Onderzoeksrapportage Gemeente Utrecht Uit de zorg, in beweging! Mei 2013 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Onderzoeksrapportage Gemeente Utrecht Uit de zorg, in beweging! Wij danken alle betrokkenen voor hun bijdrage aan de totstandkoming van dit rapport. De inzichten die de gesprekken ons hebben gegeven, zijn essentieel voor de bevindingen in dit rapport en de daaruit volgende adviezen voor de gemeente Utrecht. De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Purple Minds. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is met verwijzing naar de bron toegestaan. Het vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Purple Minds. Purple Minds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. www.purpleminds.nl Purple Minds advies & ondersteuning is een jong bureau dat drijft op de kracht van een frisse, flexibele en ondernemende houding. Wij leveren organisaties met een maatschappelijke doelstelling advies en ondersteuning op maat bij beleid- en organisatievraagstukken. Voor vragen of opmerkingen aangaande deze rapportage kunt u contact opnemen met Tim Savenije (adviseur) via [email protected] of telefonisch 06 112 56 957. 1 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Inhoudsopgave Introductie 3 DEEL I: DE VOORBESCHOUWING 5 1. Maatschappelijke beschouwing: ontwikkelingen en beleid 2. Tactische beschouwing: sport en zorg DEEL II: HET VELDSPEL 3. De Utrechtse tactieken 4. Ambtelijke een-tweetjes met bewegen 5. Het Utrechts samenspel 6 11 22 23 34 39 DEEL III: HET RESULTAAT 47 6. De uitslag 7. Nabeschouwing 48 54 Referenties 57 Bijlagen Sportcijfers Utrecht 59 2 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Introductie De maatschappij is de afgelopen eeuw sterk veranderd. De ontzuiling, toegenomen individualisering en veranderingen in de gezinssamenstelling hebben ertoe geleid dat de burger meer als individu dan als collectief moet worden benaderd. De rol van de overheid is daarmee ook veranderd. Tegelijkertijd lijden meer mensen aan overgewicht dan ooit tevoren. De toenemende vergrijzing en huidige economische crisis zetten de financierbaarheid van de zorg echter onder druk. Het beleid zich daarom steeds meer op preventie. Daarnaast wordt gezocht naar slimme(re) verbindingen met andere beleidssectoren. Van een verzorgingsstaat maken we de omslag in de richting van een participatiestaat. Sport en bewegen is recent hierdoor meer in de belangstelling komen te staan van beleidsmakers. Het kan een effectief middel zijn bij het stimuleren van een gezonde leefstijl, maatschappelijke participatie en sociale cohesie. Op Rijksniveau is de afgelopen jaren via verschillende programma’s, zoals het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB), de Proeftuinen Nieuwe Sportmogelijkheden en Meedoen Alle Jeugd Door Sport (MAJDS), geprobeerd sport- en beweegdeelname te bevorderen. Met het nieuwe beleidskader Sport en Bewegen in de Buurt wordt hiermee een nieuwe stap gezet: succesvol gebleken projecten worden naar de burger gebracht en tegelijkertijd worden met buurtsportcoaches extra handen gecreëerd en verbindingen gestimuleerd. Niet iedereen blijkt ondanks deze inspanningen in beweging te krijgen. Met name ouderen, nietwerkenden, allochtonen en sociaal kwetsbare groepen met gedragsstoornissen en verstandelijke- of lichamelijke beperkingen blijven achter in sportdeelname (Boonstra & Hermens, 2011). Voor hen kan deelname aan sport- of beweegactiviteiten bij uitstek van meerwaarde zijn voor het vergroten van de kwaliteit van leven en participatie in de samenleving. Daarmee kan het tevens bijdragen aan het terugdringen van de zorgkosten. De huidige landelijke transities binnen de zorg bieden kansen voor gemeenten om hun rol anders in te vullen en met nieuwe werkwijzen te experimenteren. Om de beleidsadviseur Vernieuwend Welzijn van de gemeente Utrecht te citeren: ‘De huidige ontwikkelingen scheppen kansen voor ongebruikelijke samenwerkingen’. De handreiking ‘Uit de zorg, in beweging!’ geeft, in de context van lokale beleidsmatige ontwikkelingen, inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van een versterkte verbinding tussen sport en zorg in Utrecht, zodat meer Utrechters met een zorgvraag kunnen voldoen aan de Beweegnorm1. Dit rapport sluit daarmee aan bij landelijk uitgevoerde onderzoeken van het VerweyJonker Instituut en het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL). 1 De Beweegnorm, ook wel Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB), is de internationale standaard voor gezond bewegen. Om te kunnen profiteren van een positief gezondheidseffect moet je minimaal vijf keer per week 30 minuten matig intensief bewegen. Om fit te worden, wordt de Fitnorm gehanteerd: minstens drie keer per week 20 minuten intensief bewegen. Dit is meer inspannende beweging met een hogere hartslag. 3 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Vraagstelling De hoofdvraag en drie deelvragen die in deze rapportage centraal staan: Wat is de beste manier om vanuit het Team Sport (en Samenleving) te sturen op en daarmee bij te dragen aan meer Utrechters die vanuit de zorg structureel gaan bewegen? 1. Welke toegevoegde waarde kan sport hebben in de zorgsector? 2. Welke ontwikkelingen bieden binnen de gemeente Utrecht kansen om sport breder in te zetten en op welk moment moet hierop gehandeld worden? 3. Welke betekenissen geven zorginstellingen in Utrecht aan sport en op welke wijze kan de gemeente hen hierbij ondersteunen? Om hierop een antwoord te kunnen geven, zijn gesprekken met beleidsadviseurs van de gemeente Utrecht, zorginstellingen, beweegaanbieders en cliëntenorganisaties gevoerd. Ook zijn verschillende themagerichte bijeenkomsten bijgewoond. Enkele organisaties zijn voor dit onderzoek benaderd omdat het team sport van de gemeente Utrecht nog relatief weinig zicht had op hun beweegactiviteiten. Naast de diverse gesprekken zijn tevens beleidsdocumenten en inzichten uit andere onderzoeken benut. Begripstoelichting In dit rapport wordt er veel gesproken over de zorgsector als een geheel. De zorgsector kent echter diverse lijnen waarbij verschillende niveaus van professionaliteit en specialisme worden gevraagd. Een uitgebreide toelichting over de verschillende niveaus in de zorg vindt u in hoofdstuk 2. Dit rapport gaat in op dat deel van de zorgsector dat extramurale ondersteuning organiseert. Dit wil zeggen dat de cliënten niet permanent in de zorgvoorziening verblijven. Het gaat om mensen die via of in samenwerking met een zorgaanbieder in beweging komen. Dit kan zijn via een aangepast beweegprogramma maar ook via een doorverwijzing op maat naar bestaand beweegaanbod. Ook de begrippen sport en bewegen komen in dit rapport vaak terug. Het nuanceverschil, zo blijkt ook uit de resultaten, is erg belangrijk. Wanneer over sport wordt gesproken, doelt men over het algemeen op prestatiegericht bewegen. Vaak vindt sport bij een sportvereniging of andere organisatie plaats waarbij er enige vorm van competitie optreedt en er vaak professionele begeleiding aanwezig is. Bewegen is meer op ontspanning gericht. Het is vaak laagdrempelig, waardoor de kans op blessures ook kleiner is (afgeleid van 30minutenbewegen.nl). Omdat dit onderzoek niet ingaat op een specifiek sportaanbod worden beide begrippen gehanteerd. Om de leesbaarheid van de tekst te vergroten, wordt vaak maar een begrip genoemd. Waar sport staat, kan ook bewegen worden gelezen en vice versa. Leeswijzer Dit rapport is opgedeeld in drie delen. Deel I verkent de maatschappelijke ontwikkelingen die de leefpatronen in de samenleving hebben veranderd. Dit deel gaat ook in op de bestaande kennis met betrekking tot bewegen in de zorg. Deel II gaat in op de lokale beleidskaders en ervaren belemmeringen in de Utrechtse praktijk. Dit leidt in Deel III tot de conclusies en enkele handelingsadviezen voor de gemeente Utrecht. 4 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. DEEL I DE VOORBESCHOUWING 5 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Maatschappelijke beschouwing: ontwikkelingen en beleid De maatschappij is de afgelopen eeuw sterk veranderd. Traditionele verbindingen vanuit zuilen met een bepaalde geloofsovertuiging zijn afgenomen. Daarnaast is de gezinsgrootte afgenomen. De burger is mondiger doordat informatie als gevolg van digitalisering en informatisering voor vrijwel iedereen toegankelijk is. Burgers opereren meer als individu dan als collectief en willen ook op die manier benaderd worden. De rol van de overheid is hierdoor veranderd. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen die wel om gerichte sturing vragen. We lijden bijvoorbeeld vaker aan overgewicht. De toenemende vergrijzing en huidige economische crisis maken dat er minder geld beschikbaar is. We willen wel dat het huidige voorzieningenniveau in stand gehouden wordt. Dit vraagt om een andere benadering van de huidige situatie. Steeds meer richt beleid zich op preventie, is er meer eigen verantwoordelijkheid voor de burger en wordt gezocht naar slimme integrale verbindingen met andere beleidssectoren. Nederland beweegt in de richting van een participatiesamenleving. Diverse trends en ontwikkelingen hebben de samenleving over korte en lange termijn veranderd en de huidige denkwijze over de verhouding overheid en burger beïnvloed. De volgende paragraaf (1.1) bespreekt maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de huidige benadering van de sectoren gezondheid en sport. Paragraaf 1.2 gaat in op de beleidsconsequenties die daaruit volgen. 1.1 Maatschappelijke ontwikkelingen Het Sociaal en Cultureel Planbureau benoemt de economische crisis, vergrijzing, individualisering en ontwikkelingen in de algemene gezondheid van de bevolking als meest invloedrijke veranderingen in de afgelopen periode (Veldheer & Bijl, 2011). Economische crisis: bestedingen onder druk en stijgende werkloosheid Europa verkeert in 2013 nog immer in een economische crisis. De verwachting van het Centraal Planbureau (CPB) is dat de gevolgen, door een terugloop van binnenlandse bestedingen, in Nederland het langste voelbaar blijven ten opzichte van omringende landen. Die gevolgen zijn merkbaar in: ● ● ● Een stijging van de werkloosheid tot 8,1% in maart 2013 ten opzichte van 3,2% in 2007 (CBS, 2007; website CBS, april 2013) De achteruitgang van het besteedbaar inkomen onder burgers én het snijden in overheidsbestedingen Eén op de vijf Nederlanders stelt uitgaven aan zorg uit vanwege de hoge kosten (Gezondheidszorgmonitor 2012, Newcom) 6 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Een snelle verbetering van de huidige economische situatie ligt niet in de lijn der verwachtingen (CPB, 2012). Vergrijzing De ontwikkeling in de samenstelling van de bevolking in de laatste 60 jaar toont een forse toename van het aantal 65plussers en een afnemend aantal jongeren. Tegenwoordig maakt één op de vijf Nederlanders (gerekend vanaf 20 jaar) deel uit van de groep 65plussers. In 2040 is dat naar verwachting één op de drie. Als gevolg van deze vergrijzing zullen de komende jaren de zorgvoorzieningen mee moeten groeien met het aantal 65plussers. Het huidige Figuur 1 Aandeel 65plussers t.o.v. de beroepsbevolking. Bron: Sociaal Cultureel Planbureau, 2012 stelsel is gestoeld op onderlinge solidariteit. De sterke stijging van de zorgkosten zet de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de huidige hoogwaardige voorzieningen onder druk. Aanpassingen aan het zorgstelsel zijn hierdoor op den duur onvermijdelijk. De overheid onderzoekt momenteel hoe de houdbaarheid van het zorgstelsel het best gewaarborgd kan worden (Kooiker, de Klerk, ter Berg & Schothorst, 2012). Individualisering en maatschappelijke zelforganisatie Nederland heeft van oudsher een relatief hoge sociale betrokkenheid. Vergeleken met andere landen zijn er relatief veel mensen in Nederland aangesloten bij maatschappelijke organisatie. Ook wat betreft vrijwilligerswerk behoort Nederland tot de top van Europa. Dit aantal is door de jaren heen behoorlijk stabiel gebleken. Door individualisering hebben mensen sinds de ontzuiling meer vrijheden om zelf te bepalen tot welke netwerken zij wel en niet willen behoren. Met de term individualisering wordt de groeiende autonomie van het individu ten opzichte van zijn directe omgeving bedoeld. Dit proces heeft geleid tot een afname van hiërarchische verhoudingen en een grotere gelijkheid in menselijke relaties. Gevolgen zijn te zien op uiteenlopende terreinen in de individuele en publieke sfeer, zoals: ○ ○ ○ De democratische verhouding tussen ouders en kind is toegenomen, gezinsleden ervaren een grotere mate aan autonomie (denk aan de positie van de vrouw) en de generatiekloof is geslonken; Minder mensen trouwen, scheiden is sociaal geaccepteerd en het wordt normaler gevonden om alleenstaand te blijven. Hierdoor is het aantal alleenstaanden toegenomen (De Swaan 1979); De intrede van het ‘Nieuwe Werken’ op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt er in het organiseren van werk en in de arbeidsomstandigheden meer rekening gehouden met de behoeften en verplichtingen die samenhangen met het privéleven van de individuele 7 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. werknemer. Naast kansen voor een betere afstemming met het gezin biedt dit ook de ruimte om bijvoorbeeld mantelzorg te kunnen verrichten. Ondanks de recessie en ontwikkelingen zoals individualisering lijkt het goed gesteld te zijn met het (zelf) organiserend en participerend vermogen van de Nederlandse burgermaatschappij, ook wel civil society genoemd. Tot de civil society worden organisaties gerekend uit het maatschappelijk middenveld, zoals sportverenigingen, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en stichtingen die belangen van burgers behartigen en waar men vrijwillig deel van uit maakt (Dekker, 2002). Meer Nederlanders zijn lid van een vereniging dan in iedere andere lidstaat van de EU. De vrijwillige sportsector is hierbij, met ruim dertig procent, de grootste sfeer waarbinnen vrijwilligers actief zijn (Dekker & De Hart, 2010, in: Hermens, Jansma & van Marissing, 2013). Toch is er de laatste decennia sprake van meer maatschappelijke distantie en het aantal Nederlanders dat niet bij een organisatie is aangesloten, neemt sinds de jaren ‘90 gestaag toe. Dit uit zich op een breed front: in de politiek, op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en de vrijetijdssector (sport, hobby, amateurkunst, vrouwenbonden en jeugdverenigingen). Met name mensen met een beperking, laag inkomen of lage opleiding, allochtonen en ouderen zijn minder bij ‘vrijwillige’ organisaties betrokken. In sommige gevallen zal er sprake zijn van ‘niet willen’, geen belangstelling hebben of het niet passend achten bij de eigen cultuur. Maar er zijn ook mensen bij die het zich financieel niet kunnen veroorloven om te participeren of die sociaal in een isolement verkeren en om die reden niet kunnen of durven participeren. De huidige economische recessie zal het voor deze groepen nog moeilijker maken om op eigen kracht de aansluiting te vinden. Gezondheid Nederland zal de komende jaren moeten blijven investeren in de gezondheid van haar burgers. Niet alleen omdat gezondheid een groot goed is, maar ook omdat de vergrijzende economie gezonde burgers broodnodig heeft (Veldheer & Bijl, 2011). De gemiddelde levensverwachting is tussen 2003 en 2008 voor zowel mannen als vrouwen met twee jaar gestegen, maar blijft lager dan in de ons omringende landen. Voorlichtingscampagnes ten spijt neemt het aantal probleemdrinkers en drugsgebruikers niet af. Datzelfde geldt voor het aantal Nederlanders met (ernstig) overgewicht. Nog steeds is 40 tot 50 % van de Nederlanders te zwaar. Eén op de negen Nederlanders kampt zelfs met ernstig overgewicht. In vrijwel Figuur 2 Sportdeelname in frequenties naar leeftijd, bevolking van alle ons omringende landen zijn deze 6 jaar en ouder (in procenten, voortschrijdend gemiddelde over vijf leeftijden). Bron: Bijl, Boelhouwer, Cloïn & Pommer, 2011. cijfers nog hoger. 8 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. roken overgewicht ernstig overgewicht overmatig alcoholgebruik te weinig lichaamsbeweging Individueel verlies aan verlies aan gezonde levensjaren levensjaren 4,1 4,6 1,2 2,1 3,0 5,1 0,6 0,9 0,9 1,2 Bevolking verlies aan verlies aan gezonde levensjaren levensjaren 1,8 2,0 0,5 0,9 0,3 0,6 0,2 0,3 0,4 0,5 Bijna de helft van de Nederlanders krijgt minder lichaamsbeweging dan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) van minimaal vijf dagen per week een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit per dag. Circa 24 procent van de Nederlanders beweegt drie maal per week gedurende 20 minuten intensief (fitnorm). Mannen voldoen vaker aan de fitnorm (27 procent) dan vrouwen (21 procent). Met het vorderen van de leeftijd daalt het percentage mensen dat aan de fitnorm voldoet en stijgt het percentage mensen dat niet intensief beweegt. Hoogopgeleiden voldoen vaker aan de fitnorm dan laagopgeleiden. Het overstappen van een ongezonde op een gezonde leefstijl heeft aantoonbaar effect op de gezondheid en de gezonde levensduur. Iemand die stopt met roken verlengt zijn of haar resterende gezonde levensverwachting met 4,6 jaar. Daarnaast blijft men doorgaans langer vrij van ernstige gezondheidsproblemen (Veldheer & Bijl, 2011). In bovenstaande tabel een overzicht van de invloed van enkele ziektebeelden op de totale levensduur van een individu (Nationaal Kompas Volksgezondheid, www.nationaalkompas.nl). Het terugdringen van ongezonde leefgewoonten stagneert, vooral onder laagopgeleiden. Laagopgeleide Nederlanders overlijden gemiddeld zes tot zeven jaar jonger dan hoogopgeleiden. Zij brengen tevens 16 tot 19 jaar langer door met ernstige gezondheidsproblemen, veelal veroorzaakt door een ongezonde leefstijl. Een kwart van de ziektelast wordt veroorzaakt door leefstijlgebonden aandoeningen, zoals harten vaatziekten, longkanker en diabetes (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2012). Leefstijlgebonden aandoeningen zijn deels Ter vergelijking: Sportparticipatie Utrecht vermijdbaar door bijvoorbeeld informatievoorziening en 85% 90% 79% 79% gerichte interventies, maar 75% 74% 80% 72% blijken tot nog toe hardnekkig 65% 68% 70% 61% tegen te gaan. 60% 50% 40% 40% 46% 34% 30% 20% Figuur 3 Sportdeelname in Utrecht naar leeftijd vanaf 16 jaar. Bron: Inwonersenquête gemeente Utrecht, 2012 10% tot 24 jaar 25 tot 39 jaar Totaal Man 40 tot 64 jaar 65 jaar en ouder Vrouw 9 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 1.2 Tijdgeest en beleidsconsequenties: maatwerk, samen en in de buurt De huidige beleidstransities zijn niet los te zien van de hierboven beschreven maatschappelijke ontwikkelingen. Autonomie en eigen verantwoordelijkheid van de burger komt steeds centraler te staan. De Rijksoverheid wil, mede onder druk van teruglopende budgetten en afnemende financierbaarheid, een zo klein mogelijke rol in het dagelijks leven van de burger spelen. Dit uit zich onder andere in het verminderen van regeldruk en het stimuleren van maatschappelijk initiatief. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR, 2012) stelt dat burgers inventief zijn, veel kunnen en tot veel bereid zijn. Om de kansen en mogelijkheden die daaruit voortkomen ten volle te benutten moeten beleidsmakers burgers vertrouwen en de ruimte bieden voor betrokkenheid. Tegelijkertijd wil de overheid de burger de zekerheid verschaffen dat zij er is voor risicofactoren die de Nederlander niet of moeilijk kan beïnvloeden. Hierbij wordt gestimuleerd dit zo dicht mogelijk bij de burger te organiseren, waardoor de ketenverantwoordelijkheid veelal bij lagere overheden, zoals gemeenten, komt te liggen (VWS, 2011). Dit vraagt om een cultuuromslag ten aanzien van de verantwoordelijkheden van de overheid en maatschappij binnen de zorg, welzijn en sociale zaken. De transities met de participatiewet, jeugdzorg en AWBZ naar de Wmo slaan hiermee een nieuwe weg in. De essentie: ● ● ● Van vangnet naar springplank: de nadruk ligt op eigen verantwoordelijkheid van burgers, op meedoen in de samenleving en op gebruikmaken van sociale netwerken. In de buurt: ondersteuning en participatie vindt dichter bij de burger plaats, zo lokaal mogelijk. Voorkomen in plaats van genezen: preventie wordt gestimuleerd door regie en financiering in één hand te leggen. In hoofdstuk drie worden de lokale consequenties van deze transities uiteengezet aan de hand van de uitvoeringsplannen in Utrecht. 10 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Tactische beschouwing: sport en zorg Sport is een belangrijk en zeer gewaardeerd element in onze samenleving. Sportdeelname brengt mensen in beweging, letterlijk en figuurlijk. Het is leuk om te doen, door te sporten word je lichamelijk fitter en ga je lekkerder in je vel zitten. Maar het doen aan sport leidt ook tot ontmoetingen, een positiever beeld over de medemens en het actiever meedoen aan de samenleving. Sporten in groepsverband, bijvoorbeeld binnen een sportvereniging, biedt bij uitstek een omgeving waarin het mogelijk is vaardigheden te ontwikkelen die ook buiten het sportveld van pas komen. Sportdeelname kan daarom bijdragen aan het verminderen van huidige maatschappelijke vraagstukken, zoals een gezonde leefstijl, maatschappelijke cohesie en integratie. Met name meer sociaal kwetsbare mensen blijken minder vanzelfsprekend te bewegen. Juist voor hen kan participatie van waarde zijn. Voor een succesvolle interventie zijn verschillende randvoorwaarden van belang. 2.1 Sport in Nederland Als gevolg van de verzuiling in de jaren ‘60 is de sport in Nederland sterk rondom de vereniging georganiseerd. Men ging destijds vooral om met mensen met dezelfde geloofsovertuiging en het was daarom ook logisch dat dit op sportgebied ook zo was. Anno 2013 telt Nederland zo’n 29.000 sportverenigingen. Binnen de vereniging wordt van ieder lid een (vrijwillige) bijdrage aan de organisatie gevraagd. De organisatiestructuur van een vereniging vergt verbondenheid en het intern oplossen van problemen op vrijwillige basis. Problemen worden intern en in gezamenlijk opgelost. De ontmoetingen en sociale vaardigheden die hier worden opgedaan, worden niet alleen in de sport gevraagd maar ook daarbuiten. De traditionele organisatievorm van de vereniging staat de laatste jaren onder druk als gevolg van maatschappelijke veranderingen. Door onder andere de individualisering worden andere eisen aan de vereniging gesteld. Met de opkomst van onder andere flexibele mogelijkheden om te sporten bij fitnesscentra is de huidige sporter veranderd van actieve sportparticipant naar klant. De kern hiervan is dat er geen tegenprestatie wordt gevraagd waardoor de wederkerige uitwerking tussen organisatie en lid verdwijnt. Toch blijft de verenigingsstructuur sterk en leidt de opkomst van andere organisatievormen in de sport tot nieuwe mogelijkheden (Van Bottenburg, 2007). Gemeenten doen veel om lokaal sportaanbod mogelijk te maken. Ongeveer 85-90% van het gemeentelijk sportbudget gaat echter op aan (onderhoud van) sportaccommodaties (Mulier Instituut, 2011). De teruglopende overheidsfinanciën en veranderende beleidsvisies maken dat gemeenten steeds vaker een financiële of maatschappelijke bijdrage van de verenigingen vragen als tegenprestatie. Er wordt door het Rijk, lokale overheden en sportbonden een groter beroep gedaan op sportverenigingen om zich breder maatschappelijk in te zetten. Zo is bijvoorbeeld de gemeente Den Haag in 2012 gestart 11 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. met het programma De sportvereniging als buurthuis van de toekomst, waarbij een efficiënter gebruik van middelen wordt nagestreefd vanuit de gedachte dat de sportvereniging een centrale functie in de wijk vervult. De verenigingen moeten hierin meegaan om zichzelf niet tekort te doen door de kansen onbenut te laten en de relatie met de gemeente niet op het spel te zetten (Daniël Klein in: Sport, Bestuur & Management, december 2012). Steeds vaker laait hierdoor de discussie op over de positie en maatschappelijke rol van verenigingen. Beleidsbepalers gaan steeds vaker uit van de sportvereniging als instrument om bepaalde maatschappelijke doeleinden te bereiken. In dit kader wordt tegenwoordig ook wel gesproken van de instrumentalisering van de sportvereniging (Boessenkool, Lucassen, Waardenburg & Kemper, 2011). 2.2 Uiteenlopende waarden Hoewel aan sport en bewegen vaak automatisch overwegend positieve eigenschappen worden toegedicht, is de (maatschappelijke) meerwaarde vaak moeilijk te kwantificeren. Dat heeft deels te maken met de manier waarop sport en bewegen wordt uitgevoerd, want bewegen is op diverse manieren mogelijk: ● ● ● ● Op eigen gelegenheid sporten, zoals een rondje fietsen of hardlopen; Sporten bij een sportvereniging of commerciële instelling, zoals een fitnesscentrum; Als vrijwilliger verbonden zijn aan een sportinstelling; Een sportorganisatie leiden vanuit een bestuursfunctie. In deze puntsgewijze notering is een gradatie te maken: van laagdrempelig naar een brede inzet en moeilijk(er) bereikbare positie. Alle vormen gaan gepaard met gevolgen die als meerwaarde kunnen worden beschouwd. Er bestaat een verschil tussen meerwaarde op individueel niveau en op collectief niveau (Boonstra & Hermens, 2011). Wanneer sport wordt ingezet om het plezier in het spel te beleven, spreken we van sport als doel. Maar sport kan ook worden ingezet om bredere maatschappelijke doelen te realiseren. Dan wordt vaak verwezen naar sport als middel. Onderstaand wordt de potentiële waarde van bewegen voor verschillende terreinen uiteengezet. Fysiologisch Over het nut van bewegen is een brede consensus. Wetenschappelijke onderzoeken wijzen eenduidig op de samenhang tussen voldoende beweging en een goede gezondheid. Verantwoord bewegen leidt tot een betere kwaliteit van leven en een gereduceerde kans op een aantal ziekten en aandoeningen. Wanneer sport en bewegen al op jonge leeftijd wordt toegepast, zijn er duidelijke aanwijzingen dat de verworven bewegingsvaardigheden gedurende de jeugd ertoe leiden dat ook later een fysiek actief leven geleid wordt. Het aanbieden van een kwalitatief programma bewegen en sport op school lijkt dan ook een kosteneffectieve manier om de volgende generatie volwassenen te bewegen om er een actieve leefstijl op na te houden (Stegeman, 2007). Er is bewijs dat: ● (Matige) activiteit leidt tot een verhoogde aandacht en concentratie (Stegeman, 2007). 12 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. ● Positieve waarde bereikt kan worden wanneer de context van het sportaanbod of bewegingsonderwijs goed is, dat wil zeggen: gericht zijn op plezier, positieve ervaringen, diversiteit en de betrokkenheid van de deelnemers. TNO waarschuwt dat de aanpak van een sedentaire en dus inactieve leefstijl van groter belang is dan het stimuleren van sportparticipatie (Boonstra & Hermens, 2011). In onderstaande tabel is becijferd in welke mate een inactieve leefstijl bijdraagt aan bepaalde ziektebeelden (Lee et al, 2012). Maar sportparticipatie kan er wel aan bijdragen dat een sedentaire leefstijl een halt toe wordt geroepen. Beweging kan ook op andere vlakken van meerwaarde zijn, bijvoorbeeld bij het tegengaan van overgewicht en obesitas. Dit heeft geleid tot het stellen van beweegnormen vanuit de overheid. Bewegen maakt daarom een belangrijk onderdeel uit van de lobby om sport als zorgmiddel te agenderen. Bijdrage van inactiviteit aan viertal ziektebeelden en sterftecijfer in Nederland hart- en vaatziekten type 2 diabetes borstkanker darmkanker sterftecijfer 3,0% 3,7% 4,0% 5,4% 4,9% Pedagogisch Sport en fysieke activiteit bieden goede mogelijkheden om duurzame positieve sociale interacties en een hoogstaand moreel gedrag te bevorderen. Deze gunstige effecten treden niet automatisch op. Er is namelijk ook een kans dat deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten negatief, egocentrisch en agressief gedrag stimuleert. Bij jongens lijkt die kans groter dan bij meisjes. Het lijkt erop dat negatief gedrag waarschijnlijker is in een competitieve context met nadruk op rivaliteit en afwijzing (Stegeman, 2007). De normen en waarden die binnen een groep worden gedeeld kunnen dan ook zowel positief als negatief uitpakken. Dit wordt aangeduid als positief dan wel negatief sociaal kapitaal (Boonstra & Hermens, 2011). De richting hiervan wordt bepaald door: ● ● ● Het klimaat waarin de fysieke activiteit wordt aangeboden; De aanwezigheid van een op positieve interacties en positieve waarden gericht programma; De expliciete aandacht voor het aanbieden van activiteiten die passen bij de ontwikkelingsfase waarin de jongeren zich bevinden. Er is zeker geen sprake van eenduidige positieve effecten, al kunnen adequaat gestructureerde en gepresenteerde activiteiten in een pedagogische context wel een significante bijdrage leveren aan de ontwikkeling van pro sociaal gedrag. De nadruk moet niet worden gelegd op het winnen van een wedstrijd (Stegeman, 2007). Sport heeft op zichzelf de mogelijkheid een preventieve werking te genereren op probleemgedrag en criminaliteit. Deelname aan sport kan verveling voorkomen: het vormt een alternatief sociaal milieu mits positieve normen en waarden de boventoon voeren. Ook is het mogelijk voor jongeren status te verwerven middels sport door hun inspanningen. Het zorgt daarnaast voor spanning, waardoor het als uitlaatklep kan dienen. De inzet van sport als doel is dan bovenop de 13 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. intrinsieke waarde van sport - het plezier in de sport - een opvoedende taak te vervullen (Boonstra & Hermens, 2011). De preventieve werking is echter niet een gegeven. De sociale context is daarvoor van groot belang. Het inzetten van sport als middel vergt dus een juist klimaat. Bepaalde omstandigheden, zoals de relatie tussen de sporter en de coach en de houding ten aanzien van fair-play van beide, resulteren in minder problematisch gedrag in en om het veld en een hoger niveau van moreel redeneren. Een goede (club)cultuur en een bekwame, goed opgeleide docent, trainer of coach spelen hierin een zeer belangrijke rol (Stegeman, 2007), maar ook het terugbrengen van de mate van geweld in en rondom de topsport is vanwege de voorbeeldfunctie van belang. Tot slot speelt zeker de sociale klasse en opvoeding van de ouders een prominente rol in de beoefening van sport (United Nations, 2005; Boonstra & Hermens, 2011). Kortom, op pedagogisch vlak zijn de bewijzen voor sport als opvoedmiddel niet eenduidig en zijn contextuele voorwaarden van groot belang voor het slagen van de opzet. Sociaal en psychologisch Fysieke activiteit kan op diverse manieren een meerwaarde zijn op het psychologische en sociale vlak, al is evenals op het pedagogisch vlak niet met zekerheid vast te stellen dat er sprake is van causaliteit. Onder bepaalde condities van duur, intensiteit en frequentie van fysieke activiteit en onder conditie van een gunstig motiverend klimaat is bewijs voor een vermindering van depressie en angst, maar ook voor een verhoging van het gevoel van zelfwaarde. Het is echter denkbaar dat juist mensen met veel zelfwaardering meer aan sport en bewegen doen (Stegeman, 2007). Overigens is er een verschil aanwijsbaar tussen individuele sporten en teamsporten. Bij individuele sporten wordt het gevoel van controle op zaken in de persoonlijke sfeer vergroot, terwijl bij teamsporten vooral het gevoel van controle op sociale relaties wordt vergroot (Boonstra & Hermens, 2011). Zo kan sport een katalysator zijn voor het verbeteren van gedrag en persoonlijke waarden. Inzet van de juiste sportvorm kan hieraan een bijdrage leveren, met name aan kwetsbare groepen in de samenleving. Deze groep blijft namelijk achter in de sportparticipatie (Buysse & Duyvestijn, 2011). Door de juiste inzet en persoonlijke benadering kan het plezier in de sport ook worden vergroot. Er is daardoor een kleinere kans op schooluitval (Stegeman, 2007). Een kanttekening is echter wel dat in sportkantines de alcoholconsumptie vaak hoog ligt. De groepsdruk om mee te drinken is een voorbeeld van negatief sociaal kapitaal zoals gesteld door Putnam (2000). Voor de buurt kan sportparticipatie van meerwaarde zijn vanuit de sociale inclusie waar het voor kan zorgen. Het vergroot de sociale samenhang en leefbaarheid door de grotere mogelijkheden aan ontmoetingen. Mensen die niet actief (kunnen) deelnemen maar wel naar de sport kijken kunnen hier ook van profiteren (VSG, 2011). Op deze manier kan het een bijdrage leveren aan de prestatievelden van de Wmo, zoals het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van wijk en buurt. Hier wordt in paragraaf 2.3 specifieker op ingegaan. De uitdaging is echter wel om vrijwilligers aan te trekken die zich willen committeren aan een sportvereniging. 14 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Economisch Naast de sociaalpedagogische waarden voor individu en maatschappij, voegt de sportsector in Nederland ook economisch gezien waarde toe: sportgerelateerde productie en consumptie, voltijdbanen, maar ook (zorg)kosten door bijvoorbeeld sportblessures. In het licht van de discussie over een mogelijke organisatie van de Olympische Spelen in 2028 is de economische waarde van de sport meer op de voorgrond getreden. De sportgerelateerde bestedingen waren in 2006 zo’n 11,4 miljard euro. Dit komt neer op ongeveer 1,3 procent van de totale bestedingen in de economie. Het grootste deel bestaat uit bestedingen van huishoudens (6,8 miljard euro) en overheid (2,6 miljard euro). De toegevoegde waarde aan de economie bedraagt 4,7 miljard euro, zo’n 1 procent van het Bruto Binnenlands Product. Daarnaast zijn 130.000 mensen werkzaam in de sportsector; dit komt neer op 1,5 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland. In vergelijking met Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk is de economische waarde van sport in Nederland hiermee lager. Voor de Nederlandse berekeningen was het mogelijk gebruik te maken van gedetailleerdere informatie door de goede infrastructuur (CBS, 2012). Daarnaast is recent bewezen dat het doen aan sport economische waarde creëert. Een evaluatie van de gebiedsgerichte aanpak Gezonde wijk Overvecht heeft aangetoond dat in de periode 2006-2010 de zorgkosten met vier procent zijn gedaald door betere hulp vanuit de eerstelijnszorg en meer mensen zijn gaan bewegen. Ook het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd met overgewicht is tussen 2004/2005 en 2009/2010 afgenomen van 26% naar 20% met name als gevolg van leefstijlverandering (Cijfers van de website Utrechtgezond.nl). Zo voegt de sportsector in zijn geheel waarde toe aan de economie, maar kan meer bewegen juist ook bijdragen aan het terugdringen van (individuele) zorgvragen en daarmee maatschappelijke kosten. 2.3 Sportstimulering vanuit zorg en welzijn De zorgsector in Nederland streeft na mensen zoveel mogelijk zelfredzaam te laten zijn en zolang mogelijk op eigen kracht te laten participeren in de samenleving. Een gezonde leefstijl is hiervoor een belangrijke voorwaarde. In de volgende paragrafen wordt besproken hoe bewegen aan leefstijlbevordering bijdraagt, hoe dit de zorgvraag terugdringt en leidt tot grotere maatschappelijke participatie. 2.3.1 Instituties in de zorg De gezondheidszorg kent verschillende doelen: voorkomen van ziektes, genezing, revalidatie en/of verbeteren van kwaliteit van leven, verminderen van klachten, voorkomen van verergering van de ziekte of de gevolgen van een ziekte en het verlichten van lijden. Binnen de gezondheidszorg onderscheidt men veelal drie sectoren: cure, care en preventie. De gezondheidszorg die gericht is op onderzoek en behandeling om te genezen noemt men cure. Wanneer het zorg betreft ter voorkoming van beperking en complicatie als het gevolg van ziekte, langdurige 15 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. verpleging en ondersteuning bij de kwaliteit van leven spreekt men over care. Preventie is gericht op het voorkomen van ziektes, bevordering van de gezondheid en de bescherming van gezondheid. Ziektepreventie kan toepast worden in de individuele zorg aan patiënten, als ook aan de gehele bevolking of grote groepen mensen, bijvoorbeeld vaccinatie van kinderen of voorlichting over soa/hiv. Gezondheidsbevordering is gericht op het verbeteren van de gezondheid door bijvoorbeeld wijkgerichte activiteiten op te zetten om risicogroepen te stimuleren tot gezond gedrag. Gezondheidsbescherming behelst maatregelen om mensen te beschermen tegen schadelijke invloeden, zoals regelgeving over arbeidstijden, verplichting van het dragen van autogordels en de controle op voedingsmiddelen. Zorg is echter niet altijd eenduidig onder een van de bovengenoemde sectoren te scharen. Zo kan een deel van bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg (bijv. behandelen van depressie) vallen onder cure, maar ook onder care (hulp bij huishouden) en gezondheidsbevordering (stimuleren te sporten) (Burgt, van der, Mechelen-Gevers, van, te Lintel Hekkert, 2006). Het niveau van behandelen is afhankelijk van de aard van het gezondheidsprobleem. De Nederlandse gezondheidszorg kent verschillende soorten behandelniveaus: de nulde-, eerste-, tweede- en derdelijnszorg. Zorg waarbij geen hulpvraag is wordt preventieve gezondheidszorg of nuldelijnszorg genoemd. Deze zorg wordt veelal verleend door de GGD en consultatiebureaus nog voordat mensen gezondheidsproblemen hebben. Wanneer er wel een hulpvraag is wordt getracht met algemene zorg in de eerstelijn de klachten te verhelpen. Hierbinnen werken o.a. huisartsen, tandartsen, psychologen, fysiotherapeuten, verpleegkundigen en verzorgende in de thuishulp. Zij bieden gezondheidszorg aan mensen thuis of dicht bij huis. Deze zorg is direct toegankelijk, er is vaak geen verwijzing nodig en vindt plaats zonder opname (extramuraal) (Burgt, van der, Mechelen-Gevers, van, te Lintel Hekkert, 2006). Wanneer de eerstelijnszorg niet voldoende is en er meer specialistische zorg nodig is, wordt de patiënt doorverwezen naar de tweedelijnszorg. Hiervoor is een verwijzing uit de eerstelijnszorg noodzakelijk. Onder de tweedelijnszorg vallen ziekenhuisopname, geestelijke gezondheidszorg, revalidatiecentra en gespecialiseerde jeugdzorg. Wanneer er sprake is van opname in een instelling spreekt men van intramurale zorg. Op het Figuur 4 De verschillende lijnen zorg naar complexiteit en moment dat er hoogspecialistische zorg kosten gesplitst. Bron: www.informatie.nl nodig is wordt verwezen naar instellingen met topklinische zorg of de derdelijn. Hieronder vallen bijv. academische centra waar ook wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt. Grotere rol voor leefstijlbegeleiding in de zorg Een ongezonde leefstijl veroorzaakt ongeveer een kwart van de ziektelast in Nederland (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2012). Roken en overgewicht vergroten de kans op COPD, longkanker, hart- en 16 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. vaatziekten en diabetes. Preventieve leefstijlinterventies, gericht op onder andere structureel bewegen, kunnen daarom veel winst opleveren. De vraag is of bevordering of ondersteuning van een gezonde leefstijl ook onderdeel moet zijn van de zorg. Eerdere initiatieven uit de somatische (lichamelijke) zorg gericht op preventie bleken moeilijk te verankeren. De overheidsvisie op de maatschappij en rol van de burger is de afgelopen jaren meer gericht op keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid. De kans is groot dat vooral kwetsbare groepen hierdoor worden getroffen. De gezonde keuze ligt voor hen door diverse oorzaken vaak buiten bereik. Volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg is het daarom ook de taak van zorgverleners in alle sectoren te ondersteunen bij een gezonde leefstijl. In alle sectoren komen omstandigheden voor die het noodzakelijk maken dat leefstijlbegeleiding onderdeel vormt van de verantwoorde zorg (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2012). Het doorbreken van patronen blijkt lastig Het blijkt moeilijk om leefgewoonten te veranderen. Vaak ontbreekt de kennis over wat goed of gezond is. Daarnaast is er vaak een hoop wilskracht voor nodig om dergelijke keuzes door te zetten. Waar ongezonde leefpatronen de norm zijn in iemands directe omgeving, is het doorbreken nog lastiger. Sociale invloed is zeer bepalend voor het menselijk gedrag. Dit geldt zeker voor mensen die afhankelijk zijn van intramurale zorg binnen een zorginstelling. De instelling bepaalt dan in belangrijke mate wat bewoners eten, of ze gestimuleerd worden om te bewegen en stoppen met roken. Vanuit de zorgverlening is gedragsverandering wenselijk. Zorgverleners in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) roken dikwijls zelf en zijn daarmee een slecht rolmodel. Als gevolg van tijdgebrek bij de dagelijkse handelingen, geen prioriteit of geen kennis over mogelijke manieren wordt nog weinig aandacht geschonken aan leefstijlbevordering. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (2012) constateert dat normen of behandelprotocollen vaak ontbreken, slechts voor bepaalde doelgroepen aanwezig zijn of niet integraal worden toegepast (ze richten zich bijvoorbeeld alleen op meer bewegen, maar stimuleren het stoppen met roken niet). 2.3.2 Aansluiting op het welzijn: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) De Wmo is er op gericht om de participatie, redzaamheid, maatschappelijke inzet en sociale samenhang van burgers in een gemeente te bevorderen. De wet onderscheidt negen prestatievelden waarop gemeenten een inspanning leveren om deze doelen te bevorderen. Door gerichte en integrale inzet van sport, welzijnswerk en zorg kan sportdeelname bijdragen aan deze doelen. De hoofdgedachte: sport biedt een alternatief voor het hangen op straat, draagt bij aan eigenwaarde en zorgt ervoor dat mensen gezonder zijn en daarmee een beroep op zwaardere zorg uitstellen. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij, binnen de gestelde kaders, invulling geven aan de lokale uitvoering van de Wmo. In de uitgave Sportief Participeren van de Vereniging Sport en Gemeenten (2011) is een voorzet gegeven op de wijze waarop gemeenten beleidsdoelen uit de Wmo door middel van sport kunnen ondersteunen. Op de volgende pagina een verkorte weergave. 17 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Maatschappelijke doelen Wmo Prestatieveld Bijdrage sport en bewegen 1. Sociale samenhang en leefbaarheid - ontmoetingen in de wijk via instellingen, buurthuizen of de sportvereniging. 2. Preventie en ondersteuning jeugd - Jeugd leert samenwerken, omgaan met regels, verwerken teleurstellingen en worden normen en waarden bijgebracht. - Gezondheidsbevordering en preventie 3. Informatie, advies en cliëntondersteuning - Het in beeld brengen van type en mogelijkheden sport- en beweegaanbieders in de regio. 4. Mantelzorg en vrijwilligers - Ondersteuning van verenigingen door breder aanbod mogelijk te maken en meer (kwetsbare) mensen meedoen. 5, 6. Participatie - Het meedoen van mensen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociale problemen via sport. Bij voorkeur bij een vereniging, maar waar obstakels ondersteuning om anders te kunnen sporten. 7, 8, 9. Maatschappelijke opvang, openbare - Het brengen van structuur en wederzijds begrip gezondheidszorg en verslavingsbeleid bevorderen van kwetsbare burgers via of in samenwerking met maatschappelijke instellingen. De meeste gezondheidswinst blijkt te behalen in achterstandswijken. Een ongezonde leefstijl komt daar vaker voor en mensen zijn minder goed in staat zelf gezonde keuzes te maken. Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor eerstelijnszorg, GGD’en en thuiszorgorganisaties om leefstijlbegeleiding in de buurt laagdrempelig en toegankelijk te maken (Inspectie voor de gezondheidszorg, 2012). 2.4 Kritische succesfactoren voor aanbod voor moeilijkere doelgroepen De laatste jaren is vanuit de overheid, sportbonden en zorgsector (waaronder verzekeraars) in toenemende mate ingezet op het verhogen van de deelname aan sport- en beweegprogramma’s. Dit heeft onder andere geresulteerd in de Sportagenda 2016, met als belangrijkste doelstelling het verhogen van de sportparticipatie onder de bevolking naar 75%. De ambitie is dat meer mensen vaker actief gaan sporten gedurende een langere periode in hun leven. Veel mensen willen gezonder leven, maar redden dat niet op eigen kracht. Mensen die gezond willen leven moeten zo min mogelijk drempels tegenkomen. Ondersteuning bij een gezonde leefstijl zal daarom dicht bij huis en toegankelijk moeten zijn. Leefstijlbegeleiding op buurtniveau kan veel gezondheidswinst opleveren als het grootschalig van de grond komt (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, 2011). Samenwerking en een integrale benadering zijn daarom cruciaal. In dit onderdeel bespreken we aan de hand van eerder onderzoek enkele cruciale factoren voor een succesvol sportaanbod. Voor jongeren is er altijd al extra aandacht geweest om deelname aan sport- en beweegactiviteiten te bevorderen. Sport wordt bijvoorbeeld in de jeugdzorg al langer ingezet omdat het (vaak) aansluit bij interesses van jongeren. Sport vormt daarmee een positieve basis om te werken aan gedragsdoelen, 18 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. zoals zelfvertrouwen, zelfbeeld, zelfdiscipline, doorzettingsvermogen en sociale vaardigheden. Het gaat hier om aspecten die als het ware liggen opgesloten in de sport zelf. Daar kunnen andere groepen ook baat bij hebben. Vooral ouderen, niet-werkenden, allochtonen en sociaal kwetsbare groepen met gedrags-, verstandelijke- of lichamelijke beperkingen blijven achter in sportdeelname (Boonstra & Hermens, 2011). Dit heeft verschillende oorzaken. Financiële restricties spelen bij een beperkt deel van de bevolking ook een rol om aan sport te doen, lid te zijn van een sportvereniging of toegang tot sportevenementen te betalen. Mensen met een inkomen tot 130% van het sociaal minimum hebben een grotere kans om niet aan sport en andere activiteiten op cultureel terrein en in verenigingen deel te nemen, dan wie een hoger inkomen heeft (Jehoel- Gijsbers 2004, in: Veldheer & Bijl, 2011). Ook is het voor deze groepen extra van belang dat de kwaliteit van het sportaanbod goed aansluit, er sociale veiligheid is en de organisatie goed weet hoe het met dergelijke groepen weet om te gaan. Voor hoger opgeleiden die niet sporten geldt vaak dat zij geen tijd of geen zin hebben om actief te sporten (Boonstra & Hermens, 2011). Kritische succesfactoren voor de verbinding sport en zorg De huidige integrale benadering van sport en zorg is een samenwerking tussen twee werelden die relatief nieuw voor elkaar zijn. Vanuit de zorg wordt nog niet structureel gebruik gemaakt van sport als interventie voor leefstijlbevordering. Traditioneel gezien houden ook weinig sportverenigingen zich actief bezig met het stimuleren van inactieve groepen om te sporten. Recent onderzoek van het VerweyJonker Instituut (Hermens, Jansma & van Marissing, 2013) heeft gekeken naar enkele praktijkvoorbeelden van verbindingen van sportverenigingen met de sociale sector. De conclusie: bij deze projecten fungeren de hulpverleningsinstellingen voornamelijk als vindplaats voor de sportbehoefte van bijzondere doelgroepen. Het is hierbij belangrijk dat deze activiteiten buiten de hulporganisatie plaatsvinden waarbij de sportactiviteiten worden gebruikt als middel om te werken aan de hulpverleningsdoelen van de cliënten. De rol van de gemeente zit voornamelijk in het op structurele basis verbinden van beide sectoren. Om de sectoren succesvol te verbinden en wederzijds commitment te creëren, is het raadzaam om aandacht te schenken aan: ● ● ● De verschillende sectoren dienen elkaars belangen te begrijpen, het aanbod te leren kennen en vertrouwen te krijgen in elkaar; dat maakt doorverwijzen ook makkelijker. Korte lijnen en periodiek overleg zijn daarom wenselijk (van Koolwijk, 2011; Friedel, in: Sport, bestuur en management, 2012; Buysse & Duijvestijn, 2011); Vanuit de zorgkant zouden instellingen leefstijlbegeleiding moeten opnemen in beleid en individuele zorgplannen. Intramurale zorginstellingen kunnen de leefomgeving zo inrichten dat de gezonde keuze ook de makkelijke keuze wordt (Inspectie voor de gezondheidszorg, 2012). Dit betekent ook enthousiasme en bereidheid bij zorgaanbieders om te investeren in een goed 'sportklimaat' c.q. voldoende coördinatie- en begeleidingsuren (Buysse & Duijvestijn, 2011); Enthousiasme en bereidheid bij sportaanbieder om te investeren in kwaliteit en in het pedagogisch klimaat (Buysse & Duijvestijn, 2011); 19 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. ● ● Samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars is belangrijk voor de verankering van de activiteiten. De gemeente zou de rol als regisseur, facilitator en stimulator in kunnen nemen (Inspectie voor de gezondheidszorg, 2012; Buysse & Duijvestijn, 2011); Financiële borging en continuïteit (Buysse & Duijvestijn, 2011). Aanpak is vaak sterk projectmatig, maar moet programmatisch worden. In plaats van symptoombestrijding moet men zich richten op de context en oorzaken van de situaties. Samenwerken tussen verschillende sectoren is daarvoor van eminent belang (Boonstra & Hermens, 2011). Kritische succesfactoren voor het sport- en beweegaanbod Om het te creëren sportaanbod aantrekkelijk en functioneel te maken voor de doelgroep, zijn de volgende aandachtspunten voor de opzet van sport- en beweegprogramma’s geformuleerd: ● ● ● ● ● ● ● ● De aandacht voor de sociale omgeving van de doelgroep: familie en vriendengroep hebben invloed op beslissingen. Maar ook niet teveel, want deelname moet leuk blijven en geen ‘must’ worden (van Koolwijk, 2011; Boonstra & Hermens, 2011); Een aansprekend, passend en pedagogisch hoogwaardig sportaanbod: een goede match tussen vraag en aanbod door participatie van de doelgroep. Dit zorgt voor een betere aansluiting op de wensen en verlaagt de drempel om mee te doen. (van Koolwijk, 2011; Buysse & Duijvestijn, 2011); Aandacht voor de fysieke omgeving: bereikbaarheid en afstand sportlocatie zijn van invloed op de bereidheid en mogelijkheden om deel te nemen (van Koolwijk, 2011); De inzet van geschikte, competente en gekwalificeerde trainers, die affiniteit hebben met de doelgroep, tijd beschikbaar hebben en stevig in hun schoenen staan (Buysse & Duijvestijn, 2011; Boonstra & Hermens, 2011); Weinig wisselingen in aanbod: verandering van begeleider of beweeglocatie kan als drempel worden ervaren (NISB, verwacht 2013); Onderscheid of de interventie gericht of ongericht is; staan de positieve gevolgen van het bewegen voorop, of draait het om de maatschappelijke meerwaarde voor individuen of de samenleving als geheel. Besteed in de sportactiviteit gerichte aandacht hieraan (Boonstra & Hermens, 2011); Plezier: de activiteit moet vooral leuk zijn. Een groepsaanbod werkt daarbij heel stimulerend (van Koolwijk, 2011); De mogelijkheid om door te stromen naar regulier sportaanbod of het aanbod van een vervolgtraject (website BeweegKuur). 20 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. De BeweegKuur Sinds 2008 is met de BeweegKuur een relatief succesvolle Gecombineerde Leefstijl Interventie (GLI) ontwikkeld. Het doel van de BeweegKuur is het behalen van gezondheidswinst door middel van meer bewegen, gezonde voeding en blijvende gedragsverandering voor mensen met gewichtgerelateerde problematiek. De eerstelijns zorg speelt hierbij een belangrijke rol. Adviezen van huisarts, fysiotherapeut en diëtist worden in de BeweegKuur door een leefstijladviseur verwerkt in een individueel programma. De leefstijladviseur is de spin in het web tussen de zorgaanbieder en het sportaanbod. Daar waar mogelijk worden deelnemers doorverwezen naar het lokale (wijkgebonden) sport- en beweegaanbod. De inzet van een tussenpersoon in de vorm van een leefstijladviseur is belangrijk, aangezien uit verschillend onderzoek bleek dat huisartsen bij het stimuleren van cliënten om te bewegen in eerste instantie denken aan beweegaanbod bij een fysiotherapeut. De leefstijladviseur weet de cliënt ook naar ander aanbod door te verwijzen. Bij de implementatie van de BeweegKuur is samenwerking tussen de Regionale Ondersteuning Structuur (ROS), de GGD en de lokale of provinciale sportraad cruciaal. Deze organisaties vormen een lokaal netwerk, waarin zorg, welzijn en sport samenkomen. Uit een evaluatie van de DSP Groep blijkt dat het ervaren succes van de BeweegKuur is te herleiden tot de korte lijnen binnen het netwerk. De medewerking van de huisarts binnen het netwerk bleek daarnaast cruciaal. Waar de medewerking laag was, bleek het lastig om een netwerk op te bouwen. De evaluatie constateert dat de opzet van de BeweegKuur ook kan dienen als voorbeeld voor de implementatie van andere leefstijl- en beweeginterventies (de Groot & Lagendijk, 2011). Tijdens een bijeenkomst naar aanleiding van een onderzoek naar de aansluiting van de sport op de zorg onder huisartsen van het NIVEL Instituut kwamen aanvullende ervaringen met de BeweegKuur aan bod. Zo werd onder andere benoemd dat: - De betrokkenheid van de gewenste partners niet altijd hoog is geweest; Een lokale trekker en netwerkvormer erg belangrijk is; De financiering van het programma nog niet structureel genoeg was; De samenwerking tussen zorg en sport moeilijk was doordat patiëntendossiers geheim zijn; De sportaanbieder niet altijd als een gelijkwaardige partner wordt gezien (Expert meeting NIVEL Instituut, 15 januari 2013). 21 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. DEEL II HET VELDSPEL 22 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. De Utrechtse tactieken De gemeente Utrecht heeft de mogelijkheden aangegrepen om de gewenste beleidsintegratie in een duidelijke visie te formuleren. Samen met professionele instellingen en cliënten is een nieuwe aanpak in het welzijnsbeleid en de zorg voor kwetsbare groepen gemaakt. De insteek: het versterken van de eigen kracht van de burger en het verbeteren van de individuele professionele zorg wanneer deze nodig is. Sport is een van de terreinen die de gemeente meer bij het welzijnsveld wil betrekken. De gemeente wil de sportvereniging een centrale rol laten spelen in de wijk en zet daarom in op gebiedsgerichte multifunctionele accommodaties. De beweegmakelaars, buurtsportcoaches, combinatiefunctionarissen, buurtteams en sociaal makelaars hebben de taak om de verschillende thema’s te verbinden. De landelijke beleidstransities hebben een grote impact op gemeenten: ze krijgen als gevolg van de decentralisaties meer taken en thema’s op hun bord. Tegelijkertijd worden budgetten gedeeltelijk teruggeschroefd. Dit vergt een heroriëntatie op de eigen rol en schept kansen voor pilots en nieuwe organisatievormen, én ook om sport breder in te zetten. Daarom is samen met professionele instellingen en cliënten een integrale aanpak ontwikkeld voor Utrechters in een kwetsbare positie en is een omslag gemaakt in de welzijnsaanpak. In dit hoofdstuk worden aan de hand van de beleidsplannen Op eigen kracht en meedoen naar vermogen, Vernieuwend Welzijn en Transformatie Zorg voor Jeugd en gesprekken met gemeentelijke beleidsmedewerkers, de interne ontwikkelingen geschetst en de mogelijkheden voor het verbinden van sport en bewegen besproken. 3.1 Op eigen kracht en meedoen naar vermogen ‘Als je aan de voorkant goed assisteert, vang je de dure zorg op zodat de 1e lijn niet direct nodig is. Het zijn communicerende vaten: waar de één onderpresteert, moet de ander bijspringen.’ – senior beleidsadviseur De vraag naar wat mensen wel kunnen is leidend in de benadering van de gemeente Utrecht bij de aanpak van sociaal kwetsbaren. Met één brede integrale aanpak waarbij budgetten in samenhang met elkaar ingezet worden, wil Utrecht een sociaal beleid (blijven) voeren. De beleidsnotitie stelt: ‘Er is al veel goed werk verzet en op diverse plekken in de stad zijn er initiatieven genomen en creatieve oplossingen in uitvoering die bijdragen aan preventie en duurzaam herstel. De Utrechter wordt verleid de regie in eigen hand te nemen. Waar nodig is ondersteuning beschikbaar, tegelijkertijd verwachten we een maatschappelijke tegenprestatie passend bij de eigen mogelijkheden’ (Gemeente Utrecht, december 2011). 23 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Het doel is om de Utrechter met problemen op verschillende leefgebieden (zoals gezondheid, inkomen, maatschappelijke participatie en huisvesting) in zijn eigen kracht te zetten door de inzet van het eigen netwerk te bevorderen. Van de burger bij wie de gemeente wel te hulp schiet, wordt een maatschappelijke tegenprestatie verwacht. Deze aanpak gaat uit van het idee dat ‘in plaats van een waterput te bouwen, moet je de mensen leren hoe ze een waterput kunnen bouwen’ (senior beleidsadviseur). Bij een grote individuele verantwoordelijkheid is er geen of minder overheidsbemoeienis nodig op de persoon. Dit vraagt om een krachtige samenleving (civil society), samenwerking met maatschappelijke partners en daarmee goed en duidelijk opdrachtgeverschap van de gemeente. Maar ook een lerende houding is vereist, met een doel en resultaatgerichte aanpak. Volgend op deze notitie zijn enkele pilots gestart, waaronder het buurtteam Jeugd en Gezin waar later in dit hoofdstuk op ingegaan wordt. De nieuwe aanpak richt zich op sneller en slimmer werken en toewerken naar één klant – één plan – één contactpersoon. De ondersteuning vindt zo dicht mogelijk bij de Utrechter plaats. Wijk- en buurtgericht waar dat kan, stedelijk als dat beter passend is. Het doel is dat: • • • • • Burgers en professionals weten bij wie zij moeten zijn. Er gebruik gemaakt wordt van digitale technieken en social media. Professionals elkaar weten te vinden in de samenwerking, elkaar aanvullen, geen zaken dubbel doen en zaken aan elkaar over laten. Er gekozen wordt voor de meest simpele en creatieve oplossingen: eigen kracht en meedoen (maatschappelijke tegenprestatie) staan centraal. Er wordt gewerkt via korte lijnen en vanuit onderling vertrouwen tussen de werkers. De instellingen werken op basis van de deskundigheid van de medewerkers. Er is ruimte voor professionaliteit (afwijking van protocollen). Figuur 5 Model voor samenwerking. Bron: Gemeente Utrecht, december 2011 24 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 3.1.1 Vernieuwend Welzijn Het Utrechts beleid is er op gericht om iedereen deel te kunnen laten nemen aan de samenleving. Om dit te realiseren en daarmee beleid en de leefomgeving toegankelijk te maken voor alle burgers, hanteert de gemeente Agenda 22, gebaseerd op de 22 regels van de Verenigde Naties die participatie en gelijkheid bevorderen. Op dit moment wordt het Utrechtse welzijnswerk door twee soorten organisaties uitgevoerd, namelijk (1) organisaties die gericht zijn op een specifieke doelgroep of een specifiek domein, en (2) drie brede Wijkwelzijnsorganisaties (WWO’s: Doenja, Portes en Cumulus), die samen de hele stad bestrijken, maar allemaal meerdere wijken als werkgebied hebben. Het aanbod van welzijnswerk sloot echter niet goed aan op de wensen van de burgers. De wens was groot om het welzijnswerk daarom te flexibiliseren. Het welzijnswerk maakt, zoals in hoofdstuk 1 geschetst, een omslag van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Deze kanteling vraagt om een andere verdeling van verantwoordelijkheden tussen burger en overheid. In de uitvoeringsnota Vernieuwend Welzijn zijn de kaders voor het Utrechtse welzijnswerk geschept. De uitgangspunten sluiten aan op de nota Op eigen kracht en meedoen naar vermogen en bieden kansen om wel de gewenste flexibilisering toe te passen. Binnen het traject Vernieuwend Welzijn staan twee principes centraal: Het versterken van de ‘Civil Society’. Het bieden van individuele ondersteuning. Daarnaast zijn er twee extra wensen aan toegevoegd: de economische crisis vraagt om ‘meer met minder geld’ en dit zorgt er meer dan ooit voor dat er duidelijke keuzes gemaakt moeten worden. Een politiek ingegeven wens is verder dat meerdere en andere partijen ook welzijnswerkzaamheden kunnen uitvoeren. De twee principes zoals hierboven aangestipt vragen om een differentiatie van de huidige aanpak. Het welzijnswerk dat nu in handen is van de WWO’s zal worden gesplitst in twee kernen: 1. Stedelijke georganiseerde, maar gebiedsgericht uitgevoerde individuele ondersteuning Het gaat hierbij om redelijk geprotocolleerde hulp, gericht op het ondersteunen van individuen. Het doel is het vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers. Het welzijnswerk wat hieronder komt te vallen is het algemeen maatschappelijk werk, het sociaal raadsliedenwerk en de ouderenadvisering. 2. Buurtgerichte inzet ‘sociaal makelaarschap’. Daarnaast zijn voor het versterken van de eigen kracht en het organiserend vermogen van de lokale samenleving (of de civil society) sociaal makelaars geïntroduceerd. Opbouwwerkers, sociaal-cultureel werkers en jongerenwerkers zijn hiervoor omgeschoold tot sociale makelaars van een buurt. Zij verbinden bewoners en organisaties met als voornaamste doel de eigen kracht van de civil society te laten bloeien. Deze sociaal makelaars komen daarom niet per se uit het traditionele welzijnswerk, maar kunnen ook uit de sport- of cultuursector komen: 25 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. ‘De sociaal makelaar bijvoorbeeld, hoeft niet exclusief uit het ‘traditionele’ welzijnswerk te komen. Binnen het kader van Vernieuwend Welzijn zoeken we aansluiting bij de uitgangspunten van de Wmo, maar waarom zouden we niet veel meer gebruik maken van de cultuur- en sportsector. Ook daar is de filosofie van de Wmo, het stimuleren van sociale cohesie, immers meer en meer onderdeel van de beleidsuitvoering. Welzijnswerkers kunnen veel meer verbindingen maken met sportverenigingen en culturele instellingen en die organisaties ook ondersteunen als er problemen ontstaan. Voortdurende vernieuwing zit dan niet alleen in de eigen werkwijze, maar ook in de keuze van de spelers in het veld.’ (Nota Vernieuwend Welzijn, 2010) Concreet houdt dit in dat ze een ondersteuner van bewonersinitiatieven zijn, sociaalbeheerder van buurtaccommodaties worden (dit wordt losgekoppeld van het fysieke beheer van accommodaties) en ook het kinder- en speeltuinwerk op zich nemen. De omslag in aanpak zit volgens een betrokken beleidsambtenaar ‘nu in een traject van vernieuwing naar implementatie’. Transitie AWBZ extramuraal naar de Wmo Een voorgenomen transitie in het sociale domein vanaf 2015 is de overheveling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Het gaat hier om de extramurale begeleiding in de AWBZ. Deze begeleiding wordt genoten door mensen met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische problematiek en mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of probleemgedrag. De extramurale begeleiding heeft ten doel intramurale begeleiding (interne opname) of verwaarlozing te voorkomen (Bureau HHM 2012; CIZ 2012). De achterliggende gedachte is dat deze extramurale begeleiding veel raakvlakken heeft met de Wmo, de wet die er voor zorgt dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig kan blijven wonen (website Rijksoverheid, 2013). Naast de overlap die de AWBZ en de Wmo hebben levert dit nog een voordeel op: mensen die extramurale begeleiding genieten hebben vaak meerdere (zorg)problemen. In de ‘oude’ situatie wordt er nog teveel naast elkaar gewerkt door verschillende zorginstellingen en andere betrokken partijen (Rijksoverheid en gemeente). Er is meer inzicht en overzicht binnen een gezin, financieringsstromen kunnen gemakkelijker worden gekoppeld en de samenwerking tussen zorginstellingen en welzijnsorganisaties zal worden versimpeld met de gemeente als koppelaar en regisseur. Maar aan de transitie zitten volgens diverse betrokken partijen nogal wat haken en ogen. Zo zijn er inhoudelijke en praktische verschillen tussen de AWBZ en de Wmo die zullen moeten worden overwonnen (bijvoorbeeld het feit dat AWBZ een recht is en de Wmo een compensatie). Ook zijn er vragen over het aanpassingsvermogen van de gemeente en de zorginstellingen: kunnen zij dit wel allemaal bewerkstelligen? En welke keuzes gaat de gemeente maken? (Gemeente Den Haag 2012; Bureau HHM 2012). 26 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 3.1.2 Transformatie Zorg voor Jeugd Naast de overheveling van de AWBZ-functie naar de gemeente krijgt de gemeente ook te maken met een overheveling van taken op het gebied van de jeugdzorg. Om de druk op de jeugdzorg te verzachten en de grote verkaveling van het takenpakket binnen deze sector terug te dringen heeft het kabinet besloten een stelselwijziging door te voeren. De ‘nieuwe’ situatie gaat uit van een bundeling van deze vormen van jeugdzorg: één financieringsstroom en ook één wettelijk kader. Alle taken worden gedecentraliseerd: de gemeente wordt straks verantwoordelijk voor ‘alle zorg voor jeugd’. Naast een slag in efficiëntie wil het kabinet hier ook een aanzienlijke bezuiniging realiseren: van netto 80 miljoen euro in 2015 tot 300 miljoen euro in 2017. De verwachting is dat de gemeente Utrecht te maken krijgt met een korting op het budget van ongeveer 15 procent (Huiskamerbijeenkomst ‘Zorg voor Jeugd’, 28 februari 2013). In de contourennota Transitie Jeugdzorg uit 2011 wordt gesteld dat de intentie er is om zoveel mogelijk aansluitende sectoren met jeugdzorg te integreren. Te denken valt aan huisartsen, jeugdgezondheidszorg en Vernieuwend Welzijn. De samenhang in aanpak blijkt sterk aanwezig, ook omdat men vaak te maken heeft met multi-probleem gezinnen (Huiskamerbijeenkomst ‘Zorg voor Jeugd, 28 februari 2013). Een beleidsadviseur stelde: ‘in plaats van aandacht voor aantallen, is er voortaan een focus op het maatschappelijk effect’. Het beleid richt zich op de volgende vier punten. 1. 2. 3. 4. Gewoon opvoeden. Jeugdigen en ouders redden zichzelf, eventueel met hulp van elkaar en in de wijk. Steun bij opvoedingszorg. Hierbij zetten we in op snelle en adequate hulp in het gezin wanneer dat even nodig is, gericht op het versterken van de eigen kracht. Intensieve zorg voor meervoudige problematiek. Het bieden van intensieve en/of langdurige ondersteuning, zoveel mogelijk door één hulpverlener. Specialistische zorg. Bijvoorbeeld psychiatrische hulp, die afhankelijk van de vraag aanvullend ingezet kan worden bij de twee bovenstaande niveaus met regie vanuit het buurtteam. Het jaar 2012 stond volgens de contourennota in het teken van leren (zie Proeftuin hieronder). In 2013 en 2014 zijn er twee opgaven: - - Een gedeeltelijke integratie en één op één aansluiting te realiseren tussen de basiszorg voor jeugd en gezin (de ‘1e lijn’) en de meer gespecialiseerde, aanvullende zorg voor jeugd en gezin (de ‘2e lijn’). En uiteraard om hierbinnen een verschuiving te realiseren richting de basis. De huidige ervaringen met de buurtteams geven hiervoor veel praktijkkennis. Zowel in de uitvoering als beleidsmatig- de verbinding leggen tussen de zorg voor de jeugd en andere domeinen die bijdragen aan het gezond, veilig en talentvol opgroeien van kinderen en jongeren. Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, het (passend) onderwijs, het jeugd- en jongerenwerk, de veiligheidsaanpak en vernieuwend welzijn 27 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Figuur 6 Schematische weergave van de scope voor de transformatie Zorg voor jeugd. (Bron: procesbrief Zorg voor Jeugd, 21 december 2012). Proeftuin Meedoen naar vermogen: Buurtteams in Overvecht-Noord en Ondiep Toen in 2010 de decentralisatie van het takenpakket van de jeugdzorg werd aangekondigd, is de gemeente Utrecht zich gaan oriënteren op mogelijke oplossingen. Dit heeft geleid tot een tweetal proeftuinen waarin het nieuwe gebundelde beleid ‘getest’ kon worden. De proeftuinen werken op basis van de Wraparound Care methode, een model voor het organiseren van integrale zorg aan gezinnen met een opeenstapeling van problemen. De aanpak benut het oplossend vermogen van gezinnen, betrekt hun sociale netwerk en streeft hun empowerment na. Het maakt daarnaast de samenwerking tussen verschillende sectoren gemakkelijker, doordat gezinsbegeleiding en coördinatie van zorg in één hand liggen (Hogeschool Utrecht, onderzoek naar Utrechtse WrapAround Care pilots in opdracht van de provincie Utrecht, 2009). In 2012 zijn beide proeftuinen gestart. Concreet betekende dit het inzetten van integrale buurtteams ‘Jeugd en Gezin’ in de wijken Overvecht-Noord en Ondiep. De buurtteams zijn niet alleen meer buurtgericht gaan werken, maar hebben een kanteling gemaakt in werkwijze, waarbij de gezinnen de ruimte wordt gegeven hun eigen kracht te gebruiken. De buurtteams bestaan uit een ervaren projectleider (afkomstig van respectievelijk GG&GD en Bureau Jeugdzorg) en diverse jeugdmaatschappelijk werkers en gezinswerkers, afkomstig van diverse organisaties en variërend van specialisme in licht preventieve zorg tot zwaardere zorg. De buurtteamwerkers zijn generalist naar de burger, maar specialist binnen het team. Vervolg op de volgende pagina 28 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Vervolg: Proeftuin Meedoen naar vermogen: Buurtteams in Overvecht-Noord en Ondiep De moeilijkere hulpvragen kunnen op die manier binnen het team worden opgelost en minder vragen worden doorverwezen naar de zwaardere zorg. Ook zijn de buurtteamwerkers aan scholen gekoppeld en hebben op deze wijze het schoolmaatschappelijk werk op zich genomen. De eerste ervaringen uit het evaluatieonderzoek (Bestuursinformatie, gemeente Utrecht, december 2012): De buurtteams werken wezenlijk anders dan voorheen, waarbij ze de drempel voor gezinnen verlagen om zorg te vragen, het hele gezin weten te betrekken en de gezinnen zelf de regie houden; De buurtteams hebben veel kennis van het reilen en zeilen in de buurt en komen hierdoor bij mensen binnen die buiten het zicht van de bestaande hulpverlening vallen; 50% van de cliënten ervaart een duidelijke verbetering van de eigen situatie; De inzet van het eigen netwerk van dergelijke gezinnen is lastig, doordat deze er niet is, zelf niet krachtig genoeg is of men zich er voor schaamt hen aan te spreken. In ongeveer 20% van de gevallen lukt dit wel; De buurtteams zoeken echt naar creatieve oplossingen waar de gezinnen mee geholpen zijn; cliënten zijn tevreden over het hebben van één duidelijk contactpersoon; Door de integrale aanpak wordt zwaardere zorg voorkomen (meerdere zorgverleners zijn vaak niet nodig en/of zullen niet meer gefragmenteerd te werk gaan). 3.2 Sport in Utrecht Het huidige Utrechtse beleid is geënt op het uitgangspunt dat de kracht van de stad ligt bij haar inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en instellingen. Dankzij deze kracht kan de komende jaren worden gewerkt aan een gezonde, sociale, actieve en talentvolle stad. Sport en bewegen vervult daarin een belangrijke rol. Niet iedereen in Utrecht weet zijn weg richting een gezonde leefstijl op eigen kracht te vinden. In de Sportnota 2011-2016: In Utrecht staat jouw talent centraal! is een breed kader voor de breedte- en topsportambities, de wisselwerking hiertussen en het accommodatiebeleid in Utrecht geformuleerd. De voornaamste ambities zijn in onderstaande tabel opgenomen. Op alle thema’s wenst de gemeente zoveel mogelijk samen te werken met de verschillende Utrechtse organisaties uit het bedrijfsleven, onderwijsinstellingen, welzijnsinstellingen, sportieve en culturele organisaties en andere partners in en om Utrecht. In samenwerking met de verschillende organisaties zijn in het Uitvoeringsprogramma Sport 2011-2016 concrete acties tot aan 2016 aan de plannen verbonden. 29 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Beleidsthema’s gemeente Utrecht 1. Optimale wisselwerking top- en breedtesport 1. Utrecht op weg naar Olympisch niveau; 2. Breedtesport 2011-2016 1. Versterken sportverenigingen; 2. Utrecht fietsstad; 2. Sport en gezondheid in de wijk; 3. Samenwerking, sport in Utrecht is een teamprestatie. 3. Sport- en beweegaanbod op maat. 3. Topsport 2011-2016 1. Utrecht als podium voor topsporttalenten; 4. Kwalitatief goede sportaccommodaties 1. Terugdringen wachtlijsten; 2. Voldoende basisaccommodaties en uitnodigende multifunctionele accommodaties; 3. Realisatie van playgrounds en courts; 4. Optimale toegankelijkheid nieuwe accommodaties. 2. Topsportevenementen, jaarlijkse terugkerende evenementen en acquisitie internationale evenementen Onderscheidend hierin is de waarde die de gemeente Utrecht hecht aan de wisselwerking tussen top- en breedtesport. Vanuit haar visie fungeert de breedtesport als een broedplaats voor talent en werkt topsport als vliegwiel voor de breedtesport. Een voorbeeld van de manier waarop de gemeente dit realiseert, is de jaarlijkse organisatie van de Classico Giro Utrecht, een spin-off van de organisatie van de finish van een etappe van de Giro d’Italia in 2010. Aan dit eendaagse toerfietsevenement namen in 2011 3.300 recreatieve fietsers deel. 3.2.1 Breedtesportambitie: de lijnen uitgezet Het stimuleren van meer Utrechters met een zorgvraag om te gaan bewegen, valt binnen de breedtesportambitie van de gemeente Utrecht. De belangrijkste effectdoelstellingen hier binnen zijn: 1. Utrechtse sport- en beweegdeelname naar olympisch niveau: minimaal 75 procent van de Utrechters boven de 16 jaar doet in 2016 regelmatig (minimaal een keer per maand) aan sport. Dat is nu 68 procent (Utrecht Monitor 2011). 2. Jeugdsportdeelname in krachtwijken is gemiddeld 2 procentpunt gestegen, in niet krachtwijken is dit gemiddeld gelijk gebleven; 3. Het percentage Utrechters van 16 jaar en ouder in de krachtwijken dat voldoet aan de beweegnorm is gestegen van 62% in 2010 naar 67% in 2016. Dit staat gelijk aan het stedelijk gemiddelde in 2010, dat op 67% ligt. 30 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. De gemeente Utrecht investeert daarom in het versterken van sportverenigingen, het verbeteren van sport in de wijk, kwalitatief goede sportaccommodaties en sport- en beweegaanbod op maat voor verschillende leeftijdscategorieën en specifieke groepen in samenwerking met zorg, welzijn en onderwijs (gemeente Utrecht, 2011). Hiertoe is de afgelopen jaren ingezet op het professionaliseren van de sport met betaalde krachten, zoals de combinatiefunctionarissen (verbinder van de school, sportvereniging en de wijk), verenigingsmanagers (professionele verenigingsondersteuners), beweegmakelaars (bruggenbouwers tussen welzijn, sport, zorg, onderwijs en de wijk) en aanstaande buurtsportcoaches (zie kader ‘Sport en bewegen in de buurt’). Dit aantal wordt nog verder uitgebreid. Enkele concrete doelstellingen uit het uitvoeringsprogramma 2011-2016 Verenigingen die een extra bijdrage leveren aan de Utrechtse maatschappelijke ambities worden voor hun betrokkenheid en creativiteit beloond; Er is een convenant gesloten met vijf zorglocaties/-instellingen over het in beweging krijgen van hun bewoners en de buurt; Toename van 23 naar 38 verenigingen met sportaanbod voor mensen met een beperking; Minimaal 8 verenigingen hebben geschikte trainers en aanbod voor de (O)GGZ-doelgroep. Integraal wijkgericht beweegaanbod De gemeente Utrecht wil in haar sportaanbod zo wijkgericht mogelijk werken. Hiertoe is tijdens de vorige beleidsnota ‘Sport in het hart 2006 – 2010’ begonnen met Harten voor Sport: een multifunctionele accommodatie die idealiter bestaat uit een buitensportcomplex , gecombineerd met een binnensportvoorziening, of gekoppeld is aan een (brede) school. Rondom dit hart werken relevante organisaties - uit de zorg (eerstelijnszorg, zorgverzekeraar), sport (verenigingen, VSU, bonden), onderwijs en welzijn - samen aan het verhogen van de sport en beweegdeelname van burgers in omliggende buurten. Ook bewoners kunnen initiatieven en activiteiten op het park organiseren. Naast activiteiten en georganiseerde sport op deze centraal gelegen accommodatie, werkt de gemeente op wijkniveau ook aan anders georganiseerde activiteiten. Om een goed beeld te hebben van de behoefte en situatie in de wijk, werkt de gemeente met wijksportplannen die door beweegmakelaars van de wijkwelzijnsorganisaties zijn opgesteld. Voorstaande activiteiten zullen om versnippering te voorkomen per medio 2013 centraal worden georganiseerd door een (nieuw te vormen) stedelijke sportorganisatie. Deze organisaties wordt belast met het opstellen en uitvoeren van wijksport- en beweegplannen voor diverse doelgroepen (jeugd, volwassenen, ouderen en mensen met een beperking), het vormen van netwerken en het programmeren en inzetten van combinatiefunctionarissen sport, onder andere voortkomend uit het 31 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. beleidsprogramma Sport en bewegen in de buurt. Het orgaan zal nauw gaan samenwerken met de Vereniging Sport Utrecht (Gemeente Utrecht, notitie PrinS, 2012). Vereniging Sport Utrecht VSU (Vereniging Sport Utrecht) is ontstaan in januari 2005 uit een fusie van Utrecht Topsport en Vereniging Sportbelang Utrecht, waar ook het Sportloket Utrecht een onderdeel van uitmaakte. VSU is een organisatie voor top- en breedtesport in de regio Utrecht. Ruim 240 sportverenigingen uit de gemeente Utrecht zijn aangesloten bij VSU. Daarnaast kunnen topsporters en topsporttalenten uit de regio Utrecht bij de VSU terecht voor individuele begeleiding en ondersteuning. De afdeling VSU Topsport maakt samen met Sportservice Midden Nederland deel uit van het Olympisch Netwerk Midden Nederland van het NOC*NSF. VSU is werkzaam op drie verschillende gebieden: • Belangenbehartiging • Breedtesport • Topsport (Bron: website VSU) 3.2.2 Sport en bewegen in de buurt Kabinet Rutte I is gestart met het beleidsprogramma Sport en Bewegen in de Buurt. Het programma zet in op het stimuleren van een gezonde leefstijl door het verspreiden van reeds gebleken succesvolle lokale projecten. Hierbij moet lokaal samenwerking op gang worden gebracht tussen partijen die relatief nieuw voor elkaar zijn, zoals sport- en beweegaanbieders en kinderopvang, zorg, welzijn, onderwijs en het bedrijfsleven. Het idee hierachter is dat het beweegaanbod op deze manier dichter bij de burger kan plaatsvinden, meer vraaggericht wordt opgezet en de projecten meer structureel worden door cofinanciering, netwerkvorming en gedeelde belangen. Het structureel maken van dergelijke sportinitiatieven blijkt vaak een lastige horde omdat de samenhang tussen de projecten vaak ontbreekt, partijen niet samenwerken of subsidies worden stopgezet (Schultze in: Sport, Bestuur & Management, december 2012). Het beleidskader, dat gelijkloopt met de Sportagenda 2013-2016, kent twee hoofdstromen: (1) De Sportimpuls (€10 miljoen in 2013 en 2014)- waarbij bewezen succesvolle initiatieven door beweegaanbieders worden gekopieerd van de Menukaart Sportimpuls - en (2) de Buurtsportcoach (€58 miljoen in 2013 en 2014), de opvolger van de combinatiefunctionarissen uit de regeling Impuls Brede Scholen, sport en cultuur, dat via de gemeente loopt. De gedachte hierachter is dat gemeentelijke budgetten voornamelijk worden besteed aan accommodaties. De subsidie voor de buurtsportcoach creëert mankracht en maakt het mogelijk intersectoraal te werken. In 2013 is daarnaast een extra bedrag van €2 miljoen door de Rijksoverheid beschikbaar gesteld voor een impuls gericht op kinderen met overgewicht of obesitas, onder de naam Sportimpuls Kinderen sportief op gewicht 2013. 32 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 3.3 Fasering In grote lijnen zijn onderstaand de belangrijkste fases in de doorvoering van de nieuwe werkwijzen in het sociaal domein weergegeven. Datum Januari 2013 Voorjaar 2013 Zomer 2013 Zomer 2013 Eind 2013 Januari 2014 Begin 2014 Najaar/eind 2014 Actie - Gefaseerde invoering decentralisatie AWBZ functie extramurale begeleiding - Tweede fase invoeren ombuigingen in Maatschappelijke Opvang - Invoeren stedelijk dekkende wijksamenwerking en verder doorvoeren van vernieuwing van het aanbod - Invoering vernieuwend welzijn - Keuze stedelijke sportorganisatie en kwartiermakerschap tot 1 augustus 2013 - Kadernota ‘Zorg voor Jeugd’ over de hoofdlijnen: richtinggevende keuzes voor gewenste situatie na 2015 op inhoud, werkwijze, sturing en inkoop vastleggen. - Start uitvoering stedelijke sportorganisatie - Uitvoeringsplan ‘Zorg voor Jeugd’ inclusief deelplan met inkoopkader - Volledige decentralisatie AWBZ functie extramurale begeleiding - Rapportage over effect van de nieuwe aanpak sociaal kwetsbaren - Inkoop en contractering; verordeningen, vaststelling nieuwe programmabegroting Nota Op eigen kracht en meedoen naar vermogen Sportnota 2011 - 2016 Zorg voor Jeugd Sportnota 2011 - 2016 Zorg voor Jeugd Op eigen kracht en meedoen naar vermogen Op eigen kracht en meedoen naar vermogen Zorg voor Jeugd 33 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Ambtelijke een-tweetjes met bewegen Utrecht zet onder de stimulerende krachten van aankomende transities in op een sterke integratie van verschillende beleidsthema’s. Sport is een van de terreinen die de gemeente meer bij het zorg- en welzijnsveld wil betrekken. Intern bij de gemeente blijkt sport en bewegen echter nog niet goed op de radar te zijn. Beleidsambtenaren zijn over het algemeen positief over de mogelijkheden, maar ervaren belemmeringen doordat: - Men nog sterk vanuit het eigen beleidsterrein redeneert; Het huidige beweegaanbod te weinig bekend is; Beleidsambtenaren de samenwerking met de sportieve civil society als lastig zien; Het beweegaanbod voor sociaal kwetsbare groepen op maat dient te zijn. Er worden voldoende mogelijkheden gezien voor de aansluiting van sport en bewegen op de huidige beleidsmatige ontwikkelingen in het sociale domein. Wel zal sport dan meer op de agenda geplaatst moeten worden en zullen huidige beweegactiviteiten breder bekend moeten worden. Met verschillende betrokkenen binnen de gemeente en de Vereniging Sport Utrecht zijn gesprekken gevoerd over de mogelijkheden van sport binnen hun beleidsterrein en de huidige manier waarop sport wordt ingezet. In deze paragraaf komen de belangrijkste bevindingen aan bod. Ieder thema wordt ingeleid met een quote. 4.1 Mogelijkheden met bewegen ‘De huidige integrale benadering vanuit de sport is erg goed. De aandacht voor sport en bewegen is toegenomen.’ Bovenstaande uitspraak werd gedaan door de beleidsadviseur die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de Wmo. De beleidsadviseurs binnen de gemeente reageerden positief ten aanzien van een mogelijke rol van sport en bewegen op hun beleidsterrein in zorg en welzijn. Met name de waarde voor de ontwikkeling van het individu met betrekking tot de sociaalpsychische en lichamelijke gezondheid werd veelvuldig genoemd. Zo is het voor ouderen belangrijk om regelmatig in beweging te zijn en lichamelijke activiteit te hebben. Ook de activerende rol van bewegen en het positieve effect op de gezondheid en welbevinden binnen bijvoorbeeld de GGZ werden als voorbeeld genoemd. Beweegactiviteiten kunnen binnen de maatschappelijke opvang een zinvolle dagbesteding zijn. Volgens de beleidsadviseur Jeugdzorg kan sport een rol spelen in de preventie van de zorgvraag. Maar bovenal staat volgens de consulent aangepast sporten van de VSU het plezier dat het in beweging komen kan opleveren, voorop. 34 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Binnen de gemeente worden verschillende activiteiten al ondernomen waarbij sport of bewegen een onderdeel van de plannen is. Zo is er het convenant ‘Utrecht gezond!’ met zorgverzekeraar Achmea2, organiseert Stapsports3 beweegaanbod voor mensen met een sociale kwetsbaarheid en wordt in Ondiep gestimuleerd dat patiënten met diabetes type-II via de eerstelijnszorg in beweging komen en blijven4. In de bijlagen vindt u een overzicht van alle projecten waar de gemeente Utrecht bij betrokken is. De mogelijkheden die sport en bewegen scheppen, sluiten goed aan bij de kanteling die momenteel binnen de gemeente gemaakt wordt: van achterover leunen en recht hebben op compensatie naar het in eigen kracht zetten en activeren van de burger en het stimuleren van wederkerigheid. De beleidscoördinator Wmo stelt: ‘Waarschijnlijk zit de groep die sport niet bereikt in Meedoen naar vermogen’. Er liggen mogelijkheden voor de groepen die in de toekomst en nu langer thuis blijven wonen. Sport moet daarom op verschillende manieren worden ingezet. De huidige beleidsontwikkelingen scheppen volgens de beleidsadviseur vernieuwend welzijn kansen voor ‘ongebruikelijke samenwerkingen’: voorheen werden alle sectoren gefragmenteerd geregeld. Het sectoroverschrijdend werken vormt nog wel een grote uitdaging voor de gemeente Utrecht. Dit integrale werken zal daarom ‘moeten beginnen bij de medewerkers van de gemeente’ (beleidsadviseur vernieuwend welzijn). 4.2 Focus op eigen gebied ‘Sport behoort niet tot de kern van de taak; er is structureel weinig aandacht voor sport vanuit jeugdzorg.’ Hoewel de potentiële waarde van sport binnen het beleidsthema wordt gezien, blijkt sport niet stelselmatig als mogelijkheid meegenomen. Hierdoor wordt het nog weinig in de communicatie richting partners en uitvoeringsorganisaties ingezet. Volgens de beleidsadviseur Vernieuwend Welzijn ontbreekt de ‘sense of urgency’. De coördinator beleidsontwikkeling Wmo stelt dat veel zorg via de GG & GD loopt ‘en die denken voornamelijk vanuit gezondheid’. Al is de GG & GD in Utrecht volgens de beleidsadviseur sportstimulering juist heel sportminded. Zorgverleners denken vaak echter vanuit de zorg blijkt uit de gesprekken en eerder aangehaalde onderzoeken naar onder andere de BeweegKuur. Volgens de beleidsadviseur Wmo ligt dit deels ook aan de patiënt: ‘Huisartsen schrijven vaak een recept uit, en mensen willen ook liever een pil.’ In sommige gevallen kan het doorverwijzen naar beweegactiviteiten echter goedkoper en duurzamer zijn. ‘Het moet vanzelfsprekender worden om de sport ook als oplossing voor een zorgvraag te zien’. Het lastige hierbij is vaak dat het daadwerkelijke directe effect van het bewegen moeilijk is vast te stellen. Volgens diverse betrokkenen is het daarom belangrijk dat er een mentaliteitsverandering plaatsvindt waardoor dergelijke ‘creatieve verbindingen’ wel gelegd worden. De beleidsadviseur Vernieuwend Welzijn stelt dat er in het verleden te weinig incentives waren: ‘men hoefde er niet aan te denken; er was 2 Een gezamenlijk initiatief om gezondheidswinst onder Utrechters te behalen en de zorgkosten terug te dringen door een gebiedsgerichte en integrale gezondheidsaanpak in eerste instantie in Overvecht en door middel van het invoeren en uitbouwen van verschillende gezondheidsprogramma’s (convenant ‘Utrecht gezond!’, 2008). 3 Stapsports is onderdeel van GGZ-instelling Altrecht Talent. 4 Via het project Bewegen bij diabetes, een samenwerking met de eerstelijnszorg. Momenteel wordt gekeken hoe de doelgroep verbreed kan worden. 35 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. toch geld in overvloed. Dat is nu anders.’ Hier ligt een rol voor de gemeente. Benadrukt wordt dat het gebruik van de juiste benadering en taalgebruik erg belangrijk is: ‘Sport dient meerdere doelen. Creëer daarom de juiste semantiek. Breng bijvoorbeeld het financiële plaatje onder de aandacht van bestuurders van zorginstellingen, maar geef bij de zorgverleners juist aan wat de mogelijkheden zijn van sport én bewegen.’ Het belangrijkste is echter om de inzet van sport aan te vliegen vanuit de meerwaarde die het kan hebben binnen het grotere geheel. Verschillende respondenten benoemen de mogelijkheden die een uitvraag biedt om sport bij instellingen onder de aandacht te brengen. Daarnaast zou de gemeente moeten stimuleren dat reguliere organisaties onderdelen intrinsiek aan hun beleid koppelen. Als voorbeeld wordt het programma Jongeren Op Gezond Gewicht benoemd. Volgens de beleidsadviseur Jeugd was het in het begin wennen ‘maar het is nu na twee of drie jaar wel normaal’. De gemeente dient volgens de beleidsadviseur Vernieuwend Welzijn op zoek te gaan naar nieuwe verbindingen, bijvoorbeeld door de sportsector en de sociaal makelaar te koppelen. Dit is in de recente uitvraag Sport en bewegen in de buurt ook gedaan. Volgens de beleidsadviseur mogen zulke experimenten best een keer mislukken: ‘Ga kijken hoe je elkaar kan aanvullen en versterken. Ken elkaars wereld en neem de ruimte te experimenteren. Zonder proberen komt er niets uit, dat mag een keer misgaan’. Er worden zodoende kansen voor sport en beweegactiviteiten gezien, maar deze zullen dan in eerste instantie breder bekend en geagendeerd moeten worden. 4.3 Onbekend maakt onbemind ‘De communicatie over de hele keten om sport onder de aandacht te brengen is minimaal.’ De beleidscoördinator Wmo stelt het als een belemmering te ervaren slecht op de hoogte te zijn van de mogelijkheden met sport. Communicatie hierover wordt gemist, waardoor een eventuele rol van sport niet binnen het ‘gezichtsveld’ van de afdeling is. Ook de ‘vernieuwing van aanbod’ kan breder bekend worden gemaakt. Daarbij is het van belang te kijken of mogelijk arrangementen of verbindingen met andere bestaande projecten gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld via maatjesprojecten. Een mogelijk vliegwiel hiervoor volgens een betrokkene is wanneer de communicatie tussen de sport en zorg een vastere vorm aanneemt, bijvoorbeeld door geregeld met elkaar om tafel te zitten. 4.4 Vraagtekens bij aansluiting civil society ‘Samenwerking met een sportvereniging is moeilijker dan met een georganiseerde organisatie, zoals een school.’ De huidige beleidsontwikkelingen zoeken zoveel mogelijk aansluiting bij initiatieven uit de civil society. Uit de gesprekken blijkt dat deze gedachte breed wordt ondersteund. De beleidsadviseur met de Wmo in portefeuille stelt: ‘Er moet gekeken worden naar hoe bestaande voorzieningen beter/anders/effectiever benut kunnen worden zodat ook groepen die daar niet snel komen, gestimuleerd worden om daar te komen.’ Deze aansluiting op de wijk is met name voor de kwetsbare groepen zelf van belang, om ook door de wijk geaccepteerd te worden. Volgens de beleidsadviseur Maatschappelijke Opvang ontbreekt die sociale omgeving veelvuldig en wonen dergelijke kwetsbare burgers vaak bij elkaar in de buurt. De vraag is ook of veel doelgroepen wel geïnteresseerd zijn in het sporten bij een vereniging. Die drempel 36 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. kan voor sommigen weleens te hoog zijn, denkt de beleidsadviseur Maatschappelijke Opvang. ‘Dus dat moet je stapsgewijs aan elkaar laten wennen. Al kan het zijn dat het voor sommige cliënten al een te grote drempel is’. Tegelijkertijd worden vraagtekens gesteld bij de mogelijkheden en wil van de sportverenigingen om sociaal kwetsbare groepen aan te spreken. ‘Niet alle sportverenigingen staan er voor open. Er is angst voor veel werk en wat het allemaal moet gaan inhouden. Goede begeleiding is ook niet altijd bij een vereniging aanwezig.’ Volgens de beleidsadviseur Sport en Samenleving moeten de ‘pushfactoren’, de stimulansen om mensen uit de zorg sneller richting beweegaanbod door te verwijzen, daarom met name bij de nulde en eerstelijns zorg worden ingezet. In lijn met de vraagtekens over de kracht van de civil society, vraagt de beleidsadviseur jeugd zich af waar de verschillende verantwoordelijkheden liggen: ‘Waar houdt de verantwoordelijkheid van de school [in dit geval het voorbeeld, red.] op en start de verantwoordelijkheid van de zorg?’. Ook daar dient duidelijkheid in verschaft te worden en zullen de mogelijkheden van de civil society breder bekend moeten worden. Daarbij wordt het wel belangrijk gevonden dat niet teveel vooraf vastgezet wordt in structuren, maar gekeken wordt naar wat mogelijk is en de zorg of sport naar aanleiding van de situatie wordt georganiseerd. 4.5 Lastige doelgroepen ‘Sport is voor de gemiddelde mens een belangrijk deel in hun leven, voor hen niet.’ De beleidsadviseur maatschappelijke opvang benadrukt dat je wel afhankelijk bent van ‘wat de cliënt kan en wil’. De groep sociaal kwetsbare mensen is heel divers. Dit maakt het lastig om een vast aanbod te stellen. Een goede aansluiting op de mogelijkheden en wensen van de cliënt is daarom maatwerk. Volgens een betrokkene wordt het aanbod al snel te statisch. Volgens hem zijn er een aantal beweegactiviteiten dat pit brengt, en enkele anderen die bijvoorbeeld rust brengen. Beide wordt in Utrecht geboden. Zo kan het voor een aantal toppers goed zijn ze te helpen door een groot doel te stellen, zoals een marathon. De consulent aangepast sporten van de VSU stelt dat er soms ook weinig animo is van de doelgroep zelf. Het ontbreken van animo zit vaak in de samenwerking of in praktische zaken, zoals afstand en financiën. ‘Sommige groepen zijn ook lastig om te activeren.’ Daar zit hoe dan ook een grote uitdaging. 4.6 Verbind met huidige ontwikkelingen ‘Team sport kan aansluiten op de beelden die nu bestaan. Dat moet verbonden worden.’ Tijdens de gesprekken worden door de verschillende betrokkenen veel vragen opgeworpen over de mogelijkheden van sport en bewegen. Vaak zijn enkele initiatieven van instellingen bekend, maar hebben zij zelf niet actief over de inzet van beweegactiviteiten nagedacht. Dit blijkt een grijs gebied. Agendering en het zichtbaar maken van huidige initiatieven is daarom een eerste stap. De huidige ontwikkelingen scheppen nieuwe kansen om sport meer integraal in te zetten. De beleidsadviseur maatschappelijke opvang stelde: ‘Nu gaat het geld vanuit de AWBZ naar deze partijen [de instellingen], maar dat gaat voortaan naar de gemeente. Dan moeten wij de keuzes maken.’ 37 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Er liggen volgens de beleidsadviseurs daarom mogelijkheden wanneer de afdeling sport aansluiting zoekt bij de huidige ontwikkelingen in de andere sectoren. Hierbij zou samengewerkt kunnen worden met bestaande welzijns- en zorgvoorzieningen en nieuwe initiatieven worden gestimuleerd. Als voorbeeld worden de huidige buurtteams binnen Meedoen naar vermogen gegeven: ‘De buurtteams kijken naar de brede problematiek binnen het gezin. Sport kan een van de onderdelen zijn waar zij naar doorverwijzen. Belangrijke omslag van de buurtteams is dat zij in gesprek gaan mét het gezin en niet over het gezin.’ De buurtteams hebben daarmee ook de mogelijkheid om de behoefte in de wijk op te halen. Vanuit team sport gebeurt dit al veel, maar de collega’s van andere beleidsthema’s blijken hier nog weinig van doordrongen. Sportverenigingen in beeld bij de Wmo Het Verwey-Jonker Instituut heeft in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eind 2012 onderzocht wat de rol van gemeenten kan zijn bij de samenwerking tussen de sociale sector en sportverenigingen. De belangrijkste bevindingen op basis van gesprekken met beleidsambtenaren en professionals uit de sport en analyses van enkele praktijkvoorbeelden zijn: - - - Vanuit de sociale sector is behoefte aan plekken buiten de eigen organisatie waar gewerkt kan worden aan hulpverleningsdoelen van de cliënten. Het is vaak de ‘vindplaats’ van sociaal kwetsbare groepen waardoor het initiatief doorgaans door deze sector wordt genomen; Sportverenigingen kunnen al dan niet met ondersteuning plaats bieden aan en/of organiseren van activiteiten voor sociaal kwetsbare groepen. In sommige gevallen vragen de omstandigheden van de cliënt om eerst intern of aangepast aanbod te creëren; De gemeente heeft vooral tot taak beide sectoren op structurele basis te verbinden en te zorgen voor de randvoorwaarden, zoals deskundigheidsbevordering bij vrijwilligers op sportverenigingen en het beslechten van financiële barrières als contributies. De conclusie voor gemeenten: de verschillende decentralisaties binnen het sociaal domein zullen gemeenten stimuleren na te denken over de wijze waarop zij lokaal op een succesvolle en effectieve manier kunnen aansturen op de uitvoering door andere partijen in hun gemeente. Volgens het Verwey-Jonker Instituut is het bevorderen van samenwerking tussen sportverenigingen en organisaties uit de sociale sector een van de manieren waarop dit kan. Beleidsmedewerkers van gemeenten kunnen dit vanuit verschillende rollen doen: 1. De gemeente als pleitbezorger voor sport als middel voor kwetsbare groepen, oftewel het stimuleren van sportinclusief denken; 2. De gemeente als kennismakelaar tussen de sociale sector en sportverenigingen door het in beeld brengen van vraag en aanbod; 3. De gemeente als kwaliteitsbewaker van sociaal sportaanbod door specifieke ondersteuning van kader, maar ook van de samenwerking (Hermens, Jansma & van Marissing, 2013). 38 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Het Utrechts samenspel Om integraal beweegaanbod voor mensen met een zorgvraag te creëren, zal de gemeente meer gaan sturen op verbinding tussen organisaties uit de zorgsector en beweegaanbieders. Deze verbinding wordt nog weinig gelegd. Zorgaanbieders organiseren zelf verschillende beweegactiviteiten, maar ontsluiten deze niet goed waardoor de verbinding met de buurt of initiatieven van sportverenigingen weinig worden gelegd. Hier liggen momenteel verschillende belemmeringen aan ten grondslag: - Het aanbod moet aansluiten op de individuele vraag van de burger of cliënt. Dit vraagt om randvoorwaarden, zoals geschoold kader en vervoer, die vaak niet vanzelf aanwezig zijn; - Er zijn sterke netwerken in de zorg, maar sport vormt daar nog geen onderdeel van. Vanuit de zorg is er twijfel of de civil society wel krachtig genoeg is om met de doelgroepen om te gaan. Ook is er grote onbekendheid met het aanbod. - Sportverenigingen hebben weinig drive om nieuwe doelgroepen aan te spreken . Daarnaast bestaat er angst voor het binnenhalen van deze ‘bijzondere’ doelgroepen. . Om een beeld te krijgen van de huidige inzet van sport en bewegen in het Utrechtse veld zijn gesprekken gevoerd met verschillende zorgverlenende organisaties, beweegaanbieders, cliëntenorganisaties en verbindende partijen. In dit hoofdstuk een weergave van de bevindingen. 5.1 Het belang van bewegen ‘We spreken over belemmeringen, maar laten we voorop stellen dat bewegen een geweldig goed is.’ De instellingen en betrokkenen uit het beweegveld zijn unaniem over het ‘universele’ belang van voldoende bewegen en activerende rol die het voor verschillende kwetsbare doelgroepen heeft. Wel wordt onderkend dat veel mensen uit de doelgroep daar zelf anders over denken. Het wordt lastig gevonden de mensen zover te krijgen dat ze ook zelf willen en gaan bewegen. Met name op het gebied van de beeldvorming moet volgens de cliëntenorganisatie SOLGU, een stedelijk overlegorgaan voor mensen met een lichamelijke beperking, een omslag in benadering worden gemaakt. Deze omslag zou al op scholen moeten beginnen, door voldoende bewegen in één adem te noemen met tanden poetsen en gezonde voeding. Er is echter ook een meer algemene omslag in denken nodig dat bewegen voor iedereen is. Een mogelijk nadeel is volgens de vertegenwoordiger van de cliëntenraad dat het grote gewin van het in beweging komen niet direct gemerkt wordt. ‘Dat moet er wel zijn willen partijen geld investeren of er meer moeite in steken.’ 39 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 5.2 Wat zorgverlenende organisaties zoal organiseren ‘Wij proberen laagdrempelige activiteiten voor onze cliënten te organiseren.’ De geconsulteerde instellingen stimuleren voldoende beweging van hun cliënten op diverse manieren. Het is daarom volgens de manager Welzijn van het Bartholomeus Gasthuis ook niet nodig dat de gemeente de inzet verder stimuleert door beweegactiviteiten in een uitvraag mee te nemen: ‘Ik denk dat dit bij de meeste instellingen al gezien wordt als onderdeel van een behandelplan’. Het Bartholomeus Gasthuis, een instelling voor dementerende ouderen, zegt beweging voor haar cliënten voorop te hebben staan. Als uit een intern multidisciplinair overleg blijkt dat een cliënt meer moet bewegen, wordt dit ook in het behandelplan opgenomen. Als het een onderdeel is van een indicatie vanuit het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ; het orgaan dat de aanspraak op de AWBZ-zorg toetst) dan is er ook budget voor. In andere gevallen komt de financiering voor dergelijke activiteiten uit het welzijnsbudget. Intramuraal biedt de organisatie via een samenwerking met fysiotherapeuten de mogelijkheid voor mensen om onder begeleiding te fitnessen. Daarnaast beschikt de instelling over een Beweegtuin en Jeu de boulesbaan. Ook worden incidenteel andere activiteiten georganiseerd, zoals yoga en dansworkshops en worden bewoners gestimuleerd zoveel mogelijk in beweging te blijven door hen ook te betrekken bij de huishoudelijke taken. Deelname aan beweegactiviteiten worden gerapporteerd. Het Leger des Heils organiseert laagdrempelige beweegactiviteiten voor haar cliënten uit de maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Dagbestedingactiviteiten vormen een prominent onderdeel in de Werk-Leerplannen voor haar cliënten. Sport is daar een van de opties, maar de bewegingsactiviteiten worden niet standaard opgenomen in de behandelplannen. Wel probeert de organisatie hen tot bewegen te verleiden. Onder de vlag van het samenwerkingsverband Sport voor een toekomst werkt het Leger des Heils, samen met stichting Klein Galgenwaard en Veld 42, aan sportieve activiteiten voor haar cliënten, zoals voetbal, hardlopen en kickboksen. Deze activiteiten zijn ook open voor niet-cliënten. De cliënten krijgen hierbij de kans om het diploma Recreatie Sport Leider-A te behalen, waardoor zij zelf in staat worden om activiteiten te organiseren. Benodigde accommodaties huurt de organisatie van de gemeente Utrecht of stichting Klein Galgenwaard, maar er vindt weinig samenwerking met sportverenigingen plaats. Momenteel werkt de organisatie aan de opzet van een sportkalender voor haar cliënten om hen hierover meer duidelijkheid te verschaffen. De gesproken instellingen organiseren dus op verschillende manieren beweegactiviteiten voor hun cliënten. Deze activiteiten zijn ook toegankelijk voor buitenstaanders uit bijvoorbeeld de wijk. Het blijkt echter lastig om deze groepen te bereiken. Ook de eigen groep cliënten is niet altijd welwillend. 5.3 Bijzondere doelgroepen vraagt om bijzondere aandacht ‘Het is moeilijk om goed aan te sluiten op de vraag’ Volgens de manager Welzijn van het Bartholomeus Gasthuis zijn er genoeg ouderen bij de instelling die niets zien in beweegactiviteiten. ‘Maar daarbij proberen we het toch, door het gewoon voorzichtig te proberen en hen te stimuleren.’ Bij deze mensen vormt de angst om te gaan bewegen belemmerend. Ze 40 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. zijn dan vaak ontevreden met hun eigen lijf en zijn bang dat het lichaam niet wil onder het mom van “bewegen, gaat toch niet”. Ook blijft er volgens de afdelingsmanager Ambulante Hulpverlening van het Leger des Heils altijd een groep die je niet in beweging krijgt. Daarom kan de gemeente instellingen ook niet via subsidie-uitvragen ‘verplichten’ om sport in te zetten, maar sport zou wel ‘een prominentere plek’ kunnen krijgen. Het is daarom belangrijk om ‘stapje voor stapje’ doelen te stellen en de randvoorwaarden voor een veilige deelname te creëren. Volgens diverse betrokkenen is goede begeleiding een noodzakelijke factor. De betrokkene van The Walking Company stelt: ‘De scholing van kader is belangrijk voor het kunnen omgaan met bepaalde ziektebeelden en het testen en meten’. Ook het tijdstip van de activiteit, de veiligheid, afstand en vervoer en kosten voor deelname zijn belangrijke factoren die de toegankelijkheid voor veel groepen bepalen en daarom in overweging moeten worden genomen. Het is belangrijk om mensen wel wat geld te laten betalen voor deelname: ‘Financieel is er ook vaak een drempel. Daarom moet je iedereen vanaf het begin laten betalen maar de extra begeleiding die nodig is vergoeden. Dan haken mensen ook niet af nadat ze eerst gratis hebben kunnen sporten en dan ineens moeten betalen’. Om die redenen is een lidmaatschap bij een sportvereniging voor veel sociaal kwetsbare groepen waarschijnlijk ‘te hoog gegrepen’. Zowel de betrokkenen van het Leger des Heils als het Bartholomeus Gasthuis stellen dat hun doelgroep zich waarschijnlijk bekeken zal voelen. De sociale veiligheid van beweegaanbod is erg belangrijk. Bij DVSU/Forza Friends, een reguliere voetbalvereniging die wel drie teams heeft voor jeugd met een beperking, heeft de verantwoordelijke trainer een achtergrond in de zorg. Juist die combinatie en de ‘losse screening’ maken het initiatief erg succesvol. Volgens de betrokkene is de benadering vanuit de zorg vaak te ‘soft’, terwijl de sport juist vaak te prestatiegericht is of de bond de doelgroep sterk inkadert tot een bepaald type beperking: ‘Ik selecteer niet op beperking, ik kijk naar matching binnen het team’. Door kwaliteiten uit zorg en sport te verenigen, is hij een vertrouwensbaak voor ouders, ‘want er moet ook iemand zijn die verantwoordelijk is wanneer een jongen met epilepsie neerstort op het veld’. Het meekrijgen van de sociale omgeving wordt door diverse betrokkenen als succesfactor benoemd. Deze is bij mensen met een vorm van beperking vaak heel voorzichtig, soms zelfs angstig. Sport is volgens de cliëntenorganisatie bij uitstek echter een middel om mensen hun eigen kracht te laten voelen. Het advies vanuit de Wmo cliëntenraad: ‘Zoek de grenzen op, ga uit het pamperen en zet mensen in hun kracht’. 5.4 De verbinding zorg naar sport hapert ‘Er zijn sterke netwerken in de zorg, maar de aansluiting richting sportaanbod gaat in de praktijk nog niet goed.’ Volgens een betrokkene van The Walking Company, een organisatie die wandelactiviteiten met begeleiding aanbiedt voor eenieder die daar behoefte aan heeft, zijn de netwerken binnen de zorgsector (cure, care en welzijn) goed ontwikkeld, maar hapert de keten in de verbinding met regulier sportaanbod. Het idee is eenvoudig: ’Minder medicatie is nodig bij een betere leefstijl, waardoor sport 41 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. preventief wordt ingezet. Dat wordt bereikt door vanuit de eerstelijnszorgmensen door te sturen. Maar soms blijven ze daar hangen door de betrouwbare omgeving. Ze zijn zich verzekerd van professionele begeleiding en het wordt (deels) vergoed. Een belemmering is het doorsturen naar sportaanbieders. Daarom worden tegenwoordig boetes uitgedeeld bij het onnodig lang vasthouden van patiënten in de praktijk’. Dit beeld wordt bevestigd in landelijk onderzoek onder huisartsen van het NIVEL Instituut. Huisartsen verwijzen vaak niet door omdat zij het de verantwoordelijkheid vinden van de patiënt zelf of zij denken dat de financiële positie van de patiënt daar niet naar is. Het speelt ook een rol dat huisartsen denken dat patiënten liever bij de fysiotherapeut bewegen. Driekwart van de artsen zegt wel interesse te hebben in samenwerking met sportaanbieders, maar geen kennis te hebben van bestaande netwerken en zodoende hier niet naar door te kunnen verwijzen (Bijeenkomst NIVEL, 15 januari 2013). Volgens een betrokkene van The Walking Company is dat jammer, omdat de eerstelijnszorg veel mensen zien die op andere plekken nog niet in beeld zijn. ‘Het gaat om grote doelgroepen, geen individuen. Maar misschien wel lastiger bereikbaar, omdat ze niet direct in beeld zijn als probleemgroep. De ogen van de huisartsen en fysio’s zijn daarom hard nodig. Te dik? Doorsturen! Fysio’s worden geprikkeld dat te doen. Beweegmakelaars spelen bovendien daarin ook een rol’. Er zijn initiatieven in bijvoorbeeld Utrecht Overvecht die de verbinding tussen de eerstelijnszorg en bewegen wel al succesvol weten te leggen. Volgens een beweegaanbieder zouden zorgorganisaties het aanbieden van sportactiviteiten moeten uitbesteden. Hier zijn binnen de professionele organisaties geen gelden voor, maar er zijn mogelijk wel commerciële gelden beschikbaar. Als voorbeeld zou de manier waarop het Leger des Heils samenwerkt met stichting Klein Galgenwaard kunnen dienen. Vanuit stichting Klein Galgenwaard zijn er daarnaast verbindingen met commerciële organisaties, waaronder de fitnessaanbieder. Bewegen op Recept Overvecht/PlusSport Bewegen Op Recept Overvecht is een laagdrempelig beweegprogramma waarbij zorgverleners uit de eerste lijn, in nauwe samenwerking met de Beweegmakelaar, potentiële deelnemers verwijzen naar o.a. sportleiders wandelen, beginnend hardlopen en fietsen. Deze sportleiders zijn aanvullend geschoold in begeleiding van de doelgroepen en op het gebied van motivatie, coaching en monitoring. Het beweeggedrag wordt door deelnemer en begeleider geregistreerd. Dit bevordert ook het zelfmanagement van de deelnemer. De manier van samenwerken tussen zorg- en beweegaanbieders heeft volgens een betrokkene van The Walking Company verschillende voordelen: (1) de belastbaarheid van de cliënt is bekend, (2) kennis en coaches worden ingezet in opname bij een clubje, en (3) voor het in kaart krijgen van het ‘extracurriculair’ beweegpatroon. 42 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 5.5 Onbekendheid met vraag en aanbod ‘De informatievoorziening met betrekking tot sport moet ontsloten worden.’ Verschillende betrokkenen geven aan graag meer beweegactiviteiten te willen organiseren. Een optie hiervoor is om de doelgroepen te verbreden. Door mensen uit de stad te bereiken en daarmee met meer mensen te gaan sporten, kan de instelling verschillende sporten aanbieden. De juiste kennis hierover ontbreekt echter nog. Zo geeft het Leger des Heils aan meer aanbod te willen creëren, maar niet te weten wat de behoefte van cliënten en mensen van andere instellingen is zodat het aanbod daarop afgestemd kan worden. Ook ontbreekt het geld om direct meer te gaan organiseren. Volgens een sportaanbieder weet ook de gemeente ‘haast niet’ wat er allemaal gebeurt. De consulent van Sport op Maat bevestigt dit beeld: ‘Er zijn heel veel organisaties die iets doen met welzijn en sport of bewegen, maar er is over en weer geen goed beeld van wat er allemaal speelt.’ Ook richting de cliënten is het, volgens de Wmo cliëntenraad, belangrijk dat deze informatie verder ontsloten wordt: ‘Daar begint het bij. Laat de voorbeelden uit de omgeving zien.’ Utrecht Sport op Maat vervult deze verbindende rol en fungeert als servicedesk voor aangepast sport en beweegaanbod in de regio bij zowel vragen van cliënten als organisaties. De netwerkorganisatie filtert individuele beweegvragen van mensen met een beperking uit en begeleidt hen richting aangepast aanbod. Waar een meer algemeen gedeelde vraag bestaat, kijkt het platform of er nieuw collectief aanbod gecreëerd kan worden. Het heeft volgens de consulent echter geen zin om in iedere wijk aangepast aanbod te organiseren: ‘Beter is om in de stad op één plek een sterk aanbod te hebben. Je kan dan voldoende mensen bereiken en de mensen komen dan weer’. Utrecht Sport op Maat Utrecht Sport op Maat is een netwerkorganisatie op het gebied van aangepast sporten in Utrecht. De gemeente is opdrachtgever en samenwerkingspartner. De Vereniging Sport Utrecht en MEE, Utrecht Gooi & Vecht, ondersteunen respectievelijk sportaanbieders en overige organisaties en individuen om de sportparticipatie van mensen met een beperking te verhogen. Overige partners zijn: Sportservice Midden-Nederland, revalidatiecentrum De Hoogstraat, De Wilg, Special Heroes, Reinaerde, Abrona en Klein-Galgenwaard. Dit wordt gedaan door: - de huidige sportvraag en -aanbod voor de doelgroep in kaart te brengen; waar nodig samen met sportverenigingen en andere sportaanbieders meer aanbod te ontwikkelen; sporten met een beperking te promoten; de doelgroep en aanverwante partijen te enthousiasmeren en te informeren; mensen met een beperking individueel naar de sport te begeleiden. Utrecht Sport op Maat werkt momenteel aan www.aangepastsporten.nu/sportzoeker, een uitgebreide online zoekmachine die de sportvoorzieningen in de regio voor mensen met een beperking weergeeft. 43 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 5.6 Aansluiting op de civil society ‘Sport biedt continuïteit, maar geen professionaliteit’. Doelstelling van het huidige gemeentelijk beleid is om meer aansluiting te zoeken bij initiatieven uit de samenleving. De betrokkenen zijn hierover ook bevraagd. Het wordt belangrijk gevonden het aanbod zo dichtbij (‘in de buurt’) en regulier mogelijk te organiseren. De instellingen blijken echter weinig te werken met initiatieven of sportverenigingen uit de buurt. Zo is samenwerking vanuit het Leger des Heils met sportverenigingen naar eigen zeggen ‘minimaal’. Volgens The Walking Company komt dat voornamelijk door de vrijwillige structuur van de vereniging: ‘Sport biedt continuïteit, maar geen professionaliteit’. Dit beeld werd bevestigd tijdens een door de VSU voor verenigingen georganiseerde avond over omgaan met gedrag (VSU, bijeenkomst 11 maart 2013). Een bestuurder van een vereniging stelde moeite te hebben met afwijkend gedrag van individuen, die daarmee het groepsproces beïnvloedden. Vrijwilligers zijn hier niet goed op toegerust. De betrokkene stelde daarom ‘graag een professional bij de club te willen hebben’. Verenigingen hebben andere belangen: ‘Daar is iedere begeleider vanuit zijn eigen sport bezig, maar niet het overstijgende belang.’ Een van de beweegaanbieders moet af en toe enorm vechten ‘voor wat ik nodig heb’. Daar komt bij dat er vaak ook angsten zijn voor bijzondere doelgroepen. Bij de activiteiten van The Walking Company ligt het volgens de betrokkene niet voor de hand om doelgroepen van bijvoorbeeld het Leger des Heils aan te laten sluiten. Er is meer kennis nodig over de doelgroep en er bestaat twijfel of de wandelcoaches wel op dergelijke doelgroepen toegerust zijn. ‘Het gaat dan ook om onveiligheid’. Bij DVSU/Forza Friends (G-voetbal) weten veel organisaties en ouders de weg naar de club wel uit zichzelf te vinden. Het initiatief is bekend in de regio en heeft al geruime tijd zijn waarde bewezen. De club kan daardoor ook vertrouwen op een sterk lokaal netwerk. Forza Friends heeft er juist voor gekozen om onderdeel te blijven van een reguliere vereniging, zodat ‘de stap ook wordt vergemakkelijkt’. Volgens de betrokkene is de cultuur van de vereniging erg belangrijk. Het bestuur van de vereniging is erg betrokken en bereid geweest om te investeren in een professionele trainer. Verschillende betrokkenen geven aan dat het belangrijk is dat sportverenigingen gestimuleerd worden om ook moeilijkere doelgroepen aan te spreken. Door sportverenigingen voordelen te geven, kun je het aantrekkelijker voor ze maken om aangepast aanbod te creëren. Begeleiders doen het nu vaak vrijwillig of tegen een lage vergoeding wat het voor een vereniging niet heel aantrekkelijk maakt. Dit wordt volgens betrokkenen vanuit onder andere de gemeente te weinig gestimuleerd. Verenigingen met aanbod voor mensen met een beperking ontvangen voor deze leden momenteel al vijfentwintig keer het normbedrag aan verenigingssubsidie vanuit de gemeente. Een andere mogelijkheid die gezien wordt, is dat verenigingen hun krachten bundelen om zo een breder palet aan sporten te kunnen aanbieden. Dan kunnen mensen ook nog kiezen en wordt de drempel om deel te nemen lager. Het Bartholomeus Gasthuis weet op die manier door slimme samenwerking met 44 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. gesloten portemonnee leuke activiteiten voor de bewoners te organiseren. Zo stelt zij bijvoorbeeld een ruimte aan het conservatorium beschikbaar om te oefenen. Bewoners kunnen daar dan gratis bij zijn waardoor de kosten worden gedrukt. 5.7 Toegankelijkheid voor de wijk ‘Negatieve beeldvorming van verzorgingshuis schrikt buitenstaanders af.’ Naast de cliënten van de verschillende instellingen, zouden de instellingen ook van meerwaarde kunnen zijn voor de inwoners in de nabijgelegen wijken. Het Bartholomeus Gasthuis stelt: ‘We willen graag onderdeel van de buurt zijn.’ De instelling organiseert daarom geregeld activiteiten, zoals concerten of een barbecue, waar de hele buurt voor uitgenodigd wordt. Maar buurtbewoners zouden ook ‘binnen moeten kunnen lopen en bijvoorbeeld die beweegtuin gaan gebruiken.’ Dit heeft nog niet geleid tot het gewenste resultaat. Het blijkt lastig om de vraag uit de omgeving te krijgen en de instelling merkt dat er, in ieder geval in het begin, een begeleider die de boel aanjaagt, gewenst is. Diezelfde ervaring heeft het Leger des Heils. Ook veel activiteiten van het Leger zijn vrij toegankelijk voor niet-cliënten. Geregeld doen bekenden van de cliënten aan de activiteiten mee, maar het echt betrekken van de wijk lukt niet. Dat ligt volgens het Leger des Heils deels aan de naam die de instelling heeft: ‘De betrokkenheid van het Leger schrikt mensen ook wel eens af.’ Volgens het loket van Utrecht Sport op Maat bij de VSU werkt directe benadering van de cliënten het beste. Dan vindt er een warme overdracht plaats. Dat is ook de ervaring vanuit de eerder genoemde BeweegKuur, waar gewerkt wordt met een leefstijladviseur die de cliënt verbindt. In de wijk zou er om dit te realiseren aansluiting kunnen worden gezocht bij de buurtteams of gewerkt worden met maatjesprojecten. Beweegweek Ondiep Van 4 tot en met 9 maart is in ‘Hart voor de Sport’ Thorbeckepark in Ondiep de Beweegweek georganiseerd. Doelstelling was om mensen uit de omringende wijken van alle leeftijden te laten bewegen en bekend te maken met de mogelijkheden bij De Speler. In dit gebouw zitten verschillende organisaties die nauw samenwerken: buitenschoolse opvang, Jongerenwerk Utrecht (JoU), Leger des Heils, fitnessorganisatie en wijkwelzijnsorganisatie Portes. Door de beweegweek te koppelen aan huidige activiteiten die al op de locatie plaatsvinden, is geprobeerd meer mensen uit de wijk naar De Speler te halen. Ook zijn enkele laagdrempelige activiteiten met sportverenigingen georganiseerd. Op dit moment is het nog niet bekend in hoeverre er structureel meer mensen naar de locatie zijn gekomen. Wel is de beweegweek een goed moment gebleken om contact te leggen met zorgaanbieders uit omliggende buurten. De organisator: ‘Die kenden de locatie nog niet en waren onder de indruk van de voorzieningen. Tegelijkertijd waren wij ook nog niet goed op de hoogte wie waar exact zat. Het is goed om de gezichten achter de praktijken te zien. Dat geeft vertrouwen. Het is een goed initiatief geweest om nieuwe netwerken te vormen.’ 45 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 5.8 Kortom Het veld schetst een divers maar aaneengesloten beeld. De belangrijkste implicatie is dat de partijen unaniem zijn over het belang van bewegen. Om die reden organiseren de zorgaanbieders al verschillende activiteiten. Zij zien echter mogelijkheden om dit meer te gaan doen. Zowel op het niveau van de burger/cliënt als bij de zorgverlenende instelling en beweegaanbieder worden belemmeringen ervaren. Zo denkt de zorg vooralsnog sterk vanuit de eigen doelgroepen en sectorachtergrond. De ambitie is er om meer op beweeggebied te organiseren, maar dit kost geld wat er bij de zorgaanbieders niet is. Verbindingen met andere zorginstellingen en beweegaanbieders uit de civil society worden niet gelegd. Dit komt deels voort uit een gebrek aan informatie, maar ook angst over de kwaliteit van het aanbod. Hierdoor worden kansen gemist om meer mensen en andere doelgroepen te betrekken. Bij de beweegaanbieders zijn het juist twijfels over en angst voor de geschiktheid van de eigen organisatie en ontbreekt de drang om nieuwe doelgroepen aan te spreken. Daarnaast vragen de bijzondere doelgroepen om bepaalde randvoorwaarden die een inspanning kosten om te bewerkstelligen. Het is daarom zaak voor de gemeente om informatie te gaan delen, initiatieven te verbinden, de vraag op te halen en nieuwe initiatieven te ontplooien, via onder meer de buurtsportcoaches. De veiligheid en laagdrempeligheid van het te creëren beweegaanbod zijn daarbij cruciaal voor het binnenhalen van de doelgroepen. 46 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. DEEL III HET RESULTAAT 47 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. De uitslag In voorgaande delen is inzicht gegeven in de beleidsmatige en wetenschappelijke context van de verbinding tussen zorg en sport. Ook zijn ervaringen uit de Utrechtse praktijk besproken. In dit hoofdstuk onderbouwen we met deze bevindingen de beantwoording van de onderzoeksvraag: Wat is de beste manier om vanuit het Team Sport (en Samenleving) te sturen op en daarmee bij te dragen aan meer Utrechters die vanuit de zorg structureel gaan bewegen? Allereerst worden deelconclusies getrokken op basis van de deelvragen. Tenslotte wordt de hoofdvraag beantwoord. 6.1 De toegevoegde waarde van sport in de zorgsector Welke toegevoegde waarde kan sport hebben in de zorgsector? Sport dient verschillende maatschappelijke en individuele belangen. Buiten dat het voor het individu leuk kan zijn om te doen, leidt deelname tot ontmoetingen, draagt het bij aan de gezondheid en brengt het mensen fysiek en mentaal in beweging. Mensen met gezondheidsklachten van verschillende aard kunnen daarom baat hebben bij deelname aan beweegactiviteiten. De kosten voor de gezondheidszorg zullen de komende jaren verder toenemen wat vraagt om passende maatregelen. In het licht van maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing en toenemend overgewicht is de prognose dat de zorgvraag en daarmee de kosten voor de gezondheidszorg verder zullen stijgen. Om het huidige voorzieningenniveau in stand te kunnen houden, worden diverse maatregelen genomen. Burgers worden meer op hun eigen verantwoordelijkheden gewezen, waarbij de nadruk vanuit de overheid meer op preventie van de zorgvraag komt te liggen. Bewegen kan verschillende typen zorgvragen voorkomen of verminderen. Wanneer mensen vaker bewegen zijn ze gezonder, voelen zij zich doorgaans beter en hebben zij de neiging om vaker sociale contacten te leggen. Een inactieve leefstijl vermindert de levensduur en ervaren gezonde levensjaren van een individu met ongeveer een jaar. Daarnaast draagt het bij aan de opkomst van verschillende andere ziektevormen, zoals diabetes type 2 en ernstig overgewicht. Om die reden kan een grotere inzet van bewegen binnen de zorgsector bijdragen aan individuele zorgdoelstellingen. Hierbij dient men wel tegemoet te komen aan de vraag van de cliënt waardoor bepaalde randvoorwaarden in ogenschouw moeten worden genomen. 48 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 6.2 Interne kansen om sport breder in te zetten Welke ontwikkelingen bieden binnen de gemeente Utrecht kansen om sport breder in te zetten en op welk moment moet hierop gehandeld worden? De gemeente Utrecht stuurt sterk aan op verbinding van beleidsthema’s. Binnen de gemeente zijn de afgelopen periode verschillende ontwikkelingen in gang gezet om de diverse gemeentelijke sociale portefeuilles meer te integreren. Landelijk ingezette transities binnen sociale zaken, zorg en welzijn verbreden het gemeentelijk takenpakket en leiden ertoe dat Utrecht de uitvoering van haar gemeentelijke taken anders is gaan en verder zal vormgeven. Met Meedoen naar Vermogen, Vernieuwend Welzijn en transformatie Zorg voor Jeugd zijn nieuwe beleidsnota’s geschreven die kansen bieden voor integraal beleid. De uitvoering vindt dicht bij de burger plaats waarbij het maatschappelijk veld een grote(re) rol speelt. Met de ingezette ontwikkelingen komt de regie dichter bij de burger te liggen zodat de uitvoering beter afgestemd wordt op de lokale context. De hoofdgedachten: aansluiten op initiatieven uit de samenleving, dichter bij de burger en waar nodig professionele hulp inschakelen. Binnen het programma voor sociaal kwetsbare burgers Meedoen naar vermogen wordt er gewerkt met (de pilot) integrale buurtteams, die dicht bij de burger staan en individuele en collectieve vragen kunnen ophalen. De nadruk ligt op het versterken van de nulde- (privésfeer) en de eerstelijn (vrij toegankelijke zorg). Binnen Vernieuwend Welzijn is die rol voor de sociaal makelaar weggelegd. Sport is een van de thema’s waarnaar doorverwezen kan worden. Utrecht kent een sterke lokale sportinfrastructuur met onder andere de Harten voor Sport en relatief veel sterke sportverenigingen, waar multifunctionele en toegankelijke voorzieningen zijn gecreëerd. Hier kan divers beweegaanbod worden georganiseerd (met inzet van bijvoorbeeld buurtsportcoaches). Er wordt nog niet erg sportinclusief gedacht door beleidsambtenaren. Sport is een van de sectoren die men meer bij zorg en welzijn wil betrekken. Binnen de gemeente zijn de beleidsambtenaren redelijk op de hoogte van diverse beweeginitiatieven die vanuit de zorg, bij instellingen en daarbuiten, in Utrecht plaatsvinden. Intern wordt de inzet van sport door hen nog niet vaak meegenomen in plannen, doordat: - Men in eerste instantie nog sterk vanuit het eigen beleidsterrein denkt; - Het huidige beweegaanbod en mogelijkheden hiervan nog te weinig intern bekend is; - Beleidsambtenaren belemmeringen zien in de samenwerking tussen zorgverlenende organisaties en de sportieve civil society vanwege de aard van de organisaties. Met de beleidsnota’s is de visie op het integraal werken en samenhang tussen de beleidsthema’s uiteengezet. De vraag is of de gemeente intern deze stap al heeft weten te zetten. In het verbinden van de beleidsthema’s ligt ook een rol voor het management team. 49 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Sport zal zichzelf moeten agenderen binnen de afdeling. Binnen de gemeentelijke organisatie worden voldoende mogelijkheden gezien voor de aansluiting van sport en bewegen op de huidige beleidsmatige ontwikkelingen in het sociale domein. Wat de toekomstige rol voor de gemeente hierbinnen wordt en welke stappen worden gezet, oriënteren de verschillende afdelingen zich momenteel op. Het is daarom moeilijk te zeggen hoe en wanneer team sport bij deze ontwikkelingen kan aansluiten. Wel is duidelijk dat team sport het onderwerp zelf meer op de agenda zal moeten plaatsen, wil het ook daadwerkelijk meer gezien worden. Het team zal huidige beweegactiviteiten breder bekend moeten maken door intern meer de succesvolle en verbindende initiatieven te belichten en zelf initiatief nemen om de aansluiting te zoeken bij ontwikkelingen op de andere beleidsterreinen. Het gebruik van aangepast taalgebruik per sector, gericht op het benadrukken van de bewuste meerwaarde in die betreffende sector, is daarbij van belang. Dan zullen de mogelijkheden die sport biedt intern meer worden gezien en zal uiteindelijk meer wisselwerking optreden. Het propageren van de inzet van sport wordt vooralsnog echter duidelijk als taak voor team sport gezien. 6.3 Bewegen bij zorgverlenende organisaties in Utrecht Welke betekenissen geven zorginstellingen in Utrecht aan sport en op welke wijze kan de gemeente hen hierbij ondersteunen? Zorgverlenende organisaties staan positief tegenover de inzet van beweegactiviteiten binnen hun zorgaanbod en organiseren verschillende activiteiten voor hun cliënten. Het veld van zorg- en sportaanbieders schetst een divers, maar compleet beeld met betrekking tot de inzet en mogelijke rol van bewegen in de sector. De belangrijkste implicatie is dat de verschillende partijen unaniem zijn over het belang van bewegen voor hun cliënten. Utrechtse zorgaanbieders stimuleren de cliënten via dagbestedingactiviteiten en gericht aanbod om meer te bewegen. Deze beweegactiviteiten zijn gericht op de eigen cliënten, maar vaak toegankelijk voor bekenden van cliënten of buurtbewoners om ook deel te nemen. Het vanuit zorginstellingen betrekken van deze externe groepen mensen lukt vooralsnog weinig. De verbinding tussen de zorgsector en beweegaanbieders uit de civil society wordt nog weinig gelegd. Om integraal beweegaanbod voor mensen met een zorgvraag te creëren, wil de gemeente meer aansturen op verbindingen tussen organisaties uit de zorgsector en beweegaanbieders. Deze verbinding wordt nog weinig gelegd. Zowel bij de zorgverlenende instelling en beweegaanbieder worden belemmeringen ervaren. De zorginstellingen leggen weinig verbindingen met andere zorginstellingen en beweegaanbieders uit de civil society. Dit komt, zoals eerder genoemd, deels voort uit een gebrek aan informatie, maar ook uit angst over de kwaliteit van aanbod bij beweegaanbieders. Bij de civil society en 50 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. sportverenigingen is geen drive om nieuwe doelgroepen aan te spreken en bestaat angst voor het binnenhalen van deze ‘bijzondere’ doelgroepen. Daarnaast vragen de bijzondere doelgroepen om bepaalde randvoorwaarden die inspanningen kosten om te bewerkstelligen. Zorgverlenende organisaties stellen graag meer aanbod te willen creëren en met elkaar en sportaanbieders samen te willen werken, maar beschikken vooralsnog niet over de juiste informatie. Zorgverlenende organisaties hebben de ambitie om meer beweegaanbod te organiseren. Dit kost echter geld wat er naar eigen zeggen bij de zorgaanbieders niet is. Dit komt deels door de afhankelijkheid van aan cliënt gekoppelde budgetten. Het in samenwerking organiseren van beweegaanbod met andere organisaties of voor cliënten van andere organisaties wordt als optie gezien, maar er is vooralsnog weinig informatie over de wensen en mogelijkheden van die doelgroepen. Deze verbinding wordt daardoor weinig gelegd. Het aanbieden van beweegactiviteiten vraagt om specifieke aanvullende voorwaarden. Het is belangrijk dat het beweegaanbod aansluit op de individuele vraag van de burger of cliënt, blijkt uit gesprekken met betrokkenen. Dit vraagt om randvoorwaarden, zoals geschoold kader, afstand en vervoer, die vaak niet vanzelf aanwezig zijn en waar een inspanning voor geleverd moet worden. Naast professioneel kader, afstand en vervoer, moet gedacht worden aan: - Het tijdstip van de activiteit: voor cliënten van instellingen is een activiteit overdag vaak meer geschikt dan ’s avonds. - Fysieke toegankelijkheid. Dit geldt met name voor mensen met een lichamelijke beperking. - Een individuele bijdrage voor deelname: dit blijkt met name belangrijk voor de continuïteit van deelname na afloop van een bepaald traject. Wanneer de deelnemer geen eigen bijdrage heeft geleverd, is de kans op voortzetting klein. Zo kan er voor gekozen worden om alleen de extra specifieke inzet van de professional te financieren. Daarnaast blijkt het meekrijgen van de sociale omgeving van de cliënt of burger erg belangrijk voor de continuïteit van deelname. Met name bij sociaal kwetsbare groepen is de directe omgeving vaak voorzichtig met het (sportief) uitdagen van de mens. Een betrokkene gaf dit mooi weer: ‘Zoek de grenzen op, ga uit het pamperen en zet mensen in hun kracht!’. Te allen tijde zal het plezier van de activiteit voor de deelnemer voorop moeten staan. De gemeente zou voornamelijk een rol moeten krijgen in de informatieverstrekking en aanjagen van verbindingen tussen belanghebbende organisaties. Als het aan de partijen uit het veld ligt, is de gemeentelijke rol met name gericht op het inzicht geven in de huidige situatie en verspreiden van successen. Het ontsluiten van de verkokerde informatie is daarbij prioriteit. Dit kan de gemeente doen door ontmoetingen, zoals bijvoorbeeld creatieve sessies, te organiseren tussen sport en zorgaanbieders. Ook het stimuleren van de verbinding met de buurt wordt als een taak van de gemeente gezien. De buurtsportcoaches kunnen hier een rol in gaan spelen. Tenslotte zou de gemeente, volgens de instellingen, meer middelen voor potentiële aanbieders uit de zorg- en beweegsector beschikbaar kunnen stellen. 51 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 6.4 Conclusie Wat is de beste manier om vanuit het Team Sport (en Samenleving) te sturen op en daarmee bij te dragen aan meer Utrechters die vanuit de zorg structureel gaan bewegen? Gezien de verschillende individuele en maatschappelijke waarden die voldoende beweging oplevert, kan meer beweegaanbod voor kwetsbare groepen van meerwaarde zijn bij het tegengaan van diverse maatschappelijke vraagstukken, en specifieker vraagstukken in de zorg. Op dit gebied gebeurt binnen beide sectoren al veel. Dit is vaak op initiatief van de aanbieder (instelling) zelf, al is de gemeente vaak wel op enige manier betrokken. De driehoek zorg-, beweegsector en burger sluit echter nog niet goed op elkaar aan. Deels omdat men onbekend is met het huidige aanbod, maar anderzijds ook omdat een goede verbinding om maatwerk vraagt. Het in beweging krijgen van sociaal kwetsbare groepen is meer dan het verbinden van organisaties: het vraagt om specifiek gericht beweegaanbod waarbij bepaalde randvoorwaarden omtrent veiligheid en laagdrempeligheid goed moeten zijn. Zo zal het kader kennis moeten hebben van de doelgroep, speelt de locatie, het tijdstip en toegankelijkheid van de activiteit een rol en zullen bepaalde financiële drempels geslecht moeten worden. Het plezier bij de activiteit staat echter voorop. Daarnaast draait het bij dergelijke sociaal kwetsbare groepen vaak in bredere zin om leefstijlverandering, waarbij de sociale omgeving een grote invloed heeft op het handelen van het individu. Via verschillende sporen is het mogelijk om meer Utrechters in beweging te krijgen en passend aanbod te creëren: (1) burgers met een zorgvraag die via de eerste- en tweedelijnszorg doorverwezen kunnen worden naar passend beweegaanbod en (2) een deel van de burgers met een (toekomstige) zorgvraag dat nog niet in contact staat met een zorgaanbieder en in de wijk benaderd zal moeten worden. Deze groep is echter niet goed in beeld. De vraag en mogelijkheden van deze tweede groep burgers kan via buurtteams, buurtsportcoaches en sociaal makelaars, die opereren in de nuldelijn, opgehaald worden. Idealiter worden beide sporen met elkaar verbonden, zodat een sterk collectief aanbod ontstaat. De attitudes van de verschillende stakeholders zijn positief ten aanzien van het uitbreiden van de inzet van beweegactiviteiten. Hier worden momenteel nog belemmeringen in ondervonden die voornamelijk te maken hebben met onbekendheid met de huidige vraag en aanbod, twijfels over capaciteiten, wil en mogelijkheden van sportaanbieders en intrasectoraal denken (de zorg redeneert vanuit een zorgvraag of gezondheidsaspect). Om hier richting aan te geven en ontwikkelingen te integreren, zal team sport van de gemeente zich voornamelijk moeten richten op: 1. Het stimuleren van het themaoverstijgend denken binnen de eigen organisatie en de mogelijkheden met sport hierbij onder de aandacht brengen. Het laten zien en agenderen van (succesvolle) beweegactiviteiten, en het gebruik van de juiste semantiek is daarbij belangrijk; 2. Het verder aansluiten op de uitvoering binnen andere gemeentelijke beleidsthema’s, zoals de buurtteams binnen Meedoen naar Vermogen en de sociaal makelaars binnen Vernieuwend Welzijn; 52 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 3. Het op gang brengen van de informatiestroom, zowel intern als extern, met betrekking tot succesvolle interventies en huidige activiteiten. Gemeentelijke beleidsadviseurs en zorginstellingen moeten meer sportinclusief gaan denken; dat zal een versterkend effect hebben waardoor beweging ontstaat; 4. Het stimuleren van samenwerking en organisatieoverstijgend aanbod. De zorg doet wat de zorg goed kan, maar organiseert haar eigen beweegactiviteiten. Door samenwerking met sportverenigingen en andere beweegaanbieders (de sportieve civil society) kan op een goedkopere manier aangepast beweegaanbod worden gecreëerd. Belangrijk om hierbij stil te staan bij een verschil in structuur (professionaliteit) en cultuur (doelstelling en type organisatie) tussen sectoren. De wederzijdse mogelijkheden en benodigde randvoorwaarden zullen hier verduidelijkt moeten worden. Het is daarom zaak voor de gemeente om informatie op te halen, te gaan delen, initiatieven te verbinden en nieuwe initiatieven te ontplooien, via onder meer de buurtsportcoaches. Vanuit de gemeente zijn verschillende initiatieven op dit vlak, zoals Utrecht Sport op Maat en aan zorginstellingen gekoppelde buurtsportcoaches, al in gang gezet. Deze behoeven bredere bekendheid zodat meer Utrechters met een zorgvraag in beweging worden gebracht. 53 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Nabeschouwing In voorgaand hoofdstuk zijn de belangrijkste conclusies over de Utrechtse situatie getrokken. Kennisdeling, interne agendering en aansturen op meer verbinding in en met de sport zijn de voornaamste resultaten. Hoe kan de gemeente Utrecht dat bewerkstelligen? 7.1 Aanbevelingen voor actie De volgende vijf punten strekken voor de gemeente tot aanbeveling. Aanbeveling 1 Zet sport intern op de agenda en laat hierbij de mogelijkheden voor de verschillende sectoren zien. De gemeentelijke beleidsadviseurs blijken nog weinig stil te staan bij de mogelijkheden van beweegaanbod binnen het eigen beleidsterrein. De medewerkers stelden te weinig op de hoogte te zijn van het aanbod. Hier ligt een rol voor team Sport en Samenleving (SES) om bewegen intern meer te agenderen. Dit kan enerzijds door sport intern meer op de kaart te zetten via nieuwsbrieven, intranet en binnen het management team (MT), maar kan anderzijds door zelf nauwer betrokken te raken bij de ontwikkelingen op de andere beleidsterreinen. Laat de collega’s de waarde van bewegen zien of beleven door bijvoorbeeld in samenwerking met de beleidsadviseurs maatschappelijke opvang en aanverwante organisaties, voor cliënten side-events te organiseren bij het European Youth Olympic Festival (EYOF). Een andere mogelijkheid is om bijvoorbeeld een gezamenlijk sporttoernooi voor alle beleidsambtenaren te organiseren. Dit laatste werkte bij het Leger des Heils als eyeopener en aanjager voor het inzetten van sport en heeft tot het opstellen van een interne sportkalender geleid. Ook de uitvoering van dit onderzoek had intern een agenderende werking. Aanbeveling 2 Maak de functie van Sport op Maat/VSU als loket of aanspreekpunt voor de zorgverlenende organisaties en beweegaanbieders breder bekend en stimuleer vanuit dit orgaan ontmoetingen. Het Utrechtse zorgveld stelt graag meer activiteiten te willen organiseren, maar informatie en goede voorbeelden te missen. De gemeente heeft onlangs juist hier op ingezet met de oprichting van Utrecht Sport op Maat. Communiceer daarom over de functie van Sport op Maat/Vereniging Sport Utrecht (VSU) als loket voor het bijzondere sportaanbod in en buiten de sportvereniging voor zowel de sport en beweegaanbieders als organisaties uit zorg en welzijn. Dit loket kan pionieren, initiatieven verzamelen en verbinden, zodat de lijnen korter zijn en kennis van de Utrechtse vraag en aanbod centraal beschikbaar is. Het is hierbij belangrijk om geregeld wederzijdse ontmoetingen te stimuleren, bijvoorbeeld in de vorm van themabijeenkomsten of creatieve brainstormsessies, zodat de organisatie beter bekend met elkaar raken, vertrouwen kan groeien en nieuwe initiatieven kunnen ontstaan. 54 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Aanbeveling 3 Haak aan op de vraag uit de buurt of in de wijk via verbinding van de buurtteams met Utrecht Sport op Maat/VSU en buurtsportcoaches. Het ophalen en verbinden van de vraag uit de buurt bleek voor de gesproken instellingen tot nog toe lastig. Met Sport op Maat is een medium gecreëerd dat mensen met een beperking die een specifieke beweegvraag hebben, kan bemiddelen. Om ook de vraag en behoefte uit de buurt te achterhalen, zal de VSU en buurtsportcoaches nauw moeten samenwerken met de buurtteams en sociaal makelaars. De op te richten stichting Harten van de sport (werktitel) zal hier een centrale rol in vervullen. Zo wordt via korte lijnen de vraag opgehaald en kan hierop worden ingespeeld. Uit de gesprekken bleek dat het stimuleren van bewegen via korte lijnen (‘met de warme hand’) een succesfactor is voor het op een juiste manier bemiddelen van dergelijke groepen met een zorgvraag. Aanbeveling 4 Versterk beweegaanbieders op het gebied van de professionaliteit van het kader. Sportorganisaties vanuit de civil society worden door de zorgaanbieders vooralsnog vaak niet als professionele partners gezien. Er heerst twijfel over de kennis en expertise van deze beweegaanbieders. Tegelijkertijd heerst ook die twijfel over de eigen capaciteiten bij de sportsector. Wil de gemeente daadwerkelijk sportverenigingen ‘klaar’ maken voor moeilijkere doelgroepen, zal er geïnvesteerd moeten worden in de professionaliteit van het kader en zullen initiatieven versterkt moeten worden. Draag tegelijkertijd bij aan de beeldvorming bij zorgaanbieders over de mogelijkheden van sportverenigingen. Er zijn verschillende projecten die wel succesvol de weg naar de vereniging hebben gevonden. Het gaat in dit onderzoek om de verbinding vanuit de zorg. Er is nog geen goed beeld over hoe sportverenigingen die nog niet actief zijn tegenover specifiek aangepast aanbod staan. Achterhaal daarom de wensen en mogelijkheden van deze verenigingen. Wat is daar nodig? Waar zijn zij in geïnteresseerd? Dit is nu nog onduidelijk. Aanbeveling 5 Creëer stimulansen bij sportverenigingen om aangepast beweegaanbod te organiseren. Uit dit onderzoek blijkt dat er momenteel weinig stimulansen zijn voor sportverenigingen om aangepast aanbod op te zetten. Verenigingen die dit doen, organiseren deze activiteiten vanuit een bepaalde maatschappelijke overtuiging of affiniteit met de doelgroep. Door bijvoorbeeld voordelen te geven met betrekking tot mogelijkheden tot het volgen van scholing en cursusavonden of andere ‘beloningen’, zoals korting op het onderhoud van de accommodatie, kan het aantrekkelijker worden voor verenigingen om met haar vrijwilligers beweegaanbod op te zetten. 55 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. 7.2 Afsluitend commentaar Dit onderzoek is voornamelijk gericht op de wijze waarop sport kan bijdragen aan de doelstellingen binnen de zorg en de belemmeringen die hierin worden ondervonden door met name de zorgsector. De mogelijke stimulerende rol van de zorgverzekeraar is hierin buiten schot gebleven, maar is wel evident. Zo is Achmea nauw betrokken bij het EYOF en is met Utrecht gezond! een convenant gesloten om gezamenlijk de gezondheid van de Utrechtse bevolking te bevorderen. De zorgverzekeraar(s) zouden, zeker richting organisaties in de zorg, een grotere rol kunnen spelen. Daarnaast is de scope van dit onderzoek zeer breed geweest. Er is niet gespecificeerd naar een bepaalde doelgroep, maar er is gekeken hoe sport leeft binnen het Utrechtse zorg- en beweegveld. Welke belemmeringen worden door hen ervaren en hoe kan de samenwerking, onder andere vanuit de gemeente, bevorderd worden? Voor zorgorganisaties is hier een handreiking over opgesteld die ingaat op mogelijke te nemen stappen en ondersteuningsmogelijkheden. Verder wordt het Utrechtse uitvoeringsveld geconfronteerd met grote veranderingen. Zo zal er in het kader van Sport en bewegen in de buurt een nieuwe stedelijke sportorganisatie worden opgericht (Gemeente Utrecht, Notitie PrinS). Medio 2013 zal duidelijk worden welke organisatie deze rol gaat vervullen. In het kader van een verdere verbinding tussen welzijn, zorg en sport is het interessant wat de verhouding tussen deze stichting, VSU, SSU en Sport op maat gaat worden en hoe de samenwerking tussen deze organen gaat verlopen. Hoe dan ook is het een positieve ontwikkeling dat de gemeente Utrecht op zoek is naar mogelijkheden voor een verdere integratie van verschillende beleidssectoren. De weg die de gemeente is ingeslagen met onder andere de oprichting van Sport op Maat lijkt een belangrijke stap gezien de belangrijkste belemmeringen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Dit zal op het gebied van sport en bewegen in de toekomst mogelijk bevorderen dat meer Utrechters met een zorgvraag in beweging komen en het heft (weer) in eigen hand nemen. Dus: uit de zorg, in beweging! 56 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Referenties Een weergave van de voor dit onderzoek gebruikte bronnen. Interviews Gemeente Utrecht, beleidsadviseur Maatschappelijke Opvang Gemeente Utrecht, senior beleidsadviseur Sport en Samenleving Gemeente Utrecht, coördinator beleidsontwikkeling Wmo Gemeente Utrecht, beleidsadviseur Jeugd Vereniging Sport Utrecht, consulent aangepast sporten Bartholomeus Gasthuis, manager Welzijn Leger des Heils, afdelingsmanager Ambulante Hulpverlening Voetbalvereniging DVSU/Forza Friends, trainer/coach Stedelijk Overleg Lichamelijk Gehandicapten Utrecht (SOLGU), directeur Wmo cliëntenraad prestatieveld 6, voorzitter GRIP op Zorg, adviseur MEE/De Hoogstraat, Consulent aangepast sporten The Walking Company, eigenaar Expert meetings Verwey-Jonker Instituut, focus groep, 27 november 2012, ‘bevorderen samenwerking zorg/welzijn en sportverenigingen’. NIVEL Instituut, invitational conference, 15 januari 2013, ‘verbinding eerstelijns zorg en sport en bewegen in de buurt’. Gemeente Utrecht, huiskamerbijeenkomst, 28 februari 2013, ‘Zorg voor Jeugd’. Vereniging Sport Utrecht, bijeenkomst, 11 maart 2013, ‘Omgaan met gedrag’. Beleidsdocumenten College van B&W (25 april 2012), Meedoen naar Vermogen. Eerste uitwerking en plan van aanpak. Gemeente Utrecht (23 februari 2012), Uitvoeringsprogramma Sport 2011-2016. Utrecht: Gemeente Utrecht. Gemeente Utrecht, afdeling Ontwikkeling, Samenleving (april 2011), Routekaart naar Venieuwend Welzijn. Kaderstellende notitie voor toekomstbestendig welzijnswerk 2010-2015, Utrecht: Gemeente Utrecht. Gemeente Utrecht, afdeling Ontwikkeling, Samenleving (september 2011), Uitvoeringsnota Vernieuwend Welzijn, Utrecht: Gemeente Utrecht. Gemeente Utrecht, afdeling Ontwikkeling, Sport (2011), Sportnota 2011-2016. In Utrecht staat jouw talent centraal! Utrecht: Gemeente Utrecht. Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (december 2011), Op eigen kracht en meedoen naar vermogen, Utrecht: Gemeente Utrecht. 57 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (Oktober 2011), Contourennota transitie Jeugdzorg, Utrecht: Gemeente Utrecht. Gemeente Utrecht, Dienst maatschappelijke Ontwikkeling (september 2012), Professionalisering in de Sport / sport en bewegen in de buurt, Utrecht: Gemeente Utrecht. Literatuur Boessenkool, J., Lucassen, J., Waardenburg, M. & Kemper, F. (2011), Sportverenigingen: tussen tradities en ambities, Nieuwegein: Arko Sports Media. Boonstra, N. & Hermens, N. (2011), Sportieve kansen met de Wmo. Over de inzet van sport voor burgerparticipatie, sociale samenhang en preventief jeugdbeleid, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Burgt, M. van der, Mechelen-Gevers, E. van, te Lintel Hekkert, M. (2006), Introductie in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Buysse, W. & Duyvestijn, P. (2011), Sport zorgt, Amsterdam: DSP-Groep. Centraal Bureau voor de Statistiek (2012), De bijdrage van sport aan de Nederlandse economie, Heerlen/Den Haag, 2012: Centraal Bureau voor de Statistiek. Centraal Planbureau (Juni 2012), De Nederlandse economie tot en met 2017, Den Haag: Centraal Planbureau. De Groot, M. & Lagendijk, E. (2011), NASB en BeweegKuur: met elkaar vebonden?, Amsterdam: DSP Groep. Dekker & De Hart, 2010, in: Hermens, Jansma & van Marissing (2013), Sportverenigingen in beeld bij de Wmo. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Dekker, P. (2002), De oplossing van de civil society – Over vrijwillige associaties in tijden van vervagende grenzen, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hermens, N., Jansma, A. & Marissing, E. van (2013). Sportverenigingen in beeld bij de Wmo. De rol van de gemeente bij de samenwerking tussen de sociale sector en sportverenigingen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Hoekman, R., Collard, D. & Cevaal, A. (2011), Sportinfrastructuur in Nederland, W.J.H. Mulier Instituut, ’sHertogenbosch. Inspectie voor de gezondheidszorg (november 2012), Staat van de gezondheidszorg 2012, Utrecht: Inspectie voor de Gezondheidszorg. Kooiker, S., de Klerk, M., ter Berg, J. & Schothorst, Y. (2012), Meebetalen aan de zorg. Nederlanders over solidariteit en betaalbaarheid van de zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Koolwijk, M. van (2011), Meedoen met Meedoen, Hasselt: SMG Groep. Lee, I., Shiroma, E.J., Lobelo, F., Puska, P., Blair, S.N. & Katzmarzyk, P.T. (2012), Effect of physical inactivity on major non-communicable diseases worldwide: an analysis of burden of disease and life expectancy, The Lancet, Volume 380, Issue 9838, Pages 219 - 229, 21 July 2012 Ministerie van VWS (2011). Gezondheid dichtbij. Landelijke nota gezondheidsbeleid. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 58 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Ministerie van VWS (2012). Kamerbrief: voortgang programma Sport en Bewegen in de Buurt. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. NISB (2013, expected), Bewegen bij Diabetes: Geïntegreerd beweegaanbod in een Krachtwijk. Ede: NISB. Putnam, R.D. (2000), Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. Bijl, R., Boelhouwer, J., Cloïn, M. & Pommer, e. (2011), De sociale staat van Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sport, Bestuur & Management (december 2011), Nieuwegein: Arko Sports Media. Stegeman, H. (2007), Effecten van sport en bewegen op school, W.J.H. Mulier Instituut, ’s-Hertogenbosch. United Nations (2005), Dedicating 2005 to sport and physical education. UN Chronicle 2005, volume 1. Van Bottenburg, M. van (2007), Om de sport verenigd. Instituties in de sportwereld. In: Duyvendak, J.W. & Otto, O. (red.), Sociale kaart van Nederland. Over maatschappelijke instituties. Amsterdam: Boom, pp. 225-239. Vereniging Sport & Gemeenten (2011), Sportief participeren, Den Haag: VSG Veldheer, V. & Bijl, R. (2011), Actuele maatschappelijke ontwikkelingen 2010. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2012), Vertrouwen in burgers. Amsterdam: Amsterdam University Press. 59 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Bijlage: Sportcijfers Utrecht Toelichting Uit een recente inwonersenquête is naar voren gekomen dat 68% van de ondervraagde inwoners stelt actief sporter te zijn. Dit is een lichte daling ten opzichte van de cijfers uit de Utrecht Monitor 2010. Destijds was het 70%. actieve sporter 29% niet-actieve sporter 3% niet-sporter 68% Gebruikte cijfers komen uit de inwonersenquête 2012, gemeente Utrecht. Deelname naar leeftijdscohort 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% tot 24 jaar 25 tot 39 jaar 40 tot 64 jaar 65 jaar en ouder Totaal 79% 75% 65% 40% Man 85% 79% 68% 46% Vrouw 74% 72% 61% 34% Deelname en tevredenheid naar wijk 100 80 60 40 20 0 % inwoners dat 1 keer per maand of meer actief sport % inwoners tevreden over sportvoorzieningen in de stad % inwoners tevreden met sportvoorzieningen in de buurt 60 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Projecten in Utrecht waar de gemeente en GG & GD bij betrokken zijn. 1. Mediors en seniors Beweegtuinen Volwassenen en senioren (in de wijk en zorginstellingen); beweegmakelaars 2. Aangepast sporten Special Heroes Kinderen in het speciaal onderwijs; combinatiefunctionaris O.a.: Thorbeckepark Ondiep, Park Transwijk, Zuijlenstede Overvecht en Scheg Leidsche Rijn) Special Heroes is een landelijk sportstimuleringsprogramma voor kinderen in het speciaal onderwijs dat kennismakingsaanbod in het onderwijs organiseert. 8 minuten bewegen? Dat kan beter! Ouderen in Tuindorp; Careyn Zo kan het ook! Mensen met een verstandelijke handicap; Reinaerde Bewegen integreren in het dagelijks leven van bewoners van de Lichtkring en het creëren van bewustzijn. Aangepast beweegaanbod voor mensen met een verstandelijke beperking via zorginstellingen. Seniorfit met Silverfit Thuiswonende ouderen 70+; Careyn Sport op Maat Utrecht Mensen met een beperking of chronische aandoening; VSU & MEE Utrecht, Gooi en Vechtstreek Beweegkuur Impuls (Overvecht en Kanaleneiland) Mensen met obesitas of overgewicht in combinatie met een andere risicofactor Loket voor het begeleiden van individuen en groepen mensen met een sportvraag naar aangepast aanbod. Een gecombineerde leefstijlinterventie waarbij mensen individueel en op maat begeleid worden bij een gezonde en actieve leefstijl. Fitplus van Ladyfit Allochtone vrouwen 40+ in Kanaleneiland Verschillende toernooien en sportdagen Mensen met een beperking Stimuleren van sociale- en sportparticipatie van ouderen door middel van op hen afgestemd sportaanbod. Mogelijk om samenhangend beweegaanbod in de wijk realiseren. Special Heroes dag, G-challenge toernooi, Desto Speldag, Abronaloop tijdens de Utrecht Marathon, etc. Julius Fit Leidsche Rijn Mensen met gezondheidsklachten, zoals hart en vaatziekten, COPD, diabetes, roken, etc; Leidsche Rijn Geozndheidscentra Afwisselende actieve groepslessen via de inzet van computerspellen (Silverfit). 3. Eerstelijnszorg Overvecht Gezond/Big!Move Overvecht Inwoners van Overvecht met gezondheidsklachten (overgewicht, diabetes, eenzaamheid, etc.); GG & GD en stichting Overvecht Gezond! Activiteiten die er aan bijdragen dat Utrechters invloed (terug) krijgen op hun eigen gezondheid. Bewegen bij diabetes Ondiep Patiënten met diabetes type-2 Het organiseren van integrale samenwerking en beweegaanbod (minimaal 5 verschillende beweegmogelijkheden) rondom patiënten met diabetes type 2 (DM2) in een krachtwijk. 4. (O)GGZ STAPSports Sociaal kwetsbare mensen; Altrecht Een gevarieerd vraaggericht sportaanbod voor mensen met een sociale kwetsbaarheid. Activiteiten vinden waar mogelijk in samenwerking met verenigingen plaats. Sport voor een toekomst Sociaal kwetsbare groepen; Leger des Heils, stichting Klein Galgenwaard Jongeren doen met verschillende beweegactiviteiten mee, zetten activiteiten op voor elkaar en krijgen de kans om de opleiding Recreatie Sport Leider- A te volgen. Elke instellingen heeft zijn eigen sportcontactpersoon Via een leefstijlcoach worden mensen een jaar lang individueel begeleid bij het realiseren van een gezondere leefstijl. Grosso Ouderen tussen de 65 en 75 jaar; GG & GD 61 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Ouderen met (lichte) eenzaamheid- of somberheidklachten krijgen wekelijks verschillende beweegactiviteiten aangeboden. Gecombineerd met voorlichtingsbijeenkomsten over gezonde voeding en voorzieningen in de buurt. PlusSport Overvecht, Maarschalkerweerd & Kanaleneiland 50+’ers; VSU en sportaanbieders Een label voor beweegactiviteiten dat geschikt is bevonden voor bijzondere doelgroepen omdat het: Minder belastend is dan reguliere sport; Kader deskundig en bevoegd is; De activiteit een aangename sociale omgeving biedt. 45+ voetbal 45+’ers; KNVB Aangepast aanbod bij voetbalverenigingen voor (oudere) senioren. Denken en Doen 55+’ers; Nederlandse Bridge Bond Wekelijkse bridge bijeenkomst en aanvullende activiteiten voor inactieve senioren om sociale interactie te verhogen en een actieve leefstijl te stimuleren. Sport en bewegen in de Buurt: Buurtsportcoaches Via de regeling buurtsportcoaches uit het landelijke beleidskader Sport en bewegen in de buurt, komen buurtsportcoaches in dienst van stichting MEE, De Rading en Lijn 5 (Jeugdzorg), Stichting JOU, de KNVB en het Leger des Heils. De namen van een zorginstelling voor ouderen en een buurtsportcoach voor de eerstelijnszorg zijn nog niet bekend. 62 ‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht. Onderzoekrapportage Gemeente Utrecht Uit de zorg, in beweging! In opdracht van: Purple Minds advies & ondersteuning Voor vragen of opmerkingen betreffende deze rapportage kunt u contact opnemen met: Tim Savenije (adviseur) via [email protected] of telefonisch via 06 112 56 957. Europaplein 189 3526WD Utrecht www.purpleminds.nl 63