VEERKRACHT VAN ECOSYSTEMEN DE DYNAMISCHE NATUUR VAN KANTELPUNTEN EN AANTREKKINGSGEBIEDEN KOEN KRAMER De natuur binnen en buiten Nederland staat onder grote druk: vermesting, verdroging, verzuring, en versnippering maken dat soorten in natuurgebieden in aantallen achteruit gaan en levensgemeenschappen uiteenvallen. Daar komt in de nabije toekomst klimaatverandering nog eens overheen. Zijn genoemde ‘ver-themas’ nog door lokaal beheer tegen te gaan, klimaatverandering is door een beheerder niet te beïnvloeden. Recente inzichten in de ecologie geven bovendien aan dat ecosystemen kunnen omslaan naar een alternatieve stabiele toestand waarna het erg moeilijk is om de eerdere situatie te herstellen. Dit omslaan kan het gevolg zijn van een extreme gebeurtenis, maar kan ook plaatsvinden bij langzaam voortschrijdende veranderingen in het milieu. Is herstel van soorten en levensgemeenschappen in een dergelijke situatie überhaupt nog wel mogelijk of moeten we het natuurbeleid niet op een andere leest schoeien? I n de ecologie bestaan twee stromingen die leiden tot verschillende visies op natuurbeheer. Deze stromingen geven verschillende interpretaties aan de metafoor ‘veerkracht’: weerstand bieden tegen veranderingen, of herstellen naar een eerder evenwicht na een verstoring, of de maximale verandering waarbij de veer nog als veer functioneert. Het huidige natuurbeheer is gericht op weerstand en herstel. Mijn pleidooi is beheer te ontwikkelen zodat de veer behouden blijft door de natuur zich te laten aanpassen. VEERKRACHT IN DE DEMOGRAFISCHE VISIE E cologie is de studie naar de ruimtelijke verdeling en populatiegrootte van soorten: waardoor komen soorten voor waar ze voorkomen, en hoe komt het dat sommige soorten veel algemener zijn dan andere? Hoe kan het überhaupt dat er zoveel naast elkaar kunnen bestaan? De klassieke verklaring voor de ruimtelijke verdeling is dat elke soort zijn eigen niche heeft in een levensgemeenschap, zijn eigen beroep als het ware. Is een soort om wat voor oorzaak dan ook verdwenen uit een gebied met een bepaalde levensgemeenschap, dan is het een kwestie van het kunnen bereiken van het gebied om weer in de gemeenschap opgenomen te worden. De basisgedachte achter de populatiegrootte is dat er een evenwicht in de natuur bestaat. Herstel van een soort in een gebied en van de soortensamenstelling van een levensgemeenschap is het terugkeren naar het natuurlijke evenwicht. Zogenaamde dichtheidsafhankelijke factoren (snelle toename van de populatie bij lage aantallen, steeds langzamere groei naarmate de populatie het evenwicht nadert, en afname als de populatiegrootte de evenwichtswaarde overschrijdt) zorgen ervoor dat een populatie van een soort langzaam maar zeker naar het evenwicht wordt gedreven. Daarbij zijn er wel voordurend verstorende factoren die maken dat aantallen en soortensamenstelling nooit stabiel zijn. De metafoor van de veerkracht van een ecosysteem in deze context betekent enerzijds dat een soort of levensgemeenschap die in de buurt van het evenwicht zit, weerstand kan bieden tegen veranderingen. De veer wordt maar moeizaam ingedrukt. Anderzijds betekent veerkracht dat populaties en gemeenschappen terugkeren naar het eerdere evenwicht. De veer springt weer terug. Het idee van herstel van de natuur naar een eerder evenwicht vormt de basis van het huidige natuurbeheer en wordt veel toegepast in de modellen die voor natuurbeleid worden gebruikt. Als de juiste milieuvoorwaarden worden geschapen en geschikte leefgebieden voor een soort van voldoende omvang met elkaar verbonden zijn, dan zullen soorten duurzaam kunnen blijven bestaan of elkaar door natuurlijke processen opvolgen. Bovendien is het waarschijnlijk dat een soort terugkeert in aantallen die karakteristiek zijn voor een levensgemeenschap nadat die soort ter plekke is verdwenen. Daarbij mogen die milieuomstandigheden overigens best dynamisch zijn, bijvoorbeeld de dynamiek van rivieren of duinen, of het regelmatig hooien van graslanden of plaggen en branden van heidegebieden, als de dynamiek maar voorspelbaar is. Dit is beknopt samengevat door Victor Westhoff, de grondlegger van het Nederlandse natuurbeheer, tot ‘steeds hetzelfde, maar overal wat anders’ om de grootst mogelijke biodiversiteit in een gebied of landschap te behouden. Door deze nauwe koppeling tussen milieuomstandigheden en het voorkomen van soorten en levensgemeenschappen, kunnen soorten en levensgemeenschappen als indicatoren worden gebruikt voor het realiseren van natuurdoelen in natuurbeheer. Komen bepaalde soorten en gemeenschappen voor, dan is de beheerder er blijkbaar in geslaagd met geschikt beheer de juiste milieuomstandigheden te creeren of te behouden. De beheerder kan dus beloond worden op het al dan niet realiseren van afgesproken doelsoorten en natuurdoeltypen. Dit levert een goed afrekenbaar systeem op, waarmee het uitgeven van belastinggeld aan natuurbeheer te verantwoorden is. De crux van dit systeem van natuurbeheer is, dat we uit historische gegevens de grootte van een populatie van een soort in evenwicht goed kunnen inschatten en, als de soorten van een gebied in evenwicht zijn, daarmee de levensgemeenschap waartoe zij behoort. Een typering in levensgemeenschappen is daarbij betrouwbaarder en vooral ook praktischer voor het beheer. Lokaal missen er immers altijd wel soorten en milieuomstandigheden zijn nooit constant of volledig te controleren en bovendien vindt er altijd natuurlijke ontwikkeling plaats. Een evenwicht wordt dus nooit bereikt, maar is in essentie wel het eindpunt waar de soorten en een gemeenschap in een stabiel milieu naar toe gaan. Dat eindpunt kunnen we ook kennen en afleiden uit gegevens die verzameld worden in het veld en in modellen gebruiken om toekomstige ontwikkelingen te voorspellen. Bijvoorbeeld als het klimaat verandert. Door het accent te leggen op populatiedynamiek en de ontwikkeling van aantallen naar een evenwicht wordt deze visie de demografische visie genoemd. De onderliggende evenwichtsaanname wordt echter ook toegepast op de verdeling van ecosystemen in een landschap, afhankelijk van bodemgesteldheid, en de verdeling van plantengeografische gebieden over de wereld, KUNST EN WETENSCHAP 5 afhankelijk van klimaat. Veerkracht kan op al deze schalen worden toegepast voor natuurbeheer dat zich richt op herstel van een verloren gegaan evenwicht. VEERKRACHT IN DE INDIVIDUALISTISCHE VISIE H et bestaan van een evenwicht in de populatiegrootte van een soort en in de soortensamenstelling van een levensgemeenschap wordt door aanhangers van de tweede ecologische visie bestreden. We kunnen dat evenwicht niet uit historische gegevens afleiden en het kan dan ook niet een doel zijn om natuurbeheer op te formuleren en beheerders op af te rekenen. Laat staan om de toekomst ermee te voorspellen. Volgens deze visie moeten individuen van een soort roeien met de riemen die ze hebben. Hun kenmerken bepalen of ze geschikte gebieden kunnen bereiken; daar ongunstige omstandigheden als vorst en hitte, droogte, wateroverlast kunnen doorstaan; en voldoende voedingsstoffen kunnen verzamelen om te overleven en om nakomelingen te krijgen en groot te brengen. De interacties tussen het abiotische milieu, de al aanwezige soorten, en genoemde kenmerken maken of de soort lokaal een populatie kan opbouwen, en voor alle soorten in de omgeving bij elkaar, hoe de lokale levensgemeenschap eruit gaat zien. Kenmerken op populatieniveau zijn mogelijk nuttig voor analyse en om samen te vatten wat er heeft plaatsgevonden, maar hebben volgens deze visie geen voorspellende waarde. De veronderstelde dichtheidsafhankelijke factoren die een populatie naar het evenwicht zou drijven, blijven een wat magische deus ex machina om het waargenomene achteraf te verklaren. De zogenaamde individualistische visie erkent uiteraard wel dat soorten zijn aangepast aan specifieke milieuomstandigheden en bepaalde specialisaties hebben. Op grond daarvan is er de soortensamenstelling en ontwikkeling van een levensgemeenschap in zekere mate voorspelbaar. Er is echter geen lege niche op grond waarvan een soort een gemeenschap kan binnenstappen en een populatie naar een te kennen en herhaalbaar eindpunt kan ontwikkelen. Als een individu van een soort geluk heeft kan het op een open plek terechtkomen. De individualistische visie benadrukt de rol van het fysiek vrijkomen van hulpbronnen als voedsel, water en ruimte en de kansen die dat biedt voor soorten om een gemeenschap binnen te komen of er in aantal toe te nemen. Vooral door verstoringen door natuurlijke oorzaak of door beheer van de mens worden deze kansen geboden en worden als een belangrijke factor gezien voor de verklaring van de waargenomen verdeling van soorten, hun aantallen, de samenstelling van een levensgemeenschap en de biodiversiteit van een gebied. Doordat verstoringen met een zekere kans optreden, kent deze visie een grote rol toe aan toeval. Echter evenmin als de eerste visie betekent toeval hier niet oorzaakloos met een onvoorspelbaar of zelfs chaotisch resultaat. De aard, omvang, frequentie en de effecten van een verstoring zijn echter een wezenlijk onderdeel van de verklaring, niet een factor die het realiseren van het evenwicht voor het moment tegengaat en ons zicht op het natuurlijke evenwicht vertroebelt. Sterker nog, genoemde karakteristieken van een verstoring worden binnen zekere grenzen mede door soorten bepaald en versterkt. Het mag duidelijk zijn dat de metafoor van de veerkracht van een ecosysteem in de individualistische visie iets heel anders betekent dan in de demografische visie. In de individualistische visie gaat het om de maximale verstoring die kan optreden waarbij het ecosysteem nog steeds op eenzelfde manier functioneert als voor de verstoring. De veer kan nog steeds terugveren. Het criterium is dat 6 KUNST EN WETENSCHAP dezelfde zelfversterkende processen nog steeds optreden en het ecosysteem bevindt zich dus nog steeds in hetzelfde ‘aantrekkingsgebied’. De soortensamenstelling van het ecosysteem kan een heel andere zijn dan voor de verstoring, maar kan er echter ook sterke gelijkenis hebben met de situatie van voor de verstoring. Een overeenkomstig stabiel milieu en beheer voor en na een verstoring is echter volgens de individualistische visie geen basis om zekerheid te krijgen over de toekomst. Natuurbeheer dat is gebaseerd op dit idee van veerkracht vanuit de individualistische visie richt zich net als dat van de demografische visie op het bewaken of voor zover mogelijk tegengaan van genoemde ver-thema’s, en het verbinden van natuurgebieden van voldoende grote omvang. Een voldoende mate van dynamiek, hetzij door natuurlijke processen hetzij door beheer, is eveneens cruciaal voor beide visies, ook als het klimaat niet zou veranderen. Het realiseren van een einddoel in termen van aantallen van een soort, en soorten in een levensgemeenschap is echter geen geschikte indicator om natuurdoelen mee te evalueren, en niet bruikbaar voor een beloningsstelsel voor beheerders of ter verantwoording van de besteding van belastinggeld. De onbruikbaarheid van deze indicatoren neemt toe naarmate het klimaat wijzigt en extreme gebeurtenissen, verstoringen van het ecosysteem, vaker voorkomen. Historische informatie over evenwichten ofwel een eerdere stabiele situatie zijn steeds minder bruikbaar. Daarmee zijn populatiedynamische modellen die een evenwichtswaarde ingebakken hebben evenmin bruikbaar voor de evaluatie van de effectiviteit van natuurbeleid. WELKE VISIE IS WAAR EN WELKE DE BESTE? Z owel de demografische als de individualistische visie voor de verklaring van ruimtelijke verdeling en aantallen van een soort zijn te traceren tot de begindagen van de ecologie. Hoewel steeds in andere bewoordingen komen veronderstellingen over het al dan niet in evenwicht zijn van de natuur terug in theorieën, verklaringen en persoonlijke bespiegelingen over hoe het komt dat de natuur eruit ziet zoals zij eruit ziet. Op grond van wetenschappelijke criteria is de waarheidswaarde van de ene of de andere visie moeilijk vast te stellen en vertegenwoordigers van beide visies zien hun gelijk bevestigd op grond van dezelfde gegevens. Voor natuurbeheer is dat echter niet meer de meest wezenlijke vraag. Alle veranderingen die het landschap en het milieu hebben ondergaan, en in de nabije toekomst het klimaat zal ondergaan maakt dat historische referenties steeds minder bruikbaar worden om natuurdoelen op te baseren en succes van beheer op te beoordelen. Aanpassing van dat beleid is op termijn eenvoudigweg noodzakelijk. Het aanvaarden van een nieuwe visie voor beleid is echter zeer ten dele op grond van wetenschappelijke argumenten en inzichten. De verschillende ministeries die het Nederlandse natuurbeleid vorm geven kennen eigen culturen en levensovertuigingen. Is FOTO’S: PIETER BAKKER het toevallig dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met een christelijke traditie de harmonische, gebalanceerde en door de mens te besturen demografische visie omarmt, en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat met een traditie in het liberale verlichtingsdenken, de individuele, eigengereide en zelfregulerende individualistische visie? Dr. K. Kramer is teamleider van de groep Vegetatie- en Landschapsecologie bij Alterra van Wageningen Universiteit en Research Centre.