Voorblad V-Memo Naam auteur(s) Janneke Francissen Vakgebied Geschiedenis Titel Erfgoed in het geschiedenisonderwijs Onderwerp Erfgoed in het geschiedenisonderwijs Opleiding Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam Sleuteltermen Geschiedenis, erfgoed, erfgoedonderwijs, omgevingsonderwijs Links Bibliografische referentie Studentnummer 5898765 Begeleider(s) Marcel van Riessen Beoordelaar(s) indien bekend Marcel van Riessen Datum 6 juni 2015 1 Erfgoed in het geschiedenisonderwijs Leerlingen vinden verhalen over het verleden vaak spannend. Veel geschiedenisdocenten vertellen dan ook graag verhalen tijdens hun lessen. Maar waarom zouden docenten alleen maar verhalen gebruiken om het verleden inzichtelijk te maken voor leerlingen? Docenten kunnen er ook voor kiezen om erop uit te gaan of om erfgoedobjecten in de klas te laten zien. Oude gebouwen en historische voorwerpen spreken vaak tot de verbeelding van leerlingen en kunnen docenten helpen om het verleden tastbaar, inleefbaar en inzichtelijk te maken (M. Grever, C. Van Boxtel, Erfgoed, onderwijs en historisch besef. Verlangen naar een tastbaar verleden, 2014). Daarnaast is het leren in en over je eigen leefomgeving ervaringsgericht, handelingsgericht en bestaansverhelderend. Voor docenten zijn de motieven om er met leerlingen opuit te gaan vaak niet alleen didactisch van aard. Erop uit gaan met je leerlingen doorbreekt het dagelijkse schoolwerk en het kan ook een investering zijn in het saamhorigheidsgevoel binnen de klas omdat erfgoedonderwijs bij uitstek een sociale vorm van leren is (Van Riessen, Van Manen, Omgevingsonderwijs, van project naar praktijk, 2006). In dit paper wordt ingegaan op het gebruik van materieel erfgoed binnen het geschiedenisonderwijs en het ontwerpen van lesmateriaal waarmee geschiedenisdocenten materieel erfgoed kunnen inzetten in de dagelijkse lespraktijk. Ten eerste zal worden ingegaan op de begrip erfgoed en erfgoedonderwijs. Daarna wordt er – mede aan de hand van onderzoek van Maria Grever en Carla van Boxtel – ingegaan op de historiografische discussie rondom het gebruik van erfgoed in het reguliere geschiedenisonderwijs en in hoeverre dit aansluit bij de eindtermen voor het vak. Vervolgens wordt er gekeken naar erfgoed en de structuurbegrippen multiperspectiviteit en standplaatsgebondenheid. Het paper wordt afgesloten met enkele suggesties voor het gebruik van materieel erfgoed in de geschiedenisles. Het gebruik van erfgoed binnen het geschiedenisonderwijs sluit aan bij diverse hogere docentvaardigheden. Erfgoed leent zich uitstekend voor vakoverstijgende projecten. Het opzetten van een vakoverstijgend erfgoedproject vraagt nogal wat van de organisatorische en vakdidactische kwaliteiten van een docent. Daarnaast kan de docent erfgoed inzetten om de structuurbegrippen multiperspectiviteit en standplaatsgebondenheid in de klas te behandelen. Deze structuurbegrippen komen terug in Domein A van het eindexamenprogramma voor HAVO/VWO (‘Examenblad’, 2013). ‘Beleef het verleden’. De opmars van erfgoed. In het voorwoord van het onlangs verschenen boek Meisjes in de Oorlog schrijven de auteurs, Pieter Eckhardt en Marscha Holman: ’Kinderen van nu komen al niet meer vanzelfsprekend in aanraking met mensen die de Tweede Wereldoorlog nog zelf, bewust, hebben meegemaakt, met mensen die antwoord kunngen geven op hun vragen over toen. Hoe zorg je er dan toch voor dat deze en ook toekomstige generaties begrijpen wat er tijdens deze gitzwarte periode in ons land is gebeurd (P. Eckhardt, M. Holman, 2015)?’ Volgens Grever en Van Boxtel (2014) is dit een bekend fenomeen. Hoe langer de Tweede Wereldoorlog geleden is, hoe meer mensen er iets over willen weten. Ook wordt de behoefte om ervoor te zorgen dat voorwerpen en verhalen uit deze periode uit onze geschiedenis bewaard blijven voor komende generaties steeds groter. Er is behoefte aan tastbare sporen en ‘meebeleven’. Dat geldt overigens niet alleen voor de Tweede Wereldoorlog. Of het nu gaat om ruines van kastelen, een Romeinse opgraving, herenhuizen uit de zeventiende eeuw of liederen, tradities en rituelen, het 2 besef dat er op die plek of in die bepaalde tijd mensen geleefd en bepaalde dingen hebben meegemaakt duidt op een vorm van ‘historisch besef’. Er bestaat een behoefte om dit ‘erfgoed’ uit het verleden te bewaren voor volgende generaties. Nederlandse historische musea en erfgoedinstellingen spelen hier handig op in en hebben in de loop der jaren verschillende educatieve activiteiten opgezet rondom erfgoed, zoals exposities, rondleidingen en interactieve programma’s rondom allerlei thema’s. Hierbij wordt sterk ingezet op de behoefte om te ‘beleven’ want geschiedenis moet een fysieke belevenis zijn, liefst met behulp van de nieuwste technieken en media (Grever en Van Boxtel, 2014, p. 10). Door middel van een app kan het Amsterdam uit de tijd van Anne Frank verkend worden en in het Airborne museum kan de bezoeker de Slag om Arnhem herbeleven. ProDemos – Huis voor Democratie en Rechtsstaat heeft een DemocratieLab waar leerlingen worden uitgedaagd om democratisch burgerschap te onderzoeken en in het Humanity House kunnen leerlingen door middel van een ervaringsreis ontdekken hoe het is om vluchteling te zijn. Ook liggen de winkels vol met boeken met titels als: ‘de geschiedenis van Nederland, de canon van ons vaderlands verleden’. Sinds kort is er zelfs een bosatlas van het cultureel erfgoed. Deze toegenomen belangstelling voor erfgoed roept de vraag op hoe erfgoed en geschiedenis – en dus ook erfgoededucatie en geschiedenisonderwijs - zich tot elkaar verhouden. Gaat het om een andere manier van omgaan met het verleden (Van Boxtel, 2009)? Erfgoed en erfgoedonderwijs Maar wat is erfgoed nu precies? En erfgoedonderwijs? Uit onderzoek van Folkert Haanstra en Wil Oud (2000) blijkt dat het gebruik van de term ‘erfgoed’ in het onderwijsveld destijds nog niet gangbaar was. Er wass geen sprake van concensus over de invulling van het begrip. Veel docenten die Haanstra en Oud interviewden voor hun onderzoek associeerden het begrip ‘cultureel erfgoed’met het geschiedenisonderwijs. Hierbij dachten veel docenten aan culturele bezienswaardigheden die de geschiedenislessen kunnen illustreren. Ook werden aardrijkskunde, biologie, natuur- en milieueducatie en de kunstvakken als vakgebieden genoemd waar cultureel erfgoed integraal onderdeel van de lesstof is (Haanstra en Oud, 2000). In dit paper wordt de brede definitie van erfgoed, van de Nederlandse historicus Willem Frijhoff, gehanteerd. Frijhoff ziet erfgoed als ‘al datgene wat door cultureel handelen tot stand is gebracht en voor het nageslacht wordt bewaard’ (Frijhoff, 2007). Onder deze brede definitie van erfgoed valen zowel materiële als immateriële sporen van het verleden. De Australische hoogleraar Laurajane Smith beschouwt erfgoed als een cultureel onderhandelingsproces van verschillende gemeenschappen over de betekenis van objecten en locaties uit het verleden met een grote emotionele lading in het heden (Grever en Van Boxtel, 2014, p. 16). De constructie het managment en de receptie van erfgoed zijn verbonden met de vorming van identiteiten en sociaal-politieke claims voor eigendom. Frijhoff kan gezien worden als de Nederlandse pleitbezorger voor deze dynamische benadering van erfgoed. Erfgoed is volgens Frijhoff en Smith dus een constructie die tot stand komt doordat gemeenschappen in het heden bepaalde sporen uit het verleden als ‘erfgoed’ classificeren om daarmee met het oog op de toekomst een identiteit over te dragen (Grever en Van Boxtel, 2014). Erfgoed is dus een classificatie. Bepaalde gemeenschappen classificeren iets als erfgoed om daarmee een identiteit over te dragen. Dit sluit aan bij de door de Britse historicus Eric Hobsbawm bedachte term Invention of Tradition. Volgens Hobsbawm zijn Invented traditions nationale symbolen en rituelen die worden voorgesteld als oude tradities. Hierdoor wordt er een nationale identiteit geschapen die de eenheid bevordert (Hobsbawm, 1983). Tegelijkertijd is dit ook de grootste valkuil 3 bij het gebruik van erfgoed. Het is gevoelig voor allerlei politieke en commerciele initiatieven. Ook is er weinig toezicht op de academische kwaliteit. Aan de term erfgoedonderwijs wordt in de praktijk een zeer verschillende uitleg gegeven. In dit paper wordt uitgegaan van de definitie die Grever en Van Boxtel hanteren in hun onderzoeksprogramma Heritage Education, Plurality of Narratives and Shared Historical Knowledge. Deze definitie luidt as volgt: Erfgoedonderwijs is een onderwijspratijk die de versterking van historisch besef van leerlingen beoogt aan de hand van materiele en immateriele sporen als primaire instructiebron (2014, p. 20). Erfgoed en erfgoedonderwijs worden ook in verband gebracht met onderwijs waarbij de directe leefomgeving van de leerlingen of de directe omgeving van de school als uitgangspunt wordt genomen. Deze vorm van onderwijs wordt ‘omgevingsonderwijs’ genoemd (Haanstra en Oud, p. 12). Volgens geograaf Leon Vankan is omgevingsonderwijs erop gericht voorwaarden te scheppen voor het ontwikkelen van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen waarmee leerlingen verantwoordelijkheid kunnen dragen en medebepalend kunnen zijn voor de ontwikkeling van hun leefomgeving (L. Vankan, 1995). De bekende omgeving voor leerlingen is niet zo groot. Vaak bestaat deze omgeving maar uit enkele knooppunten. Ook kennen leerlingen hun leefomgeving maar gedeeltelijk. Ze fietsen misschien dagelijks langs bepaalde gebouwen of verschijnselen, maar hebben ze nog nooit opgemerkt. In een bekende omgeving is daarom nog veel nieuws te ontdekken. Dat komt omdat leerlingen een omgeving vanuit hun eigen referentiekader bekijken. Figuur 1: De bekende omgeving. Naar Vankan (1995) In dit paper wordt vooral gekeken naar het gebruik van erfgoed in de geschiedenislessen en het gebruiken van de directe omgeving buiten school. Voor het gemak wordt dan ook gebruik gemaakt van de term erfgoedonderwijs. 4 Geschiedenisonderwijs en erfgoed Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft erfgoed en het onderwijs over erfgoed verschillende posities ingenomen in de leerplannen voor het geschiedenisonderwijs. Direct na de Tweede Wereldoorlog was er veel aandacht voor de heemkunde. Er was een behoefte om de samenleving te harmoniseren door een liefde voor het gemeenschappelijk territorium te kweken (Vankan, 1995). Vanaf de jaren zestig komt er kritiek op de heemkunde. Deze kritiek richtte zich vooral op het totaliteitsprincipe van de heemkunde. De heemkunde gaat uit van een geheel, de streek. Volgens critici leidde dit totaliteitsprincipe tot een losse verzameling van feitjes die in een veranderende samenleving snel zouden verouderen (Vankan, 1995). Daarnaast werd de sterke nadruk op nationale en WestEuropese geschiedenis te eenzijdig geacht. Het geschiedenisonderwijs moest bijdragen aan het verbeteren van de maatschappij. Dit sloot aan bij het streven naar democratisering en emancipatie (Vankan 1995). De schoolboeken werden uitgebreid met sociaal-economische geschiedenis, lokale en mondiale geschiedenis en de geschiedenis van ‘gewone’ mensen. Ook kwam er meer aandacht voor contemporaine geschiedenis (Grever en Van Boxtel, 2014). Een belangrijk document uit deze periode was het Rapport van de Doelstellingencommissie die in 1967 was ingesteld door de VGN, de Vereniging van Geschiedenisleraren in Nederland. Volgens dit rapport moesten leerlingen leren om kritisch naar teksten te kijken waarbij een ‘besef van het constructiekarakter’ van belang werd geacht (Grever en Van Boxtel, 2014). Leerlingen moesten historisch leren denken. Met de introduchtie van de examenprogramma’s voor de Tweede Fase in de jaren negentig werd deze benaderingswijze verfijnd. Voor het vak geschiedenis gold dat de leerlingen in de bovenbouw inzicht moesten krijgen in de dynamiek van historische processen en de subjectiviteit van interpretaties aan de hand van structuurbegrippen zoals standplaatsgebondenheid, feit en mening en oorzaak en gevolg. Ook het belang van het heden werd beklemtoond (Grever en Van Boxtel, 2014). Betekenis geven voor het heden gaf uiting aan de wens om tot zinvolle kennis te komen over wat het verleden betekent voor de wereld waarin leerlingen leven. Dat kon in de klas maar ook daarbuiten. Volgens Grever en Van Boxtel (2014) kan erfgoedonderwijs - mits het gekoppeld is aan geschiedenisonderwijs - een bijdragen aan de ontwikkeling van historisch besef. Volgens Grever en Van Boxtel (2014) zijn er echter ook valkuilen. Erfgoedonderwijs kent in tegenstelling tot het geschiedenisonderwijs geen geinstitutionaliseerde band met een specifieke wetenschap. Op vakdidactisch niveau ontbreekt er hierdoor toezicht op de kwaliteit van het erfgoedonderwijs. Dit maakt erfgoedonderwijs kwetsbaar voor de invloed van commerciele en politieke initiatieven. Stephan Klein, Maria Grever en Carla van Boxtel pleitten in hun artikel in het Tijdschrift voor Geschiedenis dan ook voor een duidelijke verbinding van erfgoedonderwijs met het geschiedenisonderwijs en de vakdidactiek (2011). Erfgoed als bron voor historisch redeneren Erfgoedonderwijs kan – mits gekoppeld aan geschiedenisonderwijs – een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van historisch besef. Historisch besef is een lastig construct. In een educatieve context wordt historisch besef vaak geoperationaliseerd tot historisch denken en redeneren. Volgens Jannet van Drie en Carla van Boxtel (2008) zijn er drie verschillende vormen van historisch redeneren: beschrijven van aspecten van verandering en continuiteit, verklaren van historische verschijnselen en het handelen van mensen in het verleden en het vergelijken van historische verschijnselen of periodes. Historisch redeneren kan weer worden opgedeeld in vijf componenten: Historische vragen stellen 5 Contextualiseren Kennis van inhoudelijke historische begrippen toepassen Kennis van historische metabegrippen toepassen Historische bronnen gebruiken om een argumentatie te onderbouwen of te bekritiseren Erfgoedobjecten kunnen natuurlijk ook als historische bronnen onderzocht worden. Door het gebruik van erfgoedopbjecten als primaire instructiebron kunnen leerlingen een rijker beeld krijgen van het verleden. Ook kan een erfgoedobject in het klaslokaal, of een bezoekje aan een erfgoedobject in de directe omgeving van de school, de interesse van de leerlingen wekken. Deze beeldvormende functie van erfgoedonderwijs krijgt in de praktijk vaak de meeste aandacht. Grever en Van Boxtel spreken in dit kader van leren met erfgoed (2014). Maar erfgoed kan ook gebruikt worden om de leerlingen te laten oefenen met de door Leo Dalhuisen bedachtte structuurbegrippen multiperspectiviteit en standplaatsgebondenheid (S. Klein, M. Grever, C. Van Boxtel, 2011). Grever en Van Boxtel spreken dan over leren over erfgoed (2014). Volgens Geerte Savenije (Kleio, 2015) is het belangrijk om leerlingen tijdens een bezoek aan een museum of tijdens een erfgoedproject op of rondom school te laten nadenken over de vraag waarom bepaalde sporen van het verleden wel worden bewaard en andere niet. Dit laten nadenken over de betekenis van het verleden voor henzelf en voor anderen is een belangrijk onderdeel van het vak van geschiedenisdocent. Daarnaast draagt het bij aan het inzicht van leerlingen in structuurbegrippen als standplaatsgebondenheid en multiperspectiviteit. De vraag waarom erfgoed wordt bewaard en wat dat zegt over onze samenleving zou een mooie afsluiting vormen van een bezoek aan een museum. Leerlingen zetten dan hun historische denk- en redeneervaardigheden in om erfgoedpresentaties kritisch te beoordelen (Grever en Van Boxtel, 2014). Het is volgens Savenije wel noodzakelijk dat geschiedenisdocenten en museumdocenten bereid zijn om hun eigen relatie tot het erfgoed te bevragen. De Britse historicus en beleidsadviseur Robert Stradling publiceerde in 2003 een gids over multiperspectiviteit die ook voor het erfgoedonderwijs bruikbaar is. Volgens Stradling impliceert het concept multiperspectiviteit dat leerlingen leren om historische gebeurtenissen en processen te bekijken vanuit het standpunt van verschillende betrokken historische personen, rekening houdend met de specifieke context van die tijd, via bijvoorbeeld authentieke objecten, replica’s, films en museale installaties (Grever en Van Boxtel, 2014, p. 46). Daarnaast leren de leerlingen om te gaan met het feit dat er meerdere interpretaties van historische gebeurtenissen mogelijk zijn. Dit sluit mooi aan bij de eerder genoemde visie van Laurajane Smith en Willem Frijhoff dat erfgoed een constructie is omdat gemeenschappen sporen uit het verleden als ‘erfgoed’ classificeren en willen bewaren voor de toekomst. Praktische toepassingen Hoe kunnen docenten hier nu praktisch mee aan de slag in de dagelijkse lespraktijk? Docenten kunnen er met leerlingen opuit gaan om erfgoed in de directe omgeving van school te verkennen. Docenten kunnen er ook voor kiezen om historische voorwerpen mee te brengen naar de les. De docent die materieel erfgoed uit de nabije omgeving van de school wil gebruiken in de geschiedenisles doet er goed aan om eerst zelf op ontdekkingstocht te gaan. Een goed uitgangspunt voor het ontwerpen van leeractiviteiten is een gegeneraliseerd patroon van de opbouw van een stad (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, p. 239). Vrijwel altijd is een stad ‘uit te pellen’ als een ui. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om de volgende vier lagen: 1) De historische kern. De stad tot ongeveer 1850 6 2) De negentiende-eeuwse uitbreiding 3) De twintigste-eeuwse uitbreiding tot 1950 4) De twintigste-eeuwse uitbreiding na 1950 Tijdens de leeractiviteiten kunnen leerlingen nagaan in hoeverre de eigen stad aan het algemene beeld voldoet of er juist een uitzondering op vormt. Het veldwerk kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Leerlingen kunnen een onderzoek doen en hiervan een verslag schrijven. De docent kan een speurtocht uitzetten waarbij de te volgen route op een kaart wordt aangegeven. Opdrachten die gebruikt kunnen worden zijn observatieopdrachten, tekenopdrachten en de opdracht om iets te fotograferen ten behoeve van het eigen verslag (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, p. 239). Bovenbouwleerlingen kunnen een speurtocht of een rondleiding voorbereiden en deze ook uitvoeren, bijvoorbeeld voor de nieuwe brugklasleerlingen. De docent kan de leerlingen de opdracht geven om voor de opdracht gebruik te maken van materiaal uit het lokale archief. Ook loont het de moeite om op internet rond te kijken. De interactieve kaart van de Waag Society is een goed hulpmiddel om samen met leerlingen de opbouw van een stad te bekijken. Op deze kaart zijn alle gebouwen in Nederland weergegeven, ingekleurd naar bouwjaar (‘Waag Society’, 2013). Het meebrengen van historische voorwerpen naar de les kan een motiverende invloed hebben. Historische voorwerpen maken een concreet en direct contact met het verleden mogelijk. Soms beschikt een docent zelf toevalligerwijs over historische voorwerpen, zoals oude munten. Sommige musea stellen uitleenkisten ter beschikking met authentieke voorwerpen die in lessen op school kunnen worden gebruikt. Bij het werken met voorwerpen kan de onderstaande vragenlijst worden gebruikt. Hoofdonderwerpen Vragen Materiële eigenschappen Hoe ziet het eruit en hoe voelt het aan? Wat voor kleur heeft het? Hoe ruikt het? Hoe klinkt het? Waar is het van gemaakt? Is het van natuurlijke of van kunstmatige materialen gemaakt? Is het compleet? Is er iets aan veranderd of aangepast? Is het versleten? Is het handgemaakt of machinaal? Is het in één mal gegoten of uit stukken opgebouwd? Hoe is het in elkaar gezet? Hoe is het gebruikt? Is het gebruik ervan veranderd? Is het geschikt om te gebruiken voor een bepaald doel? Zijn de beste materialen gebruikt? Is het versierd? Vind je het mooi? Zouden andere mensen het mooi vinden? Voor de mensen die het gemaakt hebben? Constructie Hoe is het gemaakt? Functie Waar werd het voor gebruikt? Ontwerp Is het goed bedacht? Waarde 7 Wat is het waard? Voor de mensen die het gebruikten? Voor de mensen die het nu bewaren? Voor jou? Voor een bank? Voor een museum? Figuur 2: vragenformulier voor het werken met voorwerpen. Uit: Wilschut, Van Straaten en Van Riessen, Geschiedenisdidactiek, handboek voor de vakdocent. Het loont de moeite om veel te oefenen met observeren van voorwerpen in de klas. De docent kan kiezen voor translatieopdrachten waarbij leerlingen de onderdelen van een object moeten benoemen. Het laten uittekenen of natekenen van een object is ook een goede optie. Want wie iets moet tekenen moet er heel goed naar kijken. Erfgoedobjecten in de directe omgeving vormen een goede bron voor vakoverstijgende projecten. Eventueel kunnen geschiedenisdocenten samenwerken met de docenten van de kunstvakken of andere zaakvakken zoals Aardrijkskunde. Verantwoording Op donderdag 4 juni heb ik mijn V-Demo gegeven. De V-Demo werd goed ontvangen door mijn mede-LIO’s. Naar aanleiding van het V-Demo heb ik de theorie van de Britse historicus Eric Hobsbawm, over the invention of tradition, nog eens nader bekeken en opgenomen in dit paper. Het werkmateriaal en de presentatie die ik heb gebruikt tijdens de V-Demo zijn toegevoegd als bijlage. Zie bijlage II voor het werkmateriaal en bijlage III voor de presentatie. Bijlagen I. Literatuurlijst II. Werkmateriaal uitgereikt tijdens de V-Demo III. Presentatie V-Demo 8 Bijlage II Literatuurlijst Boxtel, C. van (2009). Geschiedenis, erfgoed en didactiek. Amsterdam: Erfgoed Nederland. Boxtel, C., van, Klein, S., & Snoep, E. (Eds.) (2011) Heritage education. Challenges in dealing with the past. Amsterdam: Erfgoed Nederland. Boxtel, C., van & Drie, J., van. (2008) Historical reasoning: towards a framework for analyzing students’ reasoning about the past. In: Educational Psychology Review, 20. 87-110. Eckhardt, P. & Holman, M. (2015). Meisjes in de Oorlog. De Tweede Wereldoorlog in dagboeken. Amsterdam: Prometheus – Bert Bakker. Examenblad. (2013) Gevonden op 4 juni 2015, op: http://www.examenblad.nl/examen/geschiedenisvwo-3/2015/vwo?topparent=vg41h1h4i9qe Frijhoff, W. (2007). Dynamisch erfgoed. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Grever, M., & Van Boxtel, C. (2014). Erfgoed, Onderwijs en Historisch besef. Verlangen naar tastbaar verleden. Hilversum: Uitgeverij Verloren. Haanstra, F., & Oud, W. (2000). Cultureel erfgoed in het onderwijs. Een onderzoek naar wensen en meningen van onderwijsgevenden en onderwijsbegeleiders. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Hobsbawm, E. (1983). The Invention of Tradition. New York: Cambridge University Press. Klein, S., Grever M., Van Boxtel C. (2011). ‘Zie, denk, voel, vraag, spreek, hoor en verwonder’, afstand en nabijheid bij geschiedenisonderwijs en erfgoededucatie in Nederland. In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 124. 381-395. Riessen, M., van & Maanen, I., van. (2006) Omgevingsonderwijs, van project naar praktijk. Assen: Van Gorcum. Savenije, G. 2015. Waarom bewaren we dit eigenlijk? Kritische reflectie op erfgoed in de geschiedenisles. In: Kleio, 56. 18-21. Vankan, L (1995). Praktische didactiek voor omgevingsonderwijs: de eigen omgeving in mens- en maatschappijvakken van de basisvorming. Bussum: Coutinho. Waag Society. (2013). Gevonden op 23 mei 2015, op: http://code.waag.org/buildings/ Wilschut, A., Straaten, D., van, & Riessen, M., van. (2013). Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent. Bussum: Uitgeverij Coutinho. 9 Bijlage II Werkmateriaal V-Demo Hoe ziet het eruit? Wat voor kleur heeft het? Waar is het van gemaakt? Is het compleet? Is het versleten? Hoe is het gemaakt? Is het met de hand gemaakt? Hoe is het in elkaar gezet? Waar werd het voor gebruikt? Hoe is het gebruikt? Is het gebruik veranderd? Is het goed bedacht? Is het versierd? Vind je het mooi? Zouden andere mensen het mooi vinden? Wat is het waard? Voor de mensen die het gebruikten? Voor de mensen die het nu bewaren? Voor jou? Voor een museum? 10 11 Bijlage III Presentatie V-Demo 12 13 14 15 16 17 18 19 20