Innovatie, organisatie en integrale bekostiging van chronische zorg Drs. R.A.E. van Damme Senioradviseur bij BMC en zorgbestuurder Samenvatting Is er sprake van innovatie op het gebied van de chronische zorg in de eerste lijn? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, schets ik de relevante ontwikkelingen vanaf 2005 tot nu. Ook blik ik vooruit naar de toekomst van chronische zorg in de eerste lijn, waarbij de begrippen ketenzorg, zorgstandaarden en integrale bekostiging worden toegelicht. Hierbij wordt nader ingegaan op de organisatie van ketenzorg en de selectie van een keteninformatiesysteem. Ten slotte beantwoord ik de gestelde innovatievraag in positieve zin. Inleiding Innovatie: een definitie Is er sprake van innovatie op het gebied van de chronische zorg in de eerste lijn? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, blik ik terug op de relevante ontwikkelingen in de eerste lijn van de laatste vijf jaren. Daarna volgt een uiteenzetting van de huidige stand van zaken en een toelichting bij de begrippen zorgstandaarden en ketenzorg. Vervolgens geef ik aan hoe ketenzorg zal worden betaald (integrale bekostiging) en hoe deze kan worden georganiseerd. Met een blik op de toekomst zal ik ten slotte ook de vraag beantwoorden of er in de eerste lijn sprake is (geweest) van innovatie op het gebied van chronische zorg. Maar eerst volgt een nadere omschrijving van het begrip innovatie. Het begrip innoveren komt van het Latijnse ‘innovare’ en heeft meerdere betekenissen. Daarbij kan er sprake zijn van iets nieuws (bijvoorbeeld een idee, een product, een werkwijze, een structuur of een dienst), maar ook van terugkeer naar een vroegere situatie. Beide zijn aan de orde als het gaat om de zorgverlening aan chronisch zieken. Er zijn nieuwe inzichten en mogelijkheden die kunnen worden benut, maar er staan ook oude koeien op stal die naar buiten willen. De meeste innovaties in de zorg komen voort uit het combineren van bestaande kennis tot iets nieuws of het toevoegen van nieuwe elementen aan een bestaande situatie. BSL - BIJ - 3151r2_BIJ 020 Innovatie, organisatie en integrale bekostiging van chronische zorg Ontwikkelingen In 2005 is er nog sprake van het oude zorgstelsel. Er wordt nog onderscheid gemaakt tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden. De zorg voor patiënten met veelvoorkomende chronische aandoeningen in een min of meer stabiele fase van hun ziekte wordt geleverd door de huisarts in combinatie met de praktijkassistente en – indien aanwezig – de praktijkondersteuner (of praktijkverpleegkundige). Hij of zij baseert zich daarbij op NHG-Standaarden (gericht op één ziektebeeld), lokaal ontwikkelde zorgprotocollen, landelijke transmurale afspraken en (lokale) formulariumafspraken. Chronische zorg in de huisartspraktijk omvat vooral diabetes mellitus type 2, astma (stap 1, 2 en deels 3) en COPD (GOLD-klasse 1 en 2). Bij progressie van het ziektebeeld, complicaties, tijdelijke ontsporing en dergelijke vindt verwijzing of consultatie naar de tweede of derde lijn plaats. Binnen de eerste lijn bestaat er samenwerking met wijkverpleegkundigen, diëtisten, podotherapeuten en op regionaal niveau met huisartsen- of ziekenhuislaboratoria. De eerste zorggroepen van en voor huisartsen zien het levenslicht naar aanleiding van experimenten met een eerstelijns diagnosebehandelcombinatie (DBC) voor diabetes. Tot dan toe vond concentratie binnen de huisartsenzorg vooral plaats via HOED-vorming (huisartsen onder één dak) en de totstandkoming van (regionale) huisartsenposten. De komst van de eerstelijns diabetes-DBC luidt ook een periode in waarin het integrale, persoonsgerichte en continue karakter van de huisartsgeneeskunde terrein verliest ten opzichte van een meer ziektegerichte benadering van de chronische zorg (doelgroepzorg). De rol van de patiënt in zijn of haar eigen zorgproces daarentegen neemt toe. In 2006 wordt het huidige zorgstelsel geı̈ntroduceerd. Dit nieuwe zorgstelsel is gebaseerd op de principes van gereguleerde marktwerking, met als belangrijkste doelen de kostenbeheersing bij een toenemende zorgconsumptie en medeverantwoordelijkheid van de burger. Daarbij is er sprake van een verplichte private basisverzekering met de mogelijkheid om zich aanvullend bij te verzekeren. De ‘gereguleerde marktwerking’ brengt veranderingen met zich mee voor de wijze waarop zorgaanbieders invulling moeten ge- BSL - BIJ - 3151r2_BIJ 21 ven aan de relatie met de patiënt. De zorgvraag van de consument moet het uitgangspunt worden bij de opzet en organisatie van de zorg. Dit betekent een heroriëntatie op het zorgaanbod in termen van functies en product-marktcombinaties. Daarbij zijn de traditionele ordening van de zorg (in lijnen of echelons) en de domeingrenzen tussen professionals niet langer heilig. De rolverdeling tussen de verschillende actoren in de zorg zal verschuiven. Toenmalig minister Klink schreef in een voorwoord van een boek over ketenzorg: ‘Integrale zorg is in feite interactieve zorg, verdeeld tussen de leden van het zorgteam onderling en de patiënt. De wensen en mogelijkheden van de chronische patiënt zullen in de loop van zijn leven veranderen, dat heeft ook gevolgen voor de samenstelling van het zorgteam. Het is een continue beweging van ijken en herijken van rollen en taken die van aanbieders worden verwacht. Zij zullen voortdurend inhoudelijk en organisatorisch reageren op de vraag van de patiënt; functioneel dus. Integrale zorg, waaronder ketenzorg, is een belangrijk instrument voor de stille zorgrevolutie die zich aan het voltrekken is. Immers, in de toekomst hebben we het in principe niet meer over beroepsbeoefenaren die zich in compartimenten in de eerste en tweede lijn hebben geordend. We houden ons dan primair bezig met de zorgvraag van patiënten.’ Wie zorg levert en waar, wordt ondergeschikt aan: welke zorg, voor wie en met welk resultaat. Het begrip ‘de juiste zorg op de juiste plaats’ zal opnieuw worden gedefinieerd vanuit het perspectief van de zorgvrager (consument). Per cluster van zorgvragen (functies) zal worden gekeken welke (minimale) deskundigheden gevraagd en betaald gaan worden. Om binnen de context van het nieuwe zorgstelsel integrale vraaggerichte zorgverlening te bevorderen, kiest de overheid voor andere financieringsvormen, zoals functionele bekostiging, diagnosebehandelcombinaties en zorgzwaartepakketten. Intussen groeit ook het besef dat ten gevolge van demografische ontwikkelingen, onze relatief hoge welvaart en ontwikkelingen binnen de medische ‘wetenschap’ de eerstelijnszorg steeds meer complexe zorgvragen krijgt voorgeschoteld. Daarbij verandert 021 22 Drs. R.A.E. van Damme niet alleen de samenstelling van de zorgvraag, maar neemt ook de vraag zelf toe. Het aandeel ouderen neemt toe en men leeft gemiddeld langer. Door de groei en vergrijzing zal het aantal chronisch zieken de komende twintig jaar sterk toenemen en zal een individu meerdere aandoeningen tegelijk hebben (multimorbiditeit). In de periode tussen 2005 en 2010 neemt het aantal solohuisartspraktijken verder af. Het aantal samenwerkingsverbanden van huisartsen stijgt. Op het gebied van de chronische zorg is er sprake van een explosieve groei van het aantal eerstelijnszorggroepen. Dit zijn veelal monodisciplinaire ‘gelegenheidscoalities’ ten behoeve van de gemeenschappelijke levering van bijvoorbeeld diabeteszorg. Anno 2010 participeert zo’n 95% van de huisartsen in een of andere vorm in een zorggroep van soms wel tweehonderd of meer huisartsen. In dezelfde periode groeien de mogelijkheden om meer complexe zorg in de eerste lijn te verlenen. Dit komt onder meer door de toenemende deskundigheid binnen de beroepsgroep, de taakdelegatie naar praktijkondersteuners, meer diagnostische mogelijkheden (via bijvoorbeeld huisartsenlaboratoria) en een verhoogde samenwerking met onder andere de thuiszorg en lokale ziekenhuizen. Zo beschrijft het NIVEL in de Monitor multidisciplinaire samenwerking binnen de eerste lijn (2010): ‘Zowel in termen van schaal, formalisatie als multidisciplinariteit is de samenwerking binnen de eerste lijn toegenomen. Zo is het aandeel huisartsen samen met andere disciplines op één locatie (tussen 2007 en 2010) 8% gegroeid, van 50% naar 58%. Het aandeel praktijken met een formeel samenwerkingscontract is 5% gestegen, naar 43% in 2009. Grotere groepspraktijken kennen meer samenwerkingsvormen.’ Uit hetzelfde rapport blijkt dat samenwerking binnen de eerste lijn zich vooral richt op diabetes mellitus, COPD/ astma en cardiovasculair risicomanagament. Daarbij valt op dat patiënteninbreng bij zorginhoudelijke samenwerking nog weinig concrete invulling krijgt. Er zijn echter een aantal ontwikkelingen gaande die in dat laatste zeker verandering zullen brengen. Allereerst zullen patiënten en hun belangenbehartigers zelf een grotere rol op gaan eisen als gevolg van een toename van de beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld op internet. Daarnaast wordt zorg BSL - BIJ - 3151r2_BIJ steeds meer als een consumptiegoed gezien en de zorgaanbieder als persoonlijke gids en adviseur. Er is bovendien een trend waarneembaar waarbij het accent verschuift van ‘zorg en ziekte’ naar ‘gedrag en gezondheid’. Dat gaat gepaard met een omslag van een passievere naar een actieve rolopvatting van de burger. Deze kan en wil meer verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen gezondheid. Ook de overheid stuurt in deze richting. Chronische zorg wordt in de toekomst vooral gefinancierd via keten-DBC’s (integrale bekostiging) die gebaseerd moeten zijn op een zogenaamde zorgstandaard, die zowel door de relevante patiëntenvereniging als door de beroepsverenigingen van eerste- en tweedelijnszorgaanbieders is goedgekeurd. Hierin staan zowel zorginhoudelijke als organisatorische eisen. Professionele richtlijnen, zoals de NHG-Standaarden en multidisciplinaire evidence-based richtlijnen, en wetgeving (bijvoorbeeld de WGBO, de WBP en de Kwaliteitswet zorginstellingen) vormen belangrijke bouwstenen voor de zorgstandaard. Medio 2010 zijn er officieel twee zorgstandaarden vastgesteld: één over diabetes mellitus en één over COPD. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het vervolgens via beleidsregels mogelijk gemaakt dat ketenzorg met betrekking tot deze ziektebeelden via één integraal tarief bij de zorgverzekeraars gedeclareerd mag worden. Daar is overigens wel een overeenkomst met zorgverzekeraars voor nodig. Hierover zal lokaal onderhandeld moeten worden. Op de website van de NZa valt te lezen: ‘Bij ketenzorg wordt één zorgaanbieder hoofdcontractant, waarmee de andere zorgaanbieders in de keten contracten kunnen afsluiten en zo hun kosten kunnen declareren. De bekostigingsvorm stimuleert samenwerking tussen verschillende zorgverleners die zich bezighouden met de preventie, behandeling en het volgen van de patiënt en diens ziektebeeld. Tot 2010 was het integraal declareren van één tarief voor deze zorg niet mogelijk. De regeling van de NZa laat veel ruimte aan zorgaanbieders om de zorg op een eigen manier in te vullen, maar stelt wel eisen aan de inhoud van zorg en het inzichtelijk maken daarvan. De NZa heeft daarvoor transparantie-eisen opgesteld, om patiënten te voorzien van keuze-informatie. De zorg- en dienstverlening moet voldoen aan de zorgstandaarden 022 Innovatie, organisatie en integrale bekostiging van chronische zorg en aan voorschriften met betrekking tot transparantie en administratie.’ Organisatie van ketenzorg Iedereen kan zich dus opwerpen als hoofdaannemer van de keten-DBC’s door de onderdelen van de DBC in te kopen bij de individuele aanbieders in de keten, en vervolgens het totaal van de keten aan te bieden aan de zorgverzekeraars. Deze laatste zullen selectief zijn met wie ze zaken willen doen. Er zal bijvoorbeeld naar schaalgrootte, continuı̈teit, reputatie, klantgerichtheid en samenhang binnen het totale zorginkoopbeleid worden gekeken. Een ketenzorgovereenkomst kan in theorie binnen een één-op-éénrelatie tussen huisarts en verzekeraar tot stand komen. Dit is echter niet erg aannemelijk. Het aanbieden van een ketenzorgproduct is toch echt iets anders dan het leveren van bijvoorbeeld diabeteszorg volgens de NHG-Standaard. Niet alleen moeten er meerdere zorgaanbieders buiten de reguliere huisartspraktijk in onderaanneming worden genomen, maar ook schrijven de zorgstandaarden veel meer organisatorische en administratieve eisen voor. Het is de vraag of een individuele huisarts voldoende is toegerust om deze zaken goed te kunnen regelen, nog los van de bijbehorende administratieve lastenverzwaring en het financiële risico, dat niet over vele schouders kan worden verdeeld. Het ligt meer voor de hand om ketenzorg multidisciplinair en op lokaal niveau (dat wil zeggen wijk- of dorpsgericht) op initiatief van samenwerkende huisarts(en) te organiseren. Dat begint door met elkaar (van onder af) een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen hoe men integrale patiëntenzorg (rond één of meerdere chronische ziektebeelden) wil verlenen die aansluit bij de lokale omstandigheden. Bij voorkeur worden daar in een vroegtijdig stadium al een aantal beoogde samenwerkingspartners (zoals andere eerstelijnszorgprofessionals) bij betrokken. Als de inhoudelijke uitgangspunten helder zijn, is het verstandig om met elkaar een (project)manager in te schakelen die de juridische en organisatorische randvoorwaarden kan helpen realiseren. Thema’s die daarbij zeker aan de orde moeten komen zijn: geschikte rechtsvorm, financieel risico, zeggenschap, governance, aansprakelijkheid, mededinging, au- BSL - BIJ - 3151r2_BIJ 23 tonomie, verdeling van kosten, procesmanagement, onderlinge taakverdeling, betrokkenheid van patiënten, interne kostprijsberekening, communicatie, gegevensbeheer, integrale dossiervoering, onderhandelingen met zorgverzekeraars, rapportage, kwaliteitsbewaking, eventuele concurrentie, enzovoort. Ketenzorg vraagt om veel organisatie. De ontwikkeling van (individuele) huisartspraktijken naar een organisatie voor integrale zorg is op meerdere plaatsen een langdurig en ingewikkeld proces gebleken. Het is daarom aan te bevelen om hier tijdig mee te starten. Ketenzorg en ICT Informatie- en communicatietechnologie (ICT) kan een belangrijke ondersteuning zijn voor de verdere ontwikkeling en uitvoering van integrale zorg. Een goede onderlinge communicatie, het delen van informatie en een gezamenlijke verslaglegging maken het verschil bij ketenzorg. Nu werken de meeste zorgaanbieders met een eigen informatiesysteem (bijvoorbeeld HIS) dat gericht is op monodisciplinair werken. Diverse paramedici werken nog met papieren patiëntendossiers. Een zogenaamd keteninformatiesysteem (KIS) kan een positieve bijdrage leveren aan de onderlinge samenwerking. Er zijn diverse leveranciers die een KIS pretenderen aan te bieden. In de praktijk blijkt echter dat een aantal van die zorgenaamde KIS’sen niet meer zijn dan een verlengstuk van huisartsinformatiesystemen. De ontwikkeling van één integraal informatiesysteem, dat de diverse samenwerkingspartners in staat stelt tot optimale informatie-uitwisseling, verslaglegging en rapportage te komen zonder op meerdere plaatsen gegevens in te moeten voeren (dubbele dossiervoering), bevindt zich nog in de beginfase. Toch is een serieuze oriëntatie op een keteninformatiesysteem ter ondersteuning van bijvoorbeeld de diabeteszorg of COPD de moeite waard. Monodisciplinaire informatiesystemen zijn meestal niet in staat om met één druk op de knop de gewenste (multidisciplinaire) kwaliteitsinformatie te genereren. Een KIS maakt, als ‘paraplu’ over de diverse systemen heen, wel een geautomatiseerde rapportage van prestatieindicatoren mogelijk (die een onderdeel vormen van de DBC-afspraken met een zorgver- 023 24 Drs. R.A.E. van Damme zekeraar). De kosten van een dergelijke gemeenschappelijke ICT-oplossing kunnen in de DBC’s worden meegenomen. In feite betaalt dan de zorgverzekeraar mee aan de organisatie van de ketenzorg. Het is verstandig om bij de selectie van een KIS met diverse aspecten rekening te houden, zoals integrale dossiervoering (multidisciplinariteit), onderlinge communicatie, management van werkprocessen (casemanagement), genereren van stuurinformatie (rapportages en overzichten), het administratief en functioneel beheer, declaratieverkeer, tweerichtingsverkeer tussen de diverse informatiesystemen (onder andere goede integratie tussen HIS en KIS, labinformatie, apotheek), toekomstige uitbreidingsmogelijkheden (diagnosegroepen, rollen, koppelingen met andere systemen, mogelijkheden voor geanonimiseerd onderzoek), zelfmanagement door de patiënt, (toegangs)beveiliging, privacy, logging van activiteiten, gebruiksvriendelijkheid, implementatietraject, opleidingen, kosten, technische betrouwbaarheid en service bij storingen, enzovoort. Kortom, de aanschaf van een KIS vergt een grondige voorbereiding. Gelukkig kunnen de reeds opgedane ervaringen van diverse ‘zorggroepen’ met de selectie van een KIS als voorbeeld dienen. Op weg naar morgen De komende jaren zal het aantal mensen met een chronische aandoening verder toenemen. Het RIVM schat dat op basis van demografische ontwikkelingen en trends het aantal diabetespatiënten tussen 2010 en 2025 met 33% toe zal nemen (prevalentie van 650.300 naar 867.700) en het aantal nieuwe gevallen per jaar met 17% (incidentie van 79.800 naar 93.300). Voor COPD en hartfalen voorziet men een toename in prevalentie van respectievelijk 15% en 32%. De incidentie van COPD neemt 21% toe en die van hartfalen 32%. Chronisch zieken doen vaker een beroep op de zorg. In een gemiddelde huisartspraktijk is anno 2009 bijvoorbeeld 4% van de patiënten bekend met diabetes, terwijl zij zorgen voor 12% van alle patiëntencontacten. Veel chronische patiënten lijden tegelijkertijd aan meer dan één aandoening. Niet alleen vergroot multimorbiditeit de complexiteit van de zorgvraag, het legt daarnaast ook een zwaardere claim op de zorgpraktijk. Overigens blijkt uit LINH-cijfers dat de BSL - BIJ - 3151r2_BIJ grotere zorgvraag niet rechtstreeks in relatie staat tot de chronische ziekte(n) waaraan de patiënt lijdt. Die komt namelijk ook vaker voor andere aandoeningen bij de dokter. Dit vraagt om goede spelregels voor bekostiging door middel van keten-DBC’s. Wat valt er wel onder en wat niet? Mogen twee chronische DBC’s naast elkaar worden geopend? In de komende periode zal blijken hoe de NZa hierop reageert. Aangezien er zowel inhoudelijke als economische argumenten zijn om de chronische zorg dichter bij de woonomgeving van de patiënt te brengen, zal het aandeel daarvan in de eerste lijn de komende jaren ook behoorlijk stijgen. Daardoor zal de roep om de zorg integraal te organiseren ook luider klinken. Eerst zullen er meer ketens van bestaande zorgaanbieders ontstaan. Binnen die ketens zal onder andere als gevolg van schaarste op de arbeidsmarkt (nog) meer verticale taakdifferentiatie plaats gaan vinden. Dat wil zeggen dat taken die in het verleden uitsluitend door artsen werden gedaan, vaker zullen worden gedelegeerd aan verpleegkundigen of paramedici. In een later stadium zal er een verdere doorontwikkeling plaatsvinden naar bredere netwerken, waarin zorgarrangementen worden aangeboden die op de individuele patiënt zijn gericht. Daarbij zal er niet alleen sprake zijn van samenwerking tussen zorgaanbieders over de huidige echelon- en sectorgrenzen heen (bijvoorbeeld eerste lijn, tweede lijn, verpleeg- en thuiszorg, ggz, revalidatie, ouderenzorg), maar ook met andere partijen op het gebied van wonen (bijvoorbeeld gemeenten, woningbouwcorporaties, vastgoedontwikkelaars), welzijn (bijvoorbeeld gemeenten, welzijnsorganisaties, horeca) en techniek (onder andere op het gebied van domotica, home appliances, robotica). Innovatie? Welnu, is er sprake van innovatie met betrekking tot de chronische zorg? Deze vraag kan positief worden beantwoord. Integrale (of functionele) bekostiging zal leiden tot een andere werkwijze van eerstelijnszorgprofessionals (meer samenwerking). Er worden nieuwe elementen (structuren) toegevoegd aan bestaande situaties. Maar ook oude zaken lijken terug te keren. Op veel plaatsen was er 024 Innovatie, organisatie en integrale bekostiging van chronische zorg vroeger al een wijkteam (of hometeam) en ook de ‘wijkzuster’ lijkt op de weg terug. ICTtoepassingen zullen leiden tot meer ‘echte noviteiten’. Het gebruik van E-health zal over enkele jaren meer regel dan uitzondering zijn. Op diverse plaatsen zijn er patiëntenportalen in ontwikkeling, die voor een geheel andere communicatiestroom zullen zorgen. Een voorbeeld daarvan is de in de Utrechtse regio ontwikkelde ‘patiëntgeoriënteerde zorginformatieomgeving’ (PAZIO; zie www.pazio.nl). Maar ook het gebruik van PAL-4 (Persoonlijke Assistent voor het Leven) in combinatie met domotica en videocommunicatie (bijvoorbeeld Health Bridge) staan garant voor toekomstige veranderingen in het zorgaanbod. Wat te denken van diagnostische pleisters met ingebouwde microchip (rfidpleisters) die bloedwaarden kunnen meten en vitale functies kunnen helpen bewaken? Ook het gebruik van smartphones, tablets (bijvoorbeeld de iPad) en dergelijke apparatuur brengt meer ‘mobiliteit’ in de chronische zorg van de toekomst. Kortom, de stille zorgrevolutie waar oud-minister Klink het eerder in dit artikel over had, staat niet op zichzelf. We staan aan de vooravond van organisatorische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen die de chronische zorg blijvend zullen veranderen. Ook als de landelijke politiek gas terug neemt ten aanzien van marktwerking in de zorg, zal de huisartsenzorg zich verder blijven ontwikkelen richting een modern en integraal zorgbedrijf. Daarbij is het de kunst om te voorkomen dat we te veel in losse onderdelen (DBC’s) gaan denken en het geheel (het totale individu) daarbij uit het oog verliezen. De zorgvraag van chronische patiënten is vaak niet ziektespecifiek. Daarom is ook bij de organisatie van chronische zorg alertheid geboden voor een te ‘ziektegerichte’ benadering in plaats van integraliteit, continuı̈teit en persoonsgerichtheid. Binnen de uitdaging tot samenwerking ligt versnippering op de loer. Vooruitgang mag uiteindelijk niet leiden tot eliminatie van de ‘menselijke factor’ uit de zorg. Literatuur Baks P, Damme RAE van. Keten-DBC’s moeten snel op poten, integratie chronische zorg vraagt veel verandering in weinig tijd. Med Contact 2010; 65:77-9. BSL - BIJ - 3151r2_BIJ 25 Blokstra A, Baan CA, Boshuizen HC, Feenstra TL, Hoogenveen RT, Picavet HSJ, et al. Vergrijzing en toekomstige ziektelast. Prognose toekomstige chronische ziekten-prevalentie 2005-2025. Bilthoven: RIVM, 2007. Dijk C van, Schellevis F, Rijken M, Bakker D de, Verheij R, Groenewege P. Anders is niet per se beter, kanttekeningen bij functionele bekostiging. Med Contact 2009;64:973-6. Hansen J, Greuningen M van, Batenburg RS. Monitor multidisciplinaire samenwerking binnen de eerste lijn. Utrecht: NIVEL, 2010. Beschikbaar via: www.nivel.nl. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Beleidsagenda 2005: Nieuwe fundamenten voor een toekomstbestendige zorg. Den Haag, 2004. Beschikbaar via: http://rijksbegroting2005.minfin.nl/ default8464.html. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De patiënt centraal door omslag naar functionele bekostiging [Brief]. Den Haag, 2008 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Doelstellingenbrief eerstelijnszorg [Brief]. Den Haag, 2008. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Programmatische aanpak van chronische ziekten [Brief]. Den Haag, 2008. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Visie op de eerstelijnszorg: ‘dynamische eerstelijnszorg’ [Kamerstuk]. Den Haag, 25-01-2008. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voorhangbrief keten DBC’s en huisartsenbekostiging [Brief]. Den Haag, 2009. Nederlands Huisartsen Genootschap. NHG standpunten uitgebracht in 2005. Utrecht: NHG. Beschikbaar via: http://www.nhg.artsennet.nl. Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie. Eerstelijnszorg voorop! Utrecht: NPCF, 2006. Beschikbaar via: http://www.npcf.nl/components/ com_virtuemart/shop_image/product/ herdrukeerstelijnvooroppdf.pdf. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Zorg voor je gezondheid! Gedrag en gezondheid: de nieuwe ordening [Discussienota]. Den Haag, 2010. Rosendal H, Ahaus H, Huijsman R, Raad C. Praktijk in Perspectief: ketenzorg. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg, 2009. Websites www.healthbridge.nl www.nza.nl www.pal4.nl www.pazio.nl 025