ALGEMEEN BESLUIT Tot slot willen we nog enkele conclusies trekken uit de vergelijking van de bevindingen uit de theoretische literatuurstudie met de resultaten van ons praktisch onderzoek. Recente literatuurgegevens wijzen erop dat de spirituele dimensie nog niet volwaardig geïntegreerd is in de palliatieve zorg. De volgende drie oorzaken worden opgesomd : men begrijpt op de werkvloer nog niet echt waar de term „spiritualiteit‟ voor staat, men weet niet goed op welke manier spirituele zorg verleend kan worden en hoe ze te verbeteren, én er is de rolonduidelijkheid: men vraagt zich af wiens taak dit nu eigenlijk is. 1. Begrijpen van de terminologie Twee auteurs, Dom (1999) en Dein (2009), vermelden dat veel mensen het begrip „spiritualiteit‟ automatisch associëren met hun eigen religie. Het begrip “spiritualiteit” wordt dan in zijn betekenis verengd. In dit opzicht was onze praktijkstudie verrassend. De Vlaamse palliatief verpleegkundigen die wij ondervroegen, geven aan dat voor hen spiritualiteit niet noodzakelijk hoeft uitgedrukt te worden in religieuze overtuigingen en/of religieuze praktijken. Dit toont aan dat de Vlaamse palliatief verpleegkundigen reeds een evolutie doorgemaakt hebben in het begrijpen van de term „spiritualiteit‟, wat we – met het oog op de terminologie gehanteerd in de internationale literatuur - alleen maar kunnen toejuichen. Zij kijken dus werkelijk met een brede bril naar het begrip “spiritualiteit”. 2. Afbakenen van verantwoordelijkheden en taken Omtrent de samenwerking in het multidisciplinair team om goede spirituele zorg te verlenen, en het afbakenen van de eigen taken van de verschillende beroepsgroepen (pastor, moreel consulent, psycholoog, maatschappelijk werker, verpleegkundige en arts) vinden we veel gegevens in de Richtlijn Spirituele Zorg (2010) van de Agora werkgroep in Nederland (www.pallialine.nl). Deze richtlijn, maar ook andere bronnen (Dein, 2009), vermelden dat medici en paramedici in hun palliatieve zorgpraktijk in feite nog niet voldoende tegemoet komen aan het (h)erkennen van spirituele noden. Toch bemerkt men de laatste jaren een positieve evolutie, vooral bij verpleegkundigen. Er zou vooral bij deze beroepsgroep een groeiend bewustzijn zijn van het belang van de spirituele dimensie in de palliatieve zorg, alsook interesse om deze dimensie beter in te plannen in de verpleegkundige zorg. (Watts, Psaila, 2010, Baley, Moran, Graham, 2009) In ons eigen praktijkonderzoek stelden we geen rechtstreekse vragen naar de multidisciplinaire samenwerking rond het spirituele. Toch lijken de gegevens uit de literatuur bevestigd te worden. We leiden dit af uit de volgende, toch wel verbazende resultaten: [95] - De Vlaamse palliatieve zorgverpleegkundigen vertonen grote interesse voor het spiritueel aspect in de zorg. Dit blijkt o.a. uit de grote deelname van de respondenten aan de schriftelijke vragenlijst bij dit onderzoek. Daarnaast heeft meer dan de helft van de deelnemers reeds bijscholingen over spirituele zorg in de palliatieve zorg gevolgd. Men geeft wel aan een tekort te ervaren aan aandacht voor de spirituele dimensie in de basisopleiding tot verpleegkundige. De meerderheid geeft aan geïnteresseerd te zijn om via verdere opleidingen de kennis rond dit deelaspect van de zorg te verruimen. - De respondenten uit onze studie blijken ook duidelijk belang te hechten aan het volwaardig holistisch verplegen. Zij kennen de spirituele dimensie een evenwaardige plaats toe, naast het lichamelijke en psycho-sociale aspect. Ze geven dezelfde waarde aan het (h)erkennen van spirituele pijn als aan het (h)erkennen van lichamelijke en psycho-sociale noden. - Het overgrote deel van de verpleegkundigen vindt dat ze op de werkvloer voldoende aandacht kan geven aan het (h)erkennen van spirituele pijn bij palliatieve patiënten, dit in tegenstelling tot sommige onderzoeken uit de literatuur (zie hoofdstuk 6, §4, p.64 e.v.). - In het algemeen kunnen we stellen dat de palliatieve zorgverpleegkundigen de beschreven indicatoren uit de literatuur (h)erkennen als mogelijke signalen voor een diepere, onderliggende pijn. - De palliatieve zorgverpleegkundigen zijn zich bewust van het belang van volgende grondhoudingen, nl. er-zijn, luisteren, empathie en respect betonen, opdat patiënten hun spirituele noden zouden kunnen uiten. In hoofdstuk 5 van de theoretische literatuurstudie kwamen deze grondhoudingen uitgebreid aan bod. De vaardigheid “intuïtief weten en timing kunnen inschatten bij ev. interventies” scoorde hierbij verrassend hoog. Hetzelfde zagen we bij het onderzoek, beschreven in hoofdstuk 6, § 3, p 57 e.v.). 3. Professionaliseren en optimaliseren van de spirituele zorg - Het grootste deel van de verpleegkundigen uit ons onderzoek ervaart dat de spirituele dimensie wél aan bod komt op de afdeling, maar dat het expliciet en in teamverband stilstaan bij dit zorgaspect zinvol kan zijn om verbeteringen aan te brengen. Ook omtrent de huidige manier van registreren van de spirituele dimensie zijn er diverse meningen. Zo is er discussie over de bestaande ruimte in het verpleegdossier, over de aandacht voor deze dimensie, en over de mogelijkheid tot het opvolgen van spirituele noden. Ongeveer één derde van de onderzoekspopulatie vindt dat het invoeren van een specifiek evaluatie-instrument kan helpen om de gevoeligheid voor de spirituele dimensie te verhogen. Hierbij aansluitend willen we vermelden dat uit onze eindproefstage bleek dat het ars-moriendimodel van Carlo Leget als registratie[96] instrument werkelijk een hulpmiddel kan zijn om op een gestructureerde manier meer “taal” te geven aan de spirituele dynamiek. Het kan ook bijdragen tot een efficiënter en bewuster omgaan met deze dimensie door de verpleegkundige in de palliatieve zorgverlening. - Volgens de literatuur is het persoonlijk spiritueel leven, meer bepaald de mate van aandacht voor de eigen spiritualiteit, een sterk bepalende factor bij het toekennen van aandacht aan de spirituele dimensie in het professionele leven van de zorgverlener. We hebben deze correlatie in ons onderzoek niet bevestigd gezien. Wel blijken Vlaamse palliatieve zorgverpleegkundigen zich bewust te zijn van hun eigen spiritualiteit. Slechts een heel beperkt aantal respondenten twijfelt omtrent de eigen spiritualiteit of omschrijft zichzelf als eerder niet-spiritueel. Toch had dit geen negatieve invloed op het waarderen van de spirituele dimensie naast de andere dimensies en ook niet op het geven van aandacht aan mogelijke signalen van spirituele pijn. We konden vaststellen dat de meeste Vlaamse palliatieve zorgverpleegkundigen wel duidelijk begaan zijn met hun eigen spiritueel leven en de meesten onder hen geven ook aan dat ze in de dagelijkse praktijk als zorggever aandacht kunnen hebben voor het (h)erkennen van spirituele pijn. Onze studie was echter te beperkt om tussen beide vaststellingen een correlatie te zien. - Het artikel “Perception of the spiritual Needs of Patients” (Scaon, Chasseigne, Colombat, 2006) beschrijft de invloed van leeftijd als medebepalende factor bij het (h)erkennen van spirituele noden. Oudere hulpverleners zouden meer rekening houden met puur spirituele noden, terwijl jongere hulpverleners zich meer richten op lichamelijke noden. Dit kwam ook niet echt tot uiting in ons onderzoek. Wat wel opviel, was dat het overgrote deel van de verpleegkundigen op een palliatieve eenheid van middelbare leeftijd is, waardoor zij over meer levenservaring alsook over een ruimere werkervaring beschikken. We vermoeden sterk dat deze elementen mee de resultaten bepalen. De kleine groep van jongere respondenten in ons onderzoek was zich evengoed bewust van de eigen spiritualiteit en bleek evenveel belang te hechten aan het (h)erkennen van spirituele pijn dan de oudere verpleegkundigen. Om het besluit te kunnen formuleren dat leeftijd op zich een al of niet bepalende factor is bij het (h)erkennen van spirituele pijn, was ons onderzoek wederom te klein. - In de literatuur vonden we geen studies naar de invloed van het geslacht van de zorgverlener op de spirituele dimensie. In ons eigen onderzoek bleken de mannelijke palliatieve zorgverpleegkundigen in de minderheid. Na analyse bleek er geen opmerkelijk verschil te zijn wat betreft het geslacht i.v.m. de beleving van de eigen spiritualiteit en het belang van het(h)erkennen van spirituele pijn. - In het artikel “Spiritual Care: making it happen” (Drijfhout, Baldry, 2007) wordt de positieve invloed beschreven van opleiding en training op de gevoeligheid van de [97] verpleegkundige om bewuster om te gaan met de spirituele dimensie. De vermelde opleidingen richtten zich vooral op het definiëren van spiritualiteit, de communicatie i.v.m. spirituele zorg en het geven van groepsoefeningen om spiritualiteit nauwkeurig en duidelijk weer te geven in een verslag. We willen hier expliciet een opmerkelijk verband in onze studie vermelden wat betreft het thema “communicatie in de spirituele zorg”. Een tekort aan communicatieve vaardigheden bij de verpleegkundige kwam als de meest belemmerende factor naar voren bij het (h)erkennen van spirituele pijn. Daarnaast werden opleidingen i.v.m. communicatie in de spirituele zorg als meest triggerend element beschouwd om de gevoeligheid van de verpleegkundige voor de spirituele dimensie in de palliatieve zorg te verhogen. Dit is naar ons gevoel een belangrijke bevinding waar leidinggevenden, die het toekomstige beleid uitstippelen voor een kwaliteitsvolle palliatieve zorg, best even bij stil staan. 4. Tot slot We hebben in deze eindproef voor het onderwerp „spiritualiteit‟ gekozen omdat we het gevoel hadden dat de spirituele dimensie en het (h)erkennen van spirituele pijn ondergewaardeerd worden in de palliatieve zorg. We wilden onze kennis verruimen via een literatuurstudie en we wilden de bevindingen uit deze literatuur toetsen aan hetgeen op de werkvloer leeft bij Vlaamse palliatieve zorgverpleegkundigen, om uiteindelijk tot voorstellen te komen om het spirituele aspect in het palliatieve werkveld kwalitatief meer tot zijn recht te laten komen. We kunnen nu besluiten dat onze initiële hypothese niet volledig van toepassing is op de Vlaamse palliatieve zorg. De Vlaamse palliatieve zorgverpleegkundigen hebben wél duidelijk de intentie om de spirituele dimensie „waar‟ te maken in hun holistische zorg en zij willen de spirituele dimensie een evenwaardige plaats toekennen naast de fysische en psycho-sociale zorg. Er blijft evenwel nog een lange weg te gaan om deze intentie op een professionele en transparante manier verder uit te bouwen. [98]