Het decreet integrale jeugdhulp steunt op 6 pijlers 1 Vermaatschappelijking van de hulpverlening Het Decreet integrale jeugdhulp vertrekt niet van de veronderstelling dat professionele, gespecialiseerde hulpverleners altijd klaar staan met oplossingen. Integendeel. Het decreet zet de jongere centraal in de hulpverlening. Jongeren die hulp zoeken - en ook hun ouders weten immers vaak zeer goed wat het probleem is. Ze beseffen waar ze aan toe zijn en ook wat mogelijke oplossingen zijn. Met een beetje steun lukt het vaak om samen de moeilijkheden te overwinnen. Van hulpverleners wordt verwacht dat zij eerst de eigen mogelijkheden van de jongere en zijn gezin aanspreken en versterken. Hulpverlening die vertrekt van de kracht van jongeren en hun omgeving, zoekt altijd naar door henzelf gedragen oplossingen. Vooraleer een jongere kan toegelaten worden bij de niet rechtstreeks toegankelijke hulp zal de aanmelder (bv. het CLB) moeten kunnen aantonen dat er voor die jongere al heel wat inspanningen geleverd zijn via bv. de school en de rechtstreeks toegankelijke hulp. 2 Vlotte toegang Het decreet voorziet in een vlotte toegang naar rechtstreeks toegankelijke hulp en naar een gerichte doorstroming naar niet rechtstreeks toegankelijk hulp. 3 Maximale participatie Hulpverlening werkt het best wanneer alle partijen er echt bij betrokken zijn. Het is ook een fundamenteel recht van elke hulpvrager. Daarom stimuleert het nieuwe decreet IJH de participatie van minderjarigen, ouders en opvoedingsverantwoordelijken aan de hulpverlening. Samen met het decreet rechtspositie van de minderjarige is het een heel sterke hefboom om participatief te werken op alle niveaus. In beide decreten worden de rechten van cliënten benoemd. Zo wordt een participatieve basishouding en aanpak gestimuleerd in de jeugdhulpverlening en in de werking van voorzieningen en diensten. De jeugdhulp vertrekt altijd van de hulpvraag van de jongere en/of zijn ouders. Zij worden altijd actief betrokken om uitwegen en oplossingen te zoeken. 4 Hulpcontinuïteit Alle betrokken hulpverleners verzekeren samen hulpcontinuïteit . De aanmelder blijft tijdens de procedure bij de intersectorale toegangspoort de verantwoordelijke voor de hulpverlening. 5. Omgaan met ‘verontrusting’ We spreken van verontrusting als men inschat dat: 1. de ontwikkelingskansen van een minderjarige bedreigd worden; 2. de (psychische, fysieke of seksuele) integriteit van een minderjarige of van één of meer gezinsleden aantast worden; 3. een combinatie van deze perspectieven omvat. Tot voor 1 maart hadden de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg het mandaat en de opdracht om te bepalen of hulpverlening al dan niet ‘maatschappelijk noodzakelijk’ is. Vanaf 1 maart 2014 zijn er twee gemandateerde voorzieningen: het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) of een Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ). Een OCJ of VK biedt in eerste instantie advies en ondersteuning aan hulpverleners. Ze zijn énkel toegankelijk voor jeugdhulpvoorzieningen die er zelf niet uit raken om een verontrustende situatie in te schatten en/of op te volgen. Zij streven altijd naar ‘vrijwillig aanvaarde’ hulp in een aanklampende context. Indien nodig kunnen zij dossiers overmaken aan het parket. 6 Crisishulp Soms heb je het gevoel dat alles plots mis loopt en meen je dat onmiddellijke hulp aangewezen is. In dergelijke crisissituaties kan er beroep worden gedaan op de crisisjeugdhulpverlening. Aanmelden kan via het steeds bereikbare crisismeldpunt van de regio waarin de minderjarige in crisis zich bevindt. Enkel hulpverleningsinstanties kunnen een aanmelding doen. Ook hier is het CLB voor de scholen het aanspreekpunt. De crisishulp kan kortdurende opvang (residentieel) omvatten maar ook begeleiding (ambulant).