voorlopig) voldoende is op het
facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
216
QANU / Culturele Antropologie
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
De zelfstudie geeft aan dat alle studieonderdelen getoetst worden via een schriftelijk of mondeling tentamen, of een opdracht of werkstuk, en dat de toetsing aansluit bij de onderwijsdoelen.
Wordt een vak door meerdere docenten verzorgd, dan vindt afstemming plaats over de beoordeling. Bij het beoordelen van de resultaten van het (binnenlands) leeronderzoek wordt naast
de begeleider nog een tweede beoordelaar betrokken.
De commissie heeft wel een punt van zorg ten aanzien van de beoordeling van de bachelorscripties. De commissie heeft op beoordeling van een steekproef van de bachelorscripties
verschillen geconstateerd tussen haar oordeel en de uitgedeelde beoordelingen. Het niveau
(F5) en de consistentie van de beoordeling vragen aandacht en afstemming van de staf. De
door commissie geconstateerde verschillen hierin kunnen worden tegengegaan door uniformering en harmonisering van de beoordeling.
In de Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleiding (2004-2005) is een aparte paragraaf gewijd aan de toetsing. Voor elk onderdeel vindt twee maal per jaar een toetsing plaats
volgens het OER. In de elektronische studiegids en het rooster is voor studenten zichtbaar hoe
en wanneer toetsingen – en de herkansing daarvan – plaatsvinden.
Uit gevoerde gesprekken met studenten betrokken bij Kwaliteitszorg en Opleidings- en Examencommissie, is de visitatiecommissie van mening dat de toetsing voldoende verloopt, en dat
voorkomende knelpunten in overleg goed worden opgepakt.
De bacheloropleiding is naar het oordeel van de commissie voldoende op het facet ‘Toetsing
en beoordeling’.
Master
De toetsing is geregeld in de Onderwijs- en Examenregeling van de masteropleiding (OER
2004-2005, paragraaf 4). Dit behelst onder meer, dat voor elk onderdeel twee maal per studiejaar een toetsing plaatsvindt, en dat studenten pas aan de uitvoering van het leeronderzoek
mogen beginnen nadat het onderzoeksontwerp is goedgekeurd.
Toetsingsmogelijkheden en herkansingen zijn opgenomen in het rooster van de masteropleiding (elektronische studiegids). Oordelen worden binnen vijftien werkdagen verschaft aan de
administratie ten behoeve van uitreiking van het bewijsstuk aan de student.
De zelfstudie vermeldt dat alle studieonderdelen worden getoetst met behulp van een schriftelijk of mondeling tentamen, of een opdracht of werkstuk. Bij het buitenlands leeronderzoek
wordt naast de eerste beoordelaar een tweede beoordelaar betrokken.
Waar een vak door meerdere docenten wordt verzorgd, vindt tussen hen afstemming plaats
over de beoordeling.
Doordat de masterstudenten met veldwerk waren ten tijde van het commissiebezoek heeft
de commissie niet specifiek met hen kunnen spreken. Wel heeft de commissie uit gesprekken
met leden van Opleidings- en Examencommissie (docenten en studenten) de indruk dat deze
QANU / Culturele Antropologie
217
adequaat functioneren. Studentleden van de commissie voelen zich serieus betrokken; ze geven
aan dat naar hen geluisterd wordt en dat hun opmerkingen leiden tot overleg/aanpassing ten
aanzien van ingebrachte punten (bijvoorbeeld rond inschrijving voor tentamens).
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding voldoende is op het facet van ‘Toetsing
en beoordeling’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
Master: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
4.3.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het departement CA/OS gaat, volgens de zelfstudie, uit van een nauwe verweving van onderwijs en onderzoek. Het merendeel van de bij het onderwijs betrokken staf van onderzoekers
is gepromoveerd (zie bijlage 4). Alle hoogleraren en universitair hoofddocenten (UHD) zijn
gepromoveerd. Van de universitair docenten (UD) zijn alleen twee deeltijdse universitaire docenten (UD) – nog – niet gepromoveerd.
Alle stafleden leveren een bijdrage aan het onderzoek van het departement, en worden intensief ingezet bij het onderwijs, de hoogleraren zo mogelijk ook in de propedeuse.
Door de inzet van hoogleraren, UHD’s en andere docenten die tevens onderzoek doen, is de
aanwezigheid van rolmodellen in het programma voor de studenten geregeld.
Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn
op het facet ‘Eisen wetenschappelijk onderwijs’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
218
QANU / Culturele Antropologie
De zelfstudie geeft een overzicht van het betrokken personeel, naar functie, fte en specialisatie, en lidmaatschap onderzoekschool CNWS. Naast eigen personeel, is een aantal docenten
betrokken vanuit andere faculteiten (op detacheringbasis), waardoor bepaalde (sub-)gebieden
aanwezig zijn. Naast veertien leden wetenschappelijke staf, en tien promovendi en één postdoc, is ondersteunend personeel aanwezig (2.0 fte, waarvan 0.4 tijdelijk gereduceerd) voor
onderwijs- en departementssecretariaat en studieadvies, en tijdelijk personeel (1.2 fte) ten behoeve van onderwijsassistentie/vervanging.
Om kwaliteitsverlies door sterke reductie van de staf in het verleden tegen te gaan, zijn de
afstudeerrichtingen Culturele Antropologie en Sociologie van Niet-Westerse Samenlevingen
destijds samengevoegd tot het huidige CA/OS opleidingsprogramma.4
Tabel staf-studentratio CA/OS, Universiteit Leiden
Studiejaar
2004-05
2003-04
2002-03
Aantal fte
onderwijs
7,6
7,6
7,6
Aantal
Aantal
ingeschreven diploma’s
studenten
309
312
305
40 doctoraal
46
39
Aantal
studenten
per
fte onderwijs
Aantal
afgestudeerden
per fte
onderwijs
40,7
41,0
40,1
8,2
6,1
5,1
Op basis van gegevens van de opleiding constateert de commissie dat de staf-studentratio in de
periode 2003-2005 circa 1:40 bedroeg. Ten opzichte van de vorige visitatie is dit een aanmerkelijke verslechtering. Er dreigt dan ook het gevaar dat, bij verdere stijging van deze ratio, de
werkdruk voor onderwijs op de staf dusdanig zal toenemen da de wisselwerking tussen (eigen)
onderzoek en onderwijs in het geding komt (zie verder hierover hoofdstuk 3 van de het algemene deel van dit rapport).
Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn
op het facet ‘Kwantiteit personeel’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
De commissie heeft geconstateerd dat de nodige specialisaties van het wetenschappelijk personeel betrokken bij het onderwijs van het departement CA/OS aanwezig zijn. Zij ziet ook dat
het merendeel van de docenten is gepromoveerd, en dat docenten de Engelse taal beheersen (of
een cursus volgen), wat van belang is vanwege de masteropleiding.
4
Van 28 fte’s in 1992, 23 in 1992, 16 in 1998 naar 12 fte in 2004 (exclusief 9 PhD’s); bron: CA/OS.
QANU / Culturele Antropologie
219
In gesprekken met de commissie geven studenten geven aan de colleges van goed niveau te
vinden – “de studie zet je aan tot nadenken”, “anders kijken naar de dagelijkse dingen” – maar
soms de link naar de actualiteit en kritische reflectie op (actuele) maatschappelijke ontwikkelingen te missen.
De commissie constateert dat de opleiding ervoor zorgt dat bij jaarlijkse functioneringsgesprekken (of: ‘resultaat en ontwikkeling gesprekken’) met het personeel het functioneren met
betrekking tot het onderwijs nadrukkelijk aan de orde gesteld is.
De commissie waardeert de benoeming van twee – relatief jonge – nieuwe hoogleraren enkele
jaren geleden; ze neemt ook met instemming kennis van het vaste voornemen – zowel binnen
de opleiding als van de zijde van de faculteit – om bij het komende vertrek van een aantal
oudere stafleden, vanwege senioriteit, die te vervangen door jongere docenten. Mede gelet op
de aanwezigheid van rolmodellen voor studenten geeft dit vertrouwen voor de toekomst van
de opleiding.
Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn
op het facet ’Kwaliteit personeel’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +
4.3.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleiding kan in het gebouw van de faculteit Sociale Wetenschappen gebruikmaken van
collegezalen in diverse capaciteiten, die voorzien zijn van audiovisuele en ICT-voorzieningen,
en dertig (kleinere) werkruimten voor werkgroepen en colleges.
Voor bijvoorbeeld tentamens kan gebruik gemaakt worden van (grotere) ruimten elders. Dit
speelt vooral met betrekking tot de propedeuse, en tijdens examenperiodes (binnen de faculteit).
Het aantal studieplekken in het gebouw van de faculteit is groot: circa 154 (waarvan 127 met
pc’s uitgerust). Alle computers zijn aangesloten op het netwerk van de faculteit ten behoeve
van toepassingen met betrekking tot tekstverwerking en statistische analyse (SPSS). Studenten
krijgen bij inschrijving een account voor gebruik van het netwerk. Sinds 2004 zijn alle docenten (met aanstelling 50% of meer) voorzien van een nieuwe pc.
Via Blackboard als digitale leeromgeving, krijgen studenten via internet toegang tot het onderwijsmateriaal dat docenten hierop kunnen plaatsen voor cursusonderdelen.
220
QANU / Culturele Antropologie
De commissie is uitgebreid rondgeleid langs collegeruimten, studieplekken en werkruimten,
ICT-voorzieningen en geïnformeerd over bibliotheekfaciliteiten/beleid.
Wat betreft de bibliotheekvoorzieningen zijn er binnen de facultaire bibliotheek aparte afdelingen Antropologie en Sociologie met respectievelijk 10.000 en 15.000 titels. Daarnaast biedt
de bibliotheek toegang tot de collecties van de andere departementen in de faculteit, en tot
standaardwerken, naslagwerken en diverse elektronische (online) literatuur bestanden. Het
aanschafbudget van de bibliotheek is de afgelopen jaren gegroeid van € 195.000 in 2002 tot
€ 358.000 in 2004, en € 395.000 in 2005 en neemt nog verder toe tot € 415.000 in 2006.
Circa de helft van dit budget is nodig voor elektronische tijdschriften, catalogi, bibliografieën,
en online datavoorzieningen. Het aantal aanschaffingen van boeken verdubbelt ruim, van circa
1.000 enkele jaren geleden naar 2.500 boeken in 2006. In de uitleningen is een sterke toename
te zien. Ook de formatie van de bibliotheek (8.6 fte) is uitgebreid met 0.4 fte ten behoeve van
onderwijsondersteuning, met name instructie en assistentie aan studenten.5
Voor de CA/OS-studenten is voorts van belang dat zij gebruik kunnen maken van de bibliotheek van het Afrika Studiecentrum, gevestigd in het gebouw van de faculteit.
De commissie constateert dat de onderwijs-, practica- en studieruimten nog te wensen over
laten (in de kelder gesitueerd, krap bemeten). Het is nodig dat hier verbetering in komt. De
commissie waardeert de voorzieningen op het punt van de bibliotheek, studiemateriaal, en
ICT-voorzieningen als nu goed op orde zijnde. Voor buitenlands onderzoek is een fonds en
infrastructuur aanwezig, en de opleiding kent een actieve studievereniging.
De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende zijn op
het facet ‘Materiële voorzieningen’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De Universiteit Leiden kent sinds 1997 een bindend studieadvies in het eerste jaar. In de loop
van het eerste jaar krijgt elke student driemaal een studievoortgangadvies: in januari, mei en
augustus (dit is vastgelegd in de OER’n van de bachelor- en masteropleiding).
Wanneer een student minder dan 30 ECTS (sinds september 2005 geldt 40 ECTS) heeft
behaald en geen sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden dan volgt een negatief
studieadvies. Dit is volgens de zelfstudie de afgelopen jaren aan 10-20% van de studenten uitgebracht, waarbij dan tevens alternatieve mogelijkheden onder de aandacht worden gebracht.
De studievoortgang wordt bijgehouden via het computerprogramma ISIS; studenten ontvangen driemaal per jaar – of op verzoek – een overzicht van behaalde vakken.
Deze cijfers zijn op basis van verkregen informatie van de FSW Bibliotheek, naar aanleiding van de rondleiding.
5
QANU / Culturele Antropologie
221
Begeleiding van studenten is voorts geregeld via een tutorsysteem, waarbij elke docent optreedt
als tutor van een groep van acht à negen studenten, via de studieadviseur met betrekking tot
keuzemogelijkheden, studievaardigheden en planning, en via persoonlijke begeleiding bij diverse studieonderdelen (papers, onderzoeksopzet, veldwerk en scriptie).
Studenten kunnen voor informatie terecht op de website van CA/OS voor de (elektronische)
studiegids, en op Blackboard voor onderwijsinformatie bij cursussen.
Studenten geven in gesprekken met de commissie aan tevreden te zijn over de studieadvisering,
en uitten geen ernstige klachten over de studievoortgangsbewaking.
Alumni geven aan dat zij baat zouden hebben gehad bij meer aandacht in de opleiding voor
stagemogelijkheden en contact met afgestudeerden bij het zoeken naar een baan.
De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleidingen CA/OS goed zijn op het
facet ‘Studiebegeleiding’
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +
4.3.5. Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De zelfstudie geeft aan dat binnen de opleiding CA/OS drie commissies direct betrokken zijn
bij de kwaliteitszorg:
1) de opleidingscommissie: drie student-leden, drie stafleden, de studieadviseur en een adviserend lid vanuit het ICLON6;
2) de examencommissie, met drie stafleden en de studieadviseur;
3) het departementsbestuur, aan wie de commissies rapporteren, verantwoordelijk voor besluiten.
Daarnaast functioneert een systeem van jaarcoördinatoren, zowel binnen de bachelor- als de
masteropleiding, die zich richten op de ‘horizontale’ afstemming en controle met betrekking tot
het CA/OS-onderwijs binnen een opleidingsjaar. De commissie heeft een in 2004 uitgebracht
advies van de jaarcoördinatoren departementsbestuur ingezien.
De opleiding als geheel en de onderwijsonderdelen worden systematisch geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden vastgelegd in rapportages die de commissie heeft kunnen inzien.
6
ICLON = Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding en Nascholing.
222
QANU / Culturele Antropologie
Studenten en docenten zijn betrokken bij de kwaliteitszorg, als lid en/of via contacten met
vertegenwoordigers uit de commissies en/of met de jaarcoördinatoren. De studieadviseur is de
spil in de communicatie op het terrein van het onderwijs tussen deze gremia.
De commissie heeft uiteenlopende signalen ontvangen van de kant van studenten. Enerzijds
ervaren studenten de verkregen feedback op scripties door docenten als diepgaand en zinvol.
Anderzijds hoort de commissie ook geluiden over gebrekkige begeleiding en beoordeling van
scripties. Studenten zijn vol lof over de docenten: toegankelijk, korte lijnen, toewijding. Maar
de commissie hoort ook klachten, mogelijk te wijten aan tijdsdruk bij de staf, over overlapping tussen colleges die al vaker gesignaleerd is, maar waaraan weinig gedaan wordt. Studenten
spreken van een gevaar van verkokering en een verschil in maatstaven tussen de stafleden. De
indruk van de commissie is dat dit samenhangt met een gebrek aan doorstroming binnen de
staf en de overgang die de opleiding doormaakt van een wat ouderwetse informele naar een
meer professionele organisatie. De commissie baseert haar oordeel hier op gesprekken met
bachelor- en doctoraal studenten.
Naar het oordeel van de commissie is voor de bovengenoemde professionalisering met name
meer regie nodig. Naast veel overleg, dat zeker plaats vindt, is het ook nodig conclusies te trekken en binnen de opleiding te implementeren. De op handen zijnde verjonging van de staf
bieden nieuwe mogelijkheden om de kwaliteitszorg te intensiveren. De commissie constateert
dat de opleiding daar ook zeker mee bezig is. De commissie wil met name twee punten noemen die verdere aandacht behoeven:
1. De beoordeling van scripties. De commissie heeft een steekproef van scripties
(her)beoordeeld, en constateert veel afwijkingen tussen haar oordelen en die vanuit de
opleidingen (zowel naar boven als naar beneden). Bij de beoordeling van scripties zijn
duidelijker criteria te stellen, hanteren en bewaken (uniformering en harmonisering).
2. Het systeem van evaluaties. Er zijn wel systematische evaluaties van de vakken, en er zijn
tevens jaarevaluaties. Maar de daarbij gesignaleerde problemen moeten ook aangepakt
worden. Van belang is ook dat er meer aandacht besteed wordt aan exitinterviews met
studenten die de opleiding verlaten.7
Het is de commissie niet te doen om meer bureaucratie, maar om een transparante implementatie van maatregelen en een duidelijker systeem van kwaliteitszorg. De commissie ziet dit als
een onderdeel van de transitie die de opleiding zelf reeds in gang gezet heeft en die verdere
ondersteuning verdient.
Alles overziend is het oordeel van de commissie dat de bachelor- en masteropleidingen voldoende zijn op het facet ‘Evaluatie van resultaten’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
NB. De nieuwe facultaire opzet van een kwaliteitszorgsysteem (PDCA) geeft hiervoor zeker nuttige handvatten.
7
QANU / Culturele Antropologie
223
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
Sinds de vorige visitatie (in 1998) is veel veranderd in de structuur en opzet van de opleiding;
de commissie constateert dat een aantal aanbevelingen zijn gerealiseerd, maar heeft vanwege
de vele veranderingen het geheel opnieuw willen en kunnen bekijken.
De ingrediënten met betrekking tot kwaliteitszorg zijn binnen de opleiding aanwezig (zie F17),
en de betrokkenheid van studenten en docenten daarbij is zeker goed geregeld. De commissie
heeft gesproken met leden van de diverse commissies en met studenten en alumni (behalve
met masterstudenten die op veldwerk waren ten tijde van de visitatie).
Zoals reeds opgemerkt bij het facet ‘Evaluatie van resultaten’ (F17) is de commissie van mening dat meer regie nodig is op verbeteringen en onderlinge communicatie om verbeteringen
te kunnen doorvoeren. Het systeem van cyclische kwaliteitszorg: Plan Do Check Act (PDCA)
dat op facultair niveau is ingezet, biedt handvatten voor doorvertaling naar de opleiding. Dit
ziet de commissie als onderdeel van een proces van professionalisering dat binnen de opleiding
gaande is. Dit is van groot belang mede gelet op de tijdsdruk bij docenten en met het oog op
mogelijk toenemende aantallen studenten.
Wat de krapte in formatie betreft is de commissie verheugd dat de opleiding de financiële
problemen uit het verleden nu te boven is gekomen – zoals bevestigd wordt door de faculteit.
De verder gaande verjonging van de staf die daardoor mogelijk zal worden ziet de commissie
als dringend gewenst en een belofte voor de toekomst. Wat dit betreft is de – door de herstelde
financiële situatie – weer opgebloeide bibliotheek van de faculteit Sociale Wetenschappen een
voorbeeld voor de verwachte personele bloei van de opleiding. In die zin is de commissie gerustgesteld met betrekking tot accreditatie wat betreft voldoende personeel en officiële armslag
voor de opleiding. De commissie heeft het vertrouwen dat de opleiding in staat is de maatregelen te nemen waarmee zij de uitdagingen voor de toekomst aan kan en problemen zal kunnen
oplossen.
Het oordeel van de commissie is dat de opleidingen voldoende zijn op het facet ‘Maatregelen
tot verbetering’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De zelfstudie geeft aan dat studenten en docenten formeel met name betrokken zijn in de
opleidingscommissie, departementscommissie en het departementsbestuur. Studenten zijn
indirect betrokken via een studentenmentoraat en de studievereniging (ITIWANA). In het
onderwijsprogramma worden ouderejaarsstudenten betrokken bij eerstejaars werkgroepen, in
enkele gevallen als masterassistent in samenwerking met een docent. Docenten zijn tevens
224
QANU / Culturele Antropologie
betrokken in het jaarcoördinatorenoverleg, en zijn actief in onderwijsvernieuwingen, zoals het
gebruik van Blackboard als digitale leeromgeving voor studenten, en in het verbeteren van hun
onderwijs(vormen).
Uit onderzoek onder alumni naar de positie van Leidse antropologen op de arbeidsmarkt
komt naar voren dat het ‘afnemend’ beroepenveld zeer breed en divers is: overheid (21%),
bedrijfsleven (19%), ontwikkelingswerk (19%), universiteit (15%) en verder in ondermeer de
gezondheidszorg en in het onderwijs.
De zelfstudie noemt als zwak punt dat het contact met alumni beperkt is. Uit gesprekken met
alumni heeft de commissie de indruk dat een nauwer contact tussen opleiding en hen – en in
het algemeen het bijhouden van een databestand over hen -nuttig zal zijn voor studenten en
recent afgestudeerden voor hun oriëntatie op de arbeidsmarkt. Juist omdat deze zo divers is
hebben studenten daar wel behoefte aan.
Ook geven alumni aan dat actievere aandacht van de opleiding voor stageplaatsen kan helpen
om contacten met het netwerk van afnemende organisaties te gaan verbeteren.
Uit gesprekken met het opleidingsmanagement heeft de commissie de indruk dat men beseft
dat dit punt aangepakt moet worden.
Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleiding voldoende zijn op het
facet ‘Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +
De commissie merkt op dat de invoering op faculteitsniveau van een PDCA-cyclus (Plan Do
Check Act) uiterst welkom is om verdere professionalisering te bereiken.
4.3.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie constateert dat de opleiding goed geprogrammeerd is om de eindtermen wat
betreft de wetenschappelijk vorming van studenten CA/OS te realiseren. Het niveau van de
kernvakken – en examinering daarvan – beoordeelt de commissie als positief.
De beoordeling van de bachelorscripties vraagt om meer aandacht (uniformering en harmonisering), het systeem met tweede beoordelaar bij de mastereindscriptie is goed.
QANU / Culturele Antropologie
225
De zelfstudie geeft aan dat – door het scala aan vakken dat het curriculum biedt – de afgestudeerde Leidse antropoloog op een breed maatschappelijk terrein inzetbaar is.
Dit blijkt ook uit de resultaten van de onder alumni gehouden arbeidsmarktenquête (zie de
tabel bij facet 19).
Het afstudeerprogramma van zowel de bachelor- als de masteropleiding kenmerkt zich met het
veldwerk en de (eind)scriptie als integrerende instrumenten om theorie en praktijk, en door de
student opgedane kennis en vaardigheden, te koppelen tot een geheel dat hen in staat stelt als
antropoloog/ontwikkelingssocioloog actief te kunnen zijn in wetenschappelijke en maatschappelijke beleidsfuncties bij diverse organisaties.
Uit de enquête onder alumni blijkt dat circa 75% tevreden is over de gevonden werkkring, en
bijna 40% een baan heeft die direct aansluit op de opleiding als antropoloog/ontwikkelingssocioloog. De zelfstudie concludeert uit de enquêteresultaten dat de opleiding redelijke tot goede
perspectieven op de arbeidsmarkt biedt.
De commissie merkt op dat alumni in gesprekken hebben aangegeven belang te hebben bij
actievere aandacht vanuit de opleiding voor contact met afgestudeerden en ‘afnemende’ organisaties, en met betrekking tot stageplaatsen. De commissie denkt dat stageplaatsen het best
werken aan het eind van de opleiding als het gaat om aansluiting op de arbeidsmarkt. Wat betreft uitstroom van bachelors naar de maatschappij, moet de vraag hiernaar op de arbeidsmarkt
zich nog bewijzen.
Alles overziend is het oordeel van de commissie dat de bachelor- en masteropleiding voldoen
op het facet ‘Gerealiseerde niveau’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De zelfstudie stelt dat rendementcijfers strak worden bijgehouden, dat weliswaar geen streefcijfers zijn opgesteld, maar de opleiding door een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en
toetsing (regulering van toetsmomenten en inlevertermijnen) de invloed van de opleiding op
het rendement zo veel mogelijk ‘uitbuit’. Dit gebeurt ook door goede regeling van ‘bijspijkeren van deficiënties. Via voorlichting en het bindend studieadvies wordt voorts getracht het
onderwijsrendement te bevorderen.
Voor wat betreft de instroom en de rendementen zijn streefcijfers nog op te stellen, hetgeen beter mogelijk is wanneer meer ervaring is opgedaan en de transitie waarin de opleiding verkeert
meer is uitgekristalliseerd. De door de commissie ontvangen notitie van het management van
de masteropleiding bevat nog nader uit te werken aanzetten.
Een instroomstreefcijfer in de masteropleiding van zestig studenten – als aangegeven in de
nagekomen notitie – lijkt de commissie problematisch gezien de stafomvang en de arbeids226
QANU / Culturele Antropologie
intensieve begeleiding van het veldwerk in de huidige programmaopzet. Het opleidingsmanagement geeft aan dit punt te onderkennen en op te zoek te zijn naar mogelijkheden voor
verruiming van staf en programma.
Op deze plaats wil de commissie tevens verwijzen naar haar opmerkingen over het Rendement
van de opleidingen opgenomen in hoofdstuk 3 van het algemeen deel van haar rapportage.
Het oordeel van de commissie is dat de bachelor- en masteropleiding – gegeven de transitie
waarin zij verkeren ten aanzien van het bachelor-mastersysteem – voldoende zijn op het facet
‘Onderwijsrendement’.
Oordeel:
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
4.3.7. Internationalisering
De opleiding hanteert het beleid dat iedere student tijdens de opleiding CA/OS onderzoekservaring opdoet en daarvoor minstens enkele maanden in het buitenland verblijft. Het verrichten van buitenlands leeronderzoek is een verplichting in de masteropleiding, het binnenlands
leeronderzoek in de bachelorfase bereidt hiertoe voor.
Daarnaast is er een aantal mogelijkheden, zoals het Erasmus-programma (onderdeel van het
Socrates-programma) en andere universitaire samenwerkingsverbanden, onder andere met
universiteiten in Engeland, Ierland, Frankrijk (Parijs), Slovenië, Duitsland, Zwitserland en
Griekenland. Ook zijn er samenwerkingsverbanden met universiteiten buiten Europa, met
name instellingen in Indonesië, de VS en Canada.
Studenten kunnen de periode (van drie maanden tot één jaar) aan een buitenlandse universiteit benutten voor derdejaars keuzevakken. Het aantal studenten dat hiervan gebruikmaakt is
overigens gering, en kleiner dan het aantal ‘inkomende’ studenten.
De studiecoördinator is het aanspreekpunt voor internationalisering voor studenten. Mogelijkheden zijn voor studenten zichtbaar in de elektronische studiegids en op de website van het
departement.
De staf van de opleiding neemt deel in een aantal internationale opleidingen in samenwerking
met andere universiteiten.
De commissie vindt de keuze van focusgebieden voor het buitenlands veldwerk, en aldaar
geboden (logistieke) ondersteuning aan studenten, positief, evenals de geboden mogelijkheid
aan studenten om elders naar keuze veldwerk te doen.
QANU / Culturele Antropologie
227
Oordeel commissie
Naar het oordeel van de commissie zijn de bachelor- en masteropleidingen CA/OS voldoende
op het facet ‘Internationalisering’.
Algemene opmerkingen /bevindingen
Positieve punten
Bachelor
• Binnenlands veldwerk;
• Uitstroommogelijkheid naar meerdere masteropleidingen;
• Inzet van de staf; korte lijnen, bereikbaarheid, voor studenten.
Master
• Veldwerk, met focus op twee regio’s, en individuele keuzevrijheid;
• Georganiseerd leeronderzoek, individuele begeleiding, logistiek;
• Gebleken aantrekkingskracht op buitenlandse studenten.
Opleiding algemeen/facultair niveau
• Studiebegeleiding is intensief en betrokken;
• Financiële problemen uit verleden zijn nu opgelost;
• Bibliotheek opbloei, ruimere budgetruimte;
• Invoering PDCA-cyclus met betrekking tot kwaliteitszorg (facultair).
Verbeterpunten / reflectiepunten
Bachelor
• Eerste studiejaar te licht (mede ivm bindend studieadvies);
• Weinig aandacht voor wetenschapsfilosofie;
• Niveau bachelorscripties (sterk wisselende beoordelingen; soms laag niveau).
Master
• Strakkere organisatie in verband met eenjarig karakter;
• Diversiteit instroom doordenken (nagekomen notitie geeft al aanzetten daarvoor).
Opleiding algemeen
• Verdere professionalisering van de kwaliteitszorg nodig (professionalisering doorzetten; PDCA invoeren);
• Vernieuwing van staf zal het gevaar van verkokering doorbreken;
• Staf-studentratio bewaken (uitbreiding, vervanging senior stafleden);
• Onderwijsruimten, onder andere die in de kelder van het gebouw, verder verbeteren;
• Contact met alumni/afnemende organisaties op de arbeidsmarkt versterken.
228
QANU / Culturele Antropologie
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen
De commissie heeft – op grond van de zelfstudie, aangevuld met informatie die tijdens de visitatie mondeling en schriftelijk is verstrekt en enkele nagekomen notities – zich een goed beeld
kunnen vormen en is tot een eigen oordeel gekomen.
De commissie meent dat zowel de bachelor- als de masteropleiding als voldoende kunnen
worden aangemerkt. Daar moet aan toegevoegd worden dat de commissie de zelfstudie wat
‘mager’ vond in die zin dat zij vaak moest zoeken en vragen om de goede elementen die wel
aanwezig zijn naar boven te halen in de gesprekken.
Oordeel commissie
Alles overwegende is de commissie van oordeel dat de bachelor- en mastopleidingen Culturele
Antropologie en Ontwikkelingssociologie CA/OS voldoen aan de criteria van basiskwaliteit.
QANU / Culturele Antropologie
229
Bijlage 1.A.
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de Bacheloropleiding
CA/OS aan de Universiteit Leiden
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
2. Programma
Oordeel Facet
+
Afbouw zonder problemen
+
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
230
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur/omvang
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1.B.
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding CA/
OS aan de Universiteit Leiden
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
2. Programma
Oordeel Facet
+
Afbouw zonder problemen
+
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Culturele Antropologie
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
231
Bijlage 2.A.
Doelstellingen en eindkwalificaties van de bacheloropleiding CA/OS in
Leiden
In de Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleiding zijn de volgende eindtermen
opgenomen (als ‘Bijlage 1: Eindtermen’).
De opleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie in Leiden beoogt studenten
op te leiden tot:
•
•
•
antropoloog/ontwikkelingssocioloog, die in staat is de in de opleiding verworven theoretische kennis, wetenschappelijke inzichten en methodisch-technische vaardigheden, zelfstandig en op adequate wijze toe te passen in wetenschappelijk en ontwikkelingsgericht
onderzoek;
antropoloog/ontwikkelingssocioloog, die zowel in de eigen samenleving als daarbuiten
een dienstverlenende en/of adviserende taak kan vervullen. Het gaat daarbij om particuliere organisaties en overheidinstellingen, die gericht zijn op niet-westerse samenlevingen,
ontwikkelingsvraagstukken en de studie van culturele pluriformiteit in multiculturele samenlevingen;
antropoloog/ontwikkelingssocioloog, die een kritische en reflectieve houding heeft zowel
ten aanzien van het proces van wetenschappelijke kennisverweving als ten aanzien van de
maatschappelijke en ethische gevolgen van het beroepsmatig handelen.
Van deze algemene doelen zijn de volgende doelstellingen voor de opleiding afgeleid:
1. Studenten theoretische kennis en inzichten bijbrengen om aspecten van andere culturen
en samenlevingen te begrijpen en te analyseren;
2. Studenten internationaal oriënteren op relevante ontwikkelingen in het vakgebied zowel
in westerse als in niet-westerse samenlevingen;
3. Studenten kennis en vaardigheden bijbrengen om zelfstandig wetenschappelijk en toegepast onderzoek te verrichten;
4. Studenten empirische kennis van specifieke regio’s bijbrengen om in deze regio’s sociaal-wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen of derden te kunnen informeren of adviseren;
5. Studenten vaardigheden bijbrengen om culturen en maatschappelijke problemen zowel in
niet-westerse samenlevingen als in de eigen samenleving te kunnen analyseren;
6. Studenten vaardigheden bijbrengen om in interculturele ontmoetingen adequaat te kunnen functioneren zowel in de eigen samenleving als in andere samenlevingen;
7. Studenten bewust maken van de uitgangspunten en maatschappelijke implicaties van diverse theoretische invalshoeken alsmede van hun werk op de respectievelijke terreinen;
8. Studenten kennis en vaardigheden bijbrengen van waaruit zij hun antropologische en
sociologische expertise kunnen hanteren in diverse maatschappelijke functies.
Ten aanzien van de attitudevorming van de studenten wordt gestreefd naar wetenschappelijke
integriteit, en een kritische en reflectieve houding ook ten aanzien van eigen persoon of institutioneel functioneren.
232
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 2.B.
Doelstellingen en eindkwalificaties van de masteropleiding CA/OS in Leiden
In de Onderwijs- en Examenregeling van de masteropleiding zijn de hieronder weergegeven
doelen (art. 2.1.) en eindtermen van de masteropleiding opgenomen.
Met de opleiding wordt beoogd:
1. het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en gebruik van wetenschappelijke methoden op het gebied van de Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie (eindtermen zijn in bijlage 1 opgenomen);
2. het ontwikkelen van academische vorming:
• het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen,
• het analyseren van complexe problemen,
• het wetenschappelijk rapporteren,
• het hanteren van vakwetenschappelijke competenties in wijsgerige en
maatschappelijke context;
3. voorbereiding voor een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs;
4. voorbereiding voor een maatschappelijke loopbaan (eindtermen zijn in bijlage 1 opgenomen).
Bijlage 1: Eindtermen van de masteropleiding
In aansluiting op de eindtermen van de bacheloropleiding zijn de volgende doelstellingen van
de masteropleiding vastgesteld:
1. De student algemene theoretische kennis van het vakgebied en kennis van de cultuur van
een bepaald regio bij te brengen, zodat hij/zij in staat wordt gesteld om op een verantwoorde wijze de maatschappelijke problemen van de betreffende regio te kunnen analyseren en daarover wetenschappelijk te rapporteren en beleidsmatig te adviseren;
2. De student wetenschappelijke vaardigheden bij te brengen om zelfstandig fundamenteel
en toegepast onderzoek te kunnen opzetten en uit te voeren;
3. De student kennis en instrumentarium aan te reiken om op de arbeidsmarkt en met name
in maatschappelijke functies binnen en buiten de eigen samenleving inzetbaar te kunnen
zijn.
QANU / Culturele Antropologie
233
Bijlage 3.A.
Jaar
1 BA
(prop.)
2 BA
3 BA
BA
234
Programma van de bacheloropleiding CA/OS te Leiden8
Type vakken BAMA opleiding
ECTS Niveau
Algemene theoretische vakken
30
Inleiding Culturele Antropologie
6
100
Cultuur en Verandering
6
200
Inleiding ontwikkelingssociologie
6
100
Ontwikkelingsproblematiek
6
200
Klassieke stromingen CA/OS
6
200
Verbreding / specialisaties
8
Inleiding Antropologie v/d regio’s
8
100
Onderzoeksvaardigheden
16
Inleiding Statistiek
6
200
Inleiding Methodologie
2
100
Methoden en Technieken
8
100
Verplichte schriftelijke werkstukken
6
Eerstejaarsscriptie (en tutorgroepen) op
6
100
grond van literatuuronderzoek
Doelstellingen
b1-2
b1-2,c1-3
b1-2
b2, d1-4
b1-2
b2
b3, c4-6
b3, c4-6
b3, c4, c6
c1-3,c5
Algemene theoretische vakken
Stedelijke ontwikkeling
Rurale ontwikkeling
Religieuze processen
Sociale organisatie en verwantschap
Gender en sociale verandering
Medische sociologie en antropologie
24
4
4
4
4
4
4
200
200
200
200
200
200
Verbreding / specialisaties
1 Thematisch keuzevak uit 7
1 Regionaal keuzevak uit 2
15
6
9
100 e3
100 e2
Onderzoeksvaardigheden
Methoden en Technieken2 Analyse
Maken van onderzoeksontwerp en
veldwerk binnenland
Verplichte schriftelijke werkstukken
Verslag binnenlands leeronderzoek
Algemene theoretische vakken
Structurele antropologie
Media, culture and history
Antropologie van politiek
Ontwikkelingssamenwerking
Verbreding / specialisaties
Bijvak1 thematisch of regionaal
Bijvak2 thematisch of regionaal
Eventueel een bijvak te vervangen door
stage van 14 ECTS of taalstudie
Onderzoeksvaardigheden
Verplichte schriftelijke werkstukken
BA scriptie op grond van onderzoek
specialistische literatuur
15
9
6
200 e4, f2-3, f6
300 e4, f1-6
Totaal
180
6
6
24
6
6
6
6
28
14
14
14
8
8
e1-3
e1-3
e1-3
e1-3
e1-3
e1-3
300 f1-6, g1-4
300
300
300
300
e1, e3, f4
e1, e3, f4
e1, e3, f4
e2, e3, f4
300 e1-3, f1, f4-5
300 e1-3, f1, f4-5
300 e3, g2-4
- 400 e1-3, f1-2, f5-6,
g1, 2, 4
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 3.B.
Jaar
MA
Programma van de masteropleiding CA/OS te Leiden8
Type vakken BAMA opleiding
Algemene theoretische vakken
Culture and modernity
Culture and development
ECTS Niveau Doelstellingen
14
7
400 h1-3, 5, i4, j1-5
7
400 h1-3, 5, i4, j1-5
Verbreding / specialisaties
Onderzoeksvaardigheden
Research proposal: theory and
methods
Fieldwork
26
9
500 h1-5, i1-6, j1-5
17
500 h4, i3, j5
Verplichte schriftelijke werkstukken
MA thesis op grond van (buitenlands)
leeronderzoek
20
20
600 i3-6
Totaal
60
MA
Bijlage 4.
- -
De onderwijsstaf van de opleidingen CA/OS
Personeelsbezetting CA/OS (per -1-12-2004)
Functie
HGL
UHD
UD
Postdoc
Promovendi
Totaal
Aantal
3
4
7
1
9
24
M
2
3
5
0
2
12
V
1
1
2
1
7
12
fte
3
3.8
6
1
9
22.8
% fte gepromoveerd
100
100
80 (4.8 fte)
100
n.v.t.
90% (excl. Promovendi)
De opleiding heeft in de zelfstudie de doelstellingen a1-i6 uitgewerkt, die in deze tabel zijn opgenomen. De
niveaus (100-600) van de vakken zijn vastgelegd in een notitie die de commissie heeft ontvangen met betrekking
tot Niveauvereisten / ‘Abstracte structuur’, niveau 1000 is inleiden, niveau 600 zeer gespecialiseerd.
8
QANU / Culturele Antropologie
235
236
QANU / Culturele Antropologie
5.
De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie
en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen, de masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie en de masteropleiding Contemporary Asian Studies van de Faculteit
Maatschappij en Gedragswetenschappen van de Universiteit
van Amsterdam
Inleiding
Bij vorige visitaties werd het programma van de opleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen van de Universiteit van Amsterdam als kwalitatief sterk
aangemerkt, maar ook als tamelijk rommelig qua opzet. De commissie heeft geconstateerd dat
op het laatste punt een duidelijke verbetering is opgetreden. Er wordt nog steeds gewerkt met
een relatief ruim keuzeaanbod – wat door de studenten duidelijk gewaardeerd wordt – maar
de invoering van oriëntatiemodulen in het tweede jaar maakt het de studenten makkelijker
een weg te vinden in dit brede aanbod. Bovendien is het onderwijs en de begeleiding van
studenten relatief intensief te noemen, ondanks de hoge studentenaantallen: veel schriftelijk
werk (‘CAFs’ – korte studentenverslagen na ieder college), een eindgesprek over de doctoraal/
masterscriptie met een commissie van drie stafleden et cetera. In de bachelorfase is wel enige
ruimte voor eigen onderzoek, maar de nadruk ligt toch op diepgang bij de studie van het
hoofdvak. Daarentegen is de Antropologie-master vrijwel volledig geconcentreerd rond het
leeronderzoek (voorbereiding, veldwerk, rapportage, scriptie). Daarnaast is slechts in beperkte
mate ruimte voor algemene vakken. Dat is voor de eigen studenten geen bezwaar omdat die al
in de bachelor een tamelijk diepgravende inleiding in de verschillende aspecten van het hoofdvak hebben gehad. Maar het kan een probleem vormen voor instromers van andere departementen waar in de bachelorfase meer ruimte is voor onderzoek en aspecten van het hoofdvak
nog in de master aan de orde gesteld worden. Het is van belang om in de toekomst een duidelijke regeling te hebben voor instroom van studenten van zusteropleidingen in de master.
De Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG) waarbinnen deze antropologieopleiding is opgenomen heeft een opvallend ingewikkelde organisatiestructuur. Stafleden zijn
in dienst van de afdeling SoCa (Sociologie en Antropologie), die naast Antropologie ook Sociologie omvat, maar zijn voor hun onderwijs ondergebracht bij het Amsterdams Instituut voor
Maatschappijwetenschap (AIM) en voor hun onderzoek bij het Amsterdams Instituut voor
Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek (AISR), beide facultaire instituten; het AISR is weer onderdeel van de Amsterdamse School voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (ASSR). Daarnaast bestaat de positie van een opleidingsdirecteur die per definitie een antropoloog is. De
commissie acht deze positie van groot belang omdat die vooral de autonomie van Antropologie
als aparte discipline/opleiding garandeert. Ook voor de toekomst is het van groot belang dat de
verantwoordelijkheid voor de coördinatie van het programma bij een antropoloog berust.
Een punt van zorg, waarvoor ook de vorige visitatiecommissie al waarschuwde, is de hoge studenten-stafratio. Die is ook bij deze opleiding verder gestegen, terwijl hier het aantal werkuren
per onderwijsmodule toegekend aan het betreffende staflid steeds krapper berekend wordt.
Opvallend is bovendien dat stafleden ingezet worden voor onderwijs in andere verbanden (ook
buiten het AIM – bij voorbeeld bij de afdeling voor internationaal onderwijs, bij de onderzoeksschool en dergelijke). Daar is op zichzelf zeker geen bezwaar tegen, zeker niet omdat die
externe inspanningen in principe gehonoreerd worden. Maar althans op de werkvloer bestaat
er geen duidelijkheid over in hoeverre die inkomsten gebruikt worden om de druk op de staf
voor onderwijs binnen de eigen opleiding te verlichten. In het algemeen blijkt de ingewikkelde bestuurlijke opbouw voor de staf ondoorzichtig. Een gevaar is dat deze ondoorzichtige
QANU / Culturele Antropologie
237
structuur het enthousiasme van de staf – dat nu nog steeds duidelijk aanwezig is – zou kunnen
schaden.
Het aanbod van meerdere masters – naast de eigen ‘doorstroom’ master – geeft de studenten
interessante keuzemogelijkheden. De masteropleiding Medical Anthropology combineert op
interessante wijze onderwijs aan antropologen en medisch-geschoolde studenten. De omvang
van de staf die beschikbaar is voor deze master lijkt erg beperkt. Enige uitbreiding is dringend
gewenst. De master Contemporary Asian Studies biedt een interessant maar vrij algemeen programma over Azië-studies aan een breed scala van studenten. Ook voor deze master zou verlenging naar bijvoorbeeld een programma van anderhalf jaar dringend gewenst zijn, zodat de
studenten tijd zouden krijgen voor een kwalitatief verantwoord onderzoek of studieverblijf in
Azië binnen de kaders van het studieprogramma. Een punt dat bijzondere aandacht verdient
voor de toekomst is de verhouding van deze nu nog eenjarige masteropleidingen tot de recent
opgestarte tweejarige researchmaster voor social science. De vraag is in hoeverre hier de antropologische inbreng tot haar recht kan komen.
Het feit dat het studieprogramma van deze qua studentenaantallen relatief omvangrijke opleiding nu goed gestructureerd is, terwijl de ruimte voor inhoudelijke interessante keuzes ook
binnen het hoofdvak gehandhaafd is, geeft vertrouwen voor de toekomst van deze opleiding.
Daarnaast is het dringend gewenst dat de onderwijsbelasting van de staf niet verder toeneemt
ten koste van de eigen onderzoekstijd.
De opleidingen
Bacheloropleiding CA/SNWS
Naam van de opleiding/ CROHO Culturele Antropologie en Sociologie der
nummer
Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS;
CROHO 56614
Het niveau resp. de oriëntatie van
de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of
duaal)
Start opleidingen
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Vorige visitatie
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
238
Bachelor WO
180
BA Bachelor of Arts
Voltijd en deeltijd
September 2003
Amsterdam; Amsterdams Instituut voor
Maatschappijwetenschap, AIM
Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele
Antropologie, November 1998
31 december 2007
Nee
QANU / Culturele Antropologie
Masteropleiding CA/SNWS
Naam van de opleiding/ CROHO Culturele Antropologie en Sociologie der
nummer
Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS;
CROHO 66614
Het niveau resp. de oriëntatie van
de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of
duaal)
Start opleidingen
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Vorige visitatie
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
Master WO
60
MA Master of Arts
Voltijd en deeltijd
September 2003
Amsterdam; Amsterdams Instituut voor
Maatschappijwetenschap, AIM
Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele
Antropologie, November 1998
31 december 2007
Nee
Masteropleiding MAS
Naam van de opleiding/ CROHO
nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van
de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of
duaal)
Start opleidingen
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Vorige visitatie
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
QANU / Culturele Antropologie
Medische Antropologie en Sociologie MAS;
CROHO 60198
Master WO
60
MA Master of Arts
Voltijd en deeltijd
September 2003
Amsterdam; Amsterdams Instituut voor
Maatschappijwetenschap, AIM
Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele
Antropologie, November 1998
31 december 2007
Nee
239
Masteropleiding CAS
Naam van de opleiding/ CROHO
nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van
de opleiding
Studielast in ECTS
Graad
Varianten (voltijd, deeltijd en/of
duaal)
Start opleidingen
De locaties waar de opleiding
wordt aangeboden
Vorige visitatie
Geaccrediteerd tot
Beoordeling bijzonder
kwaliteitskenmerk
5.1.
Contemporary Asian Studies CAS ; CROHO 60211
Master WO
60
MSc Master of Science
Voltijd en deeltijd
September 2003
Amsterdam; Amsterdams Instituut voor
Maatschappijwetenschap, AIM, i.s.m. ISHSS1
Eindrapport VSNU-visitatiecommissie Culturele
Antropologie, November 1998
31 december 2007
Nee
Structuur en organisatie de faculteit
Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de Visitatiecommissie Culturele Antropologie
van de QANU over de vier door de Universiteit van Amsterdam ter beoordeling voorgelegde
opleidingen: de bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS, de masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der NietWesterse Samenlevingen CA/SNWS, de masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS, en de masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS (inclusief de deeltijdvarianten). Het vormt de neerslag van het visitatiebezoek van de commissie op 4 en 5 april 2006.
De opleidingen zijn in vier zelfstudies, d.d. februari 2005, door de Universiteit van Amsterdam beschreven op alle 21 facetten van de zes kwaliteitsonderwerpen zoals voorgeschreven
door de NVAO. Vanwege het moment van visitatie, ruim een jaar later, heeft de commissie
aanvullend recentere informatie gevraagd en aangereikt gekregen voor rendementcijfers, scripties, staf-studentratio’s en personele plannen.
Organisatorische plaats van de opleidingen
De beoordeelde opleidingen zijn onderdeel van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen (FMG) van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De UvA is een algemene universiteit met een brede disciplinaire basis die interdisciplinaire samenwerking in onderwijs
en onderzoek stimuleert en bij wil dragen aan de oplossing van multidisciplinaire vraagstukken. De in 1998 opgerichte faculteit FMG is met circa 7.000 studenten en 800 personeelsleden de grootste faculteit van de UvA en ook de grootste voor de sociale wetenschappen in
Nederland.
Binnen de FMG is het onderzoek en onderwijs georganiseerd in aparte instituten en is het
personeel ondergebracht in (disciplinaire) afdelingen. Afdelingsvoorzitters zijn verantwoordeDe ISHSS, International School for the Humanities and Social Sciences, is sinds 2005-2006 onderdeel van de
Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen FMG.
1
240
QANU / Culturele Antropologie
lijk voor personeelsbeleid/management en disciplineontwikkeling, terwijl de directeuren van
de instituten verantwoordelijk zijn voor respectievelijk onderzoek en onderwijs. De voorzitters
en directeuren zijn verantwoording verschuldigd aan de decaan van de faculteit. De instituten
beheren de budgetten, terwijl de afdelingen verantwoordelijk zijn voor de inzet van het wetenschappelijk personeel. Afstemming hierover vindt plaats tussen de afdelingsvoorzitters en de
instituutsdirecteuren, in de zogenaamde ‘Driehoek’. De antropologie staf is ondergebracht bij
de (dubbel)afdeling Sociologie en Antropologie, samen met de sociologen (afd. SoCa).
De bachelor- en masteropleiding Culturele Antropologie/Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen (CA/SNWS), de master Contemporary Asian Studies (CAS) en de master Medische
Antropologie en Sociologie (MAS) maken deel uit van het Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschappen. Dit AIM herbergt verder nog de bacheloropleidingen Politicologie
en Sociologie, de masteropleiding Science and Technology Studies en een tweejarige researchmaster Social Sciences.2 Net als voor de andere opleidingen fungeert er een opleidingsdirecteur
Antropologie die deze opleiding coördineert.
De beoordeelde opleidingen zijn dus nadrukkelijk onderdeel van een groter geheel binnen
zowel de faculteit als de Universiteit van Amsterdam als in de afdeling SoCA.
De commissie ziet de combinatie van Antropologie in een afdeling met Sociologie, samen met
de organisatie van onderwijs in het AIM als een bijzonder punt van de opleidingen Antropologie in Nederland. Haar aanvankelijke bezorgdheid over de positie van Antropologie als zelfstandige discipline in deze constructie is weggenomen, gelet op het streven naar eenduidiger
aansturing van docenten via de leerstoelgroepen.
Wel acht zij de positie van de opleidingsdirecteur van groot belang om de autonomie van de
opleiding te bewaken. Bovendien constateert zij dat de ingewikkelde structuur een enigszins
vervreemdende werking dreigt te hebben op stafleden die soms moeilijk hun weg erin kunnen vinden.
5.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
Verificatiepunten:
De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt zonder problemen voor de studenten.
De ongedeelde opleiding wordt verder niet beoordeeld.
In september 2003 is de opleiding antropologie aan de UvA overgegaan van een ongedeelde
vierjarige opleiding naar een driejarig bachelorprogramma (Ba) en een eenjarig masterprogramma (Ma). Ouderejaars studenten kregen in juni 2003 de keuze over te stappen naar de
bachelor-masterstructuur of de ongedeelde opleiding af te ronden. Door invoering van oriëntatiemodulen in het tweede jaar en specialisatiemogelijkheden in het derde jaar, vooruitlopend
op invoering van de bachelor-masterstructuur, is een vloeiende overgang mogelijk gemaakt.
Per september 2004 waren 176 studenten actief in de ongedeelde opleiding, 24 in de propedeuse en 152 in de doctoraalfase, in 2005 waren dat er nog 103. Van de ongedeelde opleiding
zwaaien veel doctoraal studenten om naar de bachelor: 185 in 2003, 211 in 2004, tot 223 in
2005, of de master: 6 in 2003, 22 in 2004 en 19 in 2005, zo blijkt de commissie uit gegevens
2
De organisatie en regelingen van het IM zijn opgenomen in een gedetailleerd Handboek AIM.
QANU / Culturele Antropologie
241
van de opleidingsdirectie. De eindtermen van het doctoraalprogramma CA/SNWS van de
UvA staan gelijk aan de eindtermen van de masteropleiding CA/SNWS. De studenten oude
stijl volgen in grote lijnen de modulen die de bachelorstudenten in hun studie doen, plus de
modulen die de masterstudenten doen. De doctoraal studenten schrijven geen bachelorscriptie, en volgen in overleg met de studieadviseur een individueel afgestemd studieschema. Voor
het verkorte doctoraalprogramma oude stijl (in afbouw) dat studenten met een HBO-dipoma
kunnen volgen is een apart studieschema opgenomen in de studiegids. Studenten die de ongedeelde opleiding willen afronden hebben hiervoor tot 31 augustus 2008 de gelegenheid. De
doctoraalopleiding is dan per einde augustus 2008 afgebouwd.
De commissie constateert dat de vroegtijdige programmatische veranderingen samen met de
overgangsregeling efficiënt en toereikend de afbouw realiseren voor de studenten. Naar het
oordeel van de commissie verloopt de afbouw voldoende.
Oordeel:
De commissie is van mening dat de afbouw van de oude ongedeelde opleiding adequaat is.
5.3.
Het beoordelingskader
In de tekst wordt voor de opleidingen een korte naam als volgt gebruikt:
Bachelor: bacheloropleiding Culturele Antropologie en Sociologie van Niet-Westerse
Samenlevingen CA/SNWS (CROHO 56614)
Master CA/SNWS: masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie van Niet-Westerse Samenlevingen CA/SNWS (CROHO 66614)
Master MAS: masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS (CROHO
60198)
Master CAS: masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS (CROHO 60211) 3
5.3.1
Doelstellingen van de opleidingen aan de UvA
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor
De bacheloropleiding CA/SNWS is een brede disciplinaire opleiding met aandacht voor een
multidisciplinaire benadering van vraagstukken. De combinatie van Culturele Antropologie
en Niet-Westerse Sociologie is een belangrijk kenmerk van de opleiding. De commissie heeft
kennisgenomen van de doelstellingen van de bacheloropleiding:
Voor deze rapportage zijn passages uit de zelfstudie in de Engelstalige tekst weergegeven waar dit voor het juiste
begrip beter lijkt. De overige informatie is vertaald of samengevat in het Nederlands.
3
242
QANU / Culturele Antropologie
“De centrale doelstellingen van de opleiding zijn:
1) het verwerven van kennis van belangrijke samenlevingsvormen;
2) het verwerven van inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische
stromingen, zoals die in het bijzonder in de CA/SNWS zijn ontwikkeld;
3) het ontwikkelen van een analytisch en kritisch vermogen in de student om de grote diversiteit van menselijke samenlevingsverbanden en culturen te bestuderen in hun specifieke
eigen termen; en
4) de student moet in staat zijn relevante bronnen van informatie te vinden, te verwerken en
kritisch te beoordelen, en de dusdanig verworven kennis op heldere wijze te expliciteren en
zowel schriftelijk als mondeling aan derden te presenteren.” De zelfstudie biedt een gedetailleerde weergave in een rapportbijlage ‘Doelstellingen en eindkwalificaties’ ( zie bijlage 2).
Het is de commissie duidelijk dat tijdens de eerste anderhalf jaar van de opleiding de nadruk
ligt op het verwerven van kennis en inzicht (doelstellingen 1 en 2) en een begin gemaakt wordt
met aanleren van het analytisch en kritisch vermogen (doelstelling 3). Vanaf het tweede deel
van het tweede jaar komt de nadruk te liggen op het zelfstandig vinden, verwerken en kritisch
beoordelen van informatie en het presenteren van verworven kennis en inzicht (doelstelling
4). In deze periode vindt tevens thematische en regionale verdieping plaats. Vergeleken met
andere Europese opleidingen behalen de studenten een hoog niveau op het gebied van theorie
en methodiek, stelt de zelfstudie.
De commissie constateert dat de internationale aansluiting in de opleiding gegarandeerd is via
meerdere Engelstalige themamodulen in samenwerking met de International School of Humanities and Social Sciences (ISHSS), die sinds 2005 onderdeel is van de Faculteit Maatschappij
en Gedragswetenschappen. Voorts door regelmatig contact van de opleidingsdirecteur met
collega’s in het teaching network van de European Association of Social Anthropologists, en
doordat stafleden als external examiner en als gastdocent optreden bij antropologieopleidingen
aan buitenlandse universiteiten.
De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft gegeven. Zij heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd (zie Algemeen Deel, hoofdstuk 2) en geconstateerd dat de opleiding in voldoende
mate beantwoordt aan de eisen die daarin aan een bacheloropleiding gesteld worden.
Alles overziend is de commissie van oordeel dat de doelstellingen en eindkwalificaties van het
bachelorprogramma adequaat zijn voor het domein van de Culturele Antropologie en Sociologie Niet-Westerse Samenlevingen.
De commissie acht de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’.
Master CA/SNWS
De masteropleiding CA/SNWS biedt studenten de mogelijkheid een eigen onderzoeksproject
op te zetten waarbij inzichten uit de Culturele Antropologie gecombineerd kunnen worden
met inzichten uit de Niet-Westerse Sociologie. Deze invalshoek, waarin culturele en sociologische inzichten gecombineerd worden, vormt volgens de zelfstudie een van de sterke kanten
van deze masteropleiding aan de UvA.
De commissie heeft kennisgenomen van de doelstellingen van de opleiding:
QANU / Culturele Antropologie
243
“De centrale doelstellingen van de opleiding zijn:
1) het opzetten van onderzoek, waarbij de visie van de participanten een centrale plaats inneemt;
2) het zelfstandig uitvoeren van onderzoek;
3) het verwerven van kennis van ten minste één specifiek samenlevingsverband en van één
thematisch specialisme binnen de culturele antropologie en niet-westerse sociologie;
4) het verwerken en verslag doen van onderzoek waarbij empirische kennis, die voor een
belangrijk deel gebaseerd is op het emic point of view, wordt geabstraheerd tot meer theoretische inzichten in samenleving en cultuur”. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn
meer gedetailleerd uitgewerkt in een bijlage bij de zelfstudie (zie bijlage 2B).
De commissie constateert dat de opleiding, net als in internationaal verband, met name de
vaardigheid om zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingen en culturen eigen te
maken en deze kennis te kunnen abstraheren tot meer theoretische inzichten in samenleving
en cultuur beschouwd als fundamentele kwalificaties voor een antropologische master.
Tijdens het eerste deel van de opleiding ligt het accent op methodologische en praktische voorbereiding van een zelfstandig onderzoek (doelstelling 1) en het verwerven van kennis en inzicht
(doelstelling 3), via het seminar ‘actuele debatten’ en een ‘leeronderzoekseminar’. In deze fase
wordt ook het kiezen van een regionale en thematische keuze voor het onderzoek voorbereid
in overleg met de individuele begeleider. Tijdens het tweede half jaar van de opleiding ligt de
nadruk op het zelfstandig kunnen uitvoeren van antropologisch onderzoek (doelstelling 2)
en het verwerken en verslag doen van de empirische bevindingen en deze relateren aan meer
theoretische inzichten (doelstelling 4). Tijdens veldwerk (leeronderzoek) voert de student zelfstandig een onderzoek uit in overleg met een individuele begeleider. Deze fase wordt afgerond
met een verslag waarin het verloop van het onderzoek wordt besproken. In de laatste fase van
de opleiding wordt de masterscriptie geschreven, waarin de student moet laten zien in staat te
zijn de resultaten van eigen onderzoek op een heldere wijze te presenteren. De opleiding wil
een verplicht scriptieseminar invoeren waarin de studenten stapsgewijs en groepsgewijs begeleid worden bij het schrijven van de masterscriptie. Dit seminar heeft behalve de functie van
een forum waar over onderzoek wordt gediscussieerd en resultaten worden gepresenteerd ook
als functie het handhaven van de deadlines.
De commissie is van oordeel dat de master CA/SNWS als ‘doorstroom’ master voor de ‘eigen’
studenten van de bachelor aan de UvA een zinvol programma is.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen naast haar referentiekader gelegd (zie
Algemeen deel, hoofdstuk2) en constateert dat de opleiding in voldoende mate beantwoordt
aan de eisen die zij daarin aan een masteropleiding stelt.
Alles overziend is de commissie van mening dat de masteropleiding CA/SNWS voldoende is
op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’.
Master MAS
De commissie heeft kennisgenomen van de bijzondere herkomst en positie van deze opleiding
binnen de UvA en in het domein van de Antropologie. De interdisciplinaire masteropleiding
Medische Antropologie en Sociologie MAS bestaat vanaf het studiejaar 2003-2004, en is voortgekomen uit drie sociale wetenschappen: Culturele Antropologie, Sociologie en Wetenschap244
QANU / Culturele Antropologie
dynamica. Ze is geïnitieerd door de toenmalige sectie Medische Antropologie die al eerder een
internationaal succesvolle postdoctorale master Medical Antropology had opgezet. De voor
het bachelor-masterstelsel ontwikkelde thematische masteropleiding Medische Antropologie
en Sociologie biedt studenten de mogelijkheid zich te specialiseren in een sociaal-wetenschappelijke benadering van problemen op het vlak van gezondheid, ziekte en gezondheidszorg.
De MAS leidt studenten op tot sociale wetenschappers die in staat zijn gedegen onderzoek
te doen naar problemen op het snijvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur. Studenten
leren zelfstandig onderzoek te doen en leren zich de leef- en denkwereld van verschillende
samenlevingsverbanden en culturen eigen te maken, met betrekking tot gezondheid en ziekte.
Afgestudeerden in MAS zijn zowel in staat een bijdrage te leveren aan theorievorming op dit
gebied als aan beleidsvorming en praktische toepassing van wetenschappelijke kennis in multidisciplinaire werkverbanden in de gezondheidszorg, in overheidsorganisaties, hulporganisaties,
medefinancieringsorganisaties, in Nederland en in andere delen van de wereld.
De commissie heeft kennisgenomen van de eindkwalificaties waaraan studenten bij voltooiing
van de opleiding moeten beschikken (zie ook bijlage 2C):
•
•
•
•
•
beschikken over grondige theoretische en empirische kennis op het vakgebied van de MAS;
in staat zijn empirische kennis over dit gebied te abstraheren tot meer theoretische inzichten in gezondheid, maatschappij en cultuur;
in staat zijn zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingsverbanden en culturen
eigen te maken en deze te analyseren in hun specifieke eigen termen, in het bijzonder het
denken en handelen met betrekking tot ziekte en gezondheid;
beschikken over kennis van methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek;
in staat zijn om zelfstandig kwalitatief onderzoek op dit gebied op te zetten, uit te voeren
en over de bevindingen mondeling en schriftelijk verslag te doen.
De commissie ziet dat de internationale contacten van de leerstoelgroep Medische Antropologie en Sociologie ertoe bijdragen dat studenten betrokken worden bij relevante methodologische en theoretische ontwikkelingen op het vakgebied.
De commissie is van oordeel dat deze master een interessante opzet heeft – uniek voor Nederland en een aanwinst voor het desbetreffende vakgebied, al is het geen pure Antropologie.
De opleiding richt zich op verschillende doelgroepen qua instroom (met name Medisch geschoolden en Antropologiebachelors) wat een bron van zorg is. Maar de commissie heeft het
beeld dat problemen worden onderkend en de nodige maatregelen worden getroffen zodat
er alleszins vertrouwen is dat deze opleiding zich sterker zal ontwikkelen. De internationale
inbedding is een goed punt in de opleiding.
De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’.
Master CAS
De commissie heeft kennisgenomen van de volgende aanduidingen van deze Engelstalige master: “Contemporary Asian Studies is a one-year full-time master programme aimed at motivated foreign and Dutch students with an undergraduate degree in social sciences, humanities,
or economics, including relevant subject in the field of Asian studies. A growing number of
companies, government agencies, NGO’s, media and international organisations have branches or maintain offices in Asia or maintain close co-operation with Asian countries. Therefore
QANU / Culturele Antropologie
245
they need people in executive positions with well-grounded and up-to-date knowledge of
Asian societies.
The programme CAS seeks to contribute to the education of such professionals, providing
them with grounded interdisciplinary knowledge of the continent as well as the skill to use this
knowledge in comparative analyses of broad themes of current interest. Students graduate as
Master of Science in Contemporary Asian Studies, and are eligible to be selected for the second
year of the Research Master in Social Sciences and for the PhD programme of the Amsterdam
School of Social Science Research.”
Voorts heeft de commissie kennisgenomen van de eindkwalificaties die de opleiding CAS stelt
(zie ook bijlage 2D):
“Specific to the subject matter, students who have completed CAS:
1
2
3
4
5
6
7
have knowledge and insight into historical, political, economic, social and cultural developments in modern Asia;
have practical knowledge of the Asian Region;
have basic knowledge of the Asian language;
are able to connect regional and local developments in Asia;
are able independently to take part in academic and societal debates around political and
socially relevant issues, concerning developments in Asia;
have acquired knowledge and insights, which find practical application in relation to government and service sectors;
are aware of the social and academic importance of studying Asian societies from a comparative perspective, resulting in a critical attitude towards Eurocentric/ethnocentric approaches and ideologically constructed representations.”
En: “At the academic level, students who have completed CAS:
8
9
10
11
12
13
have insight into social-science theory and into different research perspectives through
which developments in Asia have been studied and can be understood;
are able to find relevant sources of information, and can critically assess and analyse these
sources;
have learned to express themselves at an academic level both orally and in writing;
are able to conceptualise empirical knowledge to gain more theoretical insights into society and culture;
are able to undertake comparative analyses in line with broad thematic and disciplinary
perspectives;
have independent research skills.” (NB.: deze staat niet in het OER; bijlage 2D).
De commissie constateert dat de eindkwalificaties erop gericht zijn studenten voor te bereiden
op een internationale loopbaan: “Specific to the subject matter (exit qualifications 1-7) a broad
interdisciplinary and comparative approach is taught by Asia Scholars from several universities
and research institutes in the Netherlands. The courses stress the importance of looking at
interdependence and interrelationships both within the vast Asian region and between Asian
societies and other parts of the world, especially Europe. Three courses in the first semester
provide students with the foundation for this approach. The programme covers al main regions of Asia. Trans-national processes and global trends form the basis from which more
specific Asian contexts are studied. Therefore students follow courses that focus on general
246
QANU / Culturele Antropologie
developments of Asia (exit qualifications 1, 5, 6, 7, 8) as well as courses highlighting specific
regions and themes (exit qualifications 2-4). “
De commissie is het eens met de opleiding dat de master CAS een unieke opleiding is zowel
in Nederland als in Europa, aangezien geen andere universiteit in Europa een programma
aanbiedt dat zich richt op interdisciplinair vergelijkend onderzoek van hedendaags Azië. Het
programma trekt studenten van zeer verschillende disciplines: antropologie, sociologie, politicologie, communicatiewetenschap, geografie, geschiedenis, rechten, economie en taal en cultuur van Azië. Daaronder bevinden zich veel buitenlandse studenten, onder meer uit Azië.
De commissie vindt dat de master Contemporary Asian Studies een bijzondere plaats inneemt
qua vorm en inhoud, niet alleen in Nederland, maar zelfs in Europa. De commissie complimenteert de UvA dat een dergelijke opleiding binnen de UvA bestaat en de faculteit FMG dat
zij deze opleiding herbergt en ondersteunt. Echter, juist met deze master ziet de commissie
zich geconfronteerd met het probleem dat deze visitatiecommissie Antropologie met de master
CAS een opleiding te boordelen krijgt die geen opleiding Antropologie van Azië wil zijn en
dat – qua curriculum – ook niet is. De studenten hebben een zeer diverse disciplinaire achtergrond, maar voornamelijk geen antropologische. De docenten hebben daarentegen in meerderheid wel een achtergrond in Antropologie. De commissie oordeelt hier naar vermogen.
Met name voor deze opleiding geldt dat er nog veel denkwerk verricht moet worden om de
juiste formule te vinden. De commissie heeft vragen gesteld bij het feit dat het nu – theoretisch
– mogelijk is dat iemand deze master afrondt zonder in Azië te zijn geweest, en dat voor een
substantiële scriptie-eis (zo’n 40-60 pagina’s) slechts 10 studiepunten (ECTS) worden toegekend. De commissie ziet de CAS als een – unieke – opleiding die nog volop in ontwikkeling
is, mede gezien de nog geringe instroom van studenten. De commissie begrijpt dat binnen
het eenjarig kader, de opleiding alleen te realiseren is dankzij een stringent toelatingsbeleid.
Studenten die niet aan de vereiste kwalificaties voldoen, krijgen de mogelijkheid tot een voortraject geboden (tot 60 ECTS een zogenaamd Schakeltraject).
De commissie waardeert samenwerking met de International School for Humanities and Social Sciences als positief voor de toekomst van de opleiding.
Alles overziend acht de commissie acht de masteropleiding CAS voldoende op het facet ‘Domeinspecifieke eisen’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F2: Niveau: bachelor en master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor
De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de opleiding de Dublin-descriptoren
vertaalt naar doelstellingen en eindkwalificaties met betrekking tot het domein CA/SNWS.
QANU / Culturele Antropologie
247
1) Kennis en inzicht:
• kennis van belangrijke samenlevingsverbanden;
• begrijpen van de diversiteit van menselijke samenlevingsvormen en culturen (in hun
eigen termen);
• kennis van een specifieke regio (etnografisch en sociaal-historisch);
• kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische
stromingen, zoals ontwikkeld in CA/SNWS.
• kennis van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek;
• kennis van de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk.
2) Toepassen kennis en inzicht:
• begrijpen en analyseren van vraagstukken op het terrein van samenleving en cultuur;
• toepassen van kennis en inzichten in menselijke samenlevingsverbanden en culturen
op concrete situaties;
• toepassen van de inhoud van vakliteratuur op de eigen werksituatie van de afgestudeerde;
• formuleren van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksvragen en opdrachten.
3) Oordeelsvorming:
• eigen maken en kritisch beoordelen van de inhoud van de vakliteratuur;
• evalueren van de resultaten van onderzoek;
• beoordelen van de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk.
4) Communicatie:
• presenteren van bevindingen, zowel schriftelijk als mondeling;
• de vaardigheid een bespreking over een onderwerp op het vakgebied te leiden.
5) Leervaardigheden:
• zelfstandig volgen van de ontwikkelingen binnen het vakgebied van de Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen in hoofdlijnen;
• vinden, verwerken en kritisch beoordelen van relevante bronnen van informatie met
betrekking tot sociale en culturele verschijnselen;
• verantwoorden van geraadpleegde bronnen op systematische en wetenschappelijke
wijze (hanteren van index, opstellen van literatuurlijst, citeren);
• de vaardigheid een bespreking over een onderwerp op het vakgebied te leiden.
De commissie is van oordeel dat de Dublin-indicatoren adequaat vertaald zijn in doelstellingen en eindkwalificaties voor het vereiste niveau in domein van de Culturele Antropologie en
Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen.
De commissie acht de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Niveau van de
opleiding’.
Master CA/SNWS
De commissie constateert dat de opleiding voor het niveau van de masteropleiding CA/SNWS
aansluit bij de internationale normen, zoals beschreven in de Dublin-indicatoren voor een
masteropleiding, en daaraan de volgende vertaling geeft:
248
QANU / Culturele Antropologie
1) Kennis en inzicht:
• grondige theoretische, etnografische en sociaal-historische kennis van ten minste één
specifiek samenlevingsverband;
• etnografische en sociaal-historische kennis van één specifieke regio;
• grondige theoretische kennis van ten minste één thematisch specialisme binnen de
antropologie;
• grondige kennis van de voor antropologisch onderzoek relevante methoden en
technieken;
• grondig inzicht in de methodologische en ethische aspecten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek.
2) Toepassen kennis en inzicht:
• toepassen van de verworven kennis en inzichten in concrete situaties;
• analyseren van theoretische en praktische problemen binnen het studieveld van de
Antropologie;
• formuleren van onderzoekbare vragen;
• opzetten en uitvoeren van zelfstandig onderzoek;
• zich in de praktijk eigen maken en analyseren van de leef- en denkwereld van andere
samenlevingsverbanden en culturen in hun specifiek eigen termen;
• toepassen van methoden en technieken op ethisch verantwoorde wijze;
• abstraheren van empirische kennis tot meer theoretische inzichten in samenleving
en cultuur.
3) Oordeelsvorming:
• kritisch beoordelen van bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen.
4) Communicatie:
• mondeling en schriftelijk verslag doen van onderzoeksbevindingen.
5) Leervaardigheden:
• opzetten en zelfstandig uitvoeren van onderzoek;
• vinden, verwerken van relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale
en culturele verschijnselen;
• basiskennis van ICT en een goede kennis van het academisch Engels;
• de vaardigheid om zowel zelfstandig als in groepsverband te werken.
De commissie is van oordeel dat de Dublin-descriptoren naar doelstellingen en eindkwalificaties voor een masteropleiding Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen adequaat vertaald zijn voor het vereiste niveau.
De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Niveau van de
opleiding’.
Master MAS
De commissie constateert dat de opleiding op de volgende wijze aansluit bij criteria zoals vastgelegd in de Dublin-descriptoren:
QANU / Culturele Antropologie
249
1) Kennis en inzicht
Het programma gaat uit van kennis en inzicht op het niveau van uiteenlopende bachelors.
In het begin van de opleiding krijgen studenten met een niet-sociaal-wetenschappelijke
achtergrond een intensieve inleiding op dit gebied, in het bijzonder op dat van de medische sociologie, antropologie en wetenschapsdynamica. Daarop volgend vindt verdieping
plaats in de module Theorie en Toepassing op theoretische gebied, in de module Regionale
Perspectieven op empirische gebied, en in de module M&T op methodologisch gebied. In
werkgroepen komt het multidisciplinaire karakter van de opleiding goed tot z’n recht.
2) Toepassen van kennis en inzicht
Het vermogen om kennis en vaardigheden te integreren wordt in het eerste semester ontwikkeld en in het tweede semester toegepast. In het eerste blok worden studenten getraind
in sociaal-wetenschappelijke basisvaardigheden als kritisch lezen, analyseren en helder
schrijven. In het tweede blok leren zij deze vaardigheden verder toe te passen en oefenen
zij zich op methodologisch gebied. In het tweede semester demonstreren studenten dat ze
in staat zijn het geleerde zelfstandig toe te passen bij het formuleren en onderzoeken van
een vraagstelling via het veldonderzoek. Daar worden studenten tevens geconfronteerd
met voor hen onbekende samenlevingsvormen en gezondheidssituaties, waarin zij zich als
onderzoeker een plaats moeten zien te verwerven. Bij het formuleren van een probleemen vraagstelling zullen zij in staat moeten zijn rekening te houden met de belangen van de
mensen waarmee en waarover zij onderzoek doen, wat tevens aandacht binnen de opleiding voor ethische aspecten van onderzoek impliceert.
3) Oordeelsvorming
Vooral tijdens het veldwerk zullen studenten regelmatig voor dilemma’s komen te staan,
waarbij zij keuzes moeten maken op basis van gebrekkige informatie. Het leeronderzoek
vergt ook dat studenten hun eigen rol als onderzoeker leren afbakenen, daarop reflecteren,
en zich rekenschap van hun verantwoordelijkheid in het veld.
4) Communicatie
In het veldwerkverslag en de daarop gebaseerde scriptie wordt van studenten verwacht dat
ze van hun onderzoeksresultaten op toegankelijke en leesbare wijze verslag doen en hun resultaten kunnen presenteren in een wetenschappelijke omgeving en kunnen bijdragen aan
feedback bijeenkomsten en evaluatieverslagen van de instellingen in het kader waarvan zij
onderzoek hebben gedaan.
5) Leervaardigheden
De opleiding is zodanig gestructureerd dat studenten steeds meer zelfstandig gaan werken. In
het begin krijgen zij opdrachten waarin ze worden getraind in het zelfstandig en reflexief omgaan met teksten: kritisch lezen, vergelijken van theoretische benaderingswijzen en toepassen
van algemene theoretische noties op actuele kwesties en relevant empirisch materiaal. Tijdens
het veldwerk en het schrijven daarover worden ze geacht deze vaardigheden zelfstandig te
kunnen hanteren en autonoom te kunnen optreden in het onderzoeksveld.
De commissie constateert dat de opleiding qua niveau tevens een instroomopleiding is voor
de Engelstalige postacademische master Medical Antropology (AMMA), en zo studenten het
niveau biedt om zich buiten Nederland verder te bekwamen of in internationale verbanden op
het terrein van de gezondheidszorg te functioneren. De opleiding is de enige in Nederland op
dit terrein, naast masters medische antropologie elders in Europa, zoals de Brunel University
en de Universiteit van Kopenhagen.
Het niveau van de opleiding zoals beschreven is naar het oordeel van de commissie voldoende
en helder gerelateerd aan de Dublin-descriptoren.
250
QANU / Culturele Antropologie
Alles overziend beoordeelt de commissie de masteropleiding MAS als voldoende op het facet
‘Niveau van de opleiding’.
Master CAS
De commissie constateert dat de masteropleiding Contemporary Asian Studies haar studenten vaardigheden en inzichten aanbiedt op het gebied van Azië-studies op het niveau van een
masteropleiding van international academisch niveau. De opleiding heeft de eindkwalificaties
voor de master gerelateerd aan de Dublin-indicatoren (de eindkwalificaties zijn weergegeven
bij Facet 1, zie boven), zoals in de tabel hieronder.
Dublin indictors
1. Knowledge and insight
2. Applying knowledge and insight
3. Critical capacity
4. Communication skills
5. Learning skills
Eindkwalificaties CAS (zie lijst bij F1)
1, 2, 3, 4, 8 and 9
5, 6, 9, 11, 12 and 13
5, 6, 7 and 9
10
9, 11 and 13
De commissie is van oordeel dat de exit level qualifications een adequate vertaling zijn van de
Dublin-descriptoren op het specifieke domein van Azië-studies, voor zover de commissie hierover – vanuit haar oriëntatie op antropologie – kan oordelen.
De commissie acht – alles overziend – de masteropleiding CAS voldoende op het facet ‘Niveau
van de opleiding’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een
master:
•
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
•
Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
•
Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
De commissie heeft kennisgenomen van het programma van de bacheloropleiding. In de
zelfstudie is aangegeven dat de bacheloropleiding een fundament legt voor wetenschappelijk onderzoek waarop de student in de masteropleiding kan verder bouwen. In de bachelor
verwerft de student antropologische kennis, de belangrijkste onderzoeksvaardigheden en een
eerste specialisatie op thematisch en regionaal gebied. De bachelor bereidt voor op de master
QANU / Culturele Antropologie
251
CA/SNWS die door de afdeling wordt verzorgd en die studenten via een leeronderzoek opleidt tot academici die zelfstandig onderzoek kunnen doen. De bachelor biedt ook toegang
tot masteropleidingen CA/SNWS van zusteruniversiteiten in Nederland. Daarnaast biedt de
bacheloropleiding via regio-, thema- en keuzemodulen de mogelijkheid zich voor te bereiden
op de specialistische masteropleidingen Medische Antropologie en Sociologie, de master Contemporary Asian Studies, of masteropleidingen in aanpalende gebieden zoals sociologie en
politicologie via een minorvariant.
De commissie is het eens met de opleiding dat de arbeidsmarkt voor antropologen divers is en
niet gemakkelijk te definiëren. Gezien de recente invoering van de bacheloropleiding is nog
weinig te zeggen over beroepsmogelijkheden van afgestudeerde bachelors. Het overgrote deel
van de afgestudeerden met een bachelordiploma [afkomstig uit de ongedeelde opleiding, red.]
is doorgestroomd naar een masteropleiding. De afgestudeerde bachelor heeft vaardigheden om
als beleidsmedewerker, voorlichter, tekstschrijver of journalist te werken in een wereld waarin
de verschillende bevolkingsgroepen in toenemende mate samenleven.
De commissie vindt het positief dat de faculteit (FMG) een plan voor postacademisch onderwijs ontwikkelt waarin wordt voorzien in bij- of nascholing die bachelors voor bepaalde
functies nodig hebben.
De opleiding heeft door haar breedte en mogelijkheden tot het kiezen van meerdere verantwoorde specialisatiepaden een eigen plaats in het veld van Antropologie in Nederland. De
bachelor sluit goed aan op de eigen vervolgmaster CA/SNWS, en biedt toegang tot andere
masteropleidingen, mede door de mogelijke specialisatiepaden.
Van een gerichtheid op de arbeidsmarkt blijkt naar het oordeel van de commissie nog te weinig
(wat door alumni bevestigd wordt), maar de commissie heeft vertrouwen in de aangekondigde
maatregelen door faculteitsleiding en opleidingsmanagement om dit aspect een meer structurele plaats te geven in het curriculum.
Alles overziend is de commissie van mening dat de bacheloropleiding CA/SNWS adequaat is
op het facet ‘Oriëntatie van de opleiding’.
Master CA/SNWS
De commissie constateert dat de master CA/SNWS studenten wil opleiden tot academici die
in staat zijn een probleem in onderzoekbare vragen te formuleren, het onderzoek uit te voeren,
het materiaal te analyseren en hierover te rapporteren. Zij beoogt afgestudeerde antropologen
op te leiden tot zelfstandige academici met een hoge mate van flexibiliteit en praktisch inzicht,
die allerlei problemen zelfstandig kunnen uitzoeken en daar verslag van doen, die de kennis in
huis hebben om mensen in verschillende culturele contexten te begrijpen en die de vaardigheid
hebben om oplossingen te bedenken voor complexe interculturele vraagstukken.
De commissie onderschrijft het punt dat antropologen zich onderscheiden van andere sociale wetenschappers door hun bekwaamheid om informatie uit verschillende
soorten bronnen en niveaus, verkregen uit via verschillende methodes van onderzoek,
tot een samenhangend en verantwoord verslag te maken, voor onderwerpen die de
multiculturele samenleving aangaan, of waarbij mensen of samenlevingen elders op
de wereld centraal staan. Masters in de Antropologie hebben de vaardigheden in huis
om werkzaam te zijn als beleidsmedewerker, voorlichter, tekstschrijver, of journalist,
in een wereld waarin de verschillende bevolkingsgroepen in toenemende mate met
252
QANU / Culturele Antropologie
elkaar in contact komen. Er zijn mogelijkheden bij onder andere de overheid, sociale
diensten, personeelsdiensten.
De master CA/SNWS bereidt ook voor op een vervolgtraject als wetenschappelijk onderzoeker, bestaande uit een promotieonderzoek en eventueel postdoconderzoek.
De commissie is van mening dat de oriëntatie van de masteropleiding CA/SNWS goed aansluit op de eigen gelijknamige bacheloropleiding, en op een traject als wetenschappelijk onderzoeker. Wat betreft de arbeidsmarkt is naar het oordeel van de commissie extra aandacht
nodig. Nodige maatregelen om die aandacht structureel op te nemen in het curriculum, zijn
toegezegd door faculteit- en opleidingsmanagement.
Alles overziend is de commissie van mening dat de masteropleiding CA/SNWS voldoende is
op het facet ‘Oriëntatie van de opleiding’.
Master MAS
De commissie heeft kennisgenomen van de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding – zoals hieronder puntsgewijs weergegeven:
•
•
•
•
•
•
Studenten ontwikkelen het eerste semester een sociaal-wetenschappelijke kijk op de werkelijkheid, en leren tegelijkertijd een wetenschapsdynamisch perspectief te hanteren ten
aanzien van de productie en het gebruik van wetenschappelijke kennis. Zij leren verschillen van wetenschappelijk inzicht en perspectief te onderkennen en te gebruiken bij het
stellen van kritische vragen omtrent de meerwaarde van medische praktijken.
Studenten leren brede maatschappelijke ontwikkelingen zoals globalisering te bestuderen
aan de hand van lokale samenlevingsverbanden. Zij krijgen inzicht in zorg voor de gezondheid op internationaal niveau en leren deze kennis te relateren aan ziekte- en gezondheidspatronen op lokaal niveau.
Wetenschappelijk redeneren, en analytisch en kritisch denken, worden in het bijzonder in
de werkgroepen gestimuleerd, door een veelheid aan opdrachten over de literatuur. Ook
wordt via bibliotheektraining en opdrachten gewerkt aan zelfstandige literatuurresearch.
In het tweede semester passen de studenten hun gemeenschappelijke kennis en vaardigheden toe op een door hen – regionaal en thematisch – gekozen onderzoeksterrein.
In het onderzoeksveld wordt een beroep gedaan op het vermogen samen te werken met
mensen in het veld en tegelijkertijd dit veld te onderzoeken, wat hoge eisen stelt aan het
vermogen van studenten om distantie en betrokkenheid te combineren, en wat tegelijkertijd vereist dat zij leren na te denken over de rol die zij in het veld spelen en te reflecteren
op de wetenschappelijke bijdrage die zij kunnen leveren aan het veld waar zij zich als
onderzoeker bewegen. Studenten worden hierin ondersteund in individuele begeleidingsgesprekken en hierop voorbereid via de colleges Theorie en Toepassing waarin aandacht is
voor de techniek van professionele reflectie.
De opleiding streeft ernaar studenten van de MAS in staat te stellen de sociale oorsprong
van ziekten te analyseren, de werking van professies en instituties te onderzoeken, en daarbij de politieke en economische verhoudingen in hun beschouwing te betrekken. Daarbij gaat het niet alleen om het beschrijven en verklaren van de onderzochte fenomenen,
maar ook om het bijdragen aan een betere en rechtvaardige gezondheidszorg in de wereld.
Darnaast spelen betekenisverlening, symboliek en (sociale en individuele) ervaring een
belangrijke rol.
QANU / Culturele Antropologie
253
De commissie is onder de indruk van de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding,
en in bijzondere mate van het vak Theorie en Toepassing.
Het veldwerk lijkt met twee maanden wat aan de krappe kant juist voor een interdisciplinaire
master medische antropologie met hybride instroom.
In het algemeen geldt dat deze opleiding juist door de interdisciplinaire opzet een aanwinst is
voor Nederland op dit specifieke terrein.
Alles overziend is de commissie van mening dat de masteropleiding MAS voldoende is op het
facet ‘Oriëntatie van de opleiding’.
Master CAS
De commissie constateert dat de opleiding CAS veel aandacht heeft voor onderzoeks- en analysevaardigheden van de student met betrekking tot sociaal wetenschappelijk onderzoek en op
een gevorderd niveau onderwerpen en benaderingen van Azië-studies aanbiedt, waarop wordt
voortgebouwd in regionaal en thematisch verband.
De opgedane kennis en vaardigheden demonstreert de student in de eindscriptie, waarvoor
een specifieke handleiding voor studenten (en docenten) gebruikt wordt.
De commissie ziet dat de internationale oriëntatie ondersteund wordt doordat stafleden van de
faculteit actuele kwesties die in de onderzoekspraktijk aandacht krijgen behandelen.
De commissie is van oordeel dat de oriëntatie van de opleiding CAS voldoende wetenschappelijk verankerd is, met de kantekening dat de omvang (naar studiepunten) van de masterscriptie
om nadere bezinning vraagt. Ook is extra aandacht nodig voor veldwerk/stage in Azië.
De commissie acht de masteropleiding CAS voldoende op het facet ‘Oriëntatie van de opleiding’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: +
Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: +
Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: +
Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: +
Enkele opmerkingen ten aanzien van het onderwerp Doelstellingen bij master CA/SNWS
De commissie acht de doelstellingen van de masteropleiding CA/SNWS over het geheel genomen van voldoende niveau. Het lijkt de commissie wel noodzakelijk dat goed wordt nagedacht
over de volgende punten:
254
QANU / Culturele Antropologie
•
•
voorkomen van mogelijke problemen met instroom van andere studenten dan louter uit
de eigen bacheloropleiding (zie ook hierna onder F4);
de commissie acht koppeling met de researchmaster interessant, als deze door herbezinning op de huidige opzet voor antropologen aantrekkelijker is te maken.
5.3.2. Programma
Enkele opmerkingen vooraf ten aanzien van het programma van de opleidingen
Bachelor
De zelfstudie geeft het programma weer zoals dat in het studiejaar 2004-2005 van start is gegaan, het tweede jaar na invoering van het bachelor-masterstelsel en het semestersysteem. Een
overzicht is weergegeven in bijlage 3A.4
Naast het reguliere programma biedt de opleiding ook de mogelijkheid van een deeltijdopleiding voor studenten die de studie willen combineren met andere activiteiten. Deeltijdstudenten volgen hetzelfde programma als voltijdstudenten, maar volgen minder onderdelen per jaar.
Het is een dagopleiding van zes jaar met een studielast van circa twintig uur per week. Gezien
het feit dat met de invoering van het semestersysteem de studielast voor deeltijdstudenten per
semester verschilt, is een zekere flexibiliteit bij de deeltijdstudenten nodig. Deeltijdstudenten
worden jaarlijks uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur om het studieprogramma
af te stemmen op de overige activiteiten van de deeltijdstudent.
In het studiejaar 20005-2006 start het AIM met een interdisciplinair bachelor Honours programma (omvang 30 ECTS) in samenwerking met het Instituut voor Interdisciplinaire Studies
(IIS). Voor dit programma kunnen goede en gemotiveerde studenten die bereid zijn extra in
hun academische opleiding investeren in het tweede en derde jaar, aan het eind van het propedeusejaar een verzoek tot toelating indienen bij de examencommissie, waarbij gelet wordt op
studievoortgang, cijfers en motivatie.
Master CA/SNWS
Het programma van de masteropleiding CA/SNWS kende tot 2004-2005 een jaarindeling in
drieën, sinds 2005-2006 in semesters. De modulen worden in beide semesters aangeboden (zie
overzicht in bijlage 3B). Vanwege het veldwerk past het programma niet precies in de semesterstructuur. Voor studenten die in het tweede semester beginnen valt de veldwerkperiode in
het eerste semester na de zomer.
De masteropleiding CA/SNWS wordt aangeboden in voltijd en deeltijd dagonderwijs.
Deeltijdstudenten volgen hetzelfde programma als voltijdstudenten, maar volgen een van de
twee modulen per semester. De planning in deeltijd wordt altijd individueel besproken door
de deeltijdstudent met de studieadviseur.
Master MAS
Het programma van de interdisciplinaire masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS is sinds studiejaar 2003-2004 te volgen in zowel deeltijdse als voltijdse dagopleiding.
4
De programma’s zijn in een gedrukte studiegids en op de UvA website/via Blackboard beschikbaar.
QANU / Culturele Antropologie
255
De MAS duurt één jaar in voltijdse studie. Deeltijdstudenten volgen een individueel programma, in overleg vastgesteld, van meestal twee jaar.
De MAS is ontwikkeld in het kader van de bachelor-masterstructuur als continuering en samenvoeging van de leerpaden Medische Antropologie en Medische Sociologie, vanuit de doctoraalopleidingen Sociologie, Antropologie en Wetenschapsdynamica.
Het programma van de thematische master MAS voorziet binnen Nederland in een behoefte
vanuit het gezondheidszorgveld en trekt studenten vanuit zowel sociaal-wetenschappelijke als
(bio)medische vooropleiding/achtergrond. Sinds de start is het aantal studenten toegenomen
van 13 (2003-2004) naar 24 (2004-2005).
Master CAS
De masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS is een Engelstalig programma dat is
gestart in september 2003 en waaraan zowel buitenlandse als Nederlandse studenten deelnemen. Het programma is voortgekomen uit de vrije doctoraalopleiding Moderne Aziatische
Geschiedenis, een vierjarig programma binnen de opleiding Politicologie. Bij introductie van
het bachelor-mastersysteem zijn de Azië-studies binnen Nederland geherstructureerd, waarvan
het huidige masterprogramma van de UvA het resultaat is. Diverse specialisten, verbonden aan
andere universiteiten in Nederland, zoals Leiden, de VU, de Radboud Universiteit Nijmegen
het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Internationaal Instituut voor
Azië Studies, nemen hieraan deel. De studenten uit het oude doctoraalprogramma kunnen
nog tot uiterlijk 31 augustus 2008 afstuderen in het oude programma. De master CAS is een
thematische master op het gebied van Culturele Antropologie in het AIM-instituut, en wordt
verzorgd in nauwe samenwerking met het International School for the Humanities and Social
Sciences van de UvA.
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding:
•
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
•
Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
•
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
•
Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
Uit de zelfstudie komt naar voren dat de opleiding een balans nastreeft tussen kennis van algemene theorievorming en specifieke thematische en regionale/etnografische kennis. Daartoe
zijn er onderdelen waarin algemene theoretische begrippen en actuele debatten worden behandeld en vakken waarin de student zich kan specialiseren.
Wat betreft academische vaardigheden van studenten wordt het de commissie duidelijk uit de
zelfstudie dat in de verplichte vakken op cumulatieve wijze (voortbouwend) aandacht wordt
besteed aan kritisch lezen, wetenschappelijke onderzoeksvragen formuleren, analytisch denken, wetenschappelijke reflectie en communicatie.
256
QANU / Culturele Antropologie
Aansluiting bij actuele wetenschappelijke theorieën wordt mede gewaarborgd door inzet van
seniorstafleden bij inleidende modulen en disciplinemodulen. Het verband van het onderwijs
met lopend onderzoek wordt gerealiseerd door oriëntatiemodulen, themamodulen en regiomodulen aan te laten sluiten bij de leerstoelgroepen en onderzoeksprogramma’s van de staf, en
voorts via stafpresentaties over lopend onderzoek in maandelijkse seminars buiten het reguliere
onderwijsprogramma.
De commissie heeft uitgebreid kennis kunnen nemen van de opbouw en inhoud van de vakken in het programma via de studiegids en informatie over kernvakken en van de verplichte
literatuur – waaronder veel monografieën – die studenten moeten lezen.
Wat betreft de – diverse – beroepspraktijk, wordt gepoogd studenten daarmee in aanraking te
laten komen, door alumni uit te nodigen om over hun ervaringen te praten, door studenten
alumni te laten interviewen, of een stage te laten volgen.
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding CA/SNWS op het facet ‘Algemene eisen
van wetenschappelijk onderwijs’ voor het domein CA/SNWS voldoende te noemen is.
Master CA/SNWS
In de zelfstudie is beschreven dat de student zich in het eerste deel van de opleiding voorbereidt
op veldwerk (van drie maanden) en schrijven van de onderzoeksscriptie, door theoretische verdieping in het ‘seminar actuele debatten in de antropologie’, en door het onder begeleiding van
docent en individuele begeleider schrijven van een onderzoeksvoorstel in de module ‘leeronderzoek seminar’. Voor de begeleiding en taakverdeling daarbij is een apart protocol opgesteld.
Na deze voorbereidende fase gaat de student op leeronderzoek (veldwerk) met als doel het
zelfstandig leren uitvoeren van antropologisch onderzoek. De student houdt contact met begeleider door tussenrapporten en e-mailberichten. Over de onderzoekservaringen schrijft de
student na afloop een reflectief onderzoeksverslag.
Het schrijven van de masterscriptie is bedoeld als oefening in het schrijven van een wetenschappelijk betoog (van circa zestig pagina’s) waarin empirische onderzoeksgegevens op een
zinvolle manier gerelateerd worden aan theoretische vraagstukken. Via een eindgesprek wordt
de student ook getoetst op de vaardigheid de belangrijkste onderzoeksbevindingen mondeling
over te brengen en te verdedigen.
Wat betreft de relatie onderwijs-onderzoek vermeldt de zelfstudiegids voorts dat studenten
– buiten het reguliere onderwijs – kunnen deelnemen aan maandelijkse seminars waar stafleden lopend onderzoek presenteren aan collega’s en studenten.
In de studiegids zijn voor beide instroommomenten tijdpaden opgenomen die de studievoortgang met verplichte start-, terugkom- en inleverdata weergeven.
De commissie heeft naast de gegevens uit de zelfstudie kennisgenomen van kernvakken, kernboeken en verplichte literatuur, programmaonderdelen, en van onderzoeksvoorstellen, -verslagen en masterscripties, en gesproken met docenten, studenten en staf/leiding. Op basis
daarvan heeft de commissie het volgende beeld.
QANU / Culturele Antropologie
257
Als ‘doorstroom’ master voor de studenten uit de bacheloropleiding aan de UvA is dit een zinvol programma; het sluit dan aan op keuzes die studenten in het tweede bachelorjaar maken
en geeft keuzevrijheid in onderwerpen – voor zover de staf die kan begeleiden.
Deze masteropleiding op zich bekijkend, heeft de commissie wel de vraag of deze sterke focus
op leeronderzoek die het overgrote deel van de beschikbare tijd opslokt voldoende ruimte laat
voor verdere verbreding van antropologische kennis. Het debattencollege is op zich boeiend
en wordt ook systematisch betrokken op het individuele onderzoek van de student. Bovendien
hebben de eigen studenten al in de bachelor (waar minder ruimte is voor eigen onderzoek)
een brede antropologische inleiding met de nodige verdieping meegekregen. De opleiding
biedt studenten die van elders instromen wel de nodige aanvullende programmaonderdelen.
Studenten met een HBO-bachelor volgen, met vrijstellingen, eerst de CA/SNWS bacheloropleiding. Studenten met een andere WO-bachelor volgen een schakelprogramma van een jaar,
of een minor van 30 ECTS (met name studenten uit vakgebieden als Sociologie en Sociale
Geografie). Studenten met een volledige bachelor Antropologie van een andere universiteit
volgen veelal het reguliere programma. De commissie raadt aan deze laatste categorie wel met
speciale aandacht te begeleiden.
De commissie vindt de binnen de opleiding bestaande gedachten over een koppeling met de
researchmaster interessant, maar dit vereist vermoedelijk een herbezinning op de huidige opzet, die voor antropologen inhoudelijk minder aantrekkelijk is.
Alles overziend, is de commissie van mening dat de masteropleiding CA/SNWS voldoende is
op het facet ‘Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs’ voor de eigen instroom.
Master MAS
Het programma van de masteropleiding MAS (zie bijlage 3C) zoekt aansluiting bij actuele
theorie, in verbinding met klassieken uit de Antropologie en Sociologie. Alle docenten van
de opleidingen zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek, zowel binnen projecten met
betrekking tot ziekte, gezondheid en zorg, als individueel, en putten voor hun colleges naast
de bekende literatuur ook uit de resultaten en bevindingen daarvan.
Interactie tussen onderwijs en onderzoek wordt gewaarborgd doordat docenten hun onderwijs
verzorgen in interactie met (eigen) onderzoek.
Vanaf de start van het programma worden studenten getraind in vaardigheden met betrekking
tot het gebruik van relevante informatiebronnen en het schrijven, via korte opdrachten die in
werkgroepen worden behandeld. In het eerste semester wordt in de module Theorie en Toepassing systematisch de theorie aan de praktijk van onderzoek verbonden. Dit in samenhang
met een parallel lopende regionale module. In het tweede semester ligt het accent op vaardigheden in het ontwikkelen van een onderzoeksvoorstel en op de voorbereiding van het doen
van zelfstandig onderzoek, onder meer via trainingen (interview, observatie en dergelijke). Ten
slotte worden de opgedane kennis en vaardigheden ingezet tijdens het veldwerk (leeronderzoek) en het schrijven van de eindscriptie. De studenten worden daarbij individueel begeleid
door een docent en een supervisor.
De beroepspraktijk van afgestudeerden ligt bij NGO’s, overheidsinstellingen of internationale
organisaties op het gebied van ziekte, gezondheid, en gezondheidszorg, zo blijkt uit analyse van
gegevens omtrent alumni.
258
QANU / Culturele Antropologie
Naar het oordeel van de commissie heeft deze master een zeer interessante opzet – uniek voor
Nederland en een aanwinst voor het desbetreffende vakgebied. Vooral het kernvak Theorie &
Toepassing is overtuigend qua inhoud, opzet en uitvoering.
Deze master is een opleiding die duidelijk nog in ontwikkeling is, maar de commissie oordeelt
dat de kansen op succes in voldoende mate aanwezig zijn.
De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Algemene eisen van het
wetenschappelijk onderwijs’.
Master CAS
In de Engelstalige zelfstudie staat (onder meer) het volgende over het programma:
“In the first phase of the programme, students extend their knowledge of social processes and
languages in Asia, and they develop general skills to compare developments in different regions
in Asia. They learn the most recent developments in social science theory and research methods and they have an opportunity to examine current debates in the field of Asian studies.
In the second phase they broaden their knowledge of specific theoretical debates and regions
of Asia, while further developing their comparative skills. They demonstrate their progress in
a number of essays, culminating in a Master thesis.”
Het programma (zie bijlage 3D) wordt aangeboden in vijf modulen van 10 ECTS en twee
van 5 ECTS in twee semesters. Het programma biedt studenten keuzemogelijkheden binnen
de regionale module in het eerste semester en binnen de thematische modulen in het tweede
semester. Interactie tussen onderwijs en onderzoek wordt gewaarborgd doordat de docenten
onderwijs verzorgen in interactie met eigen onderzoek/praktijk.
In de zelfstudie is de inhoud van de verschillende (keuze)modulen kort weergegeven. De commissie heeft daarnaast de modulebeschrijvingen in de studiegids en informatie over kernvakken
kunnen doornemen, en heeft gesproken met docenten en studenten over het programma.
De commissie merkt hier nogmaals op (zie ook F1) dat zij waardering heeft voor het algemene
concept van de master Contemporary Asian Studies. Uit het oogpunt van de eisen van wetenschappelijk onderwijs heeft zij ook enkele zorgen. Ten eerste ten aanzien van de mogelijkheid
dat studenten het programma afronden zonder in Azië te zijn geweest. Ten tweede over de omvang van de scriptie (10 studiepunten ECTS is erg weinig). Ten slotte het punt dat de master
geen onderzoek of stage kent.
In de gevoerde gesprekken met het opleidingsmanagement heeft de commissie gevraagd om
een nader toekomstplan voor deze master. Dit plan, dat de commissie na het bezoek heeft
ontvangen, sterkt de commissie in haar gedachte dat de omvang van deze master eigenlijk te
kort is. Het idee uit het toekomstplan voor een derde semester met een veldwerk/stage in Azië
en meer tijd voor een daarmee verbandhoudende eindscriptie, acht de commissie zeker van
belang voor de nabije toekomst. De huidige aanpak om de scriptie strak te begeleiden, en het
gegeven dat de huidige instroom van studenten al wel Azië-ervaring heeft, komt onder druk
als de instroom de komende jaren vanuit de bacheloropleiding zou gaan toenemen, mede gelet
op de stafomvang.
De toekomstnotitie die de commissie ontving geeft een helder kader dat kansen voor succes
van deze opleiding vergroot doordat het stappen in de juiste richting aangeeft.
QANU / Culturele Antropologie
259
Alles overziend is de commissie daarom van mening dat de masteropleiding CAS voldoende is
op het facet ‘Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Bachelor
De relatie tussen eindkwalificaties, doelen en het studieprogramma is weergegeven in de zelfstudie (zie bijlage 2A in dit rapport voor de relatie eindkwalificaties en doelen).
De doelstellingen (zie onder F1 en F2) komen volgens de zelfstudie tot uiting in het volgende
didactische concept: het eerste jaar (propedeusejaar) is selecterend en inleidend van aard, met
intensieve begeleiding en verplichte vakken. Het tweede jaar is theoretisch en thematisch verdiepend van aard, met toename van werkcolleges ten koste van hoorcolleges en intensieve
begeleiding in de oriëntatiemodulen. Het derde jaar is specialiserend van aard, met grotere
zelfstandigheid, en werkcolleges waar de intensieve begeleiding plaatsvindt bij het schrijven
van de bachelorscriptie.
De bacheloropleiding biedt de mogelijkheid tot een stage, als vervanging van een themamodule of de bachelorscriptie. De bachelorstage vindt plaats onder begeleiding van een staflid en
wordt afgesloten met een verslag in de vorm van een paper.
De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van de opleiding adequaat zijn vertaald
in doelen en programmaonderdelen.
De bacheloropleiding CA/SNWS is naar het oordeel van de commissie voldoende op het facet
‘Relatie tussen inhoud en doestellingen’.
Master CA/SNWS
De doelstellingen van de opleiding staan vermeld in het OER en in de studiegids (zie bijlage
2B). De nadruk ligt daarbij op aspecten van het doen van zelfstandig onderzoek, waar de opleiding sterk de nadruk op legt, zowel in masterseminar, leeronderzoek als veldwerk, waarbij
de eindscriptie een proeve van bekwaamheid is.
De commissie is van oordeel dat de inhoud van het programma goed aansluit op de doelstellingen van het programma, met name voor de studenten van de bachelor aan de UvA. Voor
studenten die instromen van elders zijn maatregelen nodig zodat deze éénjarige op onderzoek
gerichte master toch voldoende verbreding van hun antropologische kennis biedt.
260
QANU / Culturele Antropologie
Alles overziend acht de commissie de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Relatie tussen inhoud en doelstellingen’.
Master MAS
De zelfstudie geeft helder weer hoe de specifieke opbouw van het curriculum toewerkt naar de
eindtermen, zowel in grote lijnen als per programmaonderdeel.
In grote lijnen is deze opbouw als volgt weergegeven. Het eerste semester wordt gewerkt aan
de eindtermen met betrekking tot theoretische, empirische en methodologische aspecten van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek op het gebeid van gezondheid, maatschappij en cultuur.
In het tweede semester krijgen de studenten zelfstandig ervaring met het ontwerpen van, uitvoeren van en verslag doen over onderzoek.
Vanwege de uiteenlopende vooropleiding van instromende studenten wordt een deel van het
programma via aparte modulen afgestemd op studenten met en studenten zonder sociaal-wetenschappelijke achtergrond. Met ingang van studiejaar 2005-2006 volgen alle studenten dezelfde hoorcolleges, maar worden de werkgroepen gesplitst naar vooropleiding. De programma’s staan vermeld in de zelfstudie en in studiegids 2005-2006, en zijn op basis daarvan in dit
rapport weergegeven in bijlage 3C.
Studenten in deeltijd volgen dezelfde modulen als de voltijdstudenten in een individueel programma dat in overleg met de studieadviseur wordt afgestemd.
De commissie is van mening dat het programma een goede vertaling is van de eindtermen en
doelen van deze masteropleiding.
De commissie constateert dat de hybride instroom (met name studenten met een medische
vooropleiding en antropologie bachelors) op sommige punten tot problemen leidt, met name
door verschillen in kennis van antropologische methoden en technieken. Maar het is ook
duidelijk dat de opleiding deze problemen onderkent en de nodige maatregelen neemt, door
afstemming van onderdelen van het programma op verschil in vooropleiding/achtergrond. Dit
commissie acht dit positief.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding MAS goed is op het facet ‘Relatie tussen
inhoud en doelstellingen’.
Master CAS
De doelstellingen en inhoud van het programma zijn reeds aan de orde geweest bij de facetten
F1 en F4 (zie hierboven). De relatie tussen deze twee wordt in de zelfstudie aangegeven, met
name in detail bij Domeinspecifieke eisen (zie CAS F1).
De commissie is van oordeel dat de beoogde brede interdisciplinaire, thematisch-regionale
en internationaal vergelijkende benadering duidelijk gestalte krijgt in het programma dat de
studenten volgen. Door de diverse praktische opdrachten en de eindscriptie wordt gewerkt aan
de beoogde kritische vaardigheden van de student.
De commissie heeft geconstateerd (zie ook F4) dat het mogelijk is deze master af te ronden
zonder in Azië te zijn geweest. Van het opleidingsmanagement begrijpt de commissie dat de
huidige studenten allemaal ervaring/achtergrond hebben in Azië.
QANU / Culturele Antropologie
261
De commissie heeft geconstateerd (zie F4) dat het programma geen veldwerk of stage bevat,
wat het opdoen van vaardigheid om onderzoek te verrichten beperkt. Studenten hebben de
commissie bovendien laten weten wel interesse te hebben in veldwerk.
Voor het waarborgen van de eindkwalificaties in de toekomst is aandacht nodig voor (extra)
instroomcriteria voor studenten en/of het opnemen van veldwerk/stage in het curriculum van
het programma (hetgeen een langere opleidingsduur kan betekenen).
De commissie constateert dat deze zaken in de toekomstnotitie CAS die zij ontving geadresseerd worden.
Alles overziend is de commissie van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het
facet ‘Relatie tussen inhoud en doelstelling’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
Het bachelorprogramma vertoont een duidelijke opzet en samenhang: het eerste jaar (propedeuse) is selecterend en oriënterend; het tweede jaar (met oriëntatiemodulen) is theoretisch en
thematisch verdiepend; het derde jaar is specialiserend van aard. Door een stelsel van ingangsvoorwaarden wordt de samenhang versterkt.
Het aantal contacturen daalt gedurende de opleiding van bijna 400 in het eerste, circa 325 in
het tweede, naar 250 in het derde jaar. Het aantal hoorcolleges daalt daarbij ten gunste van het
aantal uren werkcollege/practica/individuele begeleiding.
Het eerste studiejaar beoogt de studenten een grondige inleiding te geven in zowel theoretische kennis van de Antropologie en Niet-Westerse Sociologie, als de methodologische
vaardigheden van antropologisch en sociologisch onderzoek. Deze stof wordt aangeboden
via hoorcolleges en werk- of begeleidingsgroepen. In het eerste jaar wordt rekening gehouden met de overgang van middelbaar onderwijs naar academisch onderwijs, door het
werken met tussentijdse toetsen en opdrachten, die de student bekend maken met de aard
van academische tentamens.
In het tweede jaar volgt de student verplichte disciplinemodulen, waarna grotere keuzevrijheid
voor studenten ontstaat via een aanbod van oriëntatiemodulen: Taal, cultuur, en media; Religie; Macht en identiteit; Antropologie en sociologie van ontwikkeling; en Lichaam en cultuur.
Studenten worden voorgelicht over vorm en inhoud van de verschillende oriëntatiemodulen
via een voorlichtingsbijeenkomst door de docenten van de verschillende modulen. De student
moet één oriëntatiemodule afronden via een essay op basis van literatuuronderzoek, en de
andere met een essay op basis van veldonderzoek. In alle oriëntatiemodulen wordt de student
262
QANU / Culturele Antropologie
intensief en persoonlijk begeleid. Naast de oriëntatiemodulen volgen de studenten een verdiepingsmodule antropologische methoden en technieken.
In het derde jaar van het bachelorprogramma worden thema-, regio- en keuzemodulen onderscheiden in het aanbod voor studenten. Themamodulen zijn specifiek bedoeld voor theoretische en thematische verdieping binnen een van de specialisaties die de opleiding aanbiedt.
Regiomodulen zijn bedoeld voor het ontwikkelen van specifieke sociaal-historische en etnografische kennis van een specifieke regio. Keuzemodulen beogen de student kennis te laten
maken met vakgebieden en disciplines buiten de Antropologie.
De bachelorscriptie, die in het laatste semester van het derde jaar wordt geschreven onder
begeleiding van een van de docenten, is een proeve van bekwaamheid in de academische vaardigheden van het programma en de afsluiting van de opleiding. De bachelorscriptie wordt
beoordeeld door de begeleider en een tweede staflid die optreedt als medelezer na afronding
van de scriptie. Voor studenten die door willen gaan in het masterprogramma is de scriptie te
gebruiken als voorbereiding op het leeronderzoek van het masterprogramma.
De commissie vindt dat de opleiding een goed doordacht en uitgewerkt didactisch concept
heeft, dat ook nog eens kundig wordt toegepast: zij kenmerkt zich door een intensieve begeleiding van schrijfpractica, papers en de bachelorscriptie; en door zorgvuldige begeleiding bij
het kiezen van studietrajecten die met voldoende keuzevrijheid tegelijkertijd naar de gestelde
verdieping toewerken. De commissie constateert hier een duidelijke verbetering met de waarneming van de vorige commissie: toen ‘chaos’, nu: ‘gestructureerde vrijheid’.
Positief is ook dat de studenten – door de bank genomen (op grond van gevoerde gesprekken)
enthousiast zijn (al heeft de commissie natuurlijk de afvallers niet gesproken, en geen exitevaluaties beschikbaar gehad). Maar ook de docenten maken op de commissie een zeer gemotiveerde indruk. De commissie acht de docenten, op grond van bestudering van de modulen en
de kernvakkenstructuur en bijbehorende papers – zonder meer competent en enthousiast voor
hun vak. Ook de leeftijdopbouw van de staf lijkt goed in balans.
De commissie is zeer te spreken over de scripties – als aparte indicator – waarvan de beoordeling van de steekproef nauwelijks afweek van het cijfer dat door de commissie werd gegeven,
terwijl over het algemeen – en hier dus terecht – hoge cijfers gegeven konden worden. De
commissie denkt dat de opleiding hier een kwalitatief gunstig punt heeft, als resultaat van de
intensieve begeleiding en het objectiverende effect van een tweede meelezer.
Bij dit positieve beeld heeft de commissie een enkel aandachtspunt. De commissie meent
geconstateerd te hebben dat er verschillende interpretaties bestaan onder docenten, hoe het
instrument CAF (studenten schrijven een kort paper na ieder college) toe te passen. En dit
leidt weer tot verschil van verwachting bij student en docent over dit instrument, zoals dat in
evaluaties naar voren kwam in een enkel gesprek.
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding CA/SNWS goed is op het facet ‘Samenhang programma’.
Master CA/SNWS
Het programma kent – volgens de zelfstudie – een indeling in drie fases:
QANU / Culturele Antropologie
263
1) een theoretisch verdiepende en een methodologische voorbereidende fase (masterseminar
en leeronderzoekseminar);
2) een onderzoeksfase (veldwerk);
3) een rapportagefase (schrijven van scriptie).
De samenhang is gewaarborgd doordat studenten pas op veldwerk mogen nadat het onderzoeksvoorstel, geschreven in de eerst fase in het leeronderzoekseminar, is goedgekeurd door de begeleider. De tweede fase wordt afgesloten door het onderzoeksverslag, binnen een maand na afloop van
het onderzoek. De derde fase door de scriptie, die tevens de afsluiting is van de hele opleiding.
De commissie is op basis van de verstrekte informatie van oordeel dat het studieprogramma
voldoende inhoudelijke samenhang vertoont. In gesprekken met studenten en docenten is zij
in dit oordeel bevestigd.
De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Samenhang programma’.
Master MAS
De samenhang van het programma is uitgebreid besproken in de zelfevaluatie onder de facetten F4 en F5. De modulen van het tweede blok sluiten aan op de modulen uit het eerste blok
en vormen daarvan voor een deel een verdieping.
Het belang van afstemming op de hybride vooropleiding van instromende studenten komt
ook naar voren in de gesprekken die de commissie met (voltijd en deeltijd) studenten heeft gevoerd. Voor studenten met een bachelor Antropologie van bijvoorbeeld de Universiteit Utrecht
overlapt de MAS met betrekking tot methoden en technieken, terwijl voor studenten met een
medische achtergrond de aandacht daarvoor juist wel nodig is.
Uit gesprekken met de staf blijkt de commissie dat dit probleem herkend wordt, en in het lopende jaar deels te maken had met het vertrek van een docent. Ook is vernomen dat studenten
in de opleidingscommissie ideeën hebben aandragen om hier beter mee om te gaan, en dat
docenten daar ook weer iets mee doen, onder andere in individuele begeleiding.
De commissie heeft zorgen geuit dat de afstemming van het programma extra druk legt op de
staf en dat voldoende bemensing van de staf daarom extra aandacht vraagt. Uit nagekomen informatie concludeert de commissie dat deze aandacht er nu is, in de vorm van uitbreiding van
de formatie en het weer beschikbaar komen van docenten die tijdelijk elders actief waren.
De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet van ‘Samenhang van het
programma’.
Master CAS
De opbouw van het programma is gericht op een goede samenhang. In het eerste blok: twee
inleidende conceptuele modulen; tweede blok: twee uit vier regiomodulen; derde blok: twee
uit drie thematische modulen; vierde blok: scriptie. Door gastcolleges van docenten uit latere
modulen in de eerste modulen worden de studenten in staat gesteld een beredeneerde keuze te
maken uit het aanbod in het tweede en derde blok.5
6
Deze kwalificatie staat genoemd in zelfstudie en studiegids, maar is in het OER niet opgenomen.
264
QANU / Culturele Antropologie
De praktische en inhoudelijke samenhang in het programma wordt gewaarborgd door regelmatig contact tussen opleidingsdirecteur en docenten over de verschillende onderdelen in het
programma en overleg in de opleidings-/examencommissie.
In de verplichte en keuzeonderdelen uit het eerste semester en tweede semester verkrijgen de
studenten – met verschillende inhoudelijke accenten – allen dezelfde vaardigheden die nodig
zijn als voorbereiding op het schrijven van de eindscriptie.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Samenhang programma’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
Sinds 2002 worden panelgesprekken gevoerd met studenten omtrent de studielast en studeerbaarheid, op initiatief van de OC opleidingsdirecteur en studiecoördinator. Problemen die
hieruit naar voren komen zijn benoemd en aangepakt. Dit betreft onder andere intensievere
begeleiding bij specialisatiekeuzes, beperking van overintekening voor modulen. Ook is er
aandacht voor (behoud van) het aanvangsniveau van de cursussen en voor het behalen van
voldoende studierendement door studenten.
De commissie heeft studiegidsen kunnen bekijken van de opleiding voor meerdere jaren, en
de actuele versies op de website/Blackboard van de opleiding. Ook heeft de commissie over
de studielast en de studeerbaarheid van het programma gesproken met aanwezige studenten,
zowel voltijds als deeltijds.
Uit de bestudeerde informatie en de gevoerde gesprekken heeft de commissie het beeld dat het
programma door de semesterindeling met een balans van verplichte vakken en keuzemodulen,
en de intensieve begeleiding bij te kiezen studiepaden en bij de voorbereiding en schrijven van
de eindscriptie zeker voldoende studeerbaar is.
Uit gesprekken met studenten heeft de commissie het beeld dat voor ambitieuze studenten het
eerste studiejaar aan de lichte kant is. In de zelfevaluatie wordt ook gesproken over een Honours bachelor voor ambitieuze studenten. Uit de gevoerde gesprekken met studenten blijkt
dat dit voor studenten Antropologie [vier studenten waarvan twee inmiddels gestopt] niet zo
aantrekkelijk is, omdat het programma te veel herhaling en te weinig nieuws biedt. Herbezinning op deze punten lijkt verstandig.
Alles overziend is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende is
op het facet van ‘Studeerbaarheid en studielast’.
QANU / Culturele Antropologie
265
Master CA/SNWS
Het programma past door het veldwerk van drie maanden niet precies in de semesterstructuur. De planning van masterseminar en leeronderzoek is afgestemd op tijdige aanvang van het
veldwerk. Door een verplichte uiterlijke terugkeerdatum van het veldwerk wordt gezorgd dat
studenten niet meer tijd nemen – wat voorheen in de ongedeelde opleiding vaak tot studievertraging leidde – en voldoende tijd overhouden voor de eindscriptie. Door de vaste terugkomdata starten de studenten tegelijkertijd met de schrijffase en is een groepsgewijs schrijfseminar
mogelijk.
Uit onderwijsevaluaties van de ongedeelde opleiding [de eerste instroom uit de bachelor volgt
pas september 2006] komt naar voren dat de feitelijke studielast overeenkomt met de geprogrammeerde, en dat het programma geen onnodige struikelblokken kent. Weinig van de
(doctoraal)studenten studeerden echter in één jaar af, met name doordat zij meer tijd in veldwerk en eindscriptie staken.
De commissie is van mening dat het programma studeerbaar is; met name door de strakkere
planning met betrekking tot veldwerk en eindscriptie wordt de studeerbaarheid beter dan
voorheen bewaakt. Voor studenten die (vanaf september 2006) mogelijk van elders instromen
is extra aandacht nodig met betrekking tot de toegangseisen om voldoende verbreding van
inhoudelijke antropologische kennis zeker te stellen.
De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Studeerbaarheid
en studielast’.
Master MAS
De zelfstudie geeft aan dat het programma studeerbaar en compact is. Met name het eerste
blok is zwaar voor studenten met een medische achtergrond, lichter voor studenten met een
sociaal-wetenschappelijke achtergrond. Studenten ontvangen begeleiding van een mentor en
worden naar niveau ingedeeld in de werkgroepen.
Met het oog op het in de perken houden van de studielast voor studenten, hebben de docenten regelmatig overleg. Hierin wordt bijvoorbeeld geregeld dat verschillende studieonderdelen
elkaar niet in de weg zitten met betrekking tot het programma van studenten.
Gesprekken met studenten bevestigen dit beeld voor de commissie. Een student in deeltijd
geeft aan het programma – net aan – studeerbaar te vinden naast haar werk.
De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’.
Master CAS
Studenten worden geacht 42 uur per week aan de studie te besteden, waarvan zij negen uur
per week aanwezig zijn voor hoorcolleges en werkgroepen. Het programma is onderverdeeld
in blokken van 5 of 10 ECTS, en vraagt per studiepunt 28 uur voor het lezen van literatuur,
het voorbereiden van bijeenkomsten, schrijven van werkstukken, en het voorbereiden van
literatuurbesprekingen en mondelinge presentaties.
De commissie hoort van studenten dat de eindscriptie meer tijd vraagt dan de 10 ECTS die
toegekend worden: “Als je het goed wilt doen besteed je er meer tijd aan.”
266
QANU / Culturele Antropologie
Door maatregelen als een gedetailleerde scriptiehandleiding met vereisten voor de scriptie, zowel voor docenten als studenten, het houden van scriptiebijeenkomsten en strakke deadlines,
hoopt de opleiding de studiebelasting van de scriptie in te perken.
De in een nagekomen toekomstnotitie van CAS gedachte uitbreiding van de opleiding
naar anderhalf jaar, met een zwaardere scriptie gekoppeld aan veldonderzoek/veldwerk, lijkt de commissie passend om de kansen op succes voor deze opleiding nog te
versterken.
De commissie vindt dat de plaats van de scriptie in de opleiding opnieuw doordacht moet
worden; in de toekomstnotitie van de opleiding komt dit duidelijk aan de orde.
De commissie oordeelt dat de masteropleiding CAS voldoende functioneert op het facet ‘Studeerbaarheid en studielast’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
NB LUO-cijfers in bijlage
Bachelor
Uit de zelfstudie en geactualiseerde gegevens die de commissie ontving omtrent de instroom
blijkt dat per jaar van 2000 tot 2002 circa 120 studenten de ongedeelde opleiding instroomden, waarvan ruim 80% vrouwelijke studenten, en circa 10% deeltijdstudenten. In de bacheloropleiding stromen vanaf september 2003 iets meer studenten in (133 in 2003, 117 in
2004 en 126 in 2005), in vergelijkbare verhouding.
Naast instroom van nieuwe studenten, zijn er ook studenten uit het ongedeelde programma
die omzwaaien naar de bachelor, of de masteropleiding: naar de bachelor sinds 2003 respectievelijk 185, 211 en 223; naar de master respectievelijk 6, 22 en 19 (in 2005).
Toelating tot de bacheloropleiding is mogelijk met elk VWO-profiel/diploma. Studenten ouder dan twintig jaar kunnen via een toelatingsexamen worden toegelaten (colloquium doctum), waarvoor regels in het OER beschreven staan.
Bij instroom vanuit HBO kunnen studenten vrijstellingen krijgen voor bepaalde vakken of
een verkort programma (120 ECTS) volgen. Studenten die via het HBO instromen behalen
vergelijkbare cijfers en rendementen als studenten uit de VWO-instroom.
De zelfstudie geeft een helder beeld van de wijze waarop voorlichting over de opleiding plaatsvindt, via folders en voorlichtingsbijeenkomsten, onder andere in het gebouw van de opleiding
QANU / Culturele Antropologie
267
CA/SNWS, met proefcolleges en informatievoorziening door studenten en studieadviseur,
en ook op middelbare scholen. Via telefoon, e-mail en website kunnen potentiële studenten
terecht met vragen of om zich te oriënteren.
Wat betreft beroepsperspectief wordt aangegeven dat de opleiding niet voor een specifiek beroep opleidt, maar dat in diverse beroepsvelden mogelijkheden liggen, en wordt informatie
onder andere betrokken van afgestudeerden die op de arbeidsmarkt actief zijn.
De commissie is van oordeel dat de instroom voldoende wordt gestimuleerd, begeleid en bewaakt op kwaliteit, en dat een helder en correct beeld van beroepsperspectieven wordt gegeven
aan (potentiële) studenten.
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende is op het facet
‘Instroom’.
Master CA/SNWS
De toelatingseisen staan vermeld in de studiegids en in het OER. De masteropleiding staat
open voor studenten die de bacheloropleiding CA/SNWS hebben afgerond met een getuigschrift. Tevens komen studenten in aanmerking die een getuigschrift bezitten dat naar het
oordeel van de opleidingsdirecteur wat betreft eindtermen overeenkomt met die van de bacheloropleiding Antropologie van de UvA, waaronder in elk geval die van bachelorzusteropleidingen aan de UL, KUN, UU en de VU. Voor academische bachelors die niet voldoen aan
de gestelde eisen is een aanvullend premasterprogramma mogelijk van maximaal 60 ECTS.
De toelatingprocedure is vermeld in de studiegids, en wijst op de noodzaak/mogelijkheid van
overleg met de studieadviseur.
De aantallen studenten die instromen in de masteropleiding zijn nog beperkt: 8 in 2003; 20
in 2004 en 19 in 2005, en betreft voornamelijk studenten uit de ongedeelde opleiding (in afbouw). Per september 2006 zal de eerste reguliere instroom vanuit de eigen bacheloropleiding
plaatsvinden, en mogelijk ook bachelors uit de andere opleidingen.
De opleiding geeft aan graag studenten van buiten aan te trekken die met een goede kans op
succes de master kunnen volgen. Hiertoe is, op basis van ervaringen met studenten van buiten,
een systeem van toelating ontwikkeld, waarbij de kwalificaties van elke student die zich van
buiten aanmeldt door de opleidingsdirecteur, in samenspraak met de examencommissie en de
studiecoördinatoren, individueel worden beoordeeld. Afhankelijk van vooropleiding volgen
instromende studenten eerst de bacheloropleiding (HBO, met vrijstellingen), een schakelprogramma van 60 ECTS (WO-bachelors), of een minor van 30 ECTS (WO-studenten uit
een direct aanpalend vakgebied als sociologie, sociale geografie). Studenten met een volledige
bachelor Antropologie van een andere universiteit kunnen in de regel zonder meer worden
toegelaten. De instroom van elders wordt zeer zorgvuldig beoordeeld en de resultaten van de
toegelaten studenten zorgvuldig gevolgd.
De commissie is van oordeel dat de instroom voldoende bewaakt wordt, en vraagt bijzondere
aandacht voor te voorziene instroom van elders (zie ook onder F4).
De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Instroom’.
268
QANU / Culturele Antropologie
Master MAS
Het AIM organiseert drie keer per jaar voorlichtingsbijeenkomsten, waar potentiële studenten
een beeld krijgen van inhoud en structuur van de MAS-opleiding en zich kunnen oriënteren
op de beroepspraktijk.
De zelfstudie geeft weer met welke getuigschriften studenten toelating krijgen, de eisen voor
toelating zijn vermeld in de studiegids en – het meest volledig – in het OER, waar tevens is
aangegeven in welke gevallen een aanvullend programma (van maximaal 60 ECTS) gevolgd
dient te worden. In het geval dat meer studenten zich melden dan de opleiding aankan, voorziet het OER plaatsing door middel van loting.
De opleiding streeft naar een evenwichtige verdeling tussen bachelors met een sociaal-wetenschappelijk diploma en studenten met een medische achtergrond. In de eerste twee jaar
van de opleiding was de meerderheid echter niet sociaal-wetenschappelijk geschoold. Naar
verwachting zal dit veranderen als per september 2006 de eerste lichting studenten uit de
bacheloropleiding(en) instroomt.
Gesprekken met docenten, studenten en opleidingsmanagement bevestigen bij de commissie
de indruk dat – zeker nu de instroom kan toenemen – de lat wat hoger gelegd kan worden bij
de instroomselectie, mede gelet op de capaciteit bij de staf.
Uit nagekomen informatie blijkt de commissie dat de opleiding actief is om met medische
faculteiten tot mogelijkheden te komen voor studenten om binnen de eigen opleiding sociaalwetenschappelijke modulen te volgen, zodat zij in de MAS het tempo beter kunnen bijhouden. Ook kijkt men naar aanscherpen van instroomcriteria.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding MAS voldoende is op het facet ‘Instroom’.
Master CAS
De eisen voor toelating staan vermeld in het OER, evenals een toelatingsreglement, en in de
studiegids, die specifieke punten voor studenten uit het buitenland geeft.
In het OER worden specifiek op Azië betrekking hebbende elementen genoemd bij de toelatingseisen, alsmede aantoonbare kennis van de Engelse taal. Studenten die niet aan de gestelde
vereisten voldoen, kunnen een aanvullend programma volgen (maximaal 60 ECTS), dit naar
het oordeel van de opleidingsdirecteur.
In de studiegids is een paragraaf over de beroepsvooruitzichten opgenomen. Behalve Nederlandse studenten, trekt de opleiding CAS ook studenten uit andere landen in de EU, zoals
Duitsland, Verenigd Koninkrijk, België, Zwitserland, Polen, en daarbuiten, zoals Vietnam,
Thailand, China, Israël, Canada en de Verenigde Staten.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Instroom’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
QANU / Culturele Antropologie
269
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor
Het programma van de bacheloropleiding omvat 180 ECTS, gelijkelijk verdeeld over studiejaar één (60 ECTS), studiejaar twee (60 ECTS) en studiejaar drie (60 ECTS). De opbouw in
verplichte en keuzevakken, met bijbehorende zwaarte in studiepunten is helder aangegeven in
de zelfstudiegids (weergegeven in bijlage 3A van dit rapport).
De commissie constateert dat de bacheloropleiding voldoet aan formele eisen voor de omvang
van het curriculum. De commissie beoordeelt de bacheloropleiding CA/SNWS als voldoende
op het facet ‘Omvang van het programma’.
Master CA/SNWS
Het programma heeft een omvang van 60 ECTS, zoals vermeld in studiegids en OER.
De commissie constateert dat het programma voldoet aan de formele eisen met betrekking tot
de omvang van het curriculum. De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende
op het facet ‘Omvang van het programma’.
Master MAS
Het programma van de opleiding MAS heeft een omvang van 60 ECTS verdeeld over twee
semesters van elk 30 ECTS.
De commissie constateert dat de opleiding voldoet aan de formele eisen wat betreft omvang
van het programma voor de masteropleiding.
Master CAS
De opleiding heeft een omvang van in totaal 60 ECTS, opgebouwd uit een samenstel van
verplichte en keuzemodulen, zoals vermeldt in studiegids, OER en zelfstudie. Zie ook
bijlage 3D.
De commissie constateert dat de masteropleiding CAS voldoet aan de formele vereisten met
betrekking tot het facet ‘Omvang van het programma’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
270
QANU / Culturele Antropologie
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor
Het programma heeft een cumulatieve samenhang waarbij per jaar verdieping plaatsvindt op
het gebied van drie clusters van eindkwalificaties en leerdoelen:
•
kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische stromingen uit de Sociale Wetenschappen, Antropologie in het bijzonder;
etnografische en sociaal-historische kennis van en inzicht in een specifieke regio;
algemeen wetenschappelijke vaardigheden.
•
•
In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) van de bacheloropleiding CA/SNWS en in de
studiegids zijn de ingangseisen voor de verschillende modulen beschreven.
De werkvormen sluiten aan op het didactisch concept, waarbij de eigen activiteit en zelfstandigheid van studenten in het leerproces in de loop van de studie toeneemt. Zo neemt het aantal
hoorcolleges af ten gunste van het aantal uren werkcolleges, practica en studieonderdelen met
individuele begeleiding. Deze verschuiving komt ook naar voren in het verloop van het aantal
contacturen dat gedurende de opleiding daalt van bijna 400 in het eerste studiejaar, circa 325
in het tweede, naar 250 in het derde jaar.
Verdeling contacturen en zelfstudieuren m.i.v. studiejaar 2005-2006
Jaar
Hoorcollege
Werkgroep
Opdracht
1
2
3
194
126
nvt
194
174
260
44
22
nvt
Totaal
contacturen
432
322
260
Zelfstudie
Totaal
1248
1358
1420
1680
1680
1680
De bachelorscriptie wordt in het laatste semester van het derde jaar geschreven onder begeleiding van een van de docenten, en is een proeve van bekwaamheid in de academische
vaardigheden van het programma als afsluiting van de opleiding. De kwaliteit wordt mede
gewaarborgd door individuele begeleiding en doordat een tweede staflid optreedt als medelezer
na afronding van de scriptie. Voor studenten die door willen gaan in het masterprogramma is
de scriptie te gebruiken als voorbereiding op het leeronderzoek van het masterprogramma.
Wanneer gekozen wordt voor een stage als vervanging van de bachelorscriptie, dan vormt deze
bachelorstage, onder begeleiding van een staflid en afgesloten met een verslag in de vorm van
een paper, tevens de afsluiting van de opleiding.
De commissie heeft uit gesprekken met leden van opleidingscommissie, docenten, studenten
en afgestudeerden de indruk dat het positieve beeld dat zij op basis van de documentatie reeds
had over de bacheloropleiding in de praktijk ook aanwezig is.
De commissie vindt dat de opleiding gekenmerkt wordt door een helder didactisch concept
dat goed beargumenteerd is vanuit de doelstellingen van de opleiding, en goed is uitgewerkt in
diverse werkvormen en verdeling van contacturen en zelfstudie.
QANU / Culturele Antropologie
271
De commissie vindt de bacheloropleiding CA/SNS goed op het facet ‘Afstemming tussen
vormgeving en inhoud’.
Master CA/SNWS
De opleiding heeft een didactisch concept dat is afgestemd op het praktisch en zelfstadig leren
doen van onderzoek, waarbij de opleiding is verdeeld in drie fasen:
1) de fase van theoretische verdieping en methodologische voorbereiding;
2) de fase van onderzoeksfase;
3) de rapportagefase.
Wat betreft de werkvormen neemt de zelfstandigheid in de loop van de opleiding toe. De verdeling van contacturen en zelfstudie-uren is als volgt weergegeven in de zelfstudierapport:
Onderdeel
Masterseminar
Leeronderzoek
Veldwerk & scriptie
Totaal
Seminar
52
52
n.v.t.
104
Begeleiding
n.v.t.
n.v.t.
35
35
Zelfstudie
228
228
1085
1541
Totaal
280
280
1120
1680
Gezien de sterk onderzoeksgerichte opzet is veel tijd gereserveerd voor zelfstudie met betrekking tot theoretische, methodologische en praktische voorbereiding van het onderzoek, het
veldwerk en het schrijven van de scriptie.
In gesprekken met afgestudeerden kwam naar voren dat deze opzet kan leiden tot een zekere
eenzaamheid bij de student, die door hen echter wel als productief wordt ervaren.
De opleiding kent geen stage, hoewel het veldwerk in zekere zin als stage gezien kan worden,
omdat de student buiten de setting van de opleiding in de praktijk actief is.
De commissie is van mening dat de inhoud en vormgeving adequaat zijn afgestemd voor deze
master met accent op onderzoek.
De commissie acht de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Afstemming tussen
vormgeving en inhoud’.
Master MAS
Volgens de zelfstudie is het didactisch concept van de opleiding erop gericht de studenten op
een actieve manier kennis en expertise zich eigen te laten maken. In alle studieonderdelen krijgen de studenten praktische opdrachten waarin die vaardigheden nodig zijn: kritisch lezen en
schrijven van wetenschappelijke teksten, daarover mondeling verslag doen en van gedachten
wisselen, toepassen van wetenschappelijke inzichten op actuele kwesties, en – in het tweede
semester – de voorbereiding en uitvoering en verslaglegging van eigen onderzoek en het schrijven van de scriptie.
De verhouding in studie-uren tussen de verschillende vormen van de studieonderdelen is als
volgt weergegeven in de zelfstudie.
Jaar
1
272
Hoorcolleges
99
werkgroepen
102
Scriptie
280+420
Zelfstudie
779
Totaal
1680
QANU / Culturele Antropologie
De commissie oordeelt dat de masteropleiding MAS voldoende is op het facet ‘Afstemming
tussen vormgeving en inhoud’.
Master CAS
De zelfstudie geeft de volgende weergave van het didactisch concept en verdeling van teaching
methods over de programmaonderdelen van de opleiding:
“The didactic approach adopted for this programme comprises a high level of independent
student activity. Teaching takes place in seminar settings and students are encouraged to engage in an interactive learning process. Students discuss regularly with faculty and fellow students, and they receive detailed feedback on their presentation skills from both faculty and
fellow students.”
De opleiding kent een drietal onderwijsmethoden die als volgt zijn weergegeven:
Overview teaching methods:
1 Seminars (35 ECTS)
Weekly lectures followed by discussion in the initial courses, language course and half of
2 Tutorials (15 ECTS)
Intensive discussion of additional literature and student presentations on selected topics,
3 Thesis Supervision (10 ECTS)
Individual supervision of Master Thesis
Uit de notitie van het management van de opleiding CAS die de commissie heeft mogen
ontvangen, komt naar voren dat vanuit de beoogde inhoudelijke vorming van de studenten,
aanvulling in de vorm van veldwerk in Azië en een uitgebreidere daaraan gekoppelde scriptie
wenselijk is. De commissie onderschrijft deze visie.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
De opleiding heeft een diversiteit in toetsvormen die aansluiten bij de werkvormen. De kwaliteit van tentamens wordt bewaakt doordat tentamens worden samengesteld en nagekeken
door het team van docenten dat de module verzorgd. In werkgroepen worden studenten beoordeeld op eindwerkstukken, presentaties, en tussentijdse opdrachten. Uit evaluaties van studieonderdelen blijkt dat studenten gemiddeld positief zijn over de toetsvormen. De commissie
heeft deze evaluaties kunnen inzien.
QANU / Culturele Antropologie
273
De opleiding kent modulen waarbij de studenten getoetst worden aan de hand van wekelijkse
korte eigen weergaven/verslag naar aanleiding van de behandelde of te behandelen stof (in
zogenaamde CAF’s). De commissie waardeert deze vorm van tussentijdse toetsing, die wel een
intensieve vorm van begeleiding vraagt. Van studenten krijgt de commissie te horen dat hun
verwachtingen met betrekking tot feedback op de CAF’s soms hoger zijn dan wat geboden
wordt. Docenten geven aan dat het de bedoeling is dat de studenten de stof verwerken en zij
deze feedback beperkt kunnen/willen bieden door gebrek aan tijd.
De bachelorscriptie wordt begeleid door twee docenten, en afgerond door een eindgesprek met
de student. Het eindcijfer wordt na afloop bepaald door beide docenten.
De toetsvorm van de verschillende modulen wordt in de studiegids gepubliceerd. De regeling
voor afronding van modulen is onderdeel van het OER. Door de examencommissie vastgestelde tentamenregelingen worden aan studenten bekend gemaakt via de AIM-website. Het
aantal herkansingen voor tentamens is teruggebracht tot één, om te voorkomen dat studenten
het tentamen te lang uitstellen. Bij practica en seminars die afgerond worden met een paper of
opdracht is geen herkansing en gelden strakke deadlines.
De studievoortgang wordt geregistreerd in een administratiesysteem. De studenten hebben via
het zogenaamde Studieweb permanent toegang tot hun studieresultaten. Op verzoek wordt
een gewaarmerkt overzicht verstrekt.
De commissie heeft een steekproef van de bachelorscripties kunnen beoordelen. Die beoordeling week nauwelijks af van de door de docenten gegeven cijfers. Dit is een kwalitatief gunstig
punt dat de commissie als effect ziet van een uitgewogen beoordelingsprocedure (duidelijke rol
van medelezer en beoordelingsgesprek met drie docenten/beoordelaars).
De commissie heeft voor kernvakken de exameneisen bestudeerd, voor meerdere vakken evaluaties ingezien en gesproken met leden van de examencommissie.
De commissie is van mening dat de toetsing transparant is en voldoende aansluit bij de leerdoelen.
Naar het oordeel van de commissie is de bacheloropleiding CA/SNWS voldoende op het facet
‘Toetsing en beoordeling’.
Master CA/SNWS
Toetsing van het masterprogramma vindt plaats door het schrijven van discussie- en positiepapers die door verschillende docenten worden beoordeeld. Het leeronderzoek wordt beoordeeld op basis van opdrachten, beoordeeld door de seminardocent, en het onderzoeksvoorstel,
beoordeeld door zowel seminardocent als de begeleider. Het veldwerk wordt getoetst op basis
van tussentijdse verslagen en het onderzoeksverslag, door de begeleider. De eindscriptie wordt
beoordeeld door drie wetenschappers, waaronder de begeleider, nadat de student dit mondeling heeft kunnen toelichten en verdedigen ten overstaan van de beoordelingscommissie.
De wijze van toetsing is vermeld in de studiegids en in de handleidingen bij de beide seminars,
die de commissie heeft kunnen inzien.
274
QANU / Culturele Antropologie
Uit gesprekken met leden van Examencommissie, studenten en docenten, en uit (her)-beoordeling van een steekproef van masterscripties heeft de commissie de indruk dat de huidige
wijze van toetsing en beoordeling adequaat en van voldoende waarborgen voorzien is, zoals
door medelezers bij de scriptie en beoordeling door meerdere docenten. Zorgpunt is of bij
sterke instroom in de master dit volgehouden kan worden door de staf. Dit laatste wordt extra
gevoed door opmerkingen van studenten dat zij de feedback op de vele ingeleverde (kleinere)
opdrachten soms wat mager vinden.
De commissie vindt dat de beoordeling en toetsing van de masteropleiding voldoende aansluiten bij de doelen van deze op onderzoeksvaardigheden gerichte master.
De commissie vindt de masteropleiding CA/SNWS voldoende op het facet ‘Toetsing en beoordeling’.
Master MAS
In alle modulen wordt gestreefd naar integrale toetsing, waaronder volgens de zelfstudie wordt
verstaan dat de toetsing van een reeks kleine, met elkaar samenhangende, en in moeilijkheidsgraad oplopende opdrachten culmineert in de finale toetsing door middel van een eindwerkstuk of een afsluitend tentamen.
De toetscriteria worden intercollegiaal afgestemd in het managementteam en de opleidingscommissie, voor afzonderlijke modulen. Feedback wordt tijdig gegeven, met name bij de wekelijkse opdrachten die een functie hebben in de week daarna in de werkgroepen. Aanwezigheid van studenten wordt bij alle modulen bijgehouden.
In de zelfstudie staat per module aangegeven waarover en hoe de toetsing plaatsvindt.
Het niveau van de eindscripties wordt bewaakt door een externe medelezer die samen met
de docent gesprekspunten voor het eindgesprek vaststelt en na de verdediging het cijfer met
argumenten onderbouwt.
De examencommissie van de opleiding komt elke maand bijeen. De commissie heeft uit gesprekken met docentleden en studentleden van de opleidingscommissie en examencommissie geen
klachten gehoord over de wijze van toetsing of het functioneren van de examencommissie.
De commissie acht de masteropleiding MAS voldoende op het facet ‘Toetsing en beoordeling’.
Master CAS
Voor alle onderdelen schrijven de studenten een essay in het Engels waarin zij het in de module bestudeerde materiaal toepassen en nieuw materiaal toevoegen om hun argumentatie te
onderbouwen.
Daarnaast worden studenten getest op vaardigheden en voeren zij kleinere opdrachten uit die
beoordeeld worden. Het programma als geheel wordt uiteindelijk getoetst aan de hand van de
eindscriptie.
De meeste onderdelen worden door twee docenten gegeven, die gezamenlijk supervisie en
beoordeling van studenten verzorgen. Bij de eindscriptie wordt gewerkt met een handleiding
(voor student en docent) en een beoordelingsformulier. De eindscriptie wordt gelezen door de
begeleider en de directeur van de opleiding.
QANU / Culturele Antropologie
275
De commissie heeft voor de diverse vakken, en specifiek voor kernvakken, materiaal bekeken,
evaluaties en tentamens/opdrachten ingezien, en gesproken met studenten en docenten in de
opleidings- en examencommissie over de toetsing en beoordelingswijze.
De commissie heeft de indruk gekregen dat de toetsing aansluit bij de leerdoelen, dat waarborgen zijn ingebouwd voor consistente toetsing, en dat signalen van studenten in de examencommissie opgepikt en aangepakt worden (bijvoorbeeld rond de eindscriptie).
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding CAS voldoende is op het facet ‘Toetsing
en beoordeling’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: +
5.3.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het merendeel van de docenten die de opleidingen verzorgen – binnen het AIM – is gepromoveerd (Bijlage 4), is actief in eigen onderzoeksprojecten, en is lid van de Amsterdam School
of Social-Science Research ASSR. Binnen alle opleidingen treden hoogleraren op als docent en
zijn daarmee als rolmodel voor studenten aanwezig.
De staf binnen het AIM die de bachelor- en masteropleiding CA/SNWS verzorgt bestaat uit
circa veertig docenten, waarvan driekwart tot de vaste wetenschappelijke staf behoort. De
masteropleiding wordt uitsluitend verzorgd door de vaste staf.
De staf binnen AIM voor de opleiding CAS wordt aangevuld met docenten verbonden aan
andere universiteiten (VU en UL) en instellingen (IIAS, IISG). De stafleden zijn verbonden
aan onderzoeksscholen (ASSR en CERES) op het gebied van de CAS.
276
QANU / Culturele Antropologie
De stafleden voor de opleiding MAS zijn betrokken bij onderzoek op het terrein van de medische antropologie, sociologie en wetenschapsdynamica, publiceren op internationaal niveau
en zijn lid van een onderzoeksschool (onder andere ASSR).
De commissie is van oordeel dat de staf van de opleidingen voldoende is op het facet ‘Eisen WO’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De zelfstudie geeft de kwantitatieve opbouw van het personeel dat betrokken is bij het onderwijs in de opleidingen in 2004 weer (zie bijlage 4). De commissie heeft tevens aanvullende
informatie van het opleidingsmanagement verkregen, schriftelijk en mondeling, over de situatie tot 2006 (zie hieronder) en omtrent ontwikkelingen in de formatie van het bij onderwijs
betrokken personeel die men in de toekomst beoogd.
De commissie constateert dat de staf aan de krappe kant is, met name bij MAS en CAS, maar
bij toenemende studentenaantallen (te verwachten in de masteropleiding vanaf september
2006) ook bij de opleiding CA/SNWS.
De huidige cijfers laten een relatief ongunstige docent-studentratio zien (1:43). Gevreesd moet
worden dat de (deels) jonge, enthousiaste staf hierdoor de facto te veel onderzoeksruimte moet
inleveren en zo aan een langzaam proces van burn-out onderhevig raakt. Eén – wat oudere
docent – vertelde de commissie: “Je kunt hier niet ziek zijn!” De commissie heeft grote zorg
dat dezelfde staf, vanaf september 2006 zeer vermoedelijk, te maken zal krijgen met een toegenomen instroom van masterstudenten. Die zorg geldt ook de MAS en de CAS gelet op te
verwachten toename van de instroom in die opleidingen.
Tabel staf-studentration UvA: CA/SNWS; MAS; CAS
studiejaar
Aantal fte
onderwijs
Aantal
ingeschreven
studenten
Aantal
diploma’s
(doct + master)
Aantal
studenten per
fte onderwijs
CA/SNWS
2003/2004
14,0
498
62
35,6
2004/2005
13,0
542
85
41,7
2005/2006
12,8
548
nnb*
42,8
MAS
2003/2004
2,0
12
4
6,0
2004/2005
1,8
25
8
13,9
2005/2006
1,2
33
nnb*
27,5
CAS
2003/2004
2,6
15
14
5,8
2004/2005
2,3
24
20
10,4
2005/2006
1,8
14
nnb
7,8
*per 1 april 2006: CA/SNWS: 25, MAS: 6, CAS: 2; Bron: nagekomen informatie UvA
QANU / Culturele Antropologie
Aantal
afgestudeerden per
fte onderwijs
4,4
6,5
nnb
2,0
4,4
nnb
5,4
8,7
nnb
277
De commissie heeft haar zorg hierover besproken met het opleidingsmanagement en de faculteitsleiding, en aanvullende informatie verkregen over de huidige situatie – 2006 – en toekomstige ontwikkeling/plannen ten aanzien van het personeelsbeleid. De daarin geuite plannen en
gedane toezeggingen ten aanzien van uitbreiding van onderwijscapaciteit geven de commissie
het vertrouwen dat de opleidingen deze problemen herkent, en adequate personele maatregelen (onder andere nieuwe aanstellingen, betere verdeling van de onderwijslast, haalbaar aantal
studenten bij huidige staf ) treft om deze op te vangen.
Alles overziend – gelet op gedane toezeggingen – heeft de commissie het vertrouwen om de
opleidingen voldoende te achten op het facet ‘Kwantiteit van het personeel’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
De docenten zijn merendeels gepromoveerd (zie bijlage 4), en betrokken in onderzoek op (deelgebieden van) het gebied van de betreffende opleidingen. De staf onderhoudt internationale onderwijscontacten en diverse docenten vervullen gastdocentschappen aan buitenlandse universiteiten,
of treden daar op als external examinar. Een aantal docenten is actief in Engelstalige cursussen in
samenwerking met het ISHSS. Voorts worden op directieniveau contacten onderhouden met het
Teaching Network van de European Association of Social Antropologists.
Bij benoeming van docenten wordt gelet op onderwijservaring en docenten volgen bijscholingscursussen of ontvangen begeleiding van senior collega’s met betrekking tot onderwijsvaardigheden.
Met de staf vinden jaargesprekken in de leerstoelgroepen met de hoogleraren plaats om de
kwaliteit en ontwikkeling van de stafleden te stimuleren en te bewaken. Dit wordt ondersteund door gebruik van onderwijsevaluaties onder studenten, via Uvalon-formulieren, waarvan de commissie ruimschoots kennis van heeft kunnen nemen.
Uit gesprekken met studenten en docenten heeft de commissie begrepen dat docenten zeer enthousiast zijn, en meer tijd besteden aan het doceren dan zij in uren krijgen toebedeeld volgens
het bestaande reglement (in Handboek AIM). De commissie heeft haar zorgen geuit voor de
keerzijde hiervan (zie bij F13 kwantiteit personeel).
De indruk van de commissie is dat het team van docenten de opleidingen in het AIM enthousiast verzorgt; dat vooraanstaande en veelbelovende antropologen aanwezig zijn. Dit blijkt ook
uit de kwaliteit van publicaties en onderzoek van de stafleden. Ook komt dit naar voren in het
hoge niveau van de scripties en de consistente beoordeling.
De commissie is van oordeel dat de opleiding goed is op het facet ‘Kwaliteit personeel’.
278
QANU / Culturele Antropologie
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +
Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +
Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +
Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: +
5.3.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De commissie heeft met studenten gesproken en een rondleiding gehad in de gebouwen waar
de opleidingen zijn gehuisvest. Zij heeft een indruk gekregen van studieplekken, collegezalen,
de onderwijsbalie, en is uitgebreid rondgeleid door en geïnformeerd over budget en uitleenen aanschafbeleid van de bibliotheek. De commissie constateert dat de bibliotheek ruime(re)
middelen heeft, en een actief beleid voert voor aanschaf van boeken in overleg met en/of op
verzoek van docenten.
De AIM heeft een groot aantal studie/werkplekken en onderwijsruimten, die voor studenten
beschikbaar zijn, en die toegankelijk zijn voor gehandicapte studenten, met de nodige voorzieningen aan ICT en op audiovisueel gebied. De bibliotheek omvat een ruime collectie boeken
en tijdschriften op het gebied van de opleidingen.
De afdeling ICTO van het AIM ondersteunt docenten bij de toepassing van ICT in hun onderwijs. Zaken als het inrichten van en autorisaties tot het netwerk worden door het Informatiseringscentrum van de UvA (centraal) geregeld. Medewerkers en studenten kunnen via een
password gebruikmaken van het netwerk, een digitale leeromgeving (Blackboard) en digitale
bibliotheekvoorzieningen, ook via computers elders. Voorts is een programma (Urkund) geimplementeerd om plagiaat te achterhalen dat experimenteel ingezet wordt (met ingang van
2005-2006) voor alle masterscripties. Met ingang van het studiejaar 2006-2007 zal een instrument voor onderwijsevaluatie EvaSys worden toegevoegd.
Voor enkele studenten zouden de studieruimten wat minder ‘vroeg’ afgeblokt kunnen worden, en de bibliotheek zou langer open mogen zijn. De opleiding geeft aan dat studenten van
maandag t/m donderdag tot 21.45 uur terecht kunnen in het Binnengasthuis en tot 20.00 uur
in het PC Hoofthuis. Het Studiecentrum BG is tevens op zaterdag en zondag geopend van
10.00 tot 17.45. Wat de bibliotheek betreft kan gesteld worden dat voor een groot deel van
QANU / Culturele Antropologie
279
de collectie geldt dat sprake is van een permanente opening, aangezien de bibliotheekwereld
meer en meer een virtuele wereld geworden is, leidend tot een sterk afgenomen fysiek bezoek
aan de bibliotheek.
De aangeboden faciliteiten voor studenten staan in de studiegids weergegeven in het hoofdstuk ‘Faciliteiten voor studenten’.
De commissie heeft bij een uitgebreide rondleiding kennisgenomen van de staat van de ICTvoorzieningen en constateert dat de investeringen in de ICT-voorzieningen in collegezalen en
studieruimten voor de studenten een positief resultaat hebben gehad.
Op basis van haar eigen indrukken en gesprekken met docenten en studenten heeft de commissie het oordeel dat de voorzieningen naar ruime tevredenheid functioneren.
Wat betreft de bibliotheek is de commissie zeer positief over het feit dat docenten direct betrokken worden bij het ‘opschoon’-beleid en – mede door budgetruimte – er weer een ruimhartig aanschafbeleid bestaat voor de docenten.
Alles overziend oordeelt de commissie dat de opleidingen goed zijn op het facet ‘Materiële
voorzieningen’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Het AIM gaat in de begeleiding uit van een ‘contract’ van studenten en AIM met elkaar, wat
betekent dat studenten recht hebben op goed onderwijs en goede begeleiding, en dat studenten presteren door tentamens tijdig en in een keer te halen, en pas doorgaan naar een volgend
niveau na afronding van het voorgaand niveau.
In de studiegids – waar deze filosofie in het voorwoord is verwoord – staan de spelregels en
mogelijkheden voor begeleiding aangegeven (hoofdstuk ‘Studie algemeen’). Studenten kunnen gebruikmaken van services (studiegids hoofdstuk ‘Faciliteiten voor studenten’) met betrekking tot inschrijving en studievoortgang, en advies krijgen van studentendecaan, bureau
studentenpsychologen, over studeren in het buitenland en loopbaanvragen of trainingen in het
loopbaanadvies- en trainingscentrum.
Sinds 2005-2006 worden de studiegidsen van de verschillende opleidingen in één compacte
bundel aangeboden in combinatie met een actuele elektronische versie, die uitgebreidere module-informatie bevat voor studenten via het netwerk van de UvA.
280
QANU / Culturele Antropologie
De studieprogramma’s, algemene informatie, faciliteiten en service voor studenten die de master CAS volgen is opgenomen in de studiegids van de International School for Humanities and
Social Sciences ISHSS (sinds 2005-2006 onderdeel van de FMG).
De commissie heeft uit de gevoerde gesprekken met studenten uit de opleidingen, docenten,
studieadviseurs en leden van de opleidingscommissie de indruk dat er geen aanleiding tot zorg
meer is omtrent de studiebegeleiding, door de combinatie van uitbreiding van capaciteit van
studieadviseurs en het mentorsysteem voor studenten.
De studievoortgang wordt geregistreerd en bewaakt via het ISIS administratie-systeem, door
opleidingscoördinator en studieadviseurs. Studenten met minder goede of slechte resultaten
krijgen het advies de studie te staken (tot 25% in de periode 2000-2003). Deze cijfers hebben
exclusief betrekking op de eerstejaars adviezen. Tussen 2000 en 2004 varieerde het percentage
studenten dat het advies kreeg de studie te staken tussen 8,5% en 18%.
De commissie oordeelt dat de opleidingen voldoen op het facet ‘Studiebegeleiding’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +
Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +
Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +
Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: +
5.3.5
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De evaluatie van resultaten verloopt via een standaardprocedure die is vastgelegd in het Handboek AIM ( de organisatorische ‘bijbel’ van het onderwijsinstituut AIM).
De kwaliteit van het onderwijsproces wordt bewaakt via evaluaties onder zowel studenten als docenten, waarvan de resultaten besproken worden in Opleidings- en Examencommissie, waarin ook
student-leden actief zijn. Jaarlijks worden panelgesprekken gehouden tussen studenten en docenten. Onderdelen worden geëvalueerd via Uvalon-enquêtes en/of gestandaardiseerde openvragenformulieren van AIM (of ISHSS). Docenten evalueren de door hen verzorgde onderwijsmodulen
via specifieke formulieren en via vragenlijsten vergelijkbaar met die voor studenten.
QANU / Culturele Antropologie
281
De kwaliteit van het onderwijs wordt bewaakt via de Opleidingscommissie Antropologie, die
bestaat uit vier docentleden en vier studentleden die maandelijks in vergadering bijeenkomen.
Daarnaast door de Examencommissie, die bestaat uit drie stafleden, met name met betrekking
tot modulen die studenten buiten de eigen opleiding volgen.
De opleiding heeft streefdoelen met betrekking tot de onderwijsonderdelen zoals geëvalueerd
via de Uvalon-formulieren gerelateerd aan (minimaal) de gemiddelde score van de UvA.
Voor deeltijdstudenten worden sinds 2004 aparte gesprekken en evaluaties gehouden.
De commissie heeft diverse ingevulde evaluatieformulieren voor de studieonderdelen ingezien,
en gesproken met leden van zowel Opleidings- als Examencommissie. Daaruit heeft zij vernomen dat signalen van studenten in de OC wel worden opgepikt en dat daar iets mee wordt
gedaan door opleidingsdirecteur en binnen het AIM. Zij verneemt dat studentleden in de OC
actief zijn, maar dat de meerderheid van de overige studenten minder betrokken is, doordat er
weinig structurele problemen zijn.
Voorts dat studenten met goede resultaten (7½ ) door hun mentor geattendeerd worden op de
mogelijkheid het Honours programma (sinds 2005-2006) te volgen.
De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het facet ‘Evaluatie van resultaten’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
De zelfstudie geeft aan dat de resultaten uit evaluaties worden gebruikt om docenten, de Opleidingscommissie (OC), de Opleidingsdirecteur en de Onderwijsdirecteur AIM te informeren over de door studenten gepercipieerde sterke en zwakke kanten van onderwijsmodulen en
de opleidingen als geheel.
Ten opzichte van de beoordeling van de vorige commissie is sprake van een ordelijk geheel,
waarbinnen de opleidingen toch ruime keuzemogelijkheden blijven bieden. De nu geboden
keuzeruimte door oriëntatiemodulen en keuzemodulen is goed gestructureerd. Studenten die
de commissie gesproken heeft geven aan het overzichtelijk te vinden.
In de OC worden de resultaten van de Uvalon-enquêtes, inclusief de module-evaluaties van
docenten, en panelgesprekken besproken, en wordt zonodig contact opgenomen met docent
en/of opleidingdirecteur over te nemen maatregelen.
Van zowel studentleden als docentleden uit de OC heeft de commissie begrepen dat dit systeem naar tevredenheid werkt, signalen opgepikt worden en maatregelen worden genomen
(bijvoorbeeld handboek voor docenten en tijdige feedback bij CA, herordening module MAS,
scriptiehandleiding en scriptiebijeenkomsten bij CAS).
282
QANU / Culturele Antropologie
De commissie merkt op dat de opleiding ingrijpende verbeteringen heeft aangebracht naar
aanleiding van kritiek van de vorige evaluatiecommissie, waardoor er nu onder andere meer
aandacht is voor de begeleiding van de zwakkere studenten.
De commissie is van oordeel dat de opleidingen goed zijn op het facet ‘Maatregelen tot verbetering’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bij de kwaliteitszorg zijn docenten, studenten, en opleidingsmanagement direct betrokken, via
de OC, module-evaluaties, panelgesprekken, semestergesprekken opleidingsdirecteuren met
de directeur AIM. Daarnaast onderhoudt de opleiding contact met alumni. Contacten met
instellingen en/of vertegenwoordigers uit het afnemend beroepenveld zijn minder aanwezig,
wat deels verklaard wordt doordat dit een zeer divers en vaag gebied is.
Wat betreft gerichtheid op de arbeidsmarkt worden door faculteitsleiding en opleidingsmanagement maatregelen getroffen om dit structureel te verbeteren. Dit onder andere via contact
met de alumnivereniging en de beroepsvereniging van antropologen.
Bij MAS zijn met name contacten met alumni nog te versterken, aangezien aldaar het beroepenveld ‘dichterbij’ is, in de vorm van contacten met netwerken van diverse instellingen in de
gezondheidszorg. Bij CAS verlopen contacten met het beroepenveld onder meer via het ASiA
programma/netwerk en via de studentenorganisatie Farang.
De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoende zijn op het facet ‘Betrekken van
medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
QANU / Culturele Antropologie
283
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +
Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +
Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +
Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: +
5.3.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De zelfstudierapporten van de opleidingen geven in een bijlage het Onderwijs en Examen Regeling (OER) weer van de opleidingen, waarin de eindkwalificaties zijn opgenomen waaraan
afgestudeerden dienen te voldoen (zie ook bijlagen 2A-2D).
Het afstudeerprogramma van alle vier de opleidingen werkt toe naar een eindopdracht (leeronderzoek en/of eindscriptie) als integrerend beoordelingsmoment en eindtoets, waarvan de
beoordeling gekoppeld is aan de eindkwalificaties vermeld in het OER.
In de zelfstudie van de bacheloropleiding CA/SNWS is een tabel opgenomen waarin deze koppeling voor een aantal scripties expliciet weergegeven is als evaluatiemiddel.
De commissie erkent dat voor de gebieden waarop deze opleidingen zich bevinden een belangrijk ijkpunt voor het gerealiseerde niveau te vinden is in de eindscripties, zowel in de bachelorals masteropleidingen. De commissie heeft uit bestudering van een steekproef uit de scripties
van de vier opleidingen geconstateerd dat – met enkele zwakke uitzonderingen – de scripties
ruim voldoende tot uitstekend van niveau zijn.
De commissie merkt op dat – vanwege de duur van de masteropleidingen van slechts één opleidingsjaar – de tijd die studenten MAS en CAS besteden aan veldwerk en/of eindscriptie, en
voor de master CA/SNWS aan antropologische theorie wel krap is.
In de zelfstudies van de bachelor- en masteropleiding CA/SNWS zijn resultaten weergegeven
van onderzoek onder alumni met betrekking tot de Dublin-indicatoren, waaruit blijkt dat
deze afgestudeerden positief zijn over het door hen behaalde niveau en over het niveau van
de opleiding. Bij de master MAS worden deze indicatoren gebruikt als evaluatie-instrument
onder studenten en bij het beoordelen van het behaalde niveau in leeronderzoek/eindscriptie.
Voor de opleiding CAS – die pas enkele jaren loopt – was het gemiddelde eindcijfer over 2004
een 7½. Een accent wordt bij CAS gelegd op het bewaken van het niveau van studenten die
instromen, met name vanuit het HBO.
284
QANU / Culturele Antropologie
Uit gegevens omtrent drie tot vijf jaar geleden afgestudeerde antropologen blijkt het voor een
deel van de antropologen moeilijk te zijn een baan te vinden. Dit heeft deels te maken met
het karakter van de opleiding, waarin de nadruk ligt op brede academische vorming en weinig
ruimte is voor beroepsspecifieke scholing, deels met het feit dat de Nederlandse arbeidsmarkt
geen sector kent die traditioneel door antropologen gedomineerd wordt. Dat betekent dat afgestudeerden hun eigen weg moeten vinden op de arbeidsmarkt. Dit beeld wordt bevestigd in
gesprekken met alumni, die in dit verband het belang aangeven van stagemogelijkheden en/of
anderszins contacten met organisaties in het beroepsveld al tijdens de studie.
De commissie is van oordeel dat de opleidingen veel aandacht besteden aan het behalen en
bewaken van de vereiste niveaus, met betrekking tot de doelen en eindkwalificaties.
De commissie vindt dat voor de drie masters de tijdsduur te heroverwogen is, gelet op de tijd
voor veldwerk, eindscriptie en antropologische theoretische kennis, en pleit voor een verlenging van de eenjarige studietermijn (zie hoofdstuk 3 van het algemene deel van dit rapport).
Uit gesprekken met opleidingsmanagement en faculteitsleiding heeft de commissie de indruk
dat daar wel aandacht en bereidheid is voor het verkennen van mogelijkheden.
De commissie heeft met instemming geconstateerd dat aandacht in de studie voor (oriëntatie
op/contact met) de arbeidsmarkt structureel opgenomen wordt in de curricula.
Alles overziend is de commissie van oordeel dat de opleidingen goed zijn op het facet ‘Gerealiseerd niveau’.
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: g.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Uit gegevens van de VSNU/CBS (2004) blijkt dat de rendementcijfers van de bacheloropleiding CA/SNWS aan de UvA niet afwijken van landelijke cijfers.
Voor de propedeuse heeft het AIM het streefcijfer voor instroom 2004 op 31% na een jaar en
59% na twee jaar gezet, welke streefwaarden, gezien de tabel in de zelfstudie, worden gehaald.
Het propedeuse-rendement voor de cohorten uit de instroom periode 1999-2004 schommelt
rond de 50% na een jaar, en loopt op tot maximaal 73 % binnen drie jaar. De opleiding wil
de propedeusestreefwaarden voor de komende vijf jaren verhogen naar 55% na een jaar respectievelijk 70% na twee jaar, door intensieve studiebegeleiding en strengere ingangseisen voor
modulen uit het tweede jaar.
Voor het postpropedeuserendement is door de faculteit FMG een streefwaarde gesteld oplopend
van 44% tot 47% (per propedeuse-instroom, te behalen per 2008-2009). Deze cijfers worden
reeds nu behaald. Het postpropedeuse-rendement (voltijd + deeltijd, alle vooropleidingen) per
QANU / Culturele Antropologie
285
augustus 2005 ligt op circa 65% voor instroom in periode 1994-1997, en neemt dan af tot 31%
voor studenten die in 2000 begonnen, naar 7% en 2% voor instroom uit 2001 en 2002.
Het opleidingsmanagement wil voor de bacheloropleiding in de komende vijf jaar streefcijfers
realiseren van 50% na drie jaar en 65% na vier jaar studie.
Per augustus 2005 liep het aantal propedeusedipoma’s op naar 118, het aantal bachelordiploma’s naar 47 (regulier), en 22 stuks masterdiploma’s CA/SNWS. De eerste studenten die een
volledig bachelorfase hebben afgesloten zullen pas per einde van het lopende studiejaar afstuderen, en kunnen instromen in de masteropleidingen.
Bij de masteropleiding MAS zijn van de instroom van 13 studenten uit 2003 na een jaar 7
(33%) en na twee jaar 70% afgestudeerd, voor de 25 studenten die in 2004 met de MAS begonnen is dit 12% respectievelijk 32%. In 2005 stroomden 32 studenten in, die aan het eind
van het nu lopende jaar op z’n vroegst kunnen afstuderen. De 15 studenten die de masteropleiding CAS instroomden in 2003 hadden 14 (93%) hun diploma aan het eind van dat studiejaar
behaald, terwijl van de 24 studenten die in 2004 begonnen dat er 20 (83%) waren. Het lopende studiejaar 2005 startte met 14 nieuwe studenten. Zowel de MAS als de CAS zijn nog in
ontwikkeling, en bezinnen zich actief op de vraag hoeveel studenten zij aankunnen (maximaal
25) en wat nodig is om deze in één jaar te kunnen laten afstuderen bij één instroommoment
per jaar en toegangsselectie.
De opleidingen zien dat studenten te lang over hun studie doen, en onderzoeken mogelijkheden om vertragingen nog meer/beter tegen te gaan. Deze liggen onder meer in het beperken
van de feitelijke duur van de veldwerkperiode en extra tijd besteed aan het schrijven van de
eindscriptie, en achterstallige onderwijsverplichtingen. De strakkere begeleidingsstructuur van
het masterprogramma biedt hiertoe mogelijkheden. Ook kunnen studenten met een bachelordiploma de universiteit verlaten, dan wel kiezen voor een masteropleiding die zij ambiëren,
wat hun motivatie meer ten goede komt. Ten slotte biedt de bachelormasteropzet een duidelijke scheiding, zodat studievertragingen uit de eerdere opleiding (achterstallig onderwijs) niet
doorwerken in de vervolgopleiding.
De aangereikte cijfers in de zelfstudie laten zien dat het studierendement hier niet slechter is
dan elders.
De commissie heeft ook hier geconstateerd dat de nieuwe bachelor-masterstructuur elementen
heeft die een verdere verbetering van het rendement mogelijk maken (zie ook hoofdstuk 3 van
het algemene deel van dit rapport).
Bij enkele andere opleidingen heeft de commissie duidelijk zorg geconstateerd over te verwachten problemen bij de afronding van de master binnen één jaar. Hier trof de commissie
een aanmerkelijk ‘relaxte’ houding aan. Dat kan de ‘eigenheid’ zijn van Amsterdam, maar ook
voortkomen uit het feit dat men hier nog niet met de werkelijke implicaties – in volle omvang
– van die nieuwe structuur is geconfronteerd.
De commissie vindt dat op inventieve wijze gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot realisatie van een tweede instroommoment bij de masteropleidingen.
De commissie constateert dat de opleidingen zeker werken met streefwaarden en/of deze ontwikkelen, en dat zij concrete maatregelen nemen tot rendementsverhogingen.
De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het facet ‘Onderwijsrendement’.
286
QANU / Culturele Antropologie
Oordeel:
Bachelor CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CA/SNWS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master MAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Master CAS: Het oordeel van de commissie over dit facet is: v.
Oordeel op onderwerpniveau
Bachelor CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
Master CA/SNWS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat
het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
Master MAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
Master CAS: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het
samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: +
5.3.7. Internationalisering
Ten aanzien van internationalisering is binnen de faculteit FMG de ISHSS van belang dat Engelstalig onderwijs aanbiedt. Op het gebied van CA/SNWS zijn contacten met het Teaching
Anthropology Network van de European Association of Social Anthropologists van belang,
evenals contacten van individuele docenten. Studenten kunnen onderdelen van hun programma in het buitenland volgen in hun derde bachelorjaar in het kader van uitwisselingsprogramma’s (respectievelijk vijf, acht en negen studenten in de periode 2001-2002 – 2003-2004).
Naast ondersteuning van ‘eigen’ studenten die willen deelnemen aan uitwisselingsprogramma’s, zijn er faciliteiten voor inkomende studenten die cursussen of de masteropleiding CAS
volgen bij het ISHSS.
In het masterprogramma CA/SNWS neemt het leeronderzoek een centrale plaats in. Studenten gaan voor een periode van drie tot vier maanden het veld in om onderzoek te doen, veelal
in het buitenland. Dit gaat om circa veertig studenten per jaar die onderzoek doen, waarvan
circa 35 in het buitenland. Ongeveer 80% van de masterstudenten doet op deze manier een
buitenlandervaring op tijdens de studie.
Studenten die naar het buitenland gaan kunnen cursussen volgen in de taal en cultuur van het
land waar zij naar toe gaan, via het talenlaboratorium of door een keuzevak.
Diverse stafleden participeren in de Engelstalige masterprogramma’s van de ISHSS, waaronder
een MA Social Sciences, de ‘eigen’ master Contemporary Asian Studies, en sinds 2005-2006
het Honours programma voor ambitieuze en goede studenten.
Voor de master MAS wordt overwogen om vanaf 2006-2007 het programma in Engelstalige
vorm aan te bieden, in samenwerking met het ISHSS. In die samenwerkingsstructuur zou het
onderwijsprogramma flexibeler kunnen worden aangeboden, en wordt de buitenlandse markt
voor masterstudenten ontsloten.
De masteropleiding CAS heeft al een Engelstalig curriculum en heeft bewezen aantrekkingskracht voor buitenlandse studenten met achtergrond of interesse in Azië.
QANU / Culturele Antropologie
287
Oordeel commissie
De commissie constateert dat de opleidingen in ruime mate actief zijn op het punt van internationalisering, wat in het domein van deze opleidingen verwacht mag worden.
Algemene opmerkingen/bevindingen
Instituut AIM/faculteit:
Positieve punten
• Breed aanbod van masteropleidingen: CA/SNWS; MAS; CAS.
• Semesterstructuur met extra instroommoment in februari, bij twee masters.
• De bibliotheek en ICT-faciliteiten. Het feit dat docenten direct betrokken worden bij
het ‘opschoon’-beleid en dat dit weer ertoe heeft bijgedragen dat er een ruimhartig
aanschafbeleid bestaat, wordt als zeer positief gezien.
• Een handboek voor de organisatie van het onderwijs op AIM-niveau.
Verbeterpunten / punten voor reflectie:
• Het is wenselijk de structurele inbedding van de opleiding Antropologie binnen de
Faculteit, (binnen de afdeling Sociologie & Culturele Antropologie, in combinatie
met het bij de UvA voor alle faculteiten ingestelde onderwijsinstituut, hier het AIM)
inzichtelijker te maken om het gevaar van een zekere vervreemding bij stafleden te
voorkomen De commissie is er door de decaan van verzekerd dat de leerstoelgroep de
werkelijke eenheid van opereren is, wat de commissie als verbetering ziet.
• De éénjarige duur (praktisch tien maanden) van de masters. De commissie pleit voor
een oprekking van het termijn van een jaar: op z’n minst de facto twaalf maanden,
maar hopelijk ook langer tot anderhalf jaar.
Bachelor CA/SNWS
Positieve punten
• Goed doordacht en uitgewerkt didactisch concept, met intensieve begeleiding en
feedback (onder andere CAF-instrument), en zorgvuldige begeleiding bij kiezen van
studietrajecten die zowel keuzevrijheid bieden als naar verdieping toewerken.
• Een duidelijke verbetering met de waarneming van de vorige commissie: toen ‘chaos’,
de commissie ziet nu: ‘gestructureerde vrijheid’. De opleiding heeft onder andere hierdoor een eigen plaats in het veld van Antropologie in Nederland.
• Enthousiaste studenten, en docenten die zeer gemotiveerd, competent en enthousiast
zijn voor hun vak. Ook een goede leeftijdopbouw van de staf.
• Hoog niveau en consistentie in de beoordeling van scripties (door intensieve begeleiding en inzet van een tweede meelezer/beoordelaar)
Verbeterpunten / punten voor reflectie
• Verschillende interpretaties onder docenten, hoe het CAF-instrument toe te passen,
wat leidt tot verschil van verwachting bij student en docent over dit instrument. Dit
is beter af te stemmen, te communiceren.
• De werkelijke tijd die docenten besteden aan een onderwijsmodule is in de praktijk
vaak hoger dan de krap bemeten normen daarvoor.
288
QANU / Culturele Antropologie
•
•
•
De huidige relatief ongunstige docent-studentratio (1:43) dreigt voor stafleden ten
koste van hun onderzoekstijd te gaan met name bij een te verwachten toename van de
instroom van masters.
Gerichtheid op de arbeidsmarkt is, naar het oordeel van de commissie, te weinig
geformaliseerd (wat door alumni bevestigd wordt). Maatregelen op dit punt zijn nodig.
Van de Honours bachelor wordt nauwelijks gebruikgemaakt door studenten Antropologie [vier waarvan twee/drie gestopt]. Deze is wellicht beter af te stemmen.
Master CA/SNWS
Positieve punten
• Zinvol en goed aansluitend programma als ‘doorstroom’ master voor de studenten
van de bachelor aan de UvA.
• Een debattencollege dat boeiend is voor studenten en dat systematisch betrokken
wordt op het individuele onderzoek van de student.
Verbeterpunten / punten voor reflectie
• Voor studenten die instromen van een andere bacheloropleiding elders in het land
is het de vraag of deze opleiding voldoende verbreding van antropologische kennis
geeft.
• Toename van het aantal studenten vanaf september 2006 vereist doordenken van een
optimum aantal, en daaraan gekoppelde instroomcriteria.
• Mogelijke koppeling met researchmaster vereist vermoedelijk een herbezinning op de
huidige opzet daarvan.
Master MAS
Positieve punten
• Deze master heeft een zeer interessante opzet – uniek voor Nederland en een aanwinst
voor het desbetreffende vakgebied.
• Vak Theorie & Toepassing, qua inhoud, opzet en uitvoering indrukwekkend.
• Hybride instroom (medisch en antropologisch) vormt een bron van zorg, maar omdat
de problemen worden onderkend en de nodige maatregelen worden getroffen is er alleszins het vertrouwen dat deze opleiding zich zal consolideren.
Verbeterpunten / punten voor reflectie
• Enige uitbreiding van staf is zeker voor deze opleiding dringend gewenst.
Master CAS
Positieve punten
• De master Contemporary Asian Studies is opgebouwd rond een bijzonder concept
qua vorm en inhoud, niet alleen voor Nederland, maar ook voor Europa. De commissie is verheugd dat de UvA en de faculteit deze opleiding herbergt en ondersteunt.
QANU / Culturele Antropologie
289
Verbeterpunten / punten voor reflectie
• Ontbreken van veldwerk of stage in Azië en daaraan gerelateerde eindscriptie. Het is
nu – theoretisch – mogelijk is dat iemand deze master afrondt zonder in Azië te zijn
geweest. Extra tijd – ruimte – in het programma is hiervoor nodig.
• Nog te geringe instroom van studenten. In samenwerking met het ISHSS is de instroom – mede van buitenlandse studenten – wellicht te versterken.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen
De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleidingen Culturele Antropologie
CA/SNWS, de masteropleiding Medische Antropologie en Sociologie MAS en de Engelstalige
masteropleiding Contemporary Asian Studies CAS van de Universiteit van Amsterdam voldoen aan de criteria van basiskwaliteit.
290
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1.A.
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding
CA/SNWS aan de UvA
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
2. Programma
Oordeel
+
+
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Culturele Antropologie
Facet
Afbouw zonder problemen
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur/omvang
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
g
v
v
v
g
g
v
v
g
v
g
v
291
Bijlage 1.B.
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding CA/
SNWS aan de UvA
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
2. Programma
Oordeel Facet
+
Afbouw zonder problemen
+
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
292
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
g
v
v
g
v
g
v
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 1.C.
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding MAS
aan de UvA
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
2. Programma
Oordeel Facet
+
Afbouw zonder problemen
+
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Culturele Antropologie
Oordeel
v
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
v
v
v
v
g
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
g
v
v
g
v
293
Bijlage 1.D.
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding CAS
aan de UvA
Onderwerp
0. Afbouw ongedeelde
opleiding
1. Doelstellingen van de
opleiding
2. Programma
Oordeel Facet
+
Afbouw zonder problemen
+
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
294
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
g
v
v
g
v
g
v
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 2.A.
Doelstellingen en eindkwalificaties van de bacheloropleiding CA/SNWS
aan de UvA
De Doelstelling van de bacheloropleiding CA/SNWS wordt als volgt omschreven:
Bij de voltooiing van de bacheloropleiding CA/SNWS dient de student:
•
•
•
in staat te zijn de ontwikkelingen binnen het vakgebied van de Culturele Antropologie
en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen in hoofdlijnen zelfstandig te volgen. Dit
houdt in dat de afgestudeerde zich de inhoud van de betreffende vakliteratuur eigen kan
maken, kritisch kan beoordelen en in de eigen werksituatie inpassen;
in staat te zijn de diversiteit van menselijke samenlevingsverbanden en culturen te begrijpen in hun specifiek eigen termen en deze inzichten toe te passen op concrete situaties;
in staat te zijn vraagstukken op het terrein van samenleving en cultuur te analyseren en
zowel schriftelijk als mondeling de bevindingen te presenteren.
Daartoe dient de student te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden:
•
•
•
•
•
•
•
•
kennis van belangrijke samenlevingsverbanden;
etnografische en sociaal-historische kennis van een specifieke regio;
kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappijopvattingen en theoretische stromingen, zoals die in de sociale wetenschappen, en in het bijzonder in de Culturele Antropologie der Niet-Westerse Samenlevingen zijn ontwikkeld;
de vaardigheid relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele
verschijnselen te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen;
de vaardigheid geraadpleegde bronnen op systematische en wetenschappelijke wijze te
verantwoorden (hanteren van index, opstellen van literatuurlijst, citeren).
de vaardigheid een bespreking over een onderwerp op het vakgebied te leiden;
voldoende kennis van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek om de resultaten van onderzoek te kunnen evalueren en
onderzoeksvragen en opdrachten te kunnen formuleren;
voldoende kennis om de ethische en morele aspecten van de antropologische onderzoekspraktijk te kunnen beoordelen.
QANU / Culturele Antropologie
295
Bijlage 2.B.
Doelstellingen en eindkwalificaties van de master- opleiding CA/SNWS
aan de UvA
De Doelstelling van de masteropleiding CA/SNWS wordt als volgt omschreven:
Bij de voltooiing van de masteropleiding CA/SNWS dient de student:
•
•
•
•
in staat te zijn om zelfstandig onderzoek op te zetten, uit te voeren en over de bevindingen
mondeling en schriftelijk verslag te doen;
te beschikken over een grondig inzicht in de methodologische en ethische aspecten van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek;
in staat te zijn om empirische kennis te abstraheren tot meer theoretische inzichten in
samenleving en cultuur;
in staat te zijn om zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingsverbanden en culturen in de praktijk eigen te maken en deze te analyseren in hun specifiek eigen termen.
Daartoe dient de student te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden:
•
•
•
•
•
•
•
•
grondige theoretische, etnografische en sociaal-historische kennis van ten minste één specifiek samenlevingsverband;
etnografische en sociaal-historische kennis van één specifieke regio;
grondige theoretische kennis van ten minste één thematisch specialisme binnen de Antropologie;
de vaardigheid om theoretische en praktische problemen binnen het studieveld van de
Antropologie te analyseren en daarover onderzoekbare vragen te formuleren;
grondige kennis van de voor antropologisch onderzoek relevante methoden en technieken
en over de vaardigheid deze op ethische verantwoorde wijze in de praktijk toe te passen;
relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele verschijnselen te
vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen;
de vaardigheid relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele
verschijnselen te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen;
de vaardigheid de verworven kennis en inzichten in concrete situaties toe te passen.
Alsmede de navolgende praktische vaardigheden:
•
•
296
basiskennis van ICT en een goede kennis van het academisch Engels;
de vaardigheid om zowel zelfstandig als in groepsverband te werken.
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 2.C.
Doelstellingen en eindkwalificaties van de master- opleiding Medische
Antropologie en Sociologie MAS aan de UvA
De doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding MAS worden als volgt omschreven
in de zelfstudie, zoals deze zijn opgenomen in studiegids en OER:
Bij voltooiing van de masteropleiding dient de student:
•
•
•
•
grondig inzicht te hebben in de theoretische, methodologische en ethische aspecten van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek op het snijvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur;
in staat te zijn empirische kennis over dit gebied te abstraheren tot meer theoretische inzichten in gezondheid, maatschappij en cultuur;
in staat te zijn zich de leef- en denkwereld van andere samenlevingsverbanden en culturen
eigen te maken en deze te analyseren in hun specifieke eigen termen, in het bijzonder het
denken en handelen met betrekking tot ziekte en gezondheid;
in staat te zijn om zelfstandig onderzoek op dit gebied op te zetten, uit te voeren en over
de bevindingen mondeling en schriftelijk verslag te doen.
Daartoe dient de afgestudeerde te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden:
•
•
•
•
•
•
kennis inzake theorieën (uit de medische antropologie, medische sociologie en de wetenschapsdynamica) over problemen op het raakvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur;
kennis van sociaal-wetenschappelijke methoden van onderzoek naar problemen op het
snijvlak van gezondheid, maatschappij en cultuur;
inzicht in processen op het gebied van gezondheid en gezondheidszorg in het algemeen en
op specifieke terreinen;
de vaardigheid relevante bronnen van informatie met betrekking tot sociale en culturele
verschijnselen te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen;
de vaardigheid relevante onderzoeksdoelstellingen voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar gezondheid, maatschappij en cultuur te formuleren en onderzoeksvoorstellen te
ontwerpen;
de vaardigheid om dergelijk onderzoek uit te voeren en daarover te rapporteren op een
wijze die overeenkomt met de geldende disciplinaire standaarden.
En over de volgende praktische vaardigheden te beschikken:
•
•
•
het kunnen bijdragen, met behulp van bovengenoemde vaardigheden, kennis en inzichten, aan theorievorming over en onderzoek naar sociale en culturele aspecten van gezondheid;
de vaardigheid praktische gezondheidsproblemen te analyseren en daarover medisch antropologische/sociologische vragen te formuleren;
het kunnen bijdragen, met behulp van bovengenoemde vaardigheden, kennis en inzichten, aan beleidsvorming en praktische toepassing in multidisciplinaire teams in de gezondheidszorg.
QANU / Culturele Antropologie
297
Bijlage 2.D.
Doelstellingen en eindkwalificaties van de master- opleiding Contemporary Asian Studies CAS aan de UvA
De doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding MAS worden omschreven in de (Engelstalige) zelfstudie en studiegids, en staan als volgt weergegeven in het OER:
Bij de voltooiing van de opleiding dient de student:
een academisch werk- en denkniveau te hebben bereikt op het gebied van de hedendaagse
Azië Studies. Daartoe dient de afgestudeerde te beschikken over de volgende kennis, inzicht
en vaardigheden:
•
heeft inzicht in sociaal wetenschappelijke theorievorming en verschillende wijzen van onderzoek waarmee maatschappelijke ontwikkelingen in Azië begrepen kunnen worden;
is in staat relevante bronnen van informatie te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen;
heeft geleerd om zich mondeling en schriftelijk op academisch niveau uit te drukken;
is in staat empirische kennis te abstraheren tot meer theoretische inzichten in samenleving
en cultuur;
is in staat comparatieve analyses te maken aan de hand van brede thema’s die vanuit verschillende disciplines worden onderzocht.
“have the skills to conduct an independent research investigation”6
•
•
•
•
•
Vakspecifiek:
De student die de masteropleiding Contemporary Asian Studies heeft afgerond:
•
heeft kennis van en inzicht in historische, politieke, economische, sociale, en culturele
ontwikkelingen van het moderne Azië;
beschikt over een grondige praktische kennis van een Aziatische regio;
heeft zich de basisvaardigheid van een Aziatische taal eigen gemaakt;
is in staat om moderne ontwikkelingen in verband te brengen met regionale en lokale
ontwikkelingen in Azië;
is in staat deel te nemen aan maatschappelijke debatten rond politiek-maatschappelijke
ontwikkelingen in Azië;
heeft kennis en inzichten verworven met betrekking tot Aziatische samenlevingen die
hij/zij in dienst van bedrijfsleven of overheid concreet in praktijk zou kunnen brengen;
is zich bewust van het maatschappelijk belang van de studie Aziatische samenlevingen in
vergelijkend perspectief, hetgeen resulteert in een kritische houding ten opzichte van Eurocentrische/etnocentrische benaderingen en eenzijdige ideologische beeldvorming.
•
•
•
•
•
•
5
6
Uit nagekomen notitie management CAS.
Deze kwalificatie staat genoemd in zelfstudie en studiegids, maar is in het OER niet opgenomen.
298
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage 3.A.
Programma van de UvA bacheloropleiding CA/SNWS
Propedeuse (ba 1)
Eerste studiejaar, eerste semester
Inleiding Culturele Antropologie
Inleiding Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen
Inleiding Methoden en Technieken van Antropologisch Onderzoek M&T1
Eerste studiejaar, tweede semester
Geschiedenis en Theorie van de Antropologie / Lees- en Schrijfpracticum
Inleiding Sociologie
Totaal Propedeuse
ECTS
10
10
10
20
10
60
Postpropedeuse programma (ba 2 en ba 3)
Tweede studiejaar, eerste semester
Disciplinemodule 1: Theorie en Geschiedenis van de Antropologie
Disciplinemodule 2: Historisch-Comparatieve Sociologie
Keuzemodule
Tweede studiejaar, tweede semester
Oriëntatiemodule 1
Oriëntatiemodule 2
Antropologische Methoden en Technieken
ECTS
10
10
10
Totaal ba 2
Derde studiejaar, eerste semester
Regiomodule
Themamodule
Keuzemodule
Derde studiejaar, tweede semester
Themamodule
Keuzemodule
Bachelorscriptie antropologie
Totaal ba 3
QANU / Culturele Antropologie
10
10
10
60
ECTS
10
10
10
10
10
10
60
299
Bijlage 3.B.
Programma van de UvA masteropleiding CA/SNWS
Masterprogramma
Eerste jaardeel / Eerste semester (vanaf 2005-2006)
Leeronderzoekseminar
Masterseminar: Actuele debatten in de antropologie
Tweede jaardeel / Tweede semester (vanaf 2005-2006)
Veldwerk (leeronderzoek)
Derde jaardeel / Tweede semester (vanaf 2005-2006)
Masterscriptie
ECTS
10
10
20
Totaal
20
60
Vanwege het veldwerk past het programma niet precies in de semesterstructuur.
Bijlage 3.C.
Programma van de UvA masteropleiding MAS
Masterprogramma in 2003-2004 en 2004-2005
Semester 1
Studenten zonder sociaal-wetenschappelijke achtergrond:
A: Inleiding antropologie en sociologie
ECTS
Totaal A
Studenten zonder medisch-wetenschappelijke achtergrond:
B1: Sociale productie van medische kennis
B2: Gezondheid in internationaal perspectief
Totaal B
Alle studenten:
T&T: Theorie en toepassing van de medische antropologie-sociologie
M&T I: Methoden van onderzoek naar gezondheid en gezondheidszorg
Thema: Regionale perspectieven in Medische Antropologie
Totaal semester1
Semester 2
M&T II: Protocolontwikkeling
Leeronderzoek
Scriptie
Totaal semester 2
300
10
10
5
5
10
10
5
5
30
5
15
10
30
QANU / Culturele Antropologie
Masterprogramma MAS vanaf 2005-2006
Semester 1
Inleiding (i.h.b. medische) antropologie en sociologie (vanaf 2005-2006)
T&T: Theorie en toepassing van de medische antropologie-sociologie
M&T I: Methoden van onderzoek naar gezondheid en gezondheidszorg
Thema: Regionale perspectieven in Medische Antropologie
Totaal semester1
Semester 2
M&T II: Protocolontwikkeling
Leeronderzoek
Scriptie
Totaal semester 2
Bijlage 3.D.
ECTS
10
10
5
5
30
5
15
10
30
Programma van de UvA masteropleiding CAS
Schedule Master Programme CAS
Semester 1, period 1
Citizenship, Identity and Migration
The Social Sciences and Conceptualisations of Asian Societies
Semester 1, period 2
Languages of Asia
Students choose one of the following regional courses:
• East Asia: Powerhouse and Politics
• Southeast Asia-Contested Identities & Political Experiments
• South Asia: Diversity and Contradictions
• Central Asia, The Caucasus, and Global Politics
ECTS
10
5
5
10
10
10
10
10
Semester 1
Semester 2, period 1
Students choose two of the following thematic courses
• Political Violence and Ethnic/Religious Conflict in Asia
• Modernity, Media and Popular Culture in Contemporary Asia
• Asian Economics and Asian Underworlds
Semester 2, period 2
Master thesis (individual supervision)
20
10
10
10
Semester 2
Programme
QANU / Culturele Antropologie
30
10
30
60
301
Bijlage 4.
Categorie
De onderwijsstaf van de opleidingen (2004)
Mannen
CA/SNWS
HL
UHD
UD
Overig WP
Totaal
Per 2006
Tijdelijk
Per 2006
MAS
HL
UHD
UD
Overig WP
Totaal
#
4
6
11
4
25
24
3
2
#
Vrouwen
Fte
7.0
1,3
8,3
7,6
0,6
Fte
1
1
2
#
1
2
5
8
16
18
7
9
#
0.07
Extra
CAS
HL
UHD
UD
Overig WP
Totaal
Extra
#
Fte
4
1
4
1
10
0,6
0,1
0,7
fte
2,1
3,9
5,3
3,4
0,8
2
0,25
#
fte
1
2
3
6
#
0,2
0,2
0,4
fte
1
1
3
1
6
0.8
4
Percentage
gepromoveerden
#
fte
5
8,8
8
16
12
3,4
41 12,2
42 12,9
10
11
4,0
1,8
fte
1
3
0,03
0,1
Totaal
%
100
100
100
(docenten) 45
83
83
19
45
%
100
100
100
0,87
0,03
0,9
100
gastdocenten/begeleiders veldwerk
#
fte
5
1
6
4
16
%
0,3
1,1
100
100
100
(post docs) 100
94
0,3
supervision pool
0,8
NB. Overig WP = overige docenten, post-docs, promovendi, student-assistenten.
302
QANU / Culturele Antropologie
BIJLAGEN
QANU / Culturele Antropologie
303
304
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie
Peter Geschiere
Peter Geschiere studeerde Geschiedenis en Antropologie aan de Vrije Universiteit waar hij in
1978 promoveerde op een historisch-antropologisch proefschrift Stamgemeenschappen onder
Staatsgezag over veranderende gezagsverhoudingen in de Maka-dorpen van Zuidoost-Kameroen
(promotor prof. dr. H.G. Schulte Nordholt). Hij was wetenschappelijk (hoofd)medewerker
Antropologie aan de Vrije Universiteit van 1969 tot 1988. Van 1985-1988 was hij tevens deeltijdhoogleraar ‘niet-westerse’ geschiedenis aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam; daarna
werkzaam aan de Universiteit van Leiden als hoogleraar voor de antropologie van Afrika. Sinds
zijn emeritaat in Leiden in 2002 is hij verbonden als hoogleraar (‘buiten de begroting’) aan
de Amsterdamse School voor Sociaal-wetenschappelijk Onderzoek van de Universiteit van
Amsterdam, opnieuw met een leeropdracht voor de antropologie van Afrika. Hij is lid van
de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en van de Academy of Sciences of
Cameroon, voorzitter van de Antropologische Beroepsvereniging en bestuurslid van het Prins
Clausfonds. In 2002 ontving hij de onderscheiding van Distinguished Africanist of the Year van
de African Studies Association (USA). Geschiere verrichte antropologisch en historisch veldwerk in verschillende delen van Kameroen en elders in West- en Centraal-Afrika. Daarnaast
werkt hij nauw samen met verschillende universitaire instituten in Zuid-Afrika.
Enkele sleutelpublicaties: The Modernity of Witchcraft, Politics and the Occult in Postcolonial Africa (University of Virginia Press, 1997); (samen met Birgit Meyer) Globalization and Identity,
Dialectics of Flow and Closure, Blackwell 1999; (samen met Gyanendra Pandey) The Forging
of Nationhood, Manohar (Delhi) 2003; ‘On Witch Docotrs and Spin Doctors: The Role of
“Experts” in African and American Politics’ in B.Meyer & P.Pels, Magic and Modernity, Stanford U.P., 2003, p.159-183; (met Bambi Ceuppens), ‘Autochthony: Local or Global? – New
Modes in the Struggle over Citizenship and Belonging in Africa and Europe’, Annual Review
of Anthropology, 34(2005): 385-409.
Michiel Baud
Michiel Baud promoveerde in 1991 in de Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van
Utrecht. Hij werkte lange tijd bij de opleiding Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 1996 werd hij tot hoogleraar Latijns-Amerikaanse geschiedenis aan
de Universiteit Leiden benoemd. Sinds 2000 is hij directeur van het Centrum voor Studie
en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA) en deeltijd hoogleraar aan de Universiteit
van Amsterdam. Hij deed onderzoek in de Dominicaanse Republiek, Ecuador, Noord-Oost
Brazilië en Argentinië.
Zijn lijst van publicaties omvat onder andere de volgende boeken: Etniciteit als strategie in
Latijns-Amerika en de Caraïben (Amsterdam: Amsterdam University Press, 1994) (coauteur), Peasants and Tobacco in the Dominican Republic, 1870-1930 (Knoxville: University of Tennessee Press,
1995), Militair geweld, burgerlijke verantwoordelijkheid. Argentijnse en Nederlandse perspectieven
op het militaire bewind in Argentinië (1976-1983) (Den Haag: SDU, 2001), Intelectuales y sus
utopías. Indigenismo y la imaginación de América Latina (Amsterdam: CEDLA, 2003) en (met
Rosanne Rutten) Popular Intellectuals and Social Movements: Framing Protest in Asia, Africa, and
Latin America (Cambridge: Cambridge University Press, 2004).
Michiel Baud is hoofdredacteur van de European Review of Latin American and Caribbean
Studies en lid van de redactieraad van verschillende wetenschappelijke tijdschriften. Hij was
bestuurslid van Stichting Wetenschappelijk Onderzoek in de Tropen (WOTRO), Koninklijk
Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Consejo Europeo de InvestigaQANU / Culturele Antropologie
305
ciones Sociales de América Latina (CEISAL). Hij is vanaf juni 2006 co-Chair van het door
het Ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierde SEPHIS-programma (South-South Exchange Programme for Research on the History of Development).
Dr. Bambi Ceuppens
Dr. Bambi Ceuppens (Brussel, 1963) behaalde een licentiaatsdiploma Afrikaanse talen en geschiedenis aan de rijksuniversiteit Gent en een bijzonder diploma in de Sociale en Culturele
Antropologie aan de katholieke universiteit Leuven. In 1998 promoveerde ze tot doctor in de
Sociale Antropologie aan de Universiteit van St. Andrews in Schotland. Ze werkte als tijdelijk
docente aan de universiteiten van Edinburgh, Manchester en St. Andrews, als postdoctoraal
onderzoekster aan de universiteit van Gent en als senior researcher aan de katholieke universiteit van Leuven. Momenteel coördineert ze als senior researcher een cultureel erfgoedproject,
‘Afrika vertelt’ in het departement sociale en culturele antropologie aan de katholieke universiteit Leuven. Haar voornaamste onderzoeksdomeinen zijn het Belgische koloniale verleden,
autochtonie, racisme en uitsluiting in postkoloniaal Vlaanderen en de relaties tussen antropologie en kunst. In 1997-1998 was ze lid van de VSNU-commissie Culturele Antropologie
(Nederland) en Cultuurwetenschappen (Universiteit Gent).
Allert van den Ham
Allert van den Ham (Tiel, 1955) studeerde Sociale Geografie van de Ontwikkelingslanden aan
de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1984 tot 1992 werkte hij in diverse functies op het
snijvlak van planning en uitvoering van ontwikkelingsprojecten in Indonesië. Deze periode
vormde de basis voor zijn proefschrift Think Big, Start Small. Restricted Room for Manoeuvre by
Practitioners in Socio-Spatial Planning of Peripheral Regions in Third World Countries, waarop hij
in 2000 promoveerde aan de universiteit Wageningen. Sinds 1992 is hij werkzaam in de wereld
van de particuliere ontwikkelingssamenwerking en momenteel is hij directeur Programma’s en
Projecten bij Hivos, het Humanistisch Instituut voor Ontwikkelingssamenwerking.
Jacques Houben
J. J. Th. (Jacques) Houben (Sevenum, 1938) studeerde, na zijn gymnasiumopleiding en een
opleiding tot priester, van 1963 tot 1968 Wijsbegeerte en Biologie aan de universiteiten van
Leuven en Keulen. Hij rondde deze studies in 1968 aan de KU Leuven af met het licentiaatsdiploma in de Wijsbegeerte (specialisatie: natuurfilosofie/filosofie van de wetenschappen).
Vanaf 1968 tot 1985 was hij als stafmedewerker werkzaam bij de Academische Raad, en vanaf
1985 tot 2003 als adviseur onderwijsbeleid bij de Vereniging van Universiteiten VSNU. In
laatstgenoemde functie is hij onder andere in de jaren 1987-1988 betrokken geweest bij de
voorbereiding van het visitatiestelsel voor het Nederlandse universitaire onderwijs, en in een
meer recent verleden bij het overleg tussen de universiteiten over de herordening van het universitaire opleidingenaanbod en over de invoering van het bachelor-mastersysteem. In de periode 1982 tot 1995 maakte hij als redactiesecretaris deel uit van de redactie van het tijdschrift
U&H. Tijdschrift voor Wetenschappelijk Onderwijs (v/h Universiteit en Hogeschool) In september
2003 heeft hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een punt gezet achter
zijn reguliere werkzaamheden bij de VSNU.
In 2005 was hij lid van de QANU-visitatiecommissie Romaans.
Manuela Monteiro
Manuela Monteiro deed in 1971 kandidaatsexamen in de Germaanse Filologie (Engels en
Duits) aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Lissabon, en vervolgens (cum
laude) in 1979 doctoraalexamen in de Niet-Westerse Sociologie aan de Vrije Universiteit te
306
QANU / Culturele Antropologie
Amsterdam. Thematische specialisatie: Sociale Planning; Regionale specialisatie: Antropologie
van het Mediterrane Gebied.
Van 1979 t/m 1993 was zij werkzaam bij Hivos, Humanistisch Instituut voor Ontwikkelingssamenwerking, waar zij achtereenvolgens de functies van projectmedewerker Latijns-Amerika, projectmedewerker Afrika, Coördinator Sectie Afrika en Adjunct-Directeur Projecten
bekleedde. Hivos is een medefinancieringsorganisatie. Hivos’ belangrijkste activiteit bestaat uit
het verschaffen van financiële en politieke ondersteuning aan lokale particuliere organisaties
in het Zuiden.
Vervolgens werd Manuela Monteiro directeur van PSO, de Vereniging Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden. De Vereniging PSO is een koepel van circa 34 zelfstandige
particuliere ontwikkelingsorganisaties die betrokken zijn bij Technische Assistentie en capaciteitsopbouw in het Zuiden.
In 2002 keerde Manuela Monteiro terug bij Hivos om daar Algemeen Directeur te worden, de
functie die zij tot op heden bekleedt.
In de periode 1993-2002 vervulde ze bestuursfuncties bij Stichting Fair Trade, Evert Vermeer
Stichting, Curatorium van het Afrika Studie Centrum, en was ze lid van de bezwaarschriftencommissie van de NCDO. Zij is tevens lid van de Zuid-Noord Cie van de PvdA en van de
Raad van Advies van MDF.
Prof.dr. N.G. Schulte Nordholt
Nico Schulte Nordholt (1940) is politiek antropoloog en studeerde in 1968 af aan de Vrije
Universiteit, Faculteit Culturele Antropologie, met een major Sociologie van het Moderne
Indonesië aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1981 aan de Vrije Universiteit op een proefschrift getiteld Opbouw in opdracht of ontwikkeling in overleg? : de camat-lurah
relatie binnen het spanningsveld tussen de norm voor en de uitvoering van rurale programma’s in
Midden-Java, in het kader van de vijfjarenplannen van de overheid : een beschrijvende analyse. Hij
was vervolgens als junior onderzoeker verbonden aan de Vrije Universiteit, en werkte hierna
van 1969 tot 1979 als onderzoeker/adviseur aan het Sociaal Wetenschappelijk Onderzoeksinstituut, LPIS, van de Christelijke Universiteit Satya Wacana, Salatiga, Indonesië. Van 1979 tot
1981 was hij Research Fellow bij de WOTRO/NWO in Den Haag en bekleedde vervolgens
van 1981 tot 1983 de functie van senior docent/onderzoeker in het postdoctoraal programma
van de Sociaal Wetenschappelijke Faculteit van de Universitas Indonesia, Jakarta, Indonesië.
Na deze aanstelling kwam hij in 1984 als senior onderzoeker in dienst bij de Faculteit van
Comparatieve Sociologie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, tot 1987. Vanaf 1986
werkte hij op parttime basis bij de Vakgroep Ontwikkelingskunde van de Universiteit Twente.
Vanaf 1984 was hij ook betrokken bij diverse evaluatieonderzoeken in Indonesië en Bangladesh. In 1994 volgde zijn voltijdse benoeming als universitair hoofddocent bij de Sectie Technologie en Duurzame Ontwikkeling in Noord-Zuid Perspectief, Faculteit Bedrijf, Bestuur en
Technologie van de Universiteit Twente. In 2004 aanvaardde hij het ambt van hoogleraar met
de rede In- of uitsluiting, dat is de vraag. Hij begeleidt in deze positie diverse promotieonderzoeken, zowel intern als extern. De laatste promotie vond plaats in 2005 door Merlyna Lim en
droeg de titel @rchipelago online: the internet and political activism in Indonesia.
QANU / Culturele Antropologie
307
Studentleden:
Ali Al Hadaui
A. (Ali) Al Hadaui (Marokko, 1975) begint, na zijn middelbare school op de American High
School te Marokko, in 2002 aan de studie Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie (CA/OS) aan Universiteit Leiden. In drie jaar rondde hij zijn bachelordiploma af met als
onderwerp de arbeidsmigratie van Indonesische vrouwen uit het platteland naar het MiddenOosten. Naast zijn activiteiten als penningmeester van de Leidse studievereniging was hij in
2004 als student-lid betrokken bij de commissie zelfstudie van CA/OS én als jurylid van de
Casimir-prijs, een prijs voor de beste educatieve prestatie. In het voorjaar van 2005 nam hij
als Leids delegatielid deel aan de Harvard Model United Nations te Boston. In hetzelfde jaar
werd hij uitgeroepen tot ‘meest belovende Nederlandse student van allochtone afkomst’. Verder werd hij finalist van de nationale contest ‘Inspiratie voor Integratie’ en ontving de tweede
prijs in de aanwezigheid van premier Balkenende en burgemeester Opstelten. Momenteel is
hij bezig met het afronden van zijn masterscriptie, eveneens op het gebied van Indonesische
arbeidsmigratie.
Judith Bindels
In 1997 is Bindels (1978) begonnen met de studie SPH en heeft deze afgerond in 2001. Na
een jaartje reizen en werken in Centraal-Amerika is ze in 2002 begonnen met de opleiding
Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen en
koos voor de richting Ontwikkelingsstudies. In het derde bachelorjaar is ze naar Chili gegaan
om onderzoek te doen naar de invloed van sociaal kapitaal bij sociale organisaties op politieke
participatie in Cerro Navia, Santiago de Chile. Tijdens haar studie heeft ze twee jaar in de
opleidingscommissie gezeten en loopt op dit moment stage bij SOMO, een onderzoeksorganisatie die onderzoek doet in diverse sectoren naar maatschappelijk verantwoord ondernemen
bij multinationals. Tevens treft ze de laatste voorbereidingen voor de veldwerkperiode van haar
masteronderzoek. Hiervoor gaat ze naar Mexico om de bijdrage te onderzoeken van Fair Trade
aan sociale en economische ontwikkeling op lokaal niveau in Cholula.
Ellen de Lange
Ellen de Lange is bachelor in de Culturele Antropologie. Zij studeerde af met haar scriptie
Democratisering na de burgeroorlog in Guatemala. Tijdens deze studie was zij actief in de opleidingscommissie en volgde zij vakken over medezeggenschap bij Bestuurskunde. Momenteel is
Ellen de Lange aan het afstuderen in de master Multiculturalisme aan de Universiteit Utrecht.
Hiervoor deed zij onderzoek naar Vlaams nationalisme in Antwerpen. Daarnaast loopt zij
stage bij persbureau Novum. Verder is zij regelmatig actief als vrijwilligster, onder andere voor
de stichting Vluchtelingenwerk Utrecht en de zelf opgezette actie ‘Hulp Guatemala’.
Lara van Kouterik
Kouterik (1985) is in 2003 begonnen met de studie Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij koos voor de afstudeerrichting Ontwikkelingsstudies en zit momenteel in het derde bachelorjaar. Tijdens haar studie heeft zij
twee jaar zitting gehad in de opleidingscommissie. Daarnaast heeft zij twee jaar in het dagelijks
bestuur van de studievereniging AKOS gezeten, in de functies van secretaris en voorzitter. In
2006 deed zij onderzoek naar de politieke participatie van jongeren in de sloppenwijken van
Zuid-Afrika. Op het moment van het schrijven van dit rapport is zij bezig met de afronding
van haar bachelorscriptie over dit onderzoek.
308
QANU / Culturele Antropologie
Extra commissielid voor de variant COM in de bacheloropleiding Culturele Antropologie
aan de VU:
Arie de Ruijter
Arie de Ruijter (1945) studeerde Culturele Antropologie in Utrecht. Hij promoveerde in 1977
op een analyse van het werk van Claude Levi-Strauss. In 1983 werd hij benoemd tot hoogleraar Culturele en Sociale Antropologie aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek richt zich
vooral op theorie en methodologie van de sociale wetenschappen, alhoewel sinds de jaren
negentig zijn belangstelling verschoven is naar vraagstukken van multiculturaliteit en organisatiecultuur.
Vanaf de jaren tachtig heeft hij op internationaal en nationaal niveau vele bestuurlijke functies
vervuld. Zo is hij onder meer enkele malen decaan geweest, voorzitter van stichtingen van
NWO, wetenschappelijk directeur van de landelijke onderzoekschool CERES, president van
het Unesco-onderzoeksprogramma Management of Social Transformations. Hij is ook meermalen opgetreden als voorzitter, lid of externe deskundige bij onderwijs en onderzoeksvisitatie
in Nederland en België.
Sinds april 2000 is hij decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van
Tilburg, daarnaast sinds augustus 2005 tevens decaan van de faculteit Communicatie en Cultuur van dezelfde universiteit.
Enkele publicaties sinds 2000:
‘Multiculturalism and Social Integration’, in Europe, International Political Science Review, vol
22, pp. 55-88 , 2000 (met S. Dijkstra en K. Geuijen)
‘Sustainability: An Ecological and Sociocultrural Necessity’, in M.K. Tolba (ed.), Our Fragile
World. Challenges and Opportunities for Sustainable Development, Oxford, pp 723-733, 2001
(met S.M. van Londen)
Management van diversiteit in arbeidsorganisaties, Utrecht, 175 blz. 2002 (met H. Siebers en
P. Verweel)
Globalization and its new Divides. Malcontents, Recipes and Reform. Amsterdam, 232 blz. 2003
(met P. van Seters en B. de Gaay Fortman)
QANU / Culturele Antropologie
309
310
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage B: Programma visitatiecommissie Culturele Antropologie
Dag 1
18:00 – 22:00 uur
Dag 2
08.45 - 09.15
09:15 – 10:15 uur
Vergadering en werkdiner commissie in hotel: kort mondeling verslag voorbereidend
bezoek, korte nabespreking vorige bezoek, bespreking zelfstudies, scripties en overig
materiaal (o.a. vooraf rondgestuurde vragen/indrukken van de commissieleden).
Formuleren eerste bevindingen en hoofdvragen voor de delegaties
Voorbereidende bespreking van de commissie
Management/leiding van de opleiding (opleidingsbestuur), eindverantwoordelijke voor
het opstellen van de zelfstudie, visitatiecoördinator, coördinator interne kwaliteitszorg
10:15 – 11:00 uur
Gesprek met studenten betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur (student-leden
opleidingscommissie/bestuur)
11:00 – 11:15 uur
11:15 – 12:00 uur
Pauze
Studenten uit de bacheloropleiding (10-12 studenten, verdeeld over de verschillende
studiejaren en varianten, ook leden van studievereniging))
12:00 – 12:45 uur
Studenten uit de doctoraal-/masteropleidingen (10-12 studenten, verdeeld over de
verschillende specialisaties en varianten, ook leden van studievereniging)
12:45 – 13:00 uur
13.00 – 13.40 uur
13:40 - 13:55 uur
14:00 – 15:00 uur
15:00 – 15:45 uur
15:45 – 16:15 uur
16:15 – 17:00 uur
Korte nabespreking
Lunch
Presentatie:
Docenten/coördinatoren uit de bacheloropleiding en doctoraal-/masteropleiding
Gesprek met docentleden Opleidingscommissie, Examencommissie
Pauze + korte nabespreking, identificeren gesprekspunten voor komende gesprekken
Gesprek met ondersteunende staf (opleidingscoördinator, stagecoördinator,
studieadviseur, internationalisering, onderwijskundige e.d.)
17:00 – 17:45uur
17.45 – 18:00 uur
Gesprek met afgestudeerden
Korte nabespreking: eerste indrukken, aanzet tot voorlopige conclusies en
aandachtspunten, voorbereiding op komende gesprekken en rapportage
18:00
19:15
19:45 – 21:45 uur
(uiterlijk)
Vertrek naar hotel, pauze
Vertrek naar restaurant
Ontvangst door de visitatiecommissie; diner met lid CvB, voorzitter Faculteitsbestuur,
onderwijs- of opleidingsdirecteur, coördinator visitatie
Optie: korte nabespreking?
Dag3
09:00 – 10:00 uur
Commissievergadering: formuleren/aanpassen voorlopige conclusies en
aandachtspunten, voorbereiding op komende gesprekken en rapportage
10:00 – 11:00 uur
Parallel
11:00 – 11:30 uur
Bezoek onderwijsruimten, bibliotheek etc., incl. korte presentatie vooraf
Spreekuur (deel van de commissie)
Nabespreking, formuleren/aanpassen voorlopige conclusies, voorbereiding gesprek met
Faculteitsbestuur
11:30 – 12:30 uur
12:30 – 13:30 uur
13:30 – 16:30 uur
Gesprek met Faculteitsbestuur, opleidingsmanagement
Lunch
Vergadering visitatiecommissie: gezamenlijke bespreking checklist, opstellen van
mondelinge rapportage en vastleggen voorlopige conclusies en aanbevelingen
16:30 – 17:00 uur
17.00 – 18.00 uur
Mondelinge rapportage
Facultatief: informele bijeenkomst
QANU / Culturele Antropologie
311
312
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage C: Checklist onderwijsvisitatie Culturele Antropologie
2005/2006
Commissielid:
......................................................................................
Datum:
......................................................................................
Administratieve gegevens
Instelling:
Opleiding:
Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies
CROHO Nummer:
Varianten:
Niveau:
Bachelor/master
Oriëntatie:
Wetenschappelijk
Door instelling uitgegeven graad:
Geaccrediteerd tot:
Contactpersoon:
Schaal beoordeling:
Onderwerpen: Voldoende ( + ) of Onvoldoende ( – )
Facetten: Onvoldoende ( 1 ), Voldoende ( 2 ), Goed ( 3 ) of Excellent ( 4 )
Onderwerpen/facetten
Oordeel
Ba Ma
Opmerkingen
0. Afbouw ongedeelde opleiding
1. Doelstellingen van opleiding
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
2. Programma
4. Eisen WO
5. Relatie doelstellingen en programma
Extra: master veldwerk
QANU / Culturele Antropologie
313
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en inhoud
extra: internationalisering
(master veldwerk)
11. Beoordeling en toetsing
3. Inzet van personeel
12. Eisen WO
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
4. Voorzieningen
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
5. Interne kwaliteitszorg
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni, beroepenveld
6. Resultaten
20. Gerealiseerd niveau
SCRIPTIES
21. Onderwijsrendement
7. Internationalisering:
Veldwerk: kern masteropleiding
314
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage D: Tabellen met de meest recente KUO-cijfers
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers)
De schrijvers van de zelfevaluaties hebben cijfermateriaal gebruikt dat afkomstig is van een
database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de
KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens
over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 19881989 tot en met 2001-2002. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het Centraal Bureau
Statistiek (CBS) worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle
cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student
heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt
ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer
dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te
delen zijn in hoofd- en nevenopleiding.
De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden
en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen zijn de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren.
Ten tijde van het schrijven van de zelfstudies en ten tijde van het bezoek waren de meest recente KUO-cijfers nog niet beschikbaar, deze zijn pas vlak voor de zomer van 2006 beschikbaar gekomen. De KUO-cijfers waar de opleidingen zich op baseerden waren de cijfers van
het oude KUO-bestand, aangevuld met eigen cijfers. De oordelen van de commissie zijn ook
op deze cijfers gebaseerd. In de opleidingsrapport is reeds aangegeven dat de rendementscijfers
door de commissie voor alle opleidingen als voldoende beoordeeld zijn. Eigen gegevens van de
opleidingen toonden aan dat vooral in de master een strikt programma werd aangeboden met
begeleiding die studievertraging van studenten zo veel mogelijk moet tegengaan.
Na de bezoeken aan de universiteiten zijn meer recente KUO-cijfers bekend geworden, deze
geven de laatste landelijk vergelijkbare stand van zaken voor de betrokken opleidingen. In
aanvulling op de oordelen van de commissie worden in deze bijlage deze meest recente KUOcijfers gepresenteerd, met het doel inzicht te geven in de meest recente informatie die in vergelijkende vorm aanwezig is.
Hieronder zijn de volgende KUO-tabellen opgenomen die afkomstig zijn van het meest recente KUO-bestand (DocOnderwijsvisitatie 2005-2006):
Tabel B1.1: Cohortomvang en samenstelling bachelor en M1.1. master
In deze tabel is de definitie voor het cohort: de studenten met uitsluitend één EOI-inschrijving
per inschrijvingsjaar (selectie voorkomen 1). De HBO-instroom bevat ook de studenten die
een premaster doen. Deze studenten kunnen op dit moment nog niet worden onderscheiden
van de reguliere HBO-instroom.
Tabel B4.2: Bachelorrendement opleiding, Hoop-gebied en instelling
Het bachelorrendement is het cumulatief percentage bachelorstudenten van een cohort ingestroomd in een opleiding dat respectievelijk drie, vier, vijf, zes of meer jaar na eerste inschrijving het bachelorexamen (of het doctoraalexamen) binnen de equivalente opleiding aan deze
instelling heeft behaald. Deze tabel geeft het rendement voor de selectie voorkomen 1, alle
vooropleidingen.
QANU / Culturele Antropologie
315
Tabel B.9.1: Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht bachelor en M5.1. master
Alle ingeschrevenen naar inschrijvingsvorm en geslacht per 1 oktober (peildatum). Deze tabel
geeft een indicatie van de onderwijslast; studenten met een andere hoofdinschrijving, mogelijk
aan een andere instelling, zijn meegenomen.
Tabellen bacheloropleidingen
Tabel B1.1
Cohortomvang en samenstelling bachelor
Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
VWO
Vt (dt)
Totaal universiteiten
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
LEI
UU
316
Per universiteit
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
HBO prop HBO*
Vt (dt)
Vt (dt)
Buitenland
Vt (dt)
Totaal
Overig
Vt (dt)
Vt (dt)
174 (8)
173 (1)
150 (4)
157 (3)
216 (3)
213 (2)
245 (3)
244 (2)
278
264
31
21 (1)
27 (1)
22
22 (2)
40 (2)
49 (2)
61
57
52 (1)
41 (13)
29 (14)
22 (9)
26 (14)
39 (15)
41 (4)
43 (9)
55 (7)
76 (9)
61 (7)
10 (2)
16
9 (2)
17
11
29 (1)
17
21
18
25
21 (8)
26 (6)
35 (7)
40 (6)
38 (10)
25 (7)
48 (5)
52 (4)
38 (2)
42 (5)
277 (31)
265 (22)
243 (23)
262 (23)
326 30)
348 (16)
402 (19)
433 (13)
467 (11)
444 (13)
40
48
31
27
43
36
44
48
36
66
10
1
3
4
4
6
12
9
11
12
4
4
2
2
8
4
5
6
7
6
6
11
3
8
2
12
11
11
5
10
6
6
4
12
9
5
6
7
11
6
66
70
43
53
66
63
78
81
70
100
3 19 (7)
1
8 (6)
3 (1)
7 (3)
5 12 (10)
3
9 (8)
6
9 (1)
9
16
14
20
13
25
5
26
0 (1)
0
1
1
1
5
1
2
2
3
1
2 (3)
5
2 (1)
2 (5)
6 (2)
14
7
3
8
53 (11)
35 (9)
38 (4)
52 (11)
53 (14)
69 (3)
88
89
99
85
30 (3)
24
22
32
38 (1)
43
48
46
56
43
QANU / Culturele Antropologie
UvA
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
54 (2)
49 (1)
57 (2)
48 (1)
65 (2)
53 (2)
58 (1)
54 (2)
73
60
11
10
12
7
5 (1)
11 (1)
12 (1)
13
12
15 (1)
16 (5)
14 (5)
11 (4)
9 (3)
12 (3)
21(3)
19 (6)
17 (7)
27 (9)
17(7)
1
5
3 (1)
4
5
10 (1)
2
6
7
5
6 (5)
10 (2)
15 (2)
12 (4)
15 (2)
6 (3)
17 (2)
20 (4)
10 (2)
18 (5)
88 (12)
88 (8)
98 (9)
80 (8)
102 (8)
101 (10)
108 (10)
110 (13)
129 (11)
115 (13)
VU
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
10 (3)
12
15 (2)
9 (2)
15
16
20 (2)
35
37
36
3
3 (1)
3
2
3 (1)
2 (1)
4 (1)
10
6
10
1 (1)
0 (3)
1 (2)
0 (1)
1 (4)
0
0 (3)
1
3
3
0 (1)
0
0 (1)
0
0
0
2
1
1
3
4 (3)
3 (1)
4 (5)
4 (1)
6 (3)
3 (2)
4 (3)
9
6
7
18 (8)
18 (5)
23 (10)
15 (4)
25 (8
21 (3)
30 (9)
56
53
59
RU
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
40
40
25
41
55
65
75
61
76
59
4
6
6
4
7
15
12
15
15
10
1
3
1
3
9
7
3
11
14
9
3
0
2
4
3
2
1
1
3
4
4
5
7
10
6
5
7
9
8
3
52
54
41
62
80
94
98
97
116
85
QANU / Culturele Antropologie
317
Tabel
Bachelorrendement opleidingen (en HOOP binnen instelling)
B.4.2
(alle vooropleidingen)
Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen
(voltijdse
instroom)
Cohort
Omvang
Bachelorrendement opleiding
na 3 jaar
Absoluut
Totaal universiteiten
95/ 96
277
96/ 97
265
97/ 98
243
98/ 99
262
99/ 00
326
00/ 01
348
01/ 02
402
02/ 03
433
03/ 04
467
04/ 05
444
LEI
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
Per universiteit
66
70
43
53
66
63
78
81
70
100
UU
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
53
35
38
52
53
69
88
89
99
85
318
na 4 jaar Na 5 jaar na 6 jaar
HOOP/inst
> 6 jaar
> 6 jaar
Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal
kleiner dan 4 is
2
1
1
1
1
2
5
26
6
4
4
3
5
12
16
21
16
14
16
23
31
33
27
29
31
36
53
46
47
42
56
49
51
45
0
0
0
0
0
0
1
25
2
1
2
0
5
3
10
18
14
26
13
23
27
39
24
42
32
32
55
47
53
38
56
49
53
38
8
6
5
2
2
7
13
35
15
17
13
8
9
19
20
34
34
24
27
21
33
49
46
42
37
42
60
57
53
40
62
60
55
40
QANU / Culturele Antropologie
UvA 95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
88
88
98
80
102
101
108
110
129
115
1
0
0
0
0
1
9
9
8
1
1
3
2
23
22
16
11
5
10
23
40
23
16
23
28
33
49
39
50
40
51
44
54
46
VU
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
18
18
23
15
25
21
30
56
53
59
0
0
0
0
4
0
0
23
0
6
9
0
8
5
7
11
17
17
7
28
29
17
17
26
7
36
44
33
35
33
44
33
39
33
RU
95/ 96
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
52
54
41
62
80
94
98
97
116
85
0
0
0
2
0
0
0
40
4
4
0
5
4
3
12
21
15
12
18
24
24
31
39
20
37
39
54
54
37
52
60
56
44
55
QANU / Culturele Antropologie
319
Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en
Tabel B.9.1
geslacht
Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen
Ingeschrevenen
Totaal
M
Voltijdopleiding
V Totaal
M
Deeltijdopleiding
V Totaal
M
V
Totaal universiteiten
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
1,885
1,777
1,697
1,716
1,753
1,851
2,002
2,108
2,165
2,026
474
416
393
373
351
358
381
420
415
407
1,411
1,361
1,304
1,343
1,402
1,493
1,621
1,688
1,750
1,619
1,659
1,562
1,516
1,524
1,579
1,684
1,838
1,992
2,062
1,934
418
368
354
333
317
325
349
398
394
389
1,241
1,194
1,162
1,191
1,262
1,359
1,489
1,594
1,668
1,545
226
215
181
192
174
167
164
116
103
92
56
48
39
40
34
33
32
22
21
18
170
167
142
152
140
134
132
94
82
74
Per universiteit
LEI
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
324
293
294
292
279
307
324
326
356
365
76
56
67
60
53
69
61
62
60
69
248
237
227
232
226
238
263
264
296
296
324
293
294
292
279
307
324
326
356
365
76
56
67
60
53
69
61
62
60
69
248
237
227
232
226
238
263
264
296
296
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
UU
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
378
341
329
324
319
335
379
401
426
422
89
78
77
67
56
49
60
70
70
63
289
263
252
257
263
286
319
331
356
359
283
266
277
265
284
313
365
390
422
418
63
58
62
50
49
45
58
68
70
63
220
208
215
215
235
268
307
322
352
355
95
75
52
59
35
22
14
11
4
4
26
20
15
17
7
4
2
2
0
0
69
55
37
42
28
18
12
9
4
4
320
QANU / Culturele Antropologie
UvA
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
603
560
500
492
500
514
532
557
572
531
160
139
122
115
110
109
107
122
118
118
443
421
378
377
390
405
425
435
454
413
559
511
460
454
448
462
476
506
511
475
149
129
113
108
99
96
93
111
104
104
410
382
347
346
349
366
383
395
407
371
44
49
40
38
52
52
56
51
61
56
11
10
9
7
11
13
14
11
14
14
33
39
31
31
41
39
42
40
47
42
VU
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
232
245
224
234
243
242
302
278
273
252
48
50
35
42
45
37
50
53
61
62
184
195
189
192
198
205
252
225
212
190
145
154
135
139
156
149
208
224
235
220
29
32
20
26
29
21
34
44
54
58
116
122
115
113
127
128
174
180
181
162
87
91
89
95
87
93
94
54
38
32
19
18
15
16
16
16
16
9
7
4
68
73
74
79
71
77
78
45
31
28
RU
96/ 97
97/ 98
98/ 99
99/ 00
00/ 01
01/ 02
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
348
338
350
374
412
453
465
546
538
456
101
93
92
89
87
94
103
113
106
95
247
245
258
285
325
359
362
433
432
361
348
338
350
374
412
453
465
546
538
456
101
93
92
89
87
94
103
113
106
95
247
245
258
285
325
359
362
433
432
361
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
QANU / Culturele Antropologie
321
Tabellen masteropleidingen
Tabel 1.1. Cohortomvang en samenstelling master
Cohortomvang en onderwijsherkomst masterinstroom
Eigen
Jaar
universiteit
Andere universiteiten
NL
HBO
Buiten HO
Totaal
Per universiteit
RU
04/05
56
0
0
0
56
VU1
03/04
04/05
1
2
2
3
22
9
1
3
26
17
UU CA
UU LASC
04/05
04/05
10
6
0
4
0
0
0
2
10
12
UL CADS
04/05
1
1
0
8
10
03/04
04/05
03/04
04/05
03/04
04/05
16
28
6
14
5
5
1
0
4
4
1
7
0
0
1
0
5
8
0
0
2
2
6
5
17
28
13
20
17
25
UvA
CASNW
UvA MAS
UvA CAS
Instroom in 2003/2004 gaat alleen om premasterstudenten. Instroom 2004/2005 gaat om zowel premaster- als masterstudenten (3 reguliere masterstudenten en de rest premasterstudenten), het mastercohort 2004/2005 bestaat ook uit
doorgestroomde premasterstudenten.
1
322
QANU / Culturele Antropologie
Tabel Masteropleidingen: ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht.
Tabel M5.1
Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht
Masteropleidingen Culturele Antropologie
Ingeschrevenen
Cohort
Voltijdopleiding
Totaal
M
V Totaal
M
0
8
5
1
27
22
1
35
27
0
8
5
1
27
22
V Totaal
RU CASNW
RU CA/OS
03/04
04/05
05/06
Per universiteit
1
35
27
VU SCA
03/04
04/05
05/06
54
65
58
12
13
14
42
52
44
23
41
38
5
6
8
18
35
30
UU CA
04/05
05/06
04/05
05/06
10
39
12
8
2
8
2
2
8
31
10
6
10
39
12
8
2
8
2
2
8
31
10
6
UL CADS
04/05
05/06
10
19
3
4
7
15
10
19
3
4
7
15
UvA CASNW
03/04
04/05
05/06
03/04
04/05
05/06
03/04
04/05
05/06
16
37
36
13
32
43
17
24
17
3
10
7
4
5
3
7
9
8
13
27
29
9
27
40
10
15
9
15
31
31
13
27
36
17
23
13
2
7
6
4
3
1
7
9
6
13
24
25
9
24
35
10
14
7
UULASC
UvA MAS
UvA CAS
QANU / Culturele Antropologie
Deeltijdopleiding
M
V
31
24
20
7
7
6
24
17
14
1
6
5
0
5
7
1
3
1
0
2
2
0
3
4
0
3
5
1
4
0
2
1
2
323
324
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage E: Overzicht scores per onderwerp en facetten
Onderwerpen en facetten
kwaliteit
1 Doelstellingen
F1 Domeinspecifieke eisen
F2 Niveau
F3 Oriëntatie
2. Programma
F4 Algemene eisen WO
F5 Relatie doelstellingenprogramma
F6 Samenhang programma
F7 Studeerbaarheid en studielast
F8 Instroom
F9 Omvang van het programma
F10 Afstemming vormgeving en
inhoud
F11 Toetsing en beoordeling
3. Inzet van personeel
F12 Eisen WO
F13 Kwantiteit personeel
F14 Kwaliteit personeel
4. Voorzieningen
F15 Materiele voorzieningen
F16 Studiebegeleiding
5. Interne kwaliteitszorg
F17 Evaluatie van resultaten
F18 Maatregelen tot verbetering
F19 Betrekken van studenten,
docenten, alumni, werkveld
6. Resultaten
F20 Gerealiseerd niveau
F21 Onderwijsrendement
QANU / Culturele Antropologie
RU
B M
+ +
v
v
v
v
v
v
+ +
v
v
VU
B M
+ +
v
v
v
v
v
v
+ +
v
v
UU
M1 M2
+
+
v
v
v
v
v
v
+
+
v
v
LEI
B M
+ +
v
v
v
v
v
v
+ +
v
v
B
+
v
v
v
+
v
v
g
v
g
v
v
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
g
v
g
v
v
v
v
v
+
v
v
v
+
g
v
+
g
v
v
+
v
v
v
+
g
v
+
g
v
v
+
v
v
v
+
v
v
+
v
v
g
+
v
v
v
+
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
UvA
M1 M2
+
+
v
v
v
v
v
v
+
+
v
v
B
+
v
v
v
+
v
v
v
v
g
v
v
v
g
v
v
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
+
g
v
v
+
v
v
v
+
v
v
+
g
v
v
+
v
v
v
+
v
v
+
g
v
v
+
v
v
v
+
v
g
+
v
v
v
+
v
v
v
+
v
g
+
v
v
v
+
v
v
g
+
g
v
+
v
g
v
+
v
v
g
+
g
v
+
v
g
v
+
v
v
g
+
g
v
+
v
g
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
+
g
v
v
+
g
v
v
+
g
v
v
M3
+
v
v
v
+
v
+
v
v
g
+
g
v
+
v
g
+
g
v
325
326
QANU / Culturele Antropologie
Bijlage F: Afkortingen
AIM
AIO
AISR
AMMA
ASiA
ASN
ASSR
Ba
BaMa
BSc
CA/OS
CA/SNWS
CAS
CBS
CEDLA
CERES
CIDIN
COM
CONSEC
CROHO
CuCON
CvB
F1, F2 - F21
ECTS
FMG
fte
HBO
HGL (HL)
ICT
ICTO
IIAS
IISG
ICLON
IOWO
ISHSS
KNAW
KUO
M(a)
MA
MAS
MAW
MSc
NCDO
NISCO
NVAO
Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap
Assistent in opleiding
Amsterdams Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek
Amsterdam Medical Master Antropology
Asian Studies in Amsterdam
Academisch Schrijfcentrum Nijmegen
Amsterdamse School voor Sociaal-wetenschappelijk Onderzoek
Bachelor
Bachelor-Master
Bachelor of Science
Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie
Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen
Contemporary Asian Studies
Centraal Bureau voor de Statistiek
Centrum Studie en Documentatie van Latijns-Amerika
Research School for Resource Studies for Development
Centre for International Development Issues Nijmegen
Cultuur, Organisatie en Management
Constructing Human Security in a Globalising World
Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs
Cultural Change in Organisational Networks
College van Bestuur
Facet 1, Facet 2 - Facet 21 v/h NVAO Kwaliteitssysteem
European Credit Transfer System
Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen
Full time equivalent
Hoger Beroepsonderwijs
Hoogleraar
Informatie en Communicatie Technologie
Informatie- en Communicatietechnologie in het Onderwijs
International Institute of Asian Studies
International Institute of Social Sciences
Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en
Nascholing
Instituut Onderzoek Wetenschappelijk Onderwijs
International School for the Humanities and Social Sciences
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
Kengetallen Universitair Onderwijs
Master
Master of Arts
Medische Antropologie en Sociologie
Maatschappijwetenschappen
Master of Science
Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame
Ontwikkeling
Nijmegen Instituut voor Sociaal en Cultureel Onderzoek
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie
QANU / Culturele Antropologie
327
OC
OCW
OER
QANU
PABO
PDCA
PhD
RUN
sbu
SCA
SCW
SNWS
SoCa
UD
UHD
UL
UU
UvA
VSNU
Vt
VU
VWO
WO
WP
328
Opleidingscommissie
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Onderwijs- en examenreglement/regeling
Quality Assurance Netherlands Universities
Pedagogische Academie Basisonderwijs
Plan Do Check Act
Philosophy Doctor
Radboud Universiteit Nijmegen
Studiebelastingsuren
Sociale en Culturele Antropologie (Social and Cultural Anthropology)
Sociaal-Culturele Wetenschappen
Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen
Afdeling Sociologie en Antropologie
Universitair docent
Universitair hoofddocent
Universiteit Leiden
Universiteit Utrecht
Universiteit van Amsterdam
Vereniging van Nederlandse Universiteiten
Voltijds
Vrije Universiteit (Amsterdam)
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
Wetenschappelijk onderwijs
Wetenschappelijk personeel
QANU / Culturele Antropologie
Download