Uit de zorg, in beweging! - Sport en bewegen in de Buurt

advertisement
Onderzoeksrapportage Gemeente Utrecht
Uit de zorg, in beweging!
Mei 2013
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Onderzoeksrapportage Gemeente Utrecht
Uit de zorg, in beweging!
Wij danken alle betrokkenen voor hun bijdrage
aan de totstandkoming van dit rapport. De
inzichten die de gesprekken ons hebben gegeven,
zijn essentieel voor de bevindingen in dit rapport
en de daaruit volgende adviezen voor de
gemeente Utrecht.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust
bij Purple Minds. Het gebruik van cijfers en/of
teksten als toelichting of ondersteuning in
artikelen, scripties en boeken is met verwijzing
naar de bron toegestaan. Het vermenigvuldigen
en/of openbaarmaking in welke vorm ook is
uitsluitend
toegestaan
na
schriftelijke
toestemming van Purple Minds. Purple Minds
aanvaardt
geen
aansprakelijkheid
voor
drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
www.purpleminds.nl
Purple Minds advies & ondersteuning is een jong
bureau dat drijft op de kracht van een frisse,
flexibele en ondernemende houding. Wij leveren
organisaties
met
een
maatschappelijke
doelstelling advies en ondersteuning op maat bij
beleid- en organisatievraagstukken.
Voor vragen of opmerkingen aangaande deze
rapportage kunt u contact opnemen met Tim
Savenije (adviseur) via [email protected] of
telefonisch 06 112 56 957.
1
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Inhoudsopgave
Introductie
3
DEEL I: DE VOORBESCHOUWING
5
1. Maatschappelijke beschouwing: ontwikkelingen en beleid
2. Tactische beschouwing: sport en zorg
DEEL II: HET VELDSPEL
3. De Utrechtse tactieken
4. Ambtelijke een-tweetjes met bewegen
5. Het Utrechts samenspel
6
11
22
23
34
39
DEEL III: HET RESULTAAT
47
6. De uitslag
7. Nabeschouwing
48
54
Referenties
57
Bijlagen Sportcijfers Utrecht
59
2
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Introductie
De maatschappij is de afgelopen eeuw sterk veranderd. De ontzuiling, toegenomen individualisering en
veranderingen in de gezinssamenstelling hebben ertoe geleid dat de burger meer als individu dan als
collectief moet worden benaderd. De rol van de overheid is daarmee ook veranderd. Tegelijkertijd lijden
meer mensen aan overgewicht dan ooit tevoren. De toenemende vergrijzing en huidige economische
crisis zetten de financierbaarheid van de zorg echter onder druk. Het beleid zich daarom steeds meer op
preventie. Daarnaast wordt gezocht naar slimme(re) verbindingen met andere beleidssectoren. Van een
verzorgingsstaat maken we de omslag in de richting van een participatiestaat. Sport en bewegen is
recent hierdoor meer in de belangstelling komen te staan van beleidsmakers. Het kan een effectief
middel zijn bij het stimuleren van een gezonde leefstijl, maatschappelijke participatie en sociale cohesie.
Op Rijksniveau is de afgelopen jaren via verschillende programma’s, zoals het Nationaal Actieplan Sport
en Bewegen (NASB), de Proeftuinen Nieuwe Sportmogelijkheden en Meedoen Alle Jeugd Door Sport
(MAJDS), geprobeerd sport- en beweegdeelname te bevorderen. Met het nieuwe beleidskader Sport en
Bewegen in de Buurt wordt hiermee een nieuwe stap gezet: succesvol gebleken projecten worden naar
de burger gebracht en tegelijkertijd worden met buurtsportcoaches extra handen gecreëerd en
verbindingen gestimuleerd.
Niet iedereen blijkt ondanks deze inspanningen in beweging te krijgen. Met name ouderen, nietwerkenden, allochtonen en sociaal kwetsbare groepen met gedragsstoornissen en verstandelijke- of
lichamelijke beperkingen blijven achter in sportdeelname (Boonstra & Hermens, 2011). Voor hen kan
deelname aan sport- of beweegactiviteiten bij uitstek van meerwaarde zijn voor het vergroten van de
kwaliteit van leven en participatie in de samenleving. Daarmee kan het tevens bijdragen aan het
terugdringen van de zorgkosten.
De huidige landelijke transities binnen de zorg bieden kansen voor gemeenten om hun rol anders in te
vullen en met nieuwe werkwijzen te experimenteren. Om de beleidsadviseur Vernieuwend Welzijn van
de gemeente Utrecht te citeren: ‘De huidige ontwikkelingen scheppen kansen voor ongebruikelijke
samenwerkingen’. De handreiking ‘Uit de zorg, in beweging!’ geeft, in de context van lokale
beleidsmatige ontwikkelingen, inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van een versterkte verbinding
tussen sport en zorg in Utrecht, zodat meer Utrechters met een zorgvraag kunnen voldoen aan de
Beweegnorm1. Dit rapport sluit daarmee aan bij landelijk uitgevoerde onderzoeken van het VerweyJonker Instituut en het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL).
1
De Beweegnorm, ook wel Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB), is de internationale standaard voor
gezond bewegen. Om te kunnen profiteren van een positief gezondheidseffect moet je minimaal vijf keer per week
30 minuten matig intensief bewegen. Om fit te worden, wordt de Fitnorm gehanteerd: minstens drie keer per week
20 minuten intensief bewegen. Dit is meer inspannende beweging met een hogere hartslag.
3
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Vraagstelling
De hoofdvraag en drie deelvragen die in deze rapportage centraal staan:
Wat is de beste manier om vanuit het Team Sport (en Samenleving) te sturen op en daarmee bij te
dragen aan meer Utrechters die vanuit de zorg structureel gaan bewegen?
1. Welke toegevoegde waarde kan sport hebben in de zorgsector?
2. Welke ontwikkelingen bieden binnen de gemeente Utrecht kansen om sport breder in te zetten
en op welk moment moet hierop gehandeld worden?
3. Welke betekenissen geven zorginstellingen in Utrecht aan sport en op welke wijze kan de
gemeente hen hierbij ondersteunen?
Om hierop een antwoord te kunnen geven, zijn gesprekken met beleidsadviseurs van de gemeente
Utrecht, zorginstellingen, beweegaanbieders en cliëntenorganisaties gevoerd. Ook zijn verschillende
themagerichte bijeenkomsten bijgewoond. Enkele organisaties zijn voor dit onderzoek benaderd omdat
het team sport van de gemeente Utrecht nog relatief weinig zicht had op hun beweegactiviteiten. Naast
de diverse gesprekken zijn tevens beleidsdocumenten en inzichten uit andere onderzoeken benut.
Begripstoelichting
In dit rapport wordt er veel gesproken over de zorgsector als een geheel. De zorgsector kent echter
diverse lijnen waarbij verschillende niveaus van professionaliteit en specialisme worden gevraagd. Een
uitgebreide toelichting over de verschillende niveaus in de zorg vindt u in hoofdstuk 2. Dit rapport gaat in
op dat deel van de zorgsector dat extramurale ondersteuning organiseert. Dit wil zeggen dat de cliënten
niet permanent in de zorgvoorziening verblijven. Het gaat om mensen die via of in samenwerking met
een zorgaanbieder in beweging komen. Dit kan zijn via een aangepast beweegprogramma maar ook via
een doorverwijzing op maat naar bestaand beweegaanbod.
Ook de begrippen sport en bewegen komen in dit rapport vaak terug. Het nuanceverschil, zo blijkt ook
uit de resultaten, is erg belangrijk. Wanneer over sport wordt gesproken, doelt men over het algemeen
op prestatiegericht bewegen. Vaak vindt sport bij een sportvereniging of andere organisatie plaats
waarbij er enige vorm van competitie optreedt en er vaak professionele begeleiding aanwezig is.
Bewegen is meer op ontspanning gericht. Het is vaak laagdrempelig, waardoor de kans op blessures ook
kleiner is (afgeleid van 30minutenbewegen.nl). Omdat dit onderzoek niet ingaat op een specifiek
sportaanbod worden beide begrippen gehanteerd. Om de leesbaarheid van de tekst te vergroten, wordt
vaak maar een begrip genoemd. Waar sport staat, kan ook bewegen worden gelezen en vice versa.
Leeswijzer
Dit rapport is opgedeeld in drie delen. Deel I verkent de maatschappelijke ontwikkelingen die de
leefpatronen in de samenleving hebben veranderd. Dit deel gaat ook in op de bestaande kennis met
betrekking tot bewegen in de zorg. Deel II gaat in op de lokale beleidskaders en ervaren belemmeringen
in de Utrechtse praktijk. Dit leidt in Deel III tot de conclusies en enkele handelingsadviezen voor de
gemeente Utrecht.
4
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
DEEL I
DE VOORBESCHOUWING
5
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Maatschappelijke beschouwing: ontwikkelingen
en beleid
De maatschappij is de afgelopen eeuw sterk veranderd. Traditionele verbindingen vanuit
zuilen met een bepaalde geloofsovertuiging zijn afgenomen. Daarnaast is de gezinsgrootte
afgenomen. De burger is mondiger doordat informatie als gevolg van digitalisering en
informatisering voor vrijwel iedereen toegankelijk is. Burgers opereren meer als individu
dan als collectief en willen ook op die manier benaderd worden. De rol van de overheid is
hierdoor veranderd. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen die wel om gerichte sturing
vragen. We lijden bijvoorbeeld vaker aan overgewicht. De toenemende vergrijzing en
huidige economische crisis maken dat er minder geld beschikbaar is. We willen wel dat het
huidige voorzieningenniveau in stand gehouden wordt. Dit vraagt om een andere
benadering van de huidige situatie. Steeds meer richt beleid zich op preventie, is er meer
eigen verantwoordelijkheid voor de burger en wordt gezocht naar slimme integrale
verbindingen met andere beleidssectoren. Nederland beweegt in de richting van een
participatiesamenleving.
Diverse trends en ontwikkelingen hebben de samenleving over korte en lange termijn veranderd en de
huidige denkwijze over de verhouding overheid en burger beïnvloed. De volgende paragraaf (1.1)
bespreekt maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de huidige benadering van de
sectoren gezondheid en sport. Paragraaf 1.2 gaat in op de beleidsconsequenties die daaruit volgen.
1.1 Maatschappelijke ontwikkelingen
Het Sociaal en Cultureel Planbureau benoemt de economische crisis, vergrijzing, individualisering en
ontwikkelingen in de algemene gezondheid van de bevolking als meest invloedrijke veranderingen in de
afgelopen periode (Veldheer & Bijl, 2011).
Economische crisis: bestedingen onder druk en stijgende werkloosheid
Europa verkeert in 2013 nog immer in een economische crisis. De verwachting van het Centraal
Planbureau (CPB) is dat de gevolgen, door een terugloop van binnenlandse bestedingen, in Nederland
het langste voelbaar blijven ten opzichte van omringende landen. Die gevolgen zijn merkbaar in:
●
●
●
Een stijging van de werkloosheid tot 8,1% in maart 2013 ten opzichte van 3,2% in 2007 (CBS,
2007; website CBS, april 2013)
De achteruitgang van het besteedbaar inkomen onder burgers én het snijden in
overheidsbestedingen
Eén op de vijf Nederlanders stelt uitgaven aan zorg uit vanwege de hoge kosten
(Gezondheidszorgmonitor 2012, Newcom)
6
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Een snelle verbetering van de huidige economische situatie ligt niet in de lijn der verwachtingen (CPB,
2012).
Vergrijzing
De ontwikkeling in de samenstelling van de
bevolking in de laatste 60 jaar toont een
forse toename van het aantal 65plussers en
een
afnemend
aantal
jongeren.
Tegenwoordig maakt één op de vijf
Nederlanders (gerekend vanaf 20 jaar) deel
uit van de groep 65plussers. In 2040 is dat
naar verwachting één op de drie. Als gevolg
van deze vergrijzing zullen de komende jaren
de zorgvoorzieningen mee moeten groeien
met het aantal 65plussers. Het huidige
Figuur 1 Aandeel 65plussers t.o.v. de beroepsbevolking.
Bron: Sociaal Cultureel Planbureau, 2012
stelsel is gestoeld op onderlinge solidariteit.
De sterke stijging van de zorgkosten zet de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de huidige
hoogwaardige voorzieningen onder druk. Aanpassingen aan het zorgstelsel zijn hierdoor op den duur
onvermijdelijk. De overheid onderzoekt momenteel hoe de houdbaarheid van het zorgstelsel het best
gewaarborgd kan worden (Kooiker, de Klerk, ter Berg & Schothorst, 2012).
Individualisering en maatschappelijke zelforganisatie
Nederland heeft van oudsher een relatief hoge sociale betrokkenheid. Vergeleken met andere landen
zijn er relatief veel mensen in Nederland aangesloten bij maatschappelijke organisatie. Ook wat betreft
vrijwilligerswerk behoort Nederland tot de top van Europa. Dit aantal is door de jaren heen behoorlijk
stabiel gebleken. Door individualisering hebben mensen sinds de ontzuiling meer vrijheden om zelf te
bepalen tot welke netwerken zij wel en niet willen behoren. Met de term individualisering wordt de
groeiende autonomie van het individu ten opzichte van zijn directe omgeving bedoeld. Dit proces heeft
geleid tot een afname van hiërarchische verhoudingen en een grotere gelijkheid in menselijke relaties.
Gevolgen zijn te zien op uiteenlopende terreinen in de individuele en publieke sfeer, zoals:
○
○
○
De democratische verhouding tussen ouders en kind is toegenomen, gezinsleden
ervaren een grotere mate aan autonomie (denk aan de positie van de vrouw) en de
generatiekloof is geslonken;
Minder mensen trouwen, scheiden is sociaal geaccepteerd en het wordt normaler
gevonden om alleenstaand te blijven. Hierdoor is het aantal alleenstaanden toegenomen
(De Swaan 1979);
De intrede van het ‘Nieuwe Werken’ op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt er in het
organiseren van werk en in de arbeidsomstandigheden meer rekening gehouden met de
behoeften en verplichtingen die samenhangen met het privéleven van de individuele
7
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
werknemer. Naast kansen voor een betere afstemming met het gezin biedt dit ook de
ruimte om bijvoorbeeld mantelzorg te kunnen verrichten.
Ondanks de recessie en ontwikkelingen zoals individualisering lijkt het goed gesteld te zijn met het (zelf)
organiserend en participerend vermogen van de Nederlandse burgermaatschappij, ook wel civil society
genoemd. Tot de civil society worden organisaties gerekend uit het maatschappelijk middenveld, zoals
sportverenigingen, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en stichtingen die belangen van burgers
behartigen en waar men vrijwillig deel van uit maakt (Dekker, 2002). Meer Nederlanders zijn lid van een
vereniging dan in iedere andere lidstaat van de EU. De vrijwillige sportsector is hierbij, met ruim dertig
procent, de grootste sfeer waarbinnen vrijwilligers actief zijn (Dekker & De Hart, 2010, in: Hermens,
Jansma & van Marissing, 2013).
Toch is er de laatste decennia sprake van meer maatschappelijke distantie en het aantal Nederlanders
dat niet bij een organisatie is aangesloten, neemt sinds de jaren ‘90 gestaag toe. Dit uit zich op een breed
front: in de politiek, op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en de vrijetijdssector (sport, hobby,
amateurkunst, vrouwenbonden en jeugdverenigingen). Met name mensen met een beperking, laag
inkomen of lage opleiding, allochtonen en ouderen zijn minder bij ‘vrijwillige’ organisaties betrokken. In
sommige gevallen zal er sprake zijn van ‘niet willen’, geen belangstelling hebben of het niet passend
achten bij de eigen cultuur. Maar er zijn ook mensen bij die het zich financieel niet kunnen veroorloven
om te participeren of die sociaal in een isolement verkeren en om die reden niet kunnen of durven
participeren. De huidige economische recessie zal het voor deze groepen nog moeilijker maken om op
eigen kracht de aansluiting te vinden.
Gezondheid
Nederland zal de komende jaren moeten blijven investeren in de gezondheid van haar burgers. Niet
alleen omdat gezondheid een groot goed is, maar ook omdat de vergrijzende economie gezonde burgers
broodnodig heeft (Veldheer & Bijl,
2011).
De
gemiddelde
levensverwachting is tussen 2003 en
2008 voor zowel mannen als vrouwen
met twee jaar gestegen, maar blijft
lager dan in de ons omringende landen.
Voorlichtingscampagnes
ten
spijt
neemt het aantal probleemdrinkers en
drugsgebruikers niet af. Datzelfde geldt
voor het aantal Nederlanders met
(ernstig) overgewicht. Nog steeds is 40
tot 50 % van de Nederlanders te zwaar.
Eén op de negen Nederlanders kampt
zelfs met ernstig overgewicht. In vrijwel Figuur 2 Sportdeelname in frequenties naar leeftijd, bevolking van
alle ons omringende landen zijn deze 6 jaar en ouder (in procenten, voortschrijdend gemiddelde over
vijf leeftijden). Bron: Bijl, Boelhouwer, Cloïn & Pommer, 2011.
cijfers nog hoger.
8
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
roken
overgewicht
ernstig overgewicht
overmatig
alcoholgebruik
te weinig
lichaamsbeweging
Individueel
verlies aan
verlies aan gezonde
levensjaren
levensjaren
4,1
4,6
1,2
2,1
3,0
5,1
0,6
0,9
0,9
1,2
Bevolking
verlies aan
verlies aan gezonde
levensjaren
levensjaren
1,8
2,0
0,5
0,9
0,3
0,6
0,2
0,3
0,4
0,5
Bijna de helft van de Nederlanders krijgt minder lichaamsbeweging dan de Nederlandse Norm Gezond
Bewegen (NNGB) van minimaal vijf dagen per week een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit
per dag. Circa 24 procent van de Nederlanders beweegt drie maal per week gedurende 20 minuten
intensief (fitnorm). Mannen voldoen vaker aan de fitnorm (27 procent) dan vrouwen (21 procent). Met
het vorderen van de leeftijd daalt het percentage mensen dat aan de fitnorm voldoet en stijgt het
percentage mensen dat niet intensief beweegt. Hoogopgeleiden voldoen vaker aan de fitnorm dan
laagopgeleiden. Het overstappen van een ongezonde op een gezonde leefstijl heeft aantoonbaar effect
op de gezondheid en de gezonde levensduur. Iemand die stopt met roken verlengt zijn of haar
resterende gezonde levensverwachting met 4,6 jaar. Daarnaast blijft men doorgaans langer vrij van
ernstige gezondheidsproblemen (Veldheer & Bijl, 2011). In bovenstaande tabel een overzicht van de
invloed van enkele ziektebeelden op de totale levensduur van een individu (Nationaal Kompas
Volksgezondheid, www.nationaalkompas.nl).
Het terugdringen van ongezonde leefgewoonten stagneert, vooral onder laagopgeleiden. Laagopgeleide
Nederlanders overlijden gemiddeld zes tot zeven jaar jonger dan hoogopgeleiden. Zij brengen tevens 16
tot 19 jaar langer door met ernstige gezondheidsproblemen, veelal veroorzaakt door een ongezonde
leefstijl. Een kwart van de ziektelast wordt veroorzaakt door leefstijlgebonden aandoeningen, zoals harten vaatziekten, longkanker en diabetes (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2012). Leefstijlgebonden
aandoeningen
zijn
deels Ter vergelijking: Sportparticipatie Utrecht
vermijdbaar door bijvoorbeeld
informatievoorziening
en
85%
90%
79%
79%
gerichte interventies, maar
75%
74%
80%
72%
blijken tot nog toe hardnekkig
65% 68%
70%
61%
tegen te gaan.
60%
50%
40%
40%
46%
34%
30%
20%
Figuur 3 Sportdeelname in Utrecht
naar leeftijd vanaf 16 jaar.
Bron: Inwonersenquête gemeente
Utrecht, 2012
10%
tot 24 jaar
25 tot 39 jaar
Totaal
Man
40 tot 64 jaar
65 jaar en ouder
Vrouw
9
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
1.2 Tijdgeest en beleidsconsequenties: maatwerk, samen en in de buurt
De huidige beleidstransities zijn niet los te zien van de hierboven beschreven maatschappelijke
ontwikkelingen. Autonomie en eigen verantwoordelijkheid van de burger komt steeds centraler te staan.
De Rijksoverheid wil, mede onder druk van teruglopende budgetten en afnemende financierbaarheid,
een zo klein mogelijke rol in het dagelijks leven van de burger spelen. Dit uit zich onder andere in het
verminderen van regeldruk en het stimuleren van maatschappelijk initiatief. De Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid (WRR, 2012) stelt dat burgers inventief zijn, veel kunnen en tot veel bereid zijn.
Om de kansen en mogelijkheden die daaruit voortkomen ten volle te benutten moeten beleidsmakers
burgers vertrouwen en de ruimte bieden voor betrokkenheid. Tegelijkertijd wil de overheid de burger de
zekerheid verschaffen dat zij er is voor risicofactoren die de Nederlander niet of moeilijk kan
beïnvloeden. Hierbij wordt gestimuleerd dit zo dicht mogelijk bij de burger te organiseren, waardoor de
ketenverantwoordelijkheid veelal bij lagere overheden, zoals gemeenten, komt te liggen (VWS, 2011).
Dit vraagt om een cultuuromslag ten aanzien van de verantwoordelijkheden van de overheid en
maatschappij binnen de zorg, welzijn en sociale zaken. De transities met de participatiewet, jeugdzorg en
AWBZ naar de Wmo slaan hiermee een nieuwe weg in. De essentie:
●
●
●
Van vangnet naar springplank: de nadruk ligt op eigen verantwoordelijkheid van burgers, op
meedoen in de samenleving en op gebruikmaken van sociale netwerken.
In de buurt: ondersteuning en participatie vindt dichter bij de burger plaats, zo lokaal mogelijk.
Voorkomen in plaats van genezen: preventie wordt gestimuleerd door regie en financiering in
één hand te leggen.
In hoofdstuk drie worden de lokale consequenties van deze transities uiteengezet aan de hand van de
uitvoeringsplannen in Utrecht.
10
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Tactische beschouwing: sport en zorg
Sport is een belangrijk en zeer gewaardeerd element in onze samenleving. Sportdeelname
brengt mensen in beweging, letterlijk en figuurlijk. Het is leuk om te doen, door te sporten
word je lichamelijk fitter en ga je lekkerder in je vel zitten. Maar het doen aan sport leidt
ook tot ontmoetingen, een positiever beeld over de medemens en het actiever meedoen
aan de samenleving. Sporten in groepsverband, bijvoorbeeld binnen een sportvereniging,
biedt bij uitstek een omgeving waarin het mogelijk is vaardigheden te ontwikkelen die ook
buiten het sportveld van pas komen. Sportdeelname kan daarom bijdragen aan het
verminderen van huidige maatschappelijke vraagstukken, zoals een gezonde leefstijl,
maatschappelijke cohesie en integratie. Met name meer sociaal kwetsbare mensen blijken
minder vanzelfsprekend te bewegen. Juist voor hen kan participatie van waarde zijn. Voor
een succesvolle interventie zijn verschillende randvoorwaarden van belang.
2.1 Sport in Nederland
Als gevolg van de verzuiling in de jaren ‘60 is de sport in Nederland sterk rondom de vereniging
georganiseerd. Men ging destijds vooral om met mensen met dezelfde geloofsovertuiging en het was
daarom ook logisch dat dit op sportgebied ook zo was. Anno 2013 telt Nederland zo’n 29.000
sportverenigingen. Binnen de vereniging wordt van ieder lid een (vrijwillige) bijdrage aan de organisatie
gevraagd. De organisatiestructuur van een vereniging vergt verbondenheid en het intern oplossen van
problemen op vrijwillige basis. Problemen worden intern en in gezamenlijk opgelost. De ontmoetingen
en sociale vaardigheden die hier worden opgedaan, worden niet alleen in de sport gevraagd maar ook
daarbuiten.
De traditionele organisatievorm van de vereniging staat de laatste jaren onder druk als gevolg van
maatschappelijke veranderingen. Door onder andere de individualisering worden andere eisen aan de
vereniging gesteld. Met de opkomst van onder andere flexibele mogelijkheden om te sporten bij
fitnesscentra is de huidige sporter veranderd van actieve sportparticipant naar klant. De kern hiervan is
dat er geen tegenprestatie wordt gevraagd waardoor de wederkerige uitwerking tussen organisatie en
lid verdwijnt. Toch blijft de verenigingsstructuur sterk en leidt de opkomst van andere organisatievormen
in de sport tot nieuwe mogelijkheden (Van Bottenburg, 2007).
Gemeenten doen veel om lokaal sportaanbod mogelijk te maken. Ongeveer 85-90% van het
gemeentelijk sportbudget gaat echter op aan (onderhoud van) sportaccommodaties (Mulier Instituut,
2011). De teruglopende overheidsfinanciën en veranderende beleidsvisies maken dat gemeenten steeds
vaker een financiële of maatschappelijke bijdrage van de verenigingen vragen als tegenprestatie. Er
wordt door het Rijk, lokale overheden en sportbonden een groter beroep gedaan op sportverenigingen
om zich breder maatschappelijk in te zetten. Zo is bijvoorbeeld de gemeente Den Haag in 2012 gestart
11
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
met het programma De sportvereniging als buurthuis van de toekomst, waarbij een efficiënter gebruik
van middelen wordt nagestreefd vanuit de gedachte dat de sportvereniging een centrale functie in de
wijk vervult. De verenigingen moeten hierin meegaan om zichzelf niet tekort te doen door de kansen
onbenut te laten en de relatie met de gemeente niet op het spel te zetten (Daniël Klein in: Sport, Bestuur
& Management, december 2012). Steeds vaker laait hierdoor de discussie op over de positie en
maatschappelijke rol van verenigingen. Beleidsbepalers gaan steeds vaker uit van de sportvereniging als
instrument om bepaalde maatschappelijke doeleinden te bereiken. In dit kader wordt tegenwoordig ook
wel gesproken van de instrumentalisering van de sportvereniging (Boessenkool, Lucassen, Waardenburg
& Kemper, 2011).
2.2 Uiteenlopende waarden
Hoewel aan sport en bewegen vaak automatisch overwegend positieve eigenschappen worden
toegedicht, is de (maatschappelijke) meerwaarde vaak moeilijk te kwantificeren. Dat heeft deels te
maken met de manier waarop sport en bewegen wordt uitgevoerd, want bewegen is op diverse
manieren mogelijk:
●
●
●
●
Op eigen gelegenheid sporten, zoals een rondje fietsen of hardlopen;
Sporten bij een sportvereniging of commerciële instelling, zoals een fitnesscentrum;
Als vrijwilliger verbonden zijn aan een sportinstelling;
Een sportorganisatie leiden vanuit een bestuursfunctie.
In deze puntsgewijze notering is een gradatie te maken: van laagdrempelig naar een brede inzet en
moeilijk(er) bereikbare positie. Alle vormen gaan gepaard met gevolgen die als meerwaarde kunnen
worden beschouwd. Er bestaat een verschil tussen meerwaarde op individueel niveau en op collectief
niveau (Boonstra & Hermens, 2011). Wanneer sport wordt ingezet om het plezier in het spel te beleven,
spreken we van sport als doel. Maar sport kan ook worden ingezet om bredere maatschappelijke doelen
te realiseren. Dan wordt vaak verwezen naar sport als middel. Onderstaand wordt de potentiële waarde
van bewegen voor verschillende terreinen uiteengezet.
Fysiologisch
Over het nut van bewegen is een brede consensus. Wetenschappelijke onderzoeken wijzen eenduidig op
de samenhang tussen voldoende beweging en een goede gezondheid. Verantwoord bewegen leidt tot
een betere kwaliteit van leven en een gereduceerde kans op een aantal ziekten en aandoeningen.
Wanneer sport en bewegen al op jonge leeftijd wordt toegepast, zijn er duidelijke aanwijzingen dat de
verworven bewegingsvaardigheden gedurende de jeugd ertoe leiden dat ook later een fysiek actief leven
geleid wordt. Het aanbieden van een kwalitatief programma bewegen en sport op school lijkt dan ook
een kosteneffectieve manier om de volgende generatie volwassenen te bewegen om er een actieve
leefstijl op na te houden (Stegeman, 2007). Er is bewijs dat:
●
(Matige) activiteit leidt tot een verhoogde aandacht en concentratie (Stegeman, 2007).
12
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
●
Positieve waarde bereikt kan worden wanneer de context van het sportaanbod of
bewegingsonderwijs goed is, dat wil zeggen: gericht zijn op plezier, positieve ervaringen,
diversiteit en de betrokkenheid van de deelnemers.
TNO waarschuwt dat de aanpak van een sedentaire en dus inactieve leefstijl van groter belang is dan het
stimuleren van sportparticipatie (Boonstra & Hermens, 2011). In onderstaande tabel is becijferd in welke
mate een inactieve leefstijl bijdraagt aan bepaalde ziektebeelden (Lee et al, 2012). Maar
sportparticipatie kan er wel aan bijdragen dat een sedentaire leefstijl een halt toe wordt geroepen.
Beweging kan ook op andere vlakken van meerwaarde zijn, bijvoorbeeld bij het tegengaan van
overgewicht en obesitas. Dit heeft geleid tot het stellen van beweegnormen vanuit de overheid.
Bewegen maakt daarom een belangrijk onderdeel uit van de lobby om sport als zorgmiddel te
agenderen.
Bijdrage van inactiviteit aan
viertal ziektebeelden en
sterftecijfer in Nederland
hart- en
vaatziekten
type 2
diabetes
borstkanker
darmkanker
sterftecijfer
3,0%
3,7%
4,0%
5,4%
4,9%
Pedagogisch
Sport en fysieke activiteit bieden goede mogelijkheden om duurzame positieve sociale interacties en een
hoogstaand moreel gedrag te bevorderen. Deze gunstige effecten treden niet automatisch op. Er is
namelijk ook een kans dat deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten negatief, egocentrisch en
agressief gedrag stimuleert. Bij jongens lijkt die kans groter dan bij meisjes. Het lijkt erop dat negatief
gedrag waarschijnlijker is in een competitieve context met nadruk op rivaliteit en afwijzing (Stegeman,
2007). De normen en waarden die binnen een groep worden gedeeld kunnen dan ook zowel positief als
negatief uitpakken. Dit wordt aangeduid als positief dan wel negatief sociaal kapitaal (Boonstra &
Hermens, 2011). De richting hiervan wordt bepaald door:
●
●
●
Het klimaat waarin de fysieke activiteit wordt aangeboden;
De aanwezigheid van een op positieve interacties en positieve waarden gericht programma;
De expliciete aandacht voor het aanbieden van activiteiten die passen bij de ontwikkelingsfase
waarin de jongeren zich bevinden.
Er is zeker geen sprake van eenduidige positieve effecten, al kunnen adequaat gestructureerde en
gepresenteerde activiteiten in een pedagogische context wel een significante bijdrage leveren aan de
ontwikkeling van pro sociaal gedrag. De nadruk moet niet worden gelegd op het winnen van een
wedstrijd (Stegeman, 2007). Sport heeft op zichzelf de mogelijkheid een preventieve werking te
genereren op probleemgedrag en criminaliteit. Deelname aan sport kan verveling voorkomen: het vormt
een alternatief sociaal milieu mits positieve normen en waarden de boventoon voeren. Ook is het
mogelijk voor jongeren status te verwerven middels sport door hun inspanningen. Het zorgt daarnaast
voor spanning, waardoor het als uitlaatklep kan dienen. De inzet van sport als doel is dan bovenop de
13
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
intrinsieke waarde van sport - het plezier in de sport - een opvoedende taak te vervullen (Boonstra &
Hermens, 2011).
De preventieve werking is echter niet een gegeven. De sociale context is daarvoor van groot belang. Het
inzetten van sport als middel vergt dus een juist klimaat. Bepaalde omstandigheden, zoals de relatie
tussen de sporter en de coach en de houding ten aanzien van fair-play van beide, resulteren in minder
problematisch gedrag in en om het veld en een hoger niveau van moreel redeneren. Een goede
(club)cultuur en een bekwame, goed opgeleide docent, trainer of coach spelen hierin een zeer
belangrijke rol (Stegeman, 2007), maar ook het terugbrengen van de mate van geweld in en rondom de
topsport is vanwege de voorbeeldfunctie van belang. Tot slot speelt zeker de sociale klasse en opvoeding
van de ouders een prominente rol in de beoefening van sport (United Nations, 2005; Boonstra &
Hermens, 2011). Kortom, op pedagogisch vlak zijn de bewijzen voor sport als opvoedmiddel niet
eenduidig en zijn contextuele voorwaarden van groot belang voor het slagen van de opzet.
Sociaal en psychologisch
Fysieke activiteit kan op diverse manieren een meerwaarde zijn op het psychologische en sociale vlak, al
is evenals op het pedagogisch vlak niet met zekerheid vast te stellen dat er sprake is van causaliteit.
Onder bepaalde condities van duur, intensiteit en frequentie van fysieke activiteit en onder conditie van
een gunstig motiverend klimaat is bewijs voor een vermindering van depressie en angst, maar ook voor
een verhoging van het gevoel van zelfwaarde. Het is echter denkbaar dat juist mensen met veel
zelfwaardering meer aan sport en bewegen doen (Stegeman, 2007). Overigens is er een verschil
aanwijsbaar tussen individuele sporten en teamsporten. Bij individuele sporten wordt het gevoel van
controle op zaken in de persoonlijke sfeer vergroot, terwijl bij teamsporten vooral het gevoel van
controle op sociale relaties wordt vergroot (Boonstra & Hermens, 2011). Zo kan sport een katalysator
zijn voor het verbeteren van gedrag en persoonlijke waarden. Inzet van de juiste sportvorm kan hieraan
een bijdrage leveren, met name aan kwetsbare groepen in de samenleving. Deze groep blijft namelijk
achter in de sportparticipatie (Buysse & Duyvestijn, 2011). Door de juiste inzet en persoonlijke
benadering kan het plezier in de sport ook worden vergroot. Er is daardoor een kleinere kans op
schooluitval (Stegeman, 2007). Een kanttekening is echter wel dat in sportkantines de alcoholconsumptie
vaak hoog ligt. De groepsdruk om mee te drinken is een voorbeeld van negatief sociaal kapitaal zoals
gesteld door Putnam (2000).
Voor de buurt kan sportparticipatie van meerwaarde zijn vanuit de sociale inclusie waar het voor kan
zorgen. Het vergroot de sociale samenhang en leefbaarheid door de grotere mogelijkheden aan
ontmoetingen. Mensen die niet actief (kunnen) deelnemen maar wel naar de sport kijken kunnen hier
ook van profiteren (VSG, 2011). Op deze manier kan het een bijdrage leveren aan de prestatievelden van
de Wmo, zoals het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van wijk en buurt. Hier
wordt in paragraaf 2.3 specifieker op ingegaan. De uitdaging is echter wel om vrijwilligers aan te trekken
die zich willen committeren aan een sportvereniging.
14
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Economisch
Naast de sociaalpedagogische waarden voor individu en maatschappij, voegt de sportsector in Nederland
ook economisch gezien waarde toe: sportgerelateerde productie en consumptie, voltijdbanen, maar ook
(zorg)kosten door bijvoorbeeld sportblessures. In het licht van de discussie over een mogelijke
organisatie van de Olympische Spelen in 2028 is de economische waarde van de sport meer op de
voorgrond getreden.
De sportgerelateerde bestedingen waren in 2006 zo’n 11,4 miljard euro. Dit komt neer op ongeveer 1,3
procent van de totale bestedingen in de economie. Het grootste deel bestaat uit bestedingen van
huishoudens (6,8 miljard euro) en overheid (2,6 miljard euro). De toegevoegde waarde aan de economie
bedraagt 4,7 miljard euro, zo’n 1 procent van het Bruto Binnenlands Product. Daarnaast zijn 130.000
mensen werkzaam in de sportsector; dit komt neer op 1,5 procent van de totale werkgelegenheid in
Nederland. In vergelijking met Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk is de economische waarde van sport
in Nederland hiermee lager. Voor de Nederlandse berekeningen was het mogelijk gebruik te maken van
gedetailleerdere informatie door de goede infrastructuur (CBS, 2012).
Daarnaast is recent bewezen dat het doen aan sport economische waarde creëert. Een evaluatie van de
gebiedsgerichte aanpak Gezonde wijk Overvecht heeft aangetoond dat in de periode 2006-2010 de
zorgkosten met vier procent zijn gedaald door betere hulp vanuit de eerstelijnszorg en meer mensen zijn
gaan bewegen. Ook het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd met overgewicht is tussen 2004/2005
en 2009/2010 afgenomen van 26% naar 20% met name als gevolg van leefstijlverandering (Cijfers van de
website Utrechtgezond.nl).
Zo voegt de sportsector in zijn geheel waarde toe aan de economie, maar kan meer bewegen juist ook
bijdragen aan het terugdringen van (individuele) zorgvragen en daarmee maatschappelijke kosten.
2.3 Sportstimulering vanuit zorg en welzijn
De zorgsector in Nederland streeft na mensen zoveel mogelijk zelfredzaam te laten zijn en zolang
mogelijk op eigen kracht te laten participeren in de samenleving. Een gezonde leefstijl is hiervoor een
belangrijke voorwaarde. In de volgende paragrafen wordt besproken hoe bewegen aan
leefstijlbevordering bijdraagt, hoe dit de zorgvraag terugdringt en leidt tot grotere maatschappelijke
participatie.
2.3.1 Instituties in de zorg
De gezondheidszorg kent verschillende doelen: voorkomen van ziektes, genezing, revalidatie en/of
verbeteren van kwaliteit van leven, verminderen van klachten, voorkomen van verergering van de ziekte
of de gevolgen van een ziekte en het verlichten van lijden.
Binnen de gezondheidszorg onderscheidt men veelal drie sectoren: cure, care en preventie. De
gezondheidszorg die gericht is op onderzoek en behandeling om te genezen noemt men cure. Wanneer
het zorg betreft ter voorkoming van beperking en complicatie als het gevolg van ziekte, langdurige
15
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
verpleging en ondersteuning bij de kwaliteit van leven spreekt men over care. Preventie is gericht op het
voorkomen van ziektes, bevordering van de gezondheid en de bescherming van gezondheid.
Ziektepreventie kan toepast worden in de individuele zorg aan patiënten, als ook aan de gehele bevolking
of grote groepen mensen, bijvoorbeeld vaccinatie van kinderen of voorlichting over soa/hiv.
Gezondheidsbevordering is gericht op het verbeteren van de gezondheid door bijvoorbeeld wijkgerichte
activiteiten op te zetten om risicogroepen te stimuleren tot gezond gedrag. Gezondheidsbescherming
behelst maatregelen om mensen te beschermen tegen schadelijke invloeden, zoals regelgeving over
arbeidstijden, verplichting van het dragen van autogordels en de controle op voedingsmiddelen. Zorg is
echter niet altijd eenduidig onder een van de bovengenoemde sectoren te scharen. Zo kan een deel van
bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg (bijv. behandelen van depressie) vallen onder cure, maar
ook onder care (hulp bij huishouden) en gezondheidsbevordering (stimuleren te sporten) (Burgt, van
der, Mechelen-Gevers, van, te Lintel Hekkert, 2006).
Het niveau van behandelen is afhankelijk van de aard van het gezondheidsprobleem. De Nederlandse
gezondheidszorg kent verschillende soorten behandelniveaus: de nulde-, eerste-, tweede- en
derdelijnszorg. Zorg waarbij geen hulpvraag is wordt preventieve gezondheidszorg of nuldelijnszorg
genoemd. Deze zorg wordt veelal verleend door de GGD en consultatiebureaus nog voordat mensen
gezondheidsproblemen hebben. Wanneer er wel een hulpvraag is wordt getracht met algemene zorg in
de eerstelijn de klachten te verhelpen. Hierbinnen werken o.a. huisartsen, tandartsen, psychologen,
fysiotherapeuten, verpleegkundigen en verzorgende in de thuishulp. Zij bieden gezondheidszorg aan
mensen thuis of dicht bij huis. Deze zorg is direct toegankelijk, er is vaak geen verwijzing nodig en vindt
plaats zonder opname (extramuraal) (Burgt, van der, Mechelen-Gevers, van, te Lintel Hekkert, 2006).
Wanneer de eerstelijnszorg niet
voldoende is en er meer specialistische
zorg nodig is, wordt de patiënt
doorverwezen naar de tweedelijnszorg.
Hiervoor is een verwijzing uit de
eerstelijnszorg noodzakelijk. Onder de
tweedelijnszorg
vallen
ziekenhuisopname,
geestelijke
gezondheidszorg, revalidatiecentra en
gespecialiseerde jeugdzorg. Wanneer er
sprake is van opname in een instelling
spreekt men van intramurale zorg. Op het Figuur 4 De verschillende lijnen zorg naar complexiteit en
moment dat er hoogspecialistische zorg kosten gesplitst. Bron: www.informatie.nl
nodig is wordt verwezen naar instellingen met topklinische zorg of de derdelijn. Hieronder vallen bijv.
academische centra waar ook wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt.
Grotere rol voor leefstijlbegeleiding in de zorg
Een ongezonde leefstijl veroorzaakt ongeveer een kwart van de ziektelast in Nederland (Inspectie voor
de Gezondheidszorg, 2012). Roken en overgewicht vergroten de kans op COPD, longkanker, hart- en
16
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
vaatziekten en diabetes. Preventieve leefstijlinterventies, gericht op onder andere structureel bewegen,
kunnen daarom veel winst opleveren. De vraag is of bevordering of ondersteuning van een gezonde
leefstijl ook onderdeel moet zijn van de zorg. Eerdere initiatieven uit de somatische (lichamelijke) zorg
gericht op preventie bleken moeilijk te verankeren.
De overheidsvisie op de maatschappij en rol van de burger is de afgelopen jaren meer gericht op
keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid. De kans is groot dat vooral kwetsbare groepen hierdoor
worden getroffen. De gezonde keuze ligt voor hen door diverse oorzaken vaak buiten bereik. Volgens de
Inspectie voor de Gezondheidszorg is het daarom ook de taak van zorgverleners in alle sectoren te
ondersteunen bij een gezonde leefstijl. In alle sectoren komen omstandigheden voor die het
noodzakelijk maken dat leefstijlbegeleiding onderdeel vormt van de verantwoorde zorg (Inspectie voor
de Gezondheidszorg, 2012).
Het doorbreken van patronen blijkt lastig
Het blijkt moeilijk om leefgewoonten te veranderen. Vaak ontbreekt de kennis over wat goed of gezond
is. Daarnaast is er vaak een hoop wilskracht voor nodig om dergelijke keuzes door te zetten. Waar
ongezonde leefpatronen de norm zijn in iemands directe omgeving, is het doorbreken nog lastiger.
Sociale invloed is zeer bepalend voor het menselijk gedrag. Dit geldt zeker voor mensen die afhankelijk
zijn van intramurale zorg binnen een zorginstelling. De instelling bepaalt dan in belangrijke mate wat
bewoners eten, of ze gestimuleerd worden om te bewegen en stoppen met roken.
Vanuit de zorgverlening is gedragsverandering wenselijk. Zorgverleners in de geestelijke
gezondheidszorg (GGZ) roken dikwijls zelf en zijn daarmee een slecht rolmodel. Als gevolg van tijdgebrek
bij de dagelijkse handelingen, geen prioriteit of geen kennis over mogelijke manieren wordt nog weinig
aandacht geschonken aan leefstijlbevordering. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (2012) constateert
dat normen of behandelprotocollen vaak ontbreken, slechts voor bepaalde doelgroepen aanwezig zijn of
niet integraal worden toegepast (ze richten zich bijvoorbeeld alleen op meer bewegen, maar stimuleren
het stoppen met roken niet).
2.3.2 Aansluiting op het welzijn: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
De Wmo is er op gericht om de participatie, redzaamheid, maatschappelijke inzet en sociale samenhang
van burgers in een gemeente te bevorderen. De wet onderscheidt negen prestatievelden waarop
gemeenten een inspanning leveren om deze doelen te bevorderen. Door gerichte en integrale inzet van
sport, welzijnswerk en zorg kan sportdeelname bijdragen aan deze doelen. De hoofdgedachte: sport
biedt een alternatief voor het hangen op straat, draagt bij aan eigenwaarde en zorgt ervoor dat mensen
gezonder zijn en daarmee een beroep op zwaardere zorg uitstellen. Gemeenten zijn vrij in de manier
waarop zij, binnen de gestelde kaders, invulling geven aan de lokale uitvoering van de Wmo.
In de uitgave Sportief Participeren van de Vereniging Sport en Gemeenten (2011) is een voorzet gegeven
op de wijze waarop gemeenten beleidsdoelen uit de Wmo door middel van sport kunnen ondersteunen.
Op de volgende pagina een verkorte weergave.
17
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Maatschappelijke doelen Wmo
Prestatieveld
Bijdrage sport en bewegen
1. Sociale samenhang en leefbaarheid
- ontmoetingen in de wijk via instellingen, buurthuizen
of de sportvereniging.
2. Preventie en ondersteuning jeugd
- Jeugd leert samenwerken, omgaan met regels,
verwerken teleurstellingen en worden normen en
waarden bijgebracht.
- Gezondheidsbevordering en preventie
3. Informatie, advies en cliëntondersteuning - Het in beeld brengen van type en mogelijkheden
sport- en beweegaanbieders in de regio.
4. Mantelzorg en vrijwilligers
- Ondersteuning van verenigingen door breder aanbod
mogelijk te maken en meer (kwetsbare) mensen
meedoen.
5, 6. Participatie
- Het meedoen van mensen met een beperking,
chronisch psychisch of psychosociale problemen via
sport. Bij voorkeur bij een vereniging, maar waar
obstakels ondersteuning om anders te kunnen sporten.
7, 8, 9. Maatschappelijke opvang, openbare - Het brengen van structuur en wederzijds begrip
gezondheidszorg en verslavingsbeleid
bevorderen van kwetsbare burgers via of in
samenwerking met maatschappelijke instellingen.
De meeste gezondheidswinst blijkt te behalen in achterstandswijken. Een ongezonde leefstijl komt daar
vaker voor en mensen zijn minder goed in staat zelf gezonde keuzes te maken. Hier ligt een gezamenlijke
verantwoordelijkheid voor eerstelijnszorg, GGD’en en thuiszorgorganisaties om leefstijlbegeleiding in de
buurt laagdrempelig en toegankelijk te maken (Inspectie voor de gezondheidszorg, 2012).
2.4 Kritische succesfactoren voor aanbod voor moeilijkere doelgroepen
De laatste jaren is vanuit de overheid, sportbonden en zorgsector (waaronder verzekeraars) in
toenemende mate ingezet op het verhogen van de deelname aan sport- en beweegprogramma’s. Dit
heeft onder andere geresulteerd in de Sportagenda 2016, met als belangrijkste doelstelling het verhogen
van de sportparticipatie onder de bevolking naar 75%. De ambitie is dat meer mensen vaker actief gaan
sporten gedurende een langere periode in hun leven. Veel mensen willen gezonder leven, maar redden
dat niet op eigen kracht. Mensen die gezond willen leven moeten zo min mogelijk drempels
tegenkomen. Ondersteuning bij een gezonde leefstijl zal daarom dicht bij huis en toegankelijk moeten
zijn. Leefstijlbegeleiding op buurtniveau kan veel gezondheidswinst opleveren als het grootschalig van de
grond komt (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, 2011). Samenwerking en een integrale
benadering zijn daarom cruciaal. In dit onderdeel bespreken we aan de hand van eerder onderzoek
enkele cruciale factoren voor een succesvol sportaanbod.
Voor jongeren is er altijd al extra aandacht geweest om deelname aan sport- en beweegactiviteiten te
bevorderen. Sport wordt bijvoorbeeld in de jeugdzorg al langer ingezet omdat het (vaak) aansluit bij
interesses van jongeren. Sport vormt daarmee een positieve basis om te werken aan gedragsdoelen,
18
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
zoals zelfvertrouwen, zelfbeeld, zelfdiscipline, doorzettingsvermogen en sociale vaardigheden. Het gaat
hier om aspecten die als het ware liggen opgesloten in de sport zelf. Daar kunnen andere groepen ook
baat bij hebben.
Vooral ouderen, niet-werkenden, allochtonen en sociaal kwetsbare groepen met gedrags-,
verstandelijke- of lichamelijke beperkingen blijven achter in sportdeelname (Boonstra & Hermens, 2011).
Dit heeft verschillende oorzaken. Financiële restricties spelen bij een beperkt deel van de bevolking ook
een rol om aan sport te doen, lid te zijn van een sportvereniging of toegang tot sportevenementen te
betalen. Mensen met een inkomen tot 130% van het sociaal minimum hebben een grotere kans om niet
aan sport en andere activiteiten op cultureel terrein en in verenigingen deel te nemen, dan wie een
hoger inkomen heeft (Jehoel- Gijsbers 2004, in: Veldheer & Bijl, 2011). Ook is het voor deze groepen
extra van belang dat de kwaliteit van het sportaanbod goed aansluit, er sociale veiligheid is en de
organisatie goed weet hoe het met dergelijke groepen weet om te gaan. Voor hoger opgeleiden die niet
sporten geldt vaak dat zij geen tijd of geen zin hebben om actief te sporten (Boonstra & Hermens, 2011).
Kritische succesfactoren voor de verbinding sport en zorg
De huidige integrale benadering van sport en zorg is een samenwerking tussen twee werelden die
relatief nieuw voor elkaar zijn. Vanuit de zorg wordt nog niet structureel gebruik gemaakt van sport als
interventie voor leefstijlbevordering. Traditioneel gezien houden ook weinig sportverenigingen zich
actief bezig met het stimuleren van inactieve groepen om te sporten. Recent onderzoek van het VerweyJonker Instituut (Hermens, Jansma & van Marissing, 2013) heeft gekeken naar enkele
praktijkvoorbeelden van verbindingen van sportverenigingen met de sociale sector. De conclusie: bij
deze projecten fungeren de hulpverleningsinstellingen voornamelijk als vindplaats voor de
sportbehoefte van bijzondere doelgroepen. Het is hierbij belangrijk dat deze activiteiten buiten de
hulporganisatie plaatsvinden waarbij de sportactiviteiten worden gebruikt als middel om te werken aan
de hulpverleningsdoelen van de cliënten. De rol van de gemeente zit voornamelijk in het op structurele
basis verbinden van beide sectoren. Om de sectoren succesvol te verbinden en wederzijds commitment
te creëren, is het raadzaam om aandacht te schenken aan:
●
●
●
De verschillende sectoren dienen elkaars belangen te begrijpen, het aanbod te leren kennen en
vertrouwen te krijgen in elkaar; dat maakt doorverwijzen ook makkelijker. Korte lijnen en
periodiek overleg zijn daarom wenselijk (van Koolwijk, 2011; Friedel, in: Sport, bestuur en
management, 2012; Buysse & Duijvestijn, 2011);
Vanuit de zorgkant zouden instellingen leefstijlbegeleiding moeten opnemen in beleid en
individuele zorgplannen. Intramurale zorginstellingen kunnen de leefomgeving zo inrichten dat
de gezonde keuze ook de makkelijke keuze wordt (Inspectie voor de gezondheidszorg, 2012). Dit
betekent ook enthousiasme en bereidheid bij zorgaanbieders om te investeren in een goed
'sportklimaat' c.q. voldoende coördinatie- en begeleidingsuren (Buysse & Duijvestijn, 2011);
Enthousiasme en bereidheid bij sportaanbieder om te investeren in kwaliteit en in het
pedagogisch klimaat (Buysse & Duijvestijn, 2011);
19
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
●
●
Samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars is belangrijk voor de verankering van de
activiteiten. De gemeente zou de rol als regisseur, facilitator en stimulator in kunnen nemen
(Inspectie voor de gezondheidszorg, 2012; Buysse & Duijvestijn, 2011);
Financiële borging en continuïteit (Buysse & Duijvestijn, 2011). Aanpak is vaak sterk
projectmatig, maar moet programmatisch worden. In plaats van symptoombestrijding moet men
zich richten op de context en oorzaken van de situaties. Samenwerken tussen verschillende
sectoren is daarvoor van eminent belang (Boonstra & Hermens, 2011).
Kritische succesfactoren voor het sport- en beweegaanbod
Om het te creëren sportaanbod aantrekkelijk en functioneel te maken voor de doelgroep, zijn de
volgende aandachtspunten voor de opzet van sport- en beweegprogramma’s geformuleerd:
●
●
●
●
●
●
●
●
De aandacht voor de sociale omgeving van de doelgroep: familie en vriendengroep hebben
invloed op beslissingen. Maar ook niet teveel, want deelname moet leuk blijven en geen ‘must’
worden (van Koolwijk, 2011; Boonstra & Hermens, 2011);
Een aansprekend, passend en pedagogisch hoogwaardig sportaanbod: een goede match tussen
vraag en aanbod door participatie van de doelgroep. Dit zorgt voor een betere aansluiting op de
wensen en verlaagt de drempel om mee te doen. (van Koolwijk, 2011; Buysse & Duijvestijn,
2011);
Aandacht voor de fysieke omgeving: bereikbaarheid en afstand sportlocatie zijn van invloed op
de bereidheid en mogelijkheden om deel te nemen (van Koolwijk, 2011);
De inzet van geschikte, competente en gekwalificeerde trainers, die affiniteit hebben met de
doelgroep, tijd beschikbaar hebben en stevig in hun schoenen staan (Buysse & Duijvestijn, 2011;
Boonstra & Hermens, 2011);
Weinig wisselingen in aanbod: verandering van begeleider of beweeglocatie kan als drempel
worden ervaren (NISB, verwacht 2013);
Onderscheid of de interventie gericht of ongericht is; staan de positieve gevolgen van het
bewegen voorop, of draait het om de maatschappelijke meerwaarde voor individuen of de
samenleving als geheel. Besteed in de sportactiviteit gerichte aandacht hieraan (Boonstra &
Hermens, 2011);
Plezier: de activiteit moet vooral leuk zijn. Een groepsaanbod werkt daarbij heel stimulerend
(van Koolwijk, 2011);
De mogelijkheid om door te stromen naar regulier sportaanbod of het aanbod van een
vervolgtraject (website BeweegKuur).
20
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
De BeweegKuur
Sinds 2008 is met de BeweegKuur een relatief succesvolle Gecombineerde Leefstijl Interventie (GLI)
ontwikkeld. Het doel van de BeweegKuur is het behalen van gezondheidswinst door middel van
meer bewegen, gezonde voeding en blijvende gedragsverandering voor mensen met
gewichtgerelateerde problematiek. De eerstelijns zorg speelt hierbij een belangrijke rol. Adviezen
van huisarts, fysiotherapeut en diëtist worden in de BeweegKuur door een leefstijladviseur
verwerkt in een individueel programma. De leefstijladviseur is de spin in het web tussen de
zorgaanbieder en het sportaanbod. Daar waar mogelijk worden deelnemers doorverwezen naar
het lokale (wijkgebonden) sport- en beweegaanbod. De inzet van een tussenpersoon in de vorm
van een leefstijladviseur is belangrijk, aangezien uit verschillend onderzoek bleek dat huisartsen bij
het stimuleren van cliënten om te bewegen in eerste instantie denken aan beweegaanbod bij een
fysiotherapeut. De leefstijladviseur weet de cliënt ook naar ander aanbod door te verwijzen.
Bij de implementatie van de BeweegKuur is samenwerking tussen de Regionale Ondersteuning
Structuur (ROS), de GGD en de lokale of provinciale sportraad cruciaal. Deze organisaties vormen
een lokaal netwerk, waarin zorg, welzijn en sport samenkomen.
Uit een evaluatie van de DSP Groep blijkt dat het ervaren succes van de BeweegKuur is te herleiden
tot de korte lijnen binnen het netwerk. De medewerking van de huisarts binnen het netwerk bleek
daarnaast cruciaal. Waar de medewerking laag was, bleek het lastig om een netwerk op te
bouwen. De evaluatie constateert dat de opzet van de BeweegKuur ook kan dienen als voorbeeld
voor de implementatie van andere leefstijl- en beweeginterventies (de Groot & Lagendijk, 2011).
Tijdens een bijeenkomst naar aanleiding van een onderzoek naar de aansluiting van de sport op de
zorg onder huisartsen van het NIVEL Instituut kwamen aanvullende ervaringen met de BeweegKuur
aan bod. Zo werd onder andere benoemd dat:
-
De betrokkenheid van de gewenste partners niet altijd hoog is geweest;
Een lokale trekker en netwerkvormer erg belangrijk is;
De financiering van het programma nog niet structureel genoeg was;
De samenwerking tussen zorg en sport moeilijk was doordat patiëntendossiers geheim zijn;
De sportaanbieder niet altijd als een gelijkwaardige partner wordt gezien (Expert meeting
NIVEL Instituut, 15 januari 2013).
21
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
DEEL II
HET VELDSPEL
22
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
De Utrechtse tactieken
De gemeente Utrecht heeft de mogelijkheden aangegrepen om de gewenste
beleidsintegratie in een duidelijke visie te formuleren. Samen met professionele
instellingen en cliënten is een nieuwe aanpak in het welzijnsbeleid en de zorg voor
kwetsbare groepen gemaakt. De insteek: het versterken van de eigen kracht van de
burger en het verbeteren van de individuele professionele zorg wanneer deze nodig is.
Sport is een van de terreinen die de gemeente meer bij het welzijnsveld wil betrekken.
De gemeente wil de sportvereniging een centrale rol laten spelen in de wijk en zet
daarom in op gebiedsgerichte multifunctionele accommodaties. De beweegmakelaars,
buurtsportcoaches, combinatiefunctionarissen, buurtteams en sociaal makelaars
hebben de taak om de verschillende thema’s te verbinden.
De landelijke beleidstransities hebben een grote impact op gemeenten: ze krijgen als gevolg van de
decentralisaties meer taken en thema’s op hun bord. Tegelijkertijd worden budgetten gedeeltelijk
teruggeschroefd. Dit vergt een heroriëntatie op de eigen rol en schept kansen voor pilots en nieuwe
organisatievormen, én ook om sport breder in te zetten. Daarom is samen met professionele instellingen
en cliënten een integrale aanpak ontwikkeld voor Utrechters in een kwetsbare positie en is een omslag
gemaakt in de welzijnsaanpak. In dit hoofdstuk worden aan de hand van de beleidsplannen Op eigen
kracht en meedoen naar vermogen, Vernieuwend Welzijn en Transformatie Zorg voor Jeugd en
gesprekken met gemeentelijke beleidsmedewerkers, de interne ontwikkelingen geschetst en de
mogelijkheden voor het verbinden van sport en bewegen besproken.
3.1 Op eigen kracht en meedoen naar vermogen
‘Als je aan de voorkant goed assisteert, vang je de dure zorg op zodat de 1e lijn niet direct nodig is. Het
zijn communicerende vaten: waar de één onderpresteert, moet de ander bijspringen.’ – senior
beleidsadviseur
De vraag naar wat mensen wel kunnen is leidend in de benadering van de gemeente Utrecht bij de
aanpak van sociaal kwetsbaren. Met één brede integrale aanpak waarbij budgetten in samenhang met
elkaar ingezet worden, wil Utrecht een sociaal beleid (blijven) voeren. De beleidsnotitie stelt:
‘Er is al veel goed werk verzet en op diverse plekken in de stad zijn er initiatieven genomen en creatieve
oplossingen in uitvoering die bijdragen aan preventie en duurzaam herstel. De Utrechter wordt verleid de
regie in eigen hand te nemen. Waar nodig is ondersteuning beschikbaar, tegelijkertijd verwachten we een
maatschappelijke tegenprestatie passend bij de eigen mogelijkheden’ (Gemeente Utrecht, december
2011).
23
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Het doel is om de Utrechter met problemen op verschillende leefgebieden (zoals gezondheid, inkomen,
maatschappelijke participatie en huisvesting) in zijn eigen kracht te zetten door de inzet van het eigen
netwerk te bevorderen. Van de burger bij wie de gemeente wel te hulp schiet, wordt een
maatschappelijke tegenprestatie verwacht. Deze aanpak gaat uit van het idee dat ‘in plaats van een
waterput te bouwen, moet je de mensen leren hoe ze een waterput kunnen bouwen’ (senior
beleidsadviseur). Bij een grote individuele verantwoordelijkheid is er geen of minder
overheidsbemoeienis nodig op de persoon. Dit vraagt om een krachtige samenleving (civil society),
samenwerking met maatschappelijke partners en daarmee goed en duidelijk opdrachtgeverschap van de
gemeente. Maar ook een lerende houding is vereist, met een doel en resultaatgerichte aanpak. Volgend
op deze notitie zijn enkele pilots gestart, waaronder het buurtteam Jeugd en Gezin waar later in dit
hoofdstuk op ingegaan wordt.
De nieuwe aanpak richt zich op sneller en slimmer werken en toewerken naar één klant – één plan – één
contactpersoon. De ondersteuning vindt zo dicht mogelijk bij de Utrechter plaats. Wijk- en buurtgericht
waar dat kan, stedelijk als dat beter passend is. Het doel is dat:
•
•
•
•
•
Burgers en professionals weten bij wie zij moeten zijn.
Er gebruik gemaakt wordt van digitale technieken en social media.
Professionals elkaar weten te vinden in de samenwerking, elkaar aanvullen, geen zaken dubbel
doen en zaken aan elkaar over laten.
Er gekozen wordt voor de meest simpele en creatieve oplossingen: eigen kracht en meedoen
(maatschappelijke tegenprestatie) staan centraal.
Er wordt gewerkt via korte lijnen en vanuit onderling vertrouwen tussen de werkers. De
instellingen werken op basis van de deskundigheid van de medewerkers. Er is ruimte voor
professionaliteit (afwijking van protocollen).
Figuur 5 Model voor samenwerking.
Bron: Gemeente Utrecht, december 2011
24
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
3.1.1 Vernieuwend Welzijn
Het Utrechts beleid is er op gericht om iedereen deel te kunnen laten nemen aan de samenleving. Om
dit te realiseren en daarmee beleid en de leefomgeving toegankelijk te maken voor alle burgers,
hanteert de gemeente Agenda 22, gebaseerd op de 22 regels van de Verenigde Naties die participatie en
gelijkheid bevorderen.
Op dit moment wordt het Utrechtse welzijnswerk door twee soorten organisaties uitgevoerd, namelijk
(1) organisaties die gericht zijn op een specifieke doelgroep of een specifiek domein, en (2) drie brede
Wijkwelzijnsorganisaties (WWO’s: Doenja, Portes en Cumulus), die samen de hele stad bestrijken, maar
allemaal meerdere wijken als werkgebied hebben. Het aanbod van welzijnswerk sloot echter niet goed
aan op de wensen van de burgers. De wens was groot om het welzijnswerk daarom te flexibiliseren.
Het welzijnswerk maakt, zoals in hoofdstuk 1 geschetst, een omslag van verzorgingsstaat naar
participatiesamenleving. Deze kanteling vraagt om een andere verdeling van verantwoordelijkheden
tussen burger en overheid. In de uitvoeringsnota Vernieuwend Welzijn zijn de kaders voor het Utrechtse
welzijnswerk geschept. De uitgangspunten sluiten aan op de nota Op eigen kracht en meedoen naar
vermogen en bieden kansen om wel de gewenste flexibilisering toe te passen.
Binnen het traject Vernieuwend Welzijn staan twee principes centraal:
Het versterken van de ‘Civil Society’.
Het bieden van individuele ondersteuning.
Daarnaast zijn er twee extra wensen aan toegevoegd: de economische crisis vraagt om ‘meer met
minder geld’ en dit zorgt er meer dan ooit voor dat er duidelijke keuzes gemaakt moeten worden. Een
politiek ingegeven wens is verder dat meerdere en andere partijen ook welzijnswerkzaamheden kunnen
uitvoeren. De twee principes zoals hierboven aangestipt vragen om een differentiatie van de huidige
aanpak. Het welzijnswerk dat nu in handen is van de WWO’s zal worden gesplitst in twee kernen:
1. Stedelijke georganiseerde, maar gebiedsgericht uitgevoerde individuele ondersteuning
Het gaat hierbij om redelijk geprotocolleerde hulp, gericht op het ondersteunen van individuen. Het doel
is het vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers. Het welzijnswerk wat hieronder komt te vallen
is het algemeen maatschappelijk werk, het sociaal raadsliedenwerk en de ouderenadvisering.
2. Buurtgerichte inzet ‘sociaal makelaarschap’.
Daarnaast zijn voor het versterken van de eigen kracht en het organiserend vermogen van de lokale
samenleving (of de civil society) sociaal makelaars geïntroduceerd. Opbouwwerkers, sociaal-cultureel
werkers en jongerenwerkers zijn hiervoor omgeschoold tot sociale makelaars van een buurt. Zij
verbinden bewoners en organisaties met als voornaamste doel de eigen kracht van de civil society te
laten bloeien. Deze sociaal makelaars komen daarom niet per se uit het traditionele welzijnswerk, maar
kunnen ook uit de sport- of cultuursector komen:
25
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
‘De sociaal makelaar bijvoorbeeld, hoeft niet exclusief uit het ‘traditionele’ welzijnswerk te komen.
Binnen het kader van Vernieuwend Welzijn zoeken we aansluiting bij de uitgangspunten van de Wmo,
maar waarom zouden we niet veel meer gebruik maken van de cultuur- en sportsector. Ook daar is de
filosofie van de Wmo, het stimuleren van sociale cohesie, immers meer en meer onderdeel van de
beleidsuitvoering. Welzijnswerkers kunnen veel meer verbindingen maken met sportverenigingen en
culturele instellingen en die organisaties ook ondersteunen als er problemen ontstaan. Voortdurende
vernieuwing zit dan niet alleen in de eigen werkwijze, maar ook in de keuze van de spelers in het veld.’
(Nota Vernieuwend Welzijn, 2010)
Concreet houdt dit in dat ze een ondersteuner van bewonersinitiatieven zijn, sociaalbeheerder van
buurtaccommodaties worden (dit wordt losgekoppeld van het fysieke beheer van accommodaties) en
ook het kinder- en speeltuinwerk op zich nemen. De omslag in aanpak zit volgens een betrokken
beleidsambtenaar ‘nu in een traject van vernieuwing naar implementatie’.
Transitie AWBZ extramuraal naar de Wmo
Een voorgenomen transitie in het sociale domein vanaf 2015 is de overheveling van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Het gaat hier om
de extramurale begeleiding in de AWBZ. Deze begeleiding wordt genoten door mensen met somatische,
psychogeriatrische of psychiatrische problematiek en mensen met een verstandelijke, lichamelijke of
zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid,
bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of probleemgedrag. De
extramurale begeleiding heeft ten doel intramurale begeleiding (interne opname) of verwaarlozing te
voorkomen (Bureau HHM 2012; CIZ 2012).
De achterliggende gedachte is dat deze extramurale begeleiding veel raakvlakken heeft met de Wmo, de
wet die er voor zorgt dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig kan
blijven wonen (website Rijksoverheid, 2013). Naast de overlap die de AWBZ en de Wmo hebben levert
dit nog een voordeel op: mensen die extramurale begeleiding genieten hebben vaak meerdere
(zorg)problemen. In de ‘oude’ situatie wordt er nog teveel naast elkaar gewerkt door verschillende
zorginstellingen en andere betrokken partijen (Rijksoverheid en gemeente). Er is meer inzicht en
overzicht binnen een gezin, financieringsstromen kunnen gemakkelijker worden gekoppeld en de
samenwerking tussen zorginstellingen en welzijnsorganisaties zal worden versimpeld met de gemeente
als koppelaar en regisseur.
Maar aan de transitie zitten volgens diverse betrokken partijen nogal wat haken en ogen. Zo zijn er
inhoudelijke en praktische verschillen tussen de AWBZ en de Wmo die zullen moeten worden
overwonnen (bijvoorbeeld het feit dat AWBZ een recht is en de Wmo een compensatie). Ook zijn er
vragen over het aanpassingsvermogen van de gemeente en de zorginstellingen: kunnen zij dit wel
allemaal bewerkstelligen? En welke keuzes gaat de gemeente maken? (Gemeente Den Haag 2012;
Bureau HHM 2012).
26
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
3.1.2 Transformatie Zorg voor Jeugd
Naast de overheveling van de AWBZ-functie naar de gemeente krijgt de gemeente ook te maken met
een overheveling van taken op het gebied van de jeugdzorg. Om de druk op de jeugdzorg te verzachten
en de grote verkaveling van het takenpakket binnen deze sector terug te dringen heeft het kabinet
besloten een stelselwijziging door te voeren. De ‘nieuwe’ situatie gaat uit van een bundeling van deze
vormen van jeugdzorg: één financieringsstroom en ook één wettelijk kader. Alle taken worden
gedecentraliseerd: de gemeente wordt straks verantwoordelijk voor ‘alle zorg voor jeugd’. Naast een
slag in efficiëntie wil het kabinet hier ook een aanzienlijke bezuiniging realiseren: van netto 80 miljoen
euro in 2015 tot 300 miljoen euro in 2017. De verwachting is dat de gemeente Utrecht te maken krijgt
met een korting op het budget van ongeveer 15 procent (Huiskamerbijeenkomst ‘Zorg voor Jeugd’, 28
februari 2013).
In de contourennota Transitie Jeugdzorg uit 2011 wordt gesteld dat de intentie er is om zoveel mogelijk
aansluitende sectoren met jeugdzorg te integreren. Te denken valt aan huisartsen,
jeugdgezondheidszorg en Vernieuwend Welzijn. De samenhang in aanpak blijkt sterk aanwezig, ook
omdat men vaak te maken heeft met multi-probleem gezinnen (Huiskamerbijeenkomst ‘Zorg voor Jeugd,
28 februari 2013). Een beleidsadviseur stelde: ‘in plaats van aandacht voor aantallen, is er voortaan een
focus op het maatschappelijk effect’. Het beleid richt zich op de volgende vier punten.
1.
2.
3.
4.
Gewoon opvoeden. Jeugdigen en ouders redden zichzelf, eventueel met hulp van elkaar
en in de wijk.
Steun bij opvoedingszorg. Hierbij zetten we in op snelle en adequate hulp in het gezin
wanneer dat even nodig is, gericht op het versterken van de eigen kracht.
Intensieve zorg voor meervoudige problematiek. Het bieden van intensieve en/of
langdurige ondersteuning, zoveel mogelijk door één hulpverlener.
Specialistische zorg. Bijvoorbeeld psychiatrische hulp, die afhankelijk van de vraag
aanvullend ingezet kan worden bij de twee bovenstaande niveaus met regie vanuit het
buurtteam.
Het jaar 2012 stond volgens de contourennota in het teken van leren (zie Proeftuin hieronder). In 2013
en 2014 zijn er twee opgaven:
-
-
Een gedeeltelijke integratie en één op één aansluiting te realiseren tussen de basiszorg voor
jeugd en gezin (de ‘1e lijn’) en de meer gespecialiseerde, aanvullende zorg voor jeugd en
gezin (de ‘2e lijn’). En uiteraard om hierbinnen een verschuiving te realiseren richting de
basis. De huidige ervaringen met de buurtteams geven hiervoor veel praktijkkennis.
Zowel in de uitvoering als beleidsmatig- de verbinding leggen tussen de zorg voor de jeugd
en andere domeinen die bijdragen aan het gezond, veilig en talentvol opgroeien van
kinderen en jongeren. Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, het (passend) onderwijs, het
jeugd- en jongerenwerk, de veiligheidsaanpak en vernieuwend welzijn
27
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Figuur 6 Schematische weergave van de scope voor de transformatie Zorg voor jeugd. (Bron: procesbrief Zorg voor
Jeugd, 21 december 2012).
Proeftuin Meedoen naar vermogen: Buurtteams in Overvecht-Noord en Ondiep
Toen in 2010 de decentralisatie van het takenpakket van de jeugdzorg werd aangekondigd, is de
gemeente Utrecht zich gaan oriënteren op mogelijke oplossingen. Dit heeft geleid tot een tweetal
proeftuinen waarin het nieuwe gebundelde beleid ‘getest’ kon worden. De proeftuinen werken op
basis van de Wraparound Care methode, een model voor het organiseren van integrale zorg aan
gezinnen met een opeenstapeling van problemen. De aanpak benut het oplossend vermogen van
gezinnen, betrekt hun sociale netwerk en streeft hun empowerment na. Het maakt daarnaast de
samenwerking tussen verschillende sectoren gemakkelijker, doordat gezinsbegeleiding en
coördinatie van zorg in één hand liggen (Hogeschool Utrecht, onderzoek naar Utrechtse WrapAround Care pilots in opdracht van de provincie Utrecht, 2009).
In 2012 zijn beide proeftuinen gestart. Concreet betekende dit het inzetten van integrale
buurtteams ‘Jeugd en Gezin’ in de wijken Overvecht-Noord en Ondiep. De buurtteams zijn niet
alleen meer buurtgericht gaan werken, maar hebben een kanteling gemaakt in werkwijze, waarbij
de gezinnen de ruimte wordt gegeven hun eigen kracht te gebruiken.
De buurtteams bestaan uit een ervaren projectleider (afkomstig van respectievelijk GG&GD en
Bureau Jeugdzorg) en diverse jeugdmaatschappelijk werkers en gezinswerkers, afkomstig van
diverse organisaties en variërend van specialisme in licht preventieve zorg tot zwaardere zorg. De
buurtteamwerkers zijn generalist naar de burger, maar specialist binnen het team.
Vervolg op de volgende pagina
28
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Vervolg: Proeftuin Meedoen naar vermogen: Buurtteams in Overvecht-Noord en Ondiep
De moeilijkere hulpvragen kunnen op die manier binnen het team worden opgelost en minder
vragen worden doorverwezen naar de zwaardere zorg. Ook zijn de buurtteamwerkers aan scholen
gekoppeld en hebben op deze wijze het schoolmaatschappelijk werk op zich genomen. De eerste
ervaringen uit het evaluatieonderzoek (Bestuursinformatie, gemeente Utrecht, december 2012):
 De buurtteams werken wezenlijk anders dan voorheen, waarbij ze de drempel voor
gezinnen verlagen om zorg te vragen, het hele gezin weten te betrekken en de gezinnen
zelf de regie houden;
 De buurtteams hebben veel kennis van het reilen en zeilen in de buurt en komen hierdoor
bij mensen binnen die buiten het zicht van de bestaande hulpverlening vallen;
 50% van de cliënten ervaart een duidelijke verbetering van de eigen situatie;
 De inzet van het eigen netwerk van dergelijke gezinnen is lastig, doordat deze er niet is, zelf
niet krachtig genoeg is of men zich er voor schaamt hen aan te spreken. In ongeveer 20%
van de gevallen lukt dit wel;
 De buurtteams zoeken echt naar creatieve oplossingen waar de gezinnen mee geholpen
zijn; cliënten zijn tevreden over het hebben van één duidelijk contactpersoon;
 Door de integrale aanpak wordt zwaardere zorg voorkomen (meerdere zorgverleners zijn
vaak niet nodig en/of zullen niet meer gefragmenteerd te werk gaan).
3.2 Sport in Utrecht
Het huidige Utrechtse beleid is geënt op het uitgangspunt dat de kracht van de stad ligt bij haar
inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en instellingen. Dankzij deze kracht kan de komende
jaren worden gewerkt aan een gezonde, sociale, actieve en talentvolle stad. Sport en bewegen vervult
daarin een belangrijke rol. Niet iedereen in Utrecht weet zijn weg richting een gezonde leefstijl op eigen
kracht te vinden. In de Sportnota 2011-2016: In Utrecht staat jouw talent centraal! is een breed kader
voor de breedte- en topsportambities, de wisselwerking hiertussen en het accommodatiebeleid in
Utrecht geformuleerd. De voornaamste ambities zijn in onderstaande tabel opgenomen.
Op alle thema’s wenst de gemeente zoveel mogelijk samen te werken met de verschillende Utrechtse
organisaties uit het bedrijfsleven, onderwijsinstellingen, welzijnsinstellingen, sportieve en culturele
organisaties en andere partners in en om Utrecht. In samenwerking met de verschillende organisaties
zijn in het Uitvoeringsprogramma Sport 2011-2016 concrete acties tot aan 2016 aan de plannen
verbonden.
29
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Beleidsthema’s gemeente Utrecht
1. Optimale wisselwerking top- en
breedtesport
1. Utrecht op weg naar Olympisch niveau;
2. Breedtesport 2011-2016
1.
Versterken sportverenigingen;
2. Utrecht fietsstad;
2.
Sport en gezondheid in de wijk;
3. Samenwerking, sport in Utrecht is een
teamprestatie.
3.
Sport- en beweegaanbod op maat.
3. Topsport 2011-2016
1. Utrecht als podium voor
topsporttalenten;
4. Kwalitatief goede sportaccommodaties
1.
Terugdringen wachtlijsten;
2.
Voldoende basisaccommodaties en
uitnodigende multifunctionele
accommodaties;
3.
Realisatie van playgrounds en courts;
4.
Optimale toegankelijkheid nieuwe
accommodaties.
2. Topsportevenementen, jaarlijkse
terugkerende evenementen en acquisitie
internationale evenementen
Onderscheidend hierin is de waarde die de gemeente Utrecht hecht aan de wisselwerking tussen top- en
breedtesport. Vanuit haar visie fungeert de breedtesport als een broedplaats voor talent en werkt
topsport als vliegwiel voor de breedtesport. Een voorbeeld van de manier waarop de gemeente dit
realiseert, is de jaarlijkse organisatie van de Classico Giro Utrecht, een spin-off van de organisatie van de
finish van een etappe van de Giro d’Italia in 2010. Aan dit eendaagse toerfietsevenement namen in 2011
3.300 recreatieve fietsers deel.
3.2.1 Breedtesportambitie: de lijnen uitgezet
Het stimuleren van meer Utrechters met een zorgvraag om te gaan bewegen, valt binnen de
breedtesportambitie van de gemeente Utrecht. De belangrijkste effectdoelstellingen hier binnen zijn:
1. Utrechtse sport- en beweegdeelname naar olympisch niveau: minimaal 75 procent van
de Utrechters boven de 16 jaar doet in 2016 regelmatig (minimaal een keer per maand)
aan sport. Dat is nu 68 procent (Utrecht Monitor 2011).
2. Jeugdsportdeelname in krachtwijken is gemiddeld 2 procentpunt gestegen, in niet
krachtwijken is dit gemiddeld gelijk gebleven;
3. Het percentage Utrechters van 16 jaar en ouder in de krachtwijken dat voldoet aan de
beweegnorm is gestegen van 62% in 2010 naar 67% in 2016. Dit staat gelijk aan het
stedelijk gemiddelde in 2010, dat op 67% ligt.
30
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
De gemeente Utrecht investeert daarom in het versterken van sportverenigingen, het verbeteren van
sport in de wijk, kwalitatief goede sportaccommodaties en sport- en beweegaanbod op maat voor
verschillende leeftijdscategorieën en specifieke groepen in samenwerking met zorg, welzijn en onderwijs
(gemeente Utrecht, 2011). Hiertoe is de afgelopen jaren ingezet op het professionaliseren van de sport
met betaalde krachten, zoals de combinatiefunctionarissen (verbinder van de school, sportvereniging en
de wijk), verenigingsmanagers (professionele verenigingsondersteuners), beweegmakelaars
(bruggenbouwers tussen welzijn, sport, zorg, onderwijs en de wijk) en aanstaande buurtsportcoaches
(zie kader ‘Sport en bewegen in de buurt’). Dit aantal wordt nog verder uitgebreid.
Enkele concrete doelstellingen uit het uitvoeringsprogramma 2011-2016




Verenigingen die een extra bijdrage leveren aan de Utrechtse
maatschappelijke ambities worden voor hun betrokkenheid en creativiteit
beloond;
Er is een convenant gesloten met vijf zorglocaties/-instellingen over het in
beweging krijgen van hun bewoners en de buurt;
Toename van 23 naar 38 verenigingen met sportaanbod voor mensen met een
beperking;
Minimaal 8 verenigingen hebben geschikte trainers en aanbod voor de
(O)GGZ-doelgroep.
Integraal wijkgericht beweegaanbod
De gemeente Utrecht wil in haar sportaanbod zo wijkgericht mogelijk werken. Hiertoe is tijdens de
vorige beleidsnota ‘Sport in het hart 2006 – 2010’ begonnen met Harten voor Sport: een
multifunctionele accommodatie die idealiter bestaat uit een buitensportcomplex , gecombineerd met
een binnensportvoorziening, of gekoppeld is aan een (brede) school. Rondom dit hart werken relevante
organisaties - uit de zorg (eerstelijnszorg, zorgverzekeraar), sport (verenigingen, VSU, bonden), onderwijs
en welzijn - samen aan het verhogen van de sport en beweegdeelname van burgers in omliggende
buurten. Ook bewoners kunnen initiatieven en activiteiten op het park organiseren.
Naast activiteiten en georganiseerde sport op deze centraal gelegen accommodatie, werkt de gemeente
op wijkniveau ook aan anders georganiseerde activiteiten. Om een goed beeld te hebben van de
behoefte en situatie in de wijk, werkt de gemeente met wijksportplannen die door beweegmakelaars
van de wijkwelzijnsorganisaties zijn opgesteld.
Voorstaande activiteiten zullen om versnippering te voorkomen per medio 2013 centraal worden
georganiseerd door een (nieuw te vormen) stedelijke sportorganisatie. Deze organisaties wordt belast
met het opstellen en uitvoeren van wijksport- en beweegplannen voor diverse doelgroepen (jeugd,
volwassenen, ouderen en mensen met een beperking), het vormen van netwerken en het
programmeren en inzetten van combinatiefunctionarissen sport, onder andere voortkomend uit het
31
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
beleidsprogramma Sport en bewegen in de buurt. Het orgaan zal nauw gaan samenwerken met de
Vereniging Sport Utrecht (Gemeente Utrecht, notitie PrinS, 2012).
Vereniging Sport Utrecht
VSU (Vereniging Sport Utrecht) is ontstaan in januari 2005 uit een fusie van Utrecht Topsport
en Vereniging Sportbelang Utrecht, waar ook het Sportloket Utrecht een onderdeel van
uitmaakte. VSU is een organisatie voor top- en breedtesport in de regio Utrecht. Ruim 240
sportverenigingen uit de gemeente Utrecht zijn aangesloten bij VSU. Daarnaast kunnen
topsporters en topsporttalenten uit de regio Utrecht bij de VSU terecht voor individuele
begeleiding en ondersteuning. De afdeling VSU Topsport maakt samen met Sportservice
Midden Nederland deel uit van het Olympisch Netwerk Midden Nederland van het NOC*NSF.
VSU is werkzaam op drie verschillende gebieden:
• Belangenbehartiging
• Breedtesport
• Topsport
(Bron: website VSU)
3.2.2 Sport en bewegen in de buurt
Kabinet Rutte I is gestart met het beleidsprogramma Sport en Bewegen in de Buurt. Het programma zet
in op het stimuleren van een gezonde leefstijl door het verspreiden van reeds gebleken succesvolle
lokale projecten. Hierbij moet lokaal samenwerking op gang worden gebracht tussen partijen die relatief
nieuw voor elkaar zijn, zoals sport- en beweegaanbieders en kinderopvang, zorg, welzijn, onderwijs en
het bedrijfsleven. Het idee hierachter is dat het beweegaanbod op deze manier dichter bij de burger kan
plaatsvinden, meer vraaggericht wordt opgezet en de projecten meer structureel worden door
cofinanciering, netwerkvorming en gedeelde belangen. Het structureel maken van dergelijke
sportinitiatieven blijkt vaak een lastige horde omdat de samenhang tussen de projecten vaak ontbreekt,
partijen niet samenwerken of subsidies worden stopgezet (Schultze in: Sport, Bestuur & Management,
december 2012).
Het beleidskader, dat gelijkloopt met de Sportagenda 2013-2016, kent twee hoofdstromen: (1) De
Sportimpuls (€10 miljoen in 2013 en 2014)- waarbij bewezen succesvolle initiatieven door
beweegaanbieders worden gekopieerd van de Menukaart Sportimpuls - en (2) de Buurtsportcoach (€58
miljoen in 2013 en 2014), de opvolger van de combinatiefunctionarissen uit de regeling Impuls Brede
Scholen, sport en cultuur, dat via de gemeente loopt. De gedachte hierachter is dat gemeentelijke
budgetten voornamelijk worden besteed aan accommodaties. De subsidie voor de buurtsportcoach
creëert mankracht en maakt het mogelijk intersectoraal te werken. In 2013 is daarnaast een extra
bedrag van €2 miljoen door de Rijksoverheid beschikbaar gesteld voor een impuls gericht op kinderen
met overgewicht of obesitas, onder de naam Sportimpuls Kinderen sportief op gewicht 2013.
32
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
3.3 Fasering
In grote lijnen zijn onderstaand de belangrijkste fases in de doorvoering van de nieuwe werkwijzen in het
sociaal domein weergegeven.
Datum
Januari 2013
Voorjaar 2013
Zomer 2013
Zomer 2013
Eind 2013
Januari 2014
Begin 2014
Najaar/eind
2014
Actie
- Gefaseerde invoering decentralisatie AWBZ functie
extramurale begeleiding
- Tweede
fase
invoeren
ombuigingen
in
Maatschappelijke Opvang
- Invoeren stedelijk dekkende wijksamenwerking en
verder doorvoeren van vernieuwing van het aanbod
- Invoering vernieuwend welzijn
- Keuze
stedelijke
sportorganisatie
en
kwartiermakerschap tot 1 augustus 2013
- Kadernota ‘Zorg voor Jeugd’ over de hoofdlijnen:
richtinggevende keuzes voor gewenste situatie na
2015 op inhoud, werkwijze, sturing en inkoop
vastleggen.
- Start uitvoering stedelijke sportorganisatie
- Uitvoeringsplan ‘Zorg voor Jeugd’ inclusief deelplan
met inkoopkader
- Volledige decentralisatie AWBZ functie extramurale
begeleiding
- Rapportage over effect van de nieuwe aanpak
sociaal kwetsbaren
- Inkoop en contractering; verordeningen, vaststelling
nieuwe programmabegroting
Nota
Op eigen kracht en
meedoen naar vermogen
Sportnota 2011 - 2016
Zorg voor Jeugd
Sportnota 2011 - 2016
Zorg voor Jeugd
Op eigen kracht en
meedoen naar vermogen
Op eigen kracht en
meedoen naar vermogen
Zorg voor Jeugd
33
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Ambtelijke een-tweetjes met bewegen
Utrecht zet onder de stimulerende krachten van aankomende transities in op een sterke
integratie van verschillende beleidsthema’s. Sport is een van de terreinen die de
gemeente meer bij het zorg- en welzijnsveld wil betrekken. Intern bij de gemeente blijkt
sport en bewegen echter nog niet goed op de radar te zijn. Beleidsambtenaren zijn over
het algemeen positief over de mogelijkheden, maar ervaren belemmeringen doordat:
-
Men nog sterk vanuit het eigen beleidsterrein redeneert;
Het huidige beweegaanbod te weinig bekend is;
Beleidsambtenaren de samenwerking met de sportieve civil society als lastig zien;
Het beweegaanbod voor sociaal kwetsbare groepen op maat dient te zijn.
Er worden voldoende mogelijkheden gezien voor de aansluiting van sport en bewegen op
de huidige beleidsmatige ontwikkelingen in het sociale domein. Wel zal sport dan meer
op de agenda geplaatst moeten worden en zullen huidige beweegactiviteiten breder
bekend moeten worden.
Met verschillende betrokkenen binnen de gemeente en de Vereniging Sport Utrecht zijn gesprekken
gevoerd over de mogelijkheden van sport binnen hun beleidsterrein en de huidige manier waarop sport
wordt ingezet. In deze paragraaf komen de belangrijkste bevindingen aan bod. Ieder thema wordt
ingeleid met een quote.
4.1 Mogelijkheden met bewegen
‘De huidige integrale benadering vanuit de sport is erg goed. De aandacht voor sport en bewegen is
toegenomen.’
Bovenstaande uitspraak werd gedaan door de beleidsadviseur die verantwoordelijk is voor de
coördinatie van de Wmo. De beleidsadviseurs binnen de gemeente reageerden positief ten aanzien van
een mogelijke rol van sport en bewegen op hun beleidsterrein in zorg en welzijn. Met name de waarde
voor de ontwikkeling van het individu met betrekking tot de sociaalpsychische en lichamelijke
gezondheid werd veelvuldig genoemd. Zo is het voor ouderen belangrijk om regelmatig in beweging te
zijn en lichamelijke activiteit te hebben. Ook de activerende rol van bewegen en het positieve effect op
de gezondheid en welbevinden binnen bijvoorbeeld de GGZ werden als voorbeeld genoemd.
Beweegactiviteiten kunnen binnen de maatschappelijke opvang een zinvolle dagbesteding zijn. Volgens
de beleidsadviseur Jeugdzorg kan sport een rol spelen in de preventie van de zorgvraag. Maar bovenal
staat volgens de consulent aangepast sporten van de VSU het plezier dat het in beweging komen kan
opleveren, voorop.
34
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Binnen de gemeente worden verschillende activiteiten al ondernomen waarbij sport of bewegen een
onderdeel van de plannen is. Zo is er het convenant ‘Utrecht gezond!’ met zorgverzekeraar Achmea2,
organiseert Stapsports3 beweegaanbod voor mensen met een sociale kwetsbaarheid en wordt in Ondiep
gestimuleerd dat patiënten met diabetes type-II via de eerstelijnszorg in beweging komen en blijven4. In
de bijlagen vindt u een overzicht van alle projecten waar de gemeente Utrecht bij betrokken is.
De mogelijkheden die sport en bewegen scheppen, sluiten goed aan bij de kanteling die momenteel
binnen de gemeente gemaakt wordt: van achterover leunen en recht hebben op compensatie naar het
in eigen kracht zetten en activeren van de burger en het stimuleren van wederkerigheid. De
beleidscoördinator Wmo stelt: ‘Waarschijnlijk zit de groep die sport niet bereikt in Meedoen naar
vermogen’. Er liggen mogelijkheden voor de groepen die in de toekomst en nu langer thuis blijven
wonen. Sport moet daarom op verschillende manieren worden ingezet. De huidige
beleidsontwikkelingen scheppen volgens de beleidsadviseur vernieuwend welzijn kansen voor
‘ongebruikelijke samenwerkingen’: voorheen werden alle sectoren gefragmenteerd geregeld. Het
sectoroverschrijdend werken vormt nog wel een grote uitdaging voor de gemeente Utrecht. Dit integrale
werken zal daarom ‘moeten beginnen bij de medewerkers van de gemeente’ (beleidsadviseur
vernieuwend welzijn).
4.2 Focus op eigen gebied
‘Sport behoort niet tot de kern van de taak; er is structureel weinig aandacht voor sport vanuit
jeugdzorg.’
Hoewel de potentiële waarde van sport binnen het beleidsthema wordt gezien, blijkt sport niet
stelselmatig als mogelijkheid meegenomen. Hierdoor wordt het nog weinig in de communicatie richting
partners en uitvoeringsorganisaties ingezet. Volgens de beleidsadviseur Vernieuwend Welzijn ontbreekt
de ‘sense of urgency’. De coördinator beleidsontwikkeling Wmo stelt dat veel zorg via de GG & GD loopt
‘en die denken voornamelijk vanuit gezondheid’. Al is de GG & GD in Utrecht volgens de beleidsadviseur
sportstimulering juist heel sportminded. Zorgverleners denken vaak echter vanuit de zorg blijkt uit de
gesprekken en eerder aangehaalde onderzoeken naar onder andere de BeweegKuur. Volgens de
beleidsadviseur Wmo ligt dit deels ook aan de patiënt: ‘Huisartsen schrijven vaak een recept uit, en
mensen willen ook liever een pil.’ In sommige gevallen kan het doorverwijzen naar beweegactiviteiten
echter goedkoper en duurzamer zijn. ‘Het moet vanzelfsprekender worden om de sport ook als oplossing
voor een zorgvraag te zien’. Het lastige hierbij is vaak dat het daadwerkelijke directe effect van het
bewegen moeilijk is vast te stellen.
Volgens diverse betrokkenen is het daarom belangrijk dat er een mentaliteitsverandering plaatsvindt
waardoor dergelijke ‘creatieve verbindingen’ wel gelegd worden. De beleidsadviseur Vernieuwend
Welzijn stelt dat er in het verleden te weinig incentives waren: ‘men hoefde er niet aan te denken; er was
2
Een gezamenlijk initiatief om gezondheidswinst onder Utrechters te behalen en de zorgkosten terug te dringen
door een gebiedsgerichte en integrale gezondheidsaanpak in eerste instantie in Overvecht en door middel van het
invoeren en uitbouwen van verschillende gezondheidsprogramma’s (convenant ‘Utrecht gezond!’, 2008).
3
Stapsports is onderdeel van GGZ-instelling Altrecht Talent.
4
Via het project Bewegen bij diabetes, een samenwerking met de eerstelijnszorg. Momenteel wordt gekeken hoe
de doelgroep verbreed kan worden.
35
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
toch geld in overvloed. Dat is nu anders.’ Hier ligt een rol voor de gemeente. Benadrukt wordt dat het
gebruik van de juiste benadering en taalgebruik erg belangrijk is: ‘Sport dient meerdere doelen. Creëer
daarom de juiste semantiek. Breng bijvoorbeeld het financiële plaatje onder de aandacht van bestuurders
van zorginstellingen, maar geef bij de zorgverleners juist aan wat de mogelijkheden zijn van sport én
bewegen.’ Het belangrijkste is echter om de inzet van sport aan te vliegen vanuit de meerwaarde die het
kan hebben binnen het grotere geheel.
Verschillende respondenten benoemen de mogelijkheden die een uitvraag biedt om sport bij instellingen
onder de aandacht te brengen. Daarnaast zou de gemeente moeten stimuleren dat reguliere
organisaties onderdelen intrinsiek aan hun beleid koppelen. Als voorbeeld wordt het programma
Jongeren Op Gezond Gewicht benoemd. Volgens de beleidsadviseur Jeugd was het in het begin wennen
‘maar het is nu na twee of drie jaar wel normaal’.
De gemeente dient volgens de beleidsadviseur Vernieuwend Welzijn op zoek te gaan naar nieuwe
verbindingen, bijvoorbeeld door de sportsector en de sociaal makelaar te koppelen. Dit is in de recente
uitvraag Sport en bewegen in de buurt ook gedaan. Volgens de beleidsadviseur mogen zulke
experimenten best een keer mislukken: ‘Ga kijken hoe je elkaar kan aanvullen en versterken. Ken elkaars
wereld en neem de ruimte te experimenteren. Zonder proberen komt er niets uit, dat mag een keer
misgaan’. Er worden zodoende kansen voor sport en beweegactiviteiten gezien, maar deze zullen dan in
eerste instantie breder bekend en geagendeerd moeten worden.
4.3 Onbekend maakt onbemind
‘De communicatie over de hele keten om sport onder de aandacht te brengen is minimaal.’
De beleidscoördinator Wmo stelt het als een belemmering te ervaren slecht op de hoogte te zijn van de
mogelijkheden met sport. Communicatie hierover wordt gemist, waardoor een eventuele rol van sport
niet binnen het ‘gezichtsveld’ van de afdeling is. Ook de ‘vernieuwing van aanbod’ kan breder bekend
worden gemaakt. Daarbij is het van belang te kijken of mogelijk arrangementen of verbindingen met
andere bestaande projecten gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld via maatjesprojecten. Een mogelijk
vliegwiel hiervoor volgens een betrokkene is wanneer de communicatie tussen de sport en zorg een
vastere vorm aanneemt, bijvoorbeeld door geregeld met elkaar om tafel te zitten.
4.4 Vraagtekens bij aansluiting civil society
‘Samenwerking met een sportvereniging is moeilijker dan met een georganiseerde organisatie, zoals een
school.’
De huidige beleidsontwikkelingen zoeken zoveel mogelijk aansluiting bij initiatieven uit de civil society.
Uit de gesprekken blijkt dat deze gedachte breed wordt ondersteund. De beleidsadviseur met de Wmo in
portefeuille stelt: ‘Er moet gekeken worden naar hoe bestaande voorzieningen beter/anders/effectiever
benut kunnen worden zodat ook groepen die daar niet snel komen, gestimuleerd worden om daar te
komen.’ Deze aansluiting op de wijk is met name voor de kwetsbare groepen zelf van belang, om ook
door de wijk geaccepteerd te worden. Volgens de beleidsadviseur Maatschappelijke Opvang ontbreekt
die sociale omgeving veelvuldig en wonen dergelijke kwetsbare burgers vaak bij elkaar in de buurt. De
vraag is ook of veel doelgroepen wel geïnteresseerd zijn in het sporten bij een vereniging. Die drempel
36
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
kan voor sommigen weleens te hoog zijn, denkt de beleidsadviseur Maatschappelijke Opvang. ‘Dus dat
moet je stapsgewijs aan elkaar laten wennen. Al kan het zijn dat het voor sommige cliënten al een te
grote drempel is’.
Tegelijkertijd worden vraagtekens gesteld bij de mogelijkheden en wil van de sportverenigingen om
sociaal kwetsbare groepen aan te spreken. ‘Niet alle sportverenigingen staan er voor open. Er is angst
voor veel werk en wat het allemaal moet gaan inhouden. Goede begeleiding is ook niet altijd bij een
vereniging aanwezig.’ Volgens de beleidsadviseur Sport en Samenleving moeten de ‘pushfactoren’, de
stimulansen om mensen uit de zorg sneller richting beweegaanbod door te verwijzen, daarom met name
bij de nulde en eerstelijns zorg worden ingezet.
In lijn met de vraagtekens over de kracht van de civil society, vraagt de beleidsadviseur jeugd zich af
waar de verschillende verantwoordelijkheden liggen: ‘Waar houdt de verantwoordelijkheid van de school
[in dit geval het voorbeeld, red.] op en start de verantwoordelijkheid van de zorg?’. Ook daar dient
duidelijkheid in verschaft te worden en zullen de mogelijkheden van de civil society breder bekend
moeten worden. Daarbij wordt het wel belangrijk gevonden dat niet teveel vooraf vastgezet wordt in
structuren, maar gekeken wordt naar wat mogelijk is en de zorg of sport naar aanleiding van de situatie
wordt georganiseerd.
4.5 Lastige doelgroepen
‘Sport is voor de gemiddelde mens een belangrijk deel in hun leven, voor hen niet.’
De beleidsadviseur maatschappelijke opvang benadrukt dat je wel afhankelijk bent van ‘wat de cliënt
kan en wil’. De groep sociaal kwetsbare mensen is heel divers. Dit maakt het lastig om een vast aanbod
te stellen. Een goede aansluiting op de mogelijkheden en wensen van de cliënt is daarom maatwerk.
Volgens een betrokkene wordt het aanbod al snel te statisch. Volgens hem zijn er een aantal
beweegactiviteiten dat pit brengt, en enkele anderen die bijvoorbeeld rust brengen. Beide wordt in
Utrecht geboden. Zo kan het voor een aantal toppers goed zijn ze te helpen door een groot doel te
stellen, zoals een marathon.
De consulent aangepast sporten van de VSU stelt dat er soms ook weinig animo is van de doelgroep zelf.
Het ontbreken van animo zit vaak in de samenwerking of in praktische zaken, zoals afstand en financiën.
‘Sommige groepen zijn ook lastig om te activeren.’ Daar zit hoe dan ook een grote uitdaging.
4.6 Verbind met huidige ontwikkelingen
‘Team sport kan aansluiten op de beelden die nu bestaan. Dat moet verbonden worden.’
Tijdens de gesprekken worden door de verschillende betrokkenen veel vragen opgeworpen over de
mogelijkheden van sport en bewegen. Vaak zijn enkele initiatieven van instellingen bekend, maar
hebben zij zelf niet actief over de inzet van beweegactiviteiten nagedacht. Dit blijkt een grijs gebied.
Agendering en het zichtbaar maken van huidige initiatieven is daarom een eerste stap.
De huidige ontwikkelingen scheppen nieuwe kansen om sport meer integraal in te zetten. De
beleidsadviseur maatschappelijke opvang stelde: ‘Nu gaat het geld vanuit de AWBZ naar deze partijen
[de instellingen], maar dat gaat voortaan naar de gemeente. Dan moeten wij de keuzes maken.’
37
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Er liggen volgens de beleidsadviseurs daarom mogelijkheden wanneer de afdeling sport aansluiting zoekt
bij de huidige ontwikkelingen in de andere sectoren. Hierbij zou samengewerkt kunnen worden met
bestaande welzijns- en zorgvoorzieningen en nieuwe initiatieven worden gestimuleerd. Als voorbeeld
worden de huidige buurtteams binnen Meedoen naar vermogen gegeven: ‘De buurtteams kijken naar de
brede problematiek binnen het gezin. Sport kan een van de onderdelen zijn waar zij naar doorverwijzen.
Belangrijke omslag van de buurtteams is dat zij in gesprek gaan mét het gezin en niet over het gezin.’ De
buurtteams hebben daarmee ook de mogelijkheid om de behoefte in de wijk op te halen. Vanuit team
sport gebeurt dit al veel, maar de collega’s van andere beleidsthema’s blijken hier nog weinig van
doordrongen.
Sportverenigingen in beeld bij de Wmo
Het Verwey-Jonker Instituut heeft in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport eind 2012 onderzocht wat de rol van gemeenten kan zijn bij de samenwerking tussen de
sociale sector en sportverenigingen. De belangrijkste bevindingen op basis van gesprekken met
beleidsambtenaren en professionals uit de sport en analyses van enkele praktijkvoorbeelden zijn:
-
-
-
Vanuit de sociale sector is behoefte aan plekken buiten de eigen organisatie waar gewerkt
kan worden aan hulpverleningsdoelen van de cliënten. Het is vaak de ‘vindplaats’ van sociaal
kwetsbare groepen waardoor het initiatief doorgaans door deze sector wordt genomen;
Sportverenigingen kunnen al dan niet met ondersteuning plaats bieden aan en/of
organiseren van activiteiten voor sociaal kwetsbare groepen. In sommige gevallen vragen de
omstandigheden van de cliënt om eerst intern of aangepast aanbod te creëren;
De gemeente heeft vooral tot taak beide sectoren op structurele basis te verbinden en te
zorgen voor de randvoorwaarden, zoals deskundigheidsbevordering bij vrijwilligers op
sportverenigingen en het beslechten van financiële barrières als contributies.
De conclusie voor gemeenten: de verschillende decentralisaties binnen het sociaal domein zullen
gemeenten stimuleren na te denken over de wijze waarop zij lokaal op een succesvolle en effectieve
manier kunnen aansturen op de uitvoering door andere partijen in hun gemeente. Volgens het
Verwey-Jonker Instituut is het bevorderen van samenwerking tussen sportverenigingen en
organisaties uit de sociale sector een van de manieren waarop dit kan. Beleidsmedewerkers van
gemeenten kunnen dit vanuit verschillende rollen doen:
1. De gemeente als pleitbezorger voor sport als middel voor kwetsbare groepen, oftewel het
stimuleren van sportinclusief denken;
2. De gemeente als kennismakelaar tussen de sociale sector en sportverenigingen door het in
beeld brengen van vraag en aanbod;
3. De gemeente als kwaliteitsbewaker van sociaal sportaanbod door specifieke ondersteuning
van kader, maar ook van de samenwerking (Hermens, Jansma & van Marissing, 2013).
38
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Het Utrechts samenspel
Om integraal beweegaanbod voor mensen met een zorgvraag te creëren, zal de
gemeente meer gaan sturen op verbinding tussen organisaties uit de zorgsector en
beweegaanbieders. Deze verbinding wordt nog weinig gelegd. Zorgaanbieders
organiseren zelf verschillende beweegactiviteiten, maar ontsluiten deze niet goed
waardoor de verbinding met de buurt of initiatieven van sportverenigingen weinig
worden gelegd.
Hier liggen momenteel verschillende belemmeringen aan ten grondslag:
- Het aanbod moet aansluiten op de individuele vraag van de burger of cliënt. Dit
vraagt om randvoorwaarden, zoals geschoold kader en vervoer, die vaak niet
vanzelf aanwezig zijn;
- Er zijn sterke netwerken in de zorg, maar sport vormt daar nog geen onderdeel
van. Vanuit de zorg is er twijfel of de civil society wel krachtig genoeg is om met
de doelgroepen om te gaan. Ook is er grote onbekendheid met het aanbod.
- Sportverenigingen hebben weinig drive om nieuwe doelgroepen aan te spreken .
Daarnaast bestaat er angst voor het binnenhalen van deze ‘bijzondere’
doelgroepen.
.
Om een beeld te krijgen van de huidige inzet van sport en bewegen in het Utrechtse veld zijn gesprekken
gevoerd met verschillende zorgverlenende organisaties, beweegaanbieders, cliëntenorganisaties en
verbindende partijen. In dit hoofdstuk een weergave van de bevindingen.
5.1 Het belang van bewegen
‘We spreken over belemmeringen, maar laten we voorop stellen dat bewegen een geweldig goed is.’
De instellingen en betrokkenen uit het beweegveld zijn unaniem over het ‘universele’ belang van
voldoende bewegen en activerende rol die het voor verschillende kwetsbare doelgroepen heeft. Wel
wordt onderkend dat veel mensen uit de doelgroep daar zelf anders over denken. Het wordt lastig
gevonden de mensen zover te krijgen dat ze ook zelf willen en gaan bewegen.
Met name op het gebied van de beeldvorming moet volgens de cliëntenorganisatie SOLGU, een stedelijk
overlegorgaan voor mensen met een lichamelijke beperking, een omslag in benadering worden gemaakt.
Deze omslag zou al op scholen moeten beginnen, door voldoende bewegen in één adem te noemen met
tanden poetsen en gezonde voeding. Er is echter ook een meer algemene omslag in denken nodig dat
bewegen voor iedereen is. Een mogelijk nadeel is volgens de vertegenwoordiger van de cliëntenraad dat
het grote gewin van het in beweging komen niet direct gemerkt wordt. ‘Dat moet er wel zijn willen
partijen geld investeren of er meer moeite in steken.’
39
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
5.2 Wat zorgverlenende organisaties zoal organiseren
‘Wij proberen laagdrempelige activiteiten voor onze cliënten te organiseren.’
De geconsulteerde instellingen stimuleren voldoende beweging van hun cliënten op diverse manieren.
Het is daarom volgens de manager Welzijn van het Bartholomeus Gasthuis ook niet nodig dat de
gemeente de inzet verder stimuleert door beweegactiviteiten in een uitvraag mee te nemen: ‘Ik denk dat
dit bij de meeste instellingen al gezien wordt als onderdeel van een behandelplan’.
Het Bartholomeus Gasthuis, een instelling voor dementerende ouderen, zegt beweging voor haar
cliënten voorop te hebben staan. Als uit een intern multidisciplinair overleg blijkt dat een cliënt meer
moet bewegen, wordt dit ook in het behandelplan opgenomen. Als het een onderdeel is van een
indicatie vanuit het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ; het orgaan dat de aanspraak op de AWBZ-zorg
toetst) dan is er ook budget voor. In andere gevallen komt de financiering voor dergelijke activiteiten uit
het welzijnsbudget. Intramuraal biedt de organisatie via een samenwerking met fysiotherapeuten de
mogelijkheid voor mensen om onder begeleiding te fitnessen. Daarnaast beschikt de instelling over een
Beweegtuin en Jeu de boulesbaan. Ook worden incidenteel andere activiteiten georganiseerd, zoals yoga
en dansworkshops en worden bewoners gestimuleerd zoveel mogelijk in beweging te blijven door hen
ook te betrekken bij de huishoudelijke taken. Deelname aan beweegactiviteiten worden gerapporteerd.
Het Leger des Heils organiseert laagdrempelige beweegactiviteiten voor haar cliënten uit de
maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Dagbestedingactiviteiten vormen een
prominent onderdeel in de Werk-Leerplannen voor haar cliënten. Sport is daar een van de opties, maar
de bewegingsactiviteiten worden niet standaard opgenomen in de behandelplannen. Wel probeert de
organisatie hen tot bewegen te verleiden. Onder de vlag van het samenwerkingsverband Sport voor een
toekomst werkt het Leger des Heils, samen met stichting Klein Galgenwaard en Veld 42, aan sportieve
activiteiten voor haar cliënten, zoals voetbal, hardlopen en kickboksen. Deze activiteiten zijn ook open
voor niet-cliënten. De cliënten krijgen hierbij de kans om het diploma Recreatie Sport Leider-A te
behalen, waardoor zij zelf in staat worden om activiteiten te organiseren. Benodigde accommodaties
huurt de organisatie van de gemeente Utrecht of stichting Klein Galgenwaard, maar er vindt weinig
samenwerking met sportverenigingen plaats. Momenteel werkt de organisatie aan de opzet van een
sportkalender voor haar cliënten om hen hierover meer duidelijkheid te verschaffen.
De gesproken instellingen organiseren dus op verschillende manieren beweegactiviteiten voor hun
cliënten. Deze activiteiten zijn ook toegankelijk voor buitenstaanders uit bijvoorbeeld de wijk. Het blijkt
echter lastig om deze groepen te bereiken. Ook de eigen groep cliënten is niet altijd welwillend.
5.3 Bijzondere doelgroepen vraagt om bijzondere aandacht
‘Het is moeilijk om goed aan te sluiten op de vraag’
Volgens de manager Welzijn van het Bartholomeus Gasthuis zijn er genoeg ouderen bij de instelling die
niets zien in beweegactiviteiten. ‘Maar daarbij proberen we het toch, door het gewoon voorzichtig te
proberen en hen te stimuleren.’ Bij deze mensen vormt de angst om te gaan bewegen belemmerend. Ze
40
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
zijn dan vaak ontevreden met hun eigen lijf en zijn bang dat het lichaam niet wil onder het mom van
“bewegen, gaat toch niet”. Ook blijft er volgens de afdelingsmanager Ambulante Hulpverlening van het
Leger des Heils altijd een groep die je niet in beweging krijgt. Daarom kan de gemeente instellingen ook
niet via subsidie-uitvragen ‘verplichten’ om sport in te zetten, maar sport zou wel ‘een prominentere
plek’ kunnen krijgen.
Het is daarom belangrijk om ‘stapje voor stapje’ doelen te stellen en de randvoorwaarden voor een
veilige deelname te creëren. Volgens diverse betrokkenen is goede begeleiding een noodzakelijke factor.
De betrokkene van The Walking Company stelt: ‘De scholing van kader is belangrijk voor het kunnen
omgaan met bepaalde ziektebeelden en het testen en meten’. Ook het tijdstip van de activiteit, de
veiligheid, afstand en vervoer en kosten voor deelname zijn belangrijke factoren die de toegankelijkheid
voor veel groepen bepalen en daarom in overweging moeten worden genomen. Het is belangrijk om
mensen wel wat geld te laten betalen voor deelname: ‘Financieel is er ook vaak een drempel. Daarom
moet je iedereen vanaf het begin laten betalen maar de extra begeleiding die nodig is vergoeden. Dan
haken mensen ook niet af nadat ze eerst gratis hebben kunnen sporten en dan ineens moeten betalen’.
Om die redenen is een lidmaatschap bij een sportvereniging voor veel sociaal kwetsbare groepen
waarschijnlijk ‘te hoog gegrepen’. Zowel de betrokkenen van het Leger des Heils als het Bartholomeus
Gasthuis stellen dat hun doelgroep zich waarschijnlijk bekeken zal voelen. De sociale veiligheid van
beweegaanbod is erg belangrijk.
Bij DVSU/Forza Friends, een reguliere voetbalvereniging die wel drie teams heeft voor jeugd met een
beperking, heeft de verantwoordelijke trainer een achtergrond in de zorg. Juist die combinatie en de
‘losse screening’ maken het initiatief erg succesvol. Volgens de betrokkene is de benadering vanuit de
zorg vaak te ‘soft’, terwijl de sport juist vaak te prestatiegericht is of de bond de doelgroep sterk inkadert
tot een bepaald type beperking: ‘Ik selecteer niet op beperking, ik kijk naar matching binnen het team’.
Door kwaliteiten uit zorg en sport te verenigen, is hij een vertrouwensbaak voor ouders, ‘want er moet
ook iemand zijn die verantwoordelijk is wanneer een jongen met epilepsie neerstort op het veld’.
Het meekrijgen van de sociale omgeving wordt door diverse betrokkenen als succesfactor benoemd.
Deze is bij mensen met een vorm van beperking vaak heel voorzichtig, soms zelfs angstig. Sport is
volgens de cliëntenorganisatie bij uitstek echter een middel om mensen hun eigen kracht te laten
voelen. Het advies vanuit de Wmo cliëntenraad: ‘Zoek de grenzen op, ga uit het pamperen en zet mensen
in hun kracht’.
5.4 De verbinding zorg naar sport hapert
‘Er zijn sterke netwerken in de zorg, maar de aansluiting richting sportaanbod gaat in de praktijk nog niet
goed.’
Volgens een betrokkene van The Walking Company, een organisatie die wandelactiviteiten met
begeleiding aanbiedt voor eenieder die daar behoefte aan heeft, zijn de netwerken binnen de zorgsector
(cure, care en welzijn) goed ontwikkeld, maar hapert de keten in de verbinding met regulier
sportaanbod. Het idee is eenvoudig: ’Minder medicatie is nodig bij een betere leefstijl, waardoor sport
41
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
preventief wordt ingezet. Dat wordt bereikt door vanuit de eerstelijnszorgmensen door te sturen. Maar
soms blijven ze daar hangen door de betrouwbare omgeving. Ze zijn zich verzekerd van professionele
begeleiding en het wordt (deels) vergoed. Een belemmering is het doorsturen naar sportaanbieders.
Daarom worden tegenwoordig boetes uitgedeeld bij het onnodig lang vasthouden van patiënten in de
praktijk’.
Dit beeld wordt bevestigd in landelijk onderzoek onder huisartsen van het NIVEL Instituut. Huisartsen
verwijzen vaak niet door omdat zij het de verantwoordelijkheid vinden van de patiënt zelf of zij denken
dat de financiële positie van de patiënt daar niet naar is. Het speelt ook een rol dat huisartsen denken
dat patiënten liever bij de fysiotherapeut bewegen. Driekwart van de artsen zegt wel interesse te
hebben in samenwerking met sportaanbieders, maar geen kennis te hebben van bestaande netwerken
en zodoende hier niet naar door te kunnen verwijzen (Bijeenkomst NIVEL, 15 januari 2013).
Volgens een betrokkene van The Walking Company is dat jammer, omdat de eerstelijnszorg veel mensen
zien die op andere plekken nog niet in beeld zijn. ‘Het gaat om grote doelgroepen, geen individuen. Maar
misschien wel lastiger bereikbaar, omdat ze niet direct in beeld zijn als probleemgroep. De ogen van de
huisartsen en fysio’s zijn daarom hard nodig. Te dik? Doorsturen! Fysio’s worden geprikkeld dat te doen.
Beweegmakelaars spelen bovendien daarin ook een rol’. Er zijn initiatieven in bijvoorbeeld Utrecht
Overvecht die de verbinding tussen de eerstelijnszorg en bewegen wel al succesvol weten te leggen.
Volgens een beweegaanbieder zouden zorgorganisaties het aanbieden van sportactiviteiten moeten
uitbesteden. Hier zijn binnen de professionele organisaties geen gelden voor, maar er zijn mogelijk wel
commerciële gelden beschikbaar. Als voorbeeld zou de manier waarop het Leger des Heils samenwerkt
met stichting Klein Galgenwaard kunnen dienen. Vanuit stichting Klein Galgenwaard zijn er daarnaast
verbindingen met commerciële organisaties, waaronder de fitnessaanbieder.
Bewegen op Recept Overvecht/PlusSport
Bewegen Op Recept Overvecht is een laagdrempelig beweegprogramma waarbij zorgverleners uit de
eerste lijn, in nauwe samenwerking met de Beweegmakelaar, potentiële deelnemers verwijzen naar
o.a. sportleiders wandelen, beginnend hardlopen en fietsen. Deze sportleiders zijn aanvullend
geschoold in begeleiding van de doelgroepen en op het gebied van motivatie, coaching en
monitoring. Het beweeggedrag wordt door deelnemer en begeleider geregistreerd. Dit bevordert ook
het zelfmanagement van de deelnemer.
De manier van samenwerken tussen zorg- en beweegaanbieders heeft volgens een betrokkene van
The Walking Company verschillende voordelen:
(1) de belastbaarheid van de cliënt is bekend,
(2) kennis en coaches worden ingezet in opname bij een clubje, en
(3) voor het in kaart krijgen van het ‘extracurriculair’ beweegpatroon.
42
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
5.5 Onbekendheid met vraag en aanbod
‘De informatievoorziening met betrekking tot sport moet ontsloten worden.’
Verschillende betrokkenen geven aan graag meer beweegactiviteiten te willen organiseren. Een optie
hiervoor is om de doelgroepen te verbreden. Door mensen uit de stad te bereiken en daarmee met meer
mensen te gaan sporten, kan de instelling verschillende sporten aanbieden. De juiste kennis hierover
ontbreekt echter nog. Zo geeft het Leger des Heils aan meer aanbod te willen creëren, maar niet te
weten wat de behoefte van cliënten en mensen van andere instellingen is zodat het aanbod daarop
afgestemd kan worden. Ook ontbreekt het geld om direct meer te gaan organiseren.
Volgens een sportaanbieder weet ook de gemeente ‘haast niet’ wat er allemaal gebeurt. De consulent
van Sport op Maat bevestigt dit beeld: ‘Er zijn heel veel organisaties die iets doen met welzijn en sport of
bewegen, maar er is over en weer geen goed beeld van wat er allemaal speelt.’ Ook richting de cliënten
is het, volgens de Wmo cliëntenraad, belangrijk dat deze informatie verder ontsloten wordt: ‘Daar begint
het bij. Laat de voorbeelden uit de omgeving zien.’
Utrecht Sport op Maat vervult deze verbindende rol en fungeert als servicedesk voor aangepast sport en
beweegaanbod in de regio bij zowel vragen van cliënten als organisaties. De netwerkorganisatie filtert
individuele beweegvragen van mensen met een beperking uit en begeleidt hen richting aangepast
aanbod. Waar een meer algemeen gedeelde vraag bestaat, kijkt het platform of er nieuw collectief
aanbod gecreëerd kan worden. Het heeft volgens de consulent echter geen zin om in iedere wijk
aangepast aanbod te organiseren: ‘Beter is om in de stad op één plek een sterk aanbod te hebben. Je kan
dan voldoende mensen bereiken en de mensen komen dan weer’.
Utrecht Sport op Maat
Utrecht Sport op Maat is een netwerkorganisatie op het gebied van aangepast sporten in Utrecht.
De gemeente is opdrachtgever en samenwerkingspartner. De Vereniging Sport Utrecht en MEE,
Utrecht Gooi & Vecht, ondersteunen respectievelijk sportaanbieders en overige organisaties en
individuen om de sportparticipatie van mensen met een beperking te verhogen. Overige partners zijn:
Sportservice Midden-Nederland, revalidatiecentrum De Hoogstraat, De Wilg, Special Heroes,
Reinaerde, Abrona en Klein-Galgenwaard. Dit wordt gedaan door:
-
de huidige sportvraag en -aanbod voor de doelgroep in kaart te brengen;
waar nodig samen met sportverenigingen en andere sportaanbieders meer aanbod te
ontwikkelen;
sporten met een beperking te promoten;
de doelgroep en aanverwante partijen te enthousiasmeren en te informeren;
mensen met een beperking individueel naar de sport te begeleiden.
Utrecht Sport op Maat werkt momenteel aan www.aangepastsporten.nu/sportzoeker, een
uitgebreide online zoekmachine die de sportvoorzieningen in de regio voor mensen met een
beperking weergeeft.
43
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
5.6 Aansluiting op de civil society
‘Sport biedt continuïteit, maar geen professionaliteit’.
Doelstelling van het huidige gemeentelijk beleid is om meer aansluiting te zoeken bij initiatieven uit de
samenleving. De betrokkenen zijn hierover ook bevraagd. Het wordt belangrijk gevonden het aanbod zo
dichtbij (‘in de buurt’) en regulier mogelijk te organiseren.
De instellingen blijken echter weinig te werken met initiatieven of sportverenigingen uit de buurt. Zo is
samenwerking vanuit het Leger des Heils met sportverenigingen naar eigen zeggen ‘minimaal’. Volgens
The Walking Company komt dat voornamelijk door de vrijwillige structuur van de vereniging: ‘Sport biedt
continuïteit, maar geen professionaliteit’. Dit beeld werd bevestigd tijdens een door de VSU voor
verenigingen georganiseerde avond over omgaan met gedrag (VSU, bijeenkomst 11 maart 2013). Een
bestuurder van een vereniging stelde moeite te hebben met afwijkend gedrag van individuen, die
daarmee het groepsproces beïnvloedden. Vrijwilligers zijn hier niet goed op toegerust. De betrokkene
stelde daarom ‘graag een professional bij de club te willen hebben’.
Verenigingen hebben andere belangen: ‘Daar is iedere begeleider vanuit zijn eigen sport bezig, maar niet
het overstijgende belang.’ Een van de beweegaanbieders moet af en toe enorm vechten ‘voor wat ik
nodig heb’. Daar komt bij dat er vaak ook angsten zijn voor bijzondere doelgroepen. Bij de activiteiten
van The Walking Company ligt het volgens de betrokkene niet voor de hand om doelgroepen van
bijvoorbeeld het Leger des Heils aan te laten sluiten. Er is meer kennis nodig over de doelgroep en er
bestaat twijfel of de wandelcoaches wel op dergelijke doelgroepen toegerust zijn. ‘Het gaat dan ook om
onveiligheid’.
Bij DVSU/Forza Friends (G-voetbal) weten veel organisaties en ouders de weg naar de club wel uit
zichzelf te vinden. Het initiatief is bekend in de regio en heeft al geruime tijd zijn waarde bewezen. De
club kan daardoor ook vertrouwen op een sterk lokaal netwerk. Forza Friends heeft er juist voor gekozen
om onderdeel te blijven van een reguliere vereniging, zodat ‘de stap ook wordt vergemakkelijkt’. Volgens
de betrokkene is de cultuur van de vereniging erg belangrijk. Het bestuur van de vereniging is erg
betrokken en bereid geweest om te investeren in een professionele trainer.
Verschillende betrokkenen geven aan dat het belangrijk is dat sportverenigingen gestimuleerd worden
om ook moeilijkere doelgroepen aan te spreken. Door sportverenigingen voordelen te geven, kun je het
aantrekkelijker voor ze maken om aangepast aanbod te creëren. Begeleiders doen het nu vaak vrijwillig
of tegen een lage vergoeding wat het voor een vereniging niet heel aantrekkelijk maakt. Dit wordt
volgens betrokkenen vanuit onder andere de gemeente te weinig gestimuleerd. Verenigingen met
aanbod voor mensen met een beperking ontvangen voor deze leden momenteel al vijfentwintig keer het
normbedrag aan verenigingssubsidie vanuit de gemeente.
Een andere mogelijkheid die gezien wordt, is dat verenigingen hun krachten bundelen om zo een breder
palet aan sporten te kunnen aanbieden. Dan kunnen mensen ook nog kiezen en wordt de drempel om
deel te nemen lager. Het Bartholomeus Gasthuis weet op die manier door slimme samenwerking met
44
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
gesloten portemonnee leuke activiteiten voor de bewoners te organiseren. Zo stelt zij bijvoorbeeld een
ruimte aan het conservatorium beschikbaar om te oefenen. Bewoners kunnen daar dan gratis bij zijn
waardoor de kosten worden gedrukt.
5.7 Toegankelijkheid voor de wijk
‘Negatieve beeldvorming van verzorgingshuis schrikt buitenstaanders af.’
Naast de cliënten van de verschillende instellingen, zouden de instellingen ook van meerwaarde kunnen
zijn voor de inwoners in de nabijgelegen wijken. Het Bartholomeus Gasthuis stelt: ‘We willen graag
onderdeel van de buurt zijn.’ De instelling organiseert daarom geregeld activiteiten, zoals concerten of
een barbecue, waar de hele buurt voor uitgenodigd wordt. Maar buurtbewoners zouden ook ‘binnen
moeten kunnen lopen en bijvoorbeeld die beweegtuin gaan gebruiken.’ Dit heeft nog niet geleid tot het
gewenste resultaat. Het blijkt lastig om de vraag uit de omgeving te krijgen en de instelling merkt dat er,
in ieder geval in het begin, een begeleider die de boel aanjaagt, gewenst is.
Diezelfde ervaring heeft het Leger des Heils. Ook veel activiteiten van het Leger zijn vrij toegankelijk voor
niet-cliënten. Geregeld doen bekenden van de cliënten aan de activiteiten mee, maar het echt betrekken
van de wijk lukt niet. Dat ligt volgens het Leger des Heils deels aan de naam die de instelling heeft: ‘De
betrokkenheid van het Leger schrikt mensen ook wel eens af.’
Volgens het loket van Utrecht Sport op Maat bij de VSU werkt directe benadering van de cliënten het
beste. Dan vindt er een warme overdracht plaats. Dat is ook de ervaring vanuit de eerder genoemde
BeweegKuur, waar gewerkt wordt met een leefstijladviseur die de cliënt verbindt. In de wijk zou er om
dit te realiseren aansluiting kunnen worden gezocht bij de buurtteams of gewerkt worden met
maatjesprojecten.
Beweegweek Ondiep
Van 4 tot en met 9 maart is in ‘Hart voor de Sport’ Thorbeckepark in Ondiep de Beweegweek
georganiseerd. Doelstelling was om mensen uit de omringende wijken van alle leeftijden te laten
bewegen en bekend te maken met de mogelijkheden bij De Speler. In dit gebouw zitten verschillende
organisaties die nauw samenwerken: buitenschoolse opvang, Jongerenwerk Utrecht (JoU), Leger des
Heils, fitnessorganisatie en wijkwelzijnsorganisatie Portes.
Door de beweegweek te koppelen aan huidige activiteiten die al op de locatie plaatsvinden, is
geprobeerd meer mensen uit de wijk naar De Speler te halen. Ook zijn enkele laagdrempelige
activiteiten met sportverenigingen georganiseerd. Op dit moment is het nog niet bekend in hoeverre
er structureel meer mensen naar de locatie zijn gekomen.
Wel is de beweegweek een goed moment gebleken om contact te leggen met zorgaanbieders uit
omliggende buurten. De organisator: ‘Die kenden de locatie nog niet en waren onder de indruk van de
voorzieningen. Tegelijkertijd waren wij ook nog niet goed op de hoogte wie waar exact zat. Het is goed
om de gezichten achter de praktijken te zien. Dat geeft vertrouwen. Het is een goed initiatief geweest
om nieuwe netwerken te vormen.’
45
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
5.8 Kortom
Het veld schetst een divers maar aaneengesloten beeld. De belangrijkste implicatie is dat de partijen
unaniem zijn over het belang van bewegen. Om die reden organiseren de zorgaanbieders al
verschillende activiteiten. Zij zien echter mogelijkheden om dit meer te gaan doen. Zowel op het niveau
van de burger/cliënt als bij de zorgverlenende instelling en beweegaanbieder worden belemmeringen
ervaren.
Zo denkt de zorg vooralsnog sterk vanuit de eigen doelgroepen en sectorachtergrond. De ambitie is er
om meer op beweeggebied te organiseren, maar dit kost geld wat er bij de zorgaanbieders niet is.
Verbindingen met andere zorginstellingen en beweegaanbieders uit de civil society worden niet gelegd.
Dit komt deels voort uit een gebrek aan informatie, maar ook angst over de kwaliteit van het aanbod.
Hierdoor worden kansen gemist om meer mensen en andere doelgroepen te betrekken.
Bij de beweegaanbieders zijn het juist twijfels over en angst voor de geschiktheid van de eigen
organisatie en ontbreekt de drang om nieuwe doelgroepen aan te spreken. Daarnaast vragen de
bijzondere doelgroepen om bepaalde randvoorwaarden die een inspanning kosten om te
bewerkstelligen.
Het is daarom zaak voor de gemeente om informatie te gaan delen, initiatieven te verbinden, de vraag
op te halen en nieuwe initiatieven te ontplooien, via onder meer de buurtsportcoaches. De veiligheid en
laagdrempeligheid van het te creëren beweegaanbod zijn daarbij cruciaal voor het binnenhalen van de
doelgroepen.
46
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
DEEL III
HET RESULTAAT
47
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
De uitslag
In voorgaande delen is inzicht gegeven in de beleidsmatige en wetenschappelijke context van de
verbinding tussen zorg en sport. Ook zijn ervaringen uit de Utrechtse praktijk besproken. In dit hoofdstuk
onderbouwen we met deze bevindingen de beantwoording van de onderzoeksvraag:
Wat is de beste manier om vanuit het Team Sport (en Samenleving) te sturen op en daarmee bij te
dragen aan meer Utrechters die vanuit de zorg structureel gaan bewegen?
Allereerst worden deelconclusies getrokken op basis van de deelvragen. Tenslotte wordt de hoofdvraag
beantwoord.
6.1 De toegevoegde waarde van sport in de zorgsector
Welke toegevoegde waarde kan sport hebben in de zorgsector?
Sport dient verschillende maatschappelijke en individuele belangen.
Buiten dat het voor het individu leuk kan zijn om te doen, leidt deelname tot ontmoetingen, draagt
het bij aan de gezondheid en brengt het mensen fysiek en mentaal in beweging. Mensen met
gezondheidsklachten van verschillende aard kunnen daarom baat hebben bij deelname aan
beweegactiviteiten.
De kosten voor de gezondheidszorg zullen de komende jaren verder toenemen wat vraagt om
passende maatregelen.
In het licht van maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing en toenemend overgewicht is de
prognose dat de zorgvraag en daarmee de kosten voor de gezondheidszorg verder zullen stijgen.
Om het huidige voorzieningenniveau in stand te kunnen houden, worden diverse maatregelen
genomen. Burgers worden meer op hun eigen verantwoordelijkheden gewezen, waarbij de nadruk
vanuit de overheid meer op preventie van de zorgvraag komt te liggen.
Bewegen kan verschillende typen zorgvragen voorkomen of verminderen.
Wanneer mensen vaker bewegen zijn ze gezonder, voelen zij zich doorgaans beter en hebben zij de
neiging om vaker sociale contacten te leggen. Een inactieve leefstijl vermindert de levensduur en
ervaren gezonde levensjaren van een individu met ongeveer een jaar. Daarnaast draagt het bij aan
de opkomst van verschillende andere ziektevormen, zoals diabetes type 2 en ernstig overgewicht.
Om die reden kan een grotere inzet van bewegen binnen de zorgsector bijdragen aan individuele
zorgdoelstellingen. Hierbij dient men wel tegemoet te komen aan de vraag van de cliënt waardoor
bepaalde randvoorwaarden in ogenschouw moeten worden genomen.
48
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
6.2 Interne kansen om sport breder in te zetten
Welke ontwikkelingen bieden binnen de gemeente Utrecht kansen om sport breder in te zetten en op
welk moment moet hierop gehandeld worden?
De gemeente Utrecht stuurt sterk aan op verbinding van beleidsthema’s.
Binnen de gemeente zijn de afgelopen periode verschillende ontwikkelingen in gang gezet om de
diverse gemeentelijke sociale portefeuilles meer te integreren. Landelijk ingezette transities binnen
sociale zaken, zorg en welzijn verbreden het gemeentelijk takenpakket en leiden ertoe dat Utrecht
de uitvoering van haar gemeentelijke taken anders is gaan en verder zal vormgeven. Met Meedoen
naar Vermogen, Vernieuwend Welzijn en transformatie Zorg voor Jeugd zijn nieuwe beleidsnota’s
geschreven die kansen bieden voor integraal beleid.
De uitvoering vindt dicht bij de burger plaats waarbij het maatschappelijk veld een grote(re) rol
speelt.
Met de ingezette ontwikkelingen komt de regie dichter bij de burger te liggen zodat de uitvoering
beter afgestemd wordt op de lokale context. De hoofdgedachten: aansluiten op initiatieven uit de
samenleving, dichter bij de burger en waar nodig professionele hulp inschakelen. Binnen het
programma voor sociaal kwetsbare burgers Meedoen naar vermogen wordt er gewerkt met (de
pilot) integrale buurtteams, die dicht bij de burger staan en individuele en collectieve vragen
kunnen ophalen. De nadruk ligt op het versterken van de nulde- (privésfeer) en de eerstelijn (vrij
toegankelijke zorg). Binnen Vernieuwend Welzijn is die rol voor de sociaal makelaar weggelegd.
Sport is een van de thema’s waarnaar doorverwezen kan worden. Utrecht kent een sterke lokale
sportinfrastructuur met onder andere de Harten voor Sport en relatief veel sterke
sportverenigingen, waar multifunctionele en toegankelijke voorzieningen zijn gecreëerd. Hier kan
divers beweegaanbod worden georganiseerd (met inzet van bijvoorbeeld buurtsportcoaches).
Er wordt nog niet erg sportinclusief gedacht door beleidsambtenaren.
Sport is een van de sectoren die men meer bij zorg en welzijn wil betrekken. Binnen de gemeente
zijn de beleidsambtenaren redelijk op de hoogte van diverse beweeginitiatieven die vanuit de zorg,
bij instellingen en daarbuiten, in Utrecht plaatsvinden. Intern wordt de inzet van sport door hen nog
niet vaak meegenomen in plannen, doordat:
- Men in eerste instantie nog sterk vanuit het eigen beleidsterrein denkt;
- Het huidige beweegaanbod en mogelijkheden hiervan nog te weinig intern bekend is;
- Beleidsambtenaren belemmeringen zien in de samenwerking tussen zorgverlenende organisaties
en de sportieve civil society vanwege de aard van de organisaties.
Met de beleidsnota’s is de visie op het integraal werken en samenhang tussen de beleidsthema’s
uiteengezet. De vraag is of de gemeente intern deze stap al heeft weten te zetten. In het verbinden
van de beleidsthema’s ligt ook een rol voor het management team.
49
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Sport zal zichzelf moeten agenderen binnen de afdeling.
Binnen de gemeentelijke organisatie worden voldoende mogelijkheden gezien voor de aansluiting
van sport en bewegen op de huidige beleidsmatige ontwikkelingen in het sociale domein. Wat de
toekomstige rol voor de gemeente hierbinnen wordt en welke stappen worden gezet, oriënteren de
verschillende afdelingen zich momenteel op. Het is daarom moeilijk te zeggen hoe en wanneer team
sport bij deze ontwikkelingen kan aansluiten. Wel is duidelijk dat team sport het onderwerp zelf
meer op de agenda zal moeten plaatsen, wil het ook daadwerkelijk meer gezien worden. Het team
zal huidige beweegactiviteiten breder bekend moeten maken door intern meer de succesvolle en
verbindende initiatieven te belichten en zelf initiatief nemen om de aansluiting te zoeken bij
ontwikkelingen op de andere beleidsterreinen. Het gebruik van aangepast taalgebruik per sector,
gericht op het benadrukken van de bewuste meerwaarde in die betreffende sector, is daarbij van
belang. Dan zullen de mogelijkheden die sport biedt intern meer worden gezien en zal uiteindelijk
meer wisselwerking optreden. Het propageren van de inzet van sport wordt vooralsnog echter
duidelijk als taak voor team sport gezien.
6.3 Bewegen bij zorgverlenende organisaties in Utrecht
Welke betekenissen geven zorginstellingen in Utrecht aan sport en op welke wijze kan de gemeente hen
hierbij ondersteunen?
Zorgverlenende organisaties staan positief tegenover de inzet van beweegactiviteiten binnen hun
zorgaanbod en organiseren verschillende activiteiten voor hun cliënten.
Het veld van zorg- en sportaanbieders schetst een divers, maar compleet beeld met betrekking tot
de inzet en mogelijke rol van bewegen in de sector. De belangrijkste implicatie is dat de
verschillende partijen unaniem zijn over het belang van bewegen voor hun cliënten. Utrechtse
zorgaanbieders stimuleren de cliënten via dagbestedingactiviteiten en gericht aanbod om meer te
bewegen. Deze beweegactiviteiten zijn gericht op de eigen cliënten, maar vaak toegankelijk voor
bekenden van cliënten of buurtbewoners om ook deel te nemen. Het vanuit zorginstellingen
betrekken van deze externe groepen mensen lukt vooralsnog weinig.
De verbinding tussen de zorgsector en beweegaanbieders uit de civil society wordt nog weinig
gelegd.
Om integraal beweegaanbod voor mensen met een zorgvraag te creëren, wil de gemeente meer
aansturen op verbindingen tussen organisaties uit de zorgsector en beweegaanbieders. Deze
verbinding wordt nog weinig gelegd.
Zowel bij de zorgverlenende instelling en beweegaanbieder worden belemmeringen ervaren. De
zorginstellingen leggen weinig verbindingen met andere zorginstellingen en beweegaanbieders uit
de civil society. Dit komt, zoals eerder genoemd, deels voort uit een gebrek aan informatie, maar
ook uit angst over de kwaliteit van aanbod bij beweegaanbieders. Bij de civil society en
50
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
sportverenigingen is geen drive om nieuwe doelgroepen aan te spreken en bestaat angst voor het
binnenhalen van deze ‘bijzondere’ doelgroepen. Daarnaast vragen de bijzondere doelgroepen om
bepaalde randvoorwaarden die inspanningen kosten om te bewerkstelligen.
Zorgverlenende organisaties stellen graag meer aanbod te willen creëren en met elkaar en
sportaanbieders samen te willen werken, maar beschikken vooralsnog niet over de juiste informatie.
Zorgverlenende organisaties hebben de ambitie om meer beweegaanbod te organiseren. Dit kost
echter geld wat er naar eigen zeggen bij de zorgaanbieders niet is. Dit komt deels door de
afhankelijkheid van aan cliënt gekoppelde budgetten. Het in samenwerking organiseren van
beweegaanbod met andere organisaties of voor cliënten van andere organisaties wordt als optie
gezien, maar er is vooralsnog weinig informatie over de wensen en mogelijkheden van die
doelgroepen. Deze verbinding wordt daardoor weinig gelegd.
Het aanbieden van beweegactiviteiten vraagt om specifieke aanvullende voorwaarden.
Het is belangrijk dat het beweegaanbod aansluit op de individuele vraag van de burger of cliënt,
blijkt uit gesprekken met betrokkenen. Dit vraagt om randvoorwaarden, zoals geschoold kader,
afstand en vervoer, die vaak niet vanzelf aanwezig zijn en waar een inspanning voor geleverd moet
worden. Naast professioneel kader, afstand en vervoer, moet gedacht worden aan:
- Het tijdstip van de activiteit: voor cliënten van instellingen is een activiteit overdag vaak meer
geschikt dan ’s avonds.
- Fysieke toegankelijkheid. Dit geldt met name voor mensen met een lichamelijke beperking.
- Een individuele bijdrage voor deelname: dit blijkt met name belangrijk voor de continuïteit van
deelname na afloop van een bepaald traject. Wanneer de deelnemer geen eigen bijdrage heeft
geleverd, is de kans op voortzetting klein. Zo kan er voor gekozen worden om alleen de extra
specifieke inzet van de professional te financieren.
Daarnaast blijkt het meekrijgen van de sociale omgeving van de cliënt of burger erg belangrijk voor
de continuïteit van deelname. Met name bij sociaal kwetsbare groepen is de directe omgeving vaak
voorzichtig met het (sportief) uitdagen van de mens. Een betrokkene gaf dit mooi weer: ‘Zoek de
grenzen op, ga uit het pamperen en zet mensen in hun kracht!’. Te allen tijde zal het plezier van de
activiteit voor de deelnemer voorop moeten staan.
De gemeente zou voornamelijk een rol moeten krijgen in de informatieverstrekking en aanjagen van
verbindingen tussen belanghebbende organisaties.
Als het aan de partijen uit het veld ligt, is de gemeentelijke rol met name gericht op het inzicht
geven in de huidige situatie en verspreiden van successen. Het ontsluiten van de verkokerde
informatie is daarbij prioriteit. Dit kan de gemeente doen door ontmoetingen, zoals bijvoorbeeld
creatieve sessies, te organiseren tussen sport en zorgaanbieders. Ook het stimuleren van de
verbinding met de buurt wordt als een taak van de gemeente gezien. De buurtsportcoaches kunnen
hier een rol in gaan spelen. Tenslotte zou de gemeente, volgens de instellingen, meer middelen voor
potentiële aanbieders uit de zorg- en beweegsector beschikbaar kunnen stellen.
51
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
6.4 Conclusie
Wat is de beste manier om vanuit het Team Sport (en Samenleving) te sturen op en daarmee bij te
dragen aan meer Utrechters die vanuit de zorg structureel gaan bewegen?
Gezien de verschillende individuele en maatschappelijke waarden die voldoende beweging oplevert,
kan meer beweegaanbod voor kwetsbare groepen van meerwaarde zijn bij het tegengaan van
diverse maatschappelijke vraagstukken, en specifieker vraagstukken in de zorg. Op dit gebied
gebeurt binnen beide sectoren al veel. Dit is vaak op initiatief van de aanbieder (instelling) zelf, al is
de gemeente vaak wel op enige manier betrokken. De driehoek zorg-, beweegsector en burger sluit
echter nog niet goed op elkaar aan. Deels omdat men onbekend is met het huidige aanbod, maar
anderzijds ook omdat een goede verbinding om maatwerk vraagt. Het in beweging krijgen van
sociaal kwetsbare groepen is meer dan het verbinden van organisaties: het vraagt om specifiek
gericht beweegaanbod waarbij bepaalde randvoorwaarden omtrent veiligheid en laagdrempeligheid
goed moeten zijn. Zo zal het kader kennis moeten hebben van de doelgroep, speelt de locatie, het
tijdstip en toegankelijkheid van de activiteit een rol en zullen bepaalde financiële drempels geslecht
moeten worden. Het plezier bij de activiteit staat echter voorop. Daarnaast draait het bij dergelijke
sociaal kwetsbare groepen vaak in bredere zin om leefstijlverandering, waarbij de sociale omgeving
een grote invloed heeft op het handelen van het individu.
Via verschillende sporen is het mogelijk om meer Utrechters in beweging te krijgen en passend
aanbod te creëren: (1) burgers met een zorgvraag die via de eerste- en tweedelijnszorg
doorverwezen kunnen worden naar passend beweegaanbod en (2) een deel van de burgers met een
(toekomstige) zorgvraag dat nog niet in contact staat met een zorgaanbieder en in de wijk benaderd
zal moeten worden. Deze groep is echter niet goed in beeld. De vraag en mogelijkheden van deze
tweede groep burgers kan via buurtteams, buurtsportcoaches en sociaal makelaars, die opereren in
de nuldelijn, opgehaald worden. Idealiter worden beide sporen met elkaar verbonden, zodat een
sterk collectief aanbod ontstaat. De attitudes van de verschillende stakeholders zijn positief ten
aanzien van het uitbreiden van de inzet van beweegactiviteiten. Hier worden momenteel nog
belemmeringen in ondervonden die voornamelijk te maken hebben met onbekendheid met de
huidige vraag en aanbod, twijfels over capaciteiten, wil en mogelijkheden van sportaanbieders en
intrasectoraal denken (de zorg redeneert vanuit een zorgvraag of gezondheidsaspect).
Om hier richting aan te geven en ontwikkelingen te integreren, zal team sport van de gemeente zich
voornamelijk moeten richten op:
1. Het stimuleren van het themaoverstijgend denken binnen de eigen organisatie en de
mogelijkheden met sport hierbij onder de aandacht brengen. Het laten zien en agenderen van
(succesvolle) beweegactiviteiten, en het gebruik van de juiste semantiek is daarbij belangrijk;
2. Het verder aansluiten op de uitvoering binnen andere gemeentelijke beleidsthema’s, zoals de
buurtteams binnen Meedoen naar Vermogen en de sociaal makelaars binnen Vernieuwend
Welzijn;
52
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
3. Het op gang brengen van de informatiestroom, zowel intern als extern, met betrekking tot
succesvolle interventies en huidige activiteiten. Gemeentelijke beleidsadviseurs en
zorginstellingen moeten meer sportinclusief gaan denken; dat zal een versterkend effect hebben
waardoor beweging ontstaat;
4. Het stimuleren van samenwerking en organisatieoverstijgend aanbod. De zorg doet wat de zorg
goed kan, maar organiseert haar eigen beweegactiviteiten. Door samenwerking met
sportverenigingen en andere beweegaanbieders (de sportieve civil society) kan op een
goedkopere manier aangepast beweegaanbod worden gecreëerd. Belangrijk om hierbij stil te
staan bij een verschil in structuur (professionaliteit) en cultuur (doelstelling en type organisatie)
tussen sectoren. De wederzijdse mogelijkheden en benodigde randvoorwaarden zullen hier
verduidelijkt moeten worden.
Het is daarom zaak voor de gemeente om informatie op te halen, te gaan delen, initiatieven te
verbinden en nieuwe initiatieven te ontplooien, via onder meer de buurtsportcoaches. Vanuit de
gemeente zijn verschillende initiatieven op dit vlak, zoals Utrecht Sport op Maat en aan
zorginstellingen gekoppelde buurtsportcoaches, al in gang gezet. Deze behoeven bredere
bekendheid zodat meer Utrechters met een zorgvraag in beweging worden gebracht.
53
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Nabeschouwing
In voorgaand hoofdstuk zijn de belangrijkste conclusies over de Utrechtse situatie getrokken.
Kennisdeling, interne agendering en aansturen op meer verbinding in en met de sport zijn de
voornaamste resultaten. Hoe kan de gemeente Utrecht dat bewerkstelligen?
7.1 Aanbevelingen voor actie
De volgende vijf punten strekken voor de gemeente tot aanbeveling.
Aanbeveling 1
Zet sport intern op de agenda en laat hierbij de mogelijkheden voor de verschillende sectoren zien.
De gemeentelijke beleidsadviseurs blijken nog weinig stil te staan bij de mogelijkheden van
beweegaanbod binnen het eigen beleidsterrein. De medewerkers stelden te weinig op de hoogte te zijn
van het aanbod. Hier ligt een rol voor team Sport en Samenleving (SES) om bewegen intern meer te
agenderen. Dit kan enerzijds door sport intern meer op de kaart te zetten via nieuwsbrieven, intranet en
binnen het management team (MT), maar kan anderzijds door zelf nauwer betrokken te raken bij de
ontwikkelingen op de andere beleidsterreinen. Laat de collega’s de waarde van bewegen zien of beleven
door bijvoorbeeld in samenwerking met de beleidsadviseurs maatschappelijke opvang en aanverwante
organisaties, voor cliënten side-events te organiseren bij het European Youth Olympic Festival (EYOF).
Een andere mogelijkheid is om bijvoorbeeld een gezamenlijk sporttoernooi voor alle beleidsambtenaren
te organiseren. Dit laatste werkte bij het Leger des Heils als eyeopener en aanjager voor het inzetten van
sport en heeft tot het opstellen van een interne sportkalender geleid. Ook de uitvoering van dit
onderzoek had intern een agenderende werking.
Aanbeveling 2
Maak de functie van Sport op Maat/VSU als loket of aanspreekpunt voor de zorgverlenende
organisaties en beweegaanbieders breder bekend en stimuleer vanuit dit orgaan ontmoetingen.
Het Utrechtse zorgveld stelt graag meer activiteiten te willen organiseren, maar informatie en goede
voorbeelden te missen. De gemeente heeft onlangs juist hier op ingezet met de oprichting van Utrecht
Sport op Maat. Communiceer daarom over de functie van Sport op Maat/Vereniging Sport Utrecht (VSU)
als loket voor het bijzondere sportaanbod in en buiten de sportvereniging voor zowel de sport en
beweegaanbieders als organisaties uit zorg en welzijn. Dit loket kan pionieren, initiatieven verzamelen en
verbinden, zodat de lijnen korter zijn en kennis van de Utrechtse vraag en aanbod centraal beschikbaar
is. Het is hierbij belangrijk om geregeld wederzijdse ontmoetingen te stimuleren, bijvoorbeeld in de vorm
van themabijeenkomsten of creatieve brainstormsessies, zodat de organisatie beter bekend met elkaar
raken, vertrouwen kan groeien en nieuwe initiatieven kunnen ontstaan.
54
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Aanbeveling 3
Haak aan op de vraag uit de buurt of in de wijk via verbinding van de buurtteams met Utrecht Sport op
Maat/VSU en buurtsportcoaches.
Het ophalen en verbinden van de vraag uit de buurt bleek voor de gesproken instellingen tot nog toe
lastig. Met Sport op Maat is een medium gecreëerd dat mensen met een beperking die een specifieke
beweegvraag hebben, kan bemiddelen. Om ook de vraag en behoefte uit de buurt te achterhalen, zal de
VSU en buurtsportcoaches nauw moeten samenwerken met de buurtteams en sociaal makelaars. De op
te richten stichting Harten van de sport (werktitel) zal hier een centrale rol in vervullen. Zo wordt via
korte lijnen de vraag opgehaald en kan hierop worden ingespeeld. Uit de gesprekken bleek dat het
stimuleren van bewegen via korte lijnen (‘met de warme hand’) een succesfactor is voor het op een
juiste manier bemiddelen van dergelijke groepen met een zorgvraag.
Aanbeveling 4
Versterk beweegaanbieders op het gebied van de professionaliteit van het kader.
Sportorganisaties vanuit de civil society worden door de zorgaanbieders vooralsnog vaak niet als
professionele partners gezien. Er heerst twijfel over de kennis en expertise van deze beweegaanbieders.
Tegelijkertijd heerst ook die twijfel over de eigen capaciteiten bij de sportsector. Wil de gemeente
daadwerkelijk sportverenigingen ‘klaar’ maken voor moeilijkere doelgroepen, zal er geïnvesteerd
moeten worden in de professionaliteit van het kader en zullen initiatieven versterkt moeten worden.
Draag tegelijkertijd bij aan de beeldvorming bij zorgaanbieders over de mogelijkheden van
sportverenigingen. Er zijn verschillende projecten die wel succesvol de weg naar de vereniging hebben
gevonden.
Het gaat in dit onderzoek om de verbinding vanuit de zorg. Er is nog geen goed beeld over hoe
sportverenigingen die nog niet actief zijn tegenover specifiek aangepast aanbod staan. Achterhaal
daarom de wensen en mogelijkheden van deze verenigingen. Wat is daar nodig? Waar zijn zij in
geïnteresseerd? Dit is nu nog onduidelijk.
Aanbeveling 5
Creëer stimulansen bij sportverenigingen om aangepast beweegaanbod te organiseren.
Uit dit onderzoek blijkt dat er momenteel weinig stimulansen zijn voor sportverenigingen om aangepast
aanbod op te zetten. Verenigingen die dit doen, organiseren deze activiteiten vanuit een bepaalde
maatschappelijke overtuiging of affiniteit met de doelgroep. Door bijvoorbeeld voordelen te geven met
betrekking tot mogelijkheden tot het volgen van scholing en cursusavonden of andere ‘beloningen’, zoals
korting op het onderhoud van de accommodatie, kan het aantrekkelijker worden voor verenigingen om
met haar vrijwilligers beweegaanbod op te zetten.
55
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
7.2 Afsluitend commentaar
Dit onderzoek is voornamelijk gericht op de wijze waarop sport kan bijdragen aan de doelstellingen
binnen de zorg en de belemmeringen die hierin worden ondervonden door met name de zorgsector. De
mogelijke stimulerende rol van de zorgverzekeraar is hierin buiten schot gebleven, maar is wel evident.
Zo is Achmea nauw betrokken bij het EYOF en is met Utrecht gezond! een convenant gesloten om
gezamenlijk de gezondheid van de Utrechtse bevolking te bevorderen. De zorgverzekeraar(s) zouden,
zeker richting organisaties in de zorg, een grotere rol kunnen spelen.
Daarnaast is de scope van dit onderzoek zeer breed geweest. Er is niet gespecificeerd naar een bepaalde
doelgroep, maar er is gekeken hoe sport leeft binnen het Utrechtse zorg- en beweegveld. Welke
belemmeringen worden door hen ervaren en hoe kan de samenwerking, onder andere vanuit de
gemeente, bevorderd worden? Voor zorgorganisaties is hier een handreiking over opgesteld die ingaat
op mogelijke te nemen stappen en ondersteuningsmogelijkheden.
Verder wordt het Utrechtse uitvoeringsveld geconfronteerd met grote veranderingen. Zo zal er in het
kader van Sport en bewegen in de buurt een nieuwe stedelijke sportorganisatie worden opgericht
(Gemeente Utrecht, Notitie PrinS). Medio 2013 zal duidelijk worden welke organisatie deze rol gaat
vervullen. In het kader van een verdere verbinding tussen welzijn, zorg en sport is het interessant wat de
verhouding tussen deze stichting, VSU, SSU en Sport op maat gaat worden en hoe de samenwerking
tussen deze organen gaat verlopen.
Hoe dan ook is het een positieve ontwikkeling dat de gemeente Utrecht op zoek is naar mogelijkheden
voor een verdere integratie van verschillende beleidssectoren. De weg die de gemeente is ingeslagen
met onder andere de oprichting van Sport op Maat lijkt een belangrijke stap gezien de belangrijkste
belemmeringen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Dit zal op het gebied van sport en
bewegen in de toekomst mogelijk bevorderen dat meer Utrechters met een zorgvraag in beweging
komen en het heft (weer) in eigen hand nemen. Dus: uit de zorg, in beweging!
56
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Referenties
Een weergave van de voor dit onderzoek gebruikte bronnen.
Interviews
Gemeente Utrecht, beleidsadviseur Maatschappelijke Opvang
Gemeente Utrecht, senior beleidsadviseur Sport en Samenleving
Gemeente Utrecht, coördinator beleidsontwikkeling Wmo
Gemeente Utrecht, beleidsadviseur Jeugd
Vereniging Sport Utrecht, consulent aangepast sporten
Bartholomeus Gasthuis, manager Welzijn
Leger des Heils, afdelingsmanager Ambulante Hulpverlening
Voetbalvereniging DVSU/Forza Friends, trainer/coach
Stedelijk Overleg Lichamelijk Gehandicapten Utrecht (SOLGU), directeur
Wmo cliëntenraad prestatieveld 6, voorzitter
GRIP op Zorg, adviseur
MEE/De Hoogstraat, Consulent aangepast sporten
The Walking Company, eigenaar
Expert meetings
Verwey-Jonker Instituut, focus groep, 27 november 2012, ‘bevorderen samenwerking zorg/welzijn en
sportverenigingen’.
NIVEL Instituut, invitational conference, 15 januari 2013, ‘verbinding eerstelijns zorg en sport en bewegen in de
buurt’.
Gemeente Utrecht, huiskamerbijeenkomst, 28 februari 2013, ‘Zorg voor Jeugd’.
Vereniging Sport Utrecht, bijeenkomst, 11 maart 2013, ‘Omgaan met gedrag’.
Beleidsdocumenten
College van B&W (25 april 2012), Meedoen naar Vermogen. Eerste uitwerking en plan van aanpak.
Gemeente Utrecht (23 februari 2012), Uitvoeringsprogramma Sport 2011-2016. Utrecht: Gemeente Utrecht.
Gemeente Utrecht, afdeling Ontwikkeling, Samenleving (april 2011), Routekaart naar Venieuwend Welzijn.
Kaderstellende notitie voor toekomstbestendig welzijnswerk 2010-2015, Utrecht: Gemeente Utrecht.
Gemeente Utrecht, afdeling Ontwikkeling, Samenleving (september 2011), Uitvoeringsnota Vernieuwend Welzijn,
Utrecht: Gemeente Utrecht.
Gemeente Utrecht, afdeling Ontwikkeling, Sport (2011), Sportnota 2011-2016. In Utrecht staat jouw talent
centraal! Utrecht: Gemeente Utrecht.
Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (december 2011), Op eigen kracht en meedoen naar
vermogen, Utrecht: Gemeente Utrecht.
57
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (Oktober 2011), Contourennota transitie Jeugdzorg,
Utrecht: Gemeente Utrecht.
Gemeente Utrecht, Dienst maatschappelijke Ontwikkeling (september 2012), Professionalisering in de Sport / sport
en bewegen in de buurt, Utrecht: Gemeente Utrecht.
Literatuur
Boessenkool, J., Lucassen, J., Waardenburg, M. & Kemper, F. (2011), Sportverenigingen: tussen tradities en
ambities, Nieuwegein: Arko Sports Media.
Boonstra, N. & Hermens, N. (2011), Sportieve kansen met de Wmo. Over de inzet van sport voor burgerparticipatie,
sociale samenhang en preventief jeugdbeleid, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Burgt, M. van der, Mechelen-Gevers, E. van, te Lintel Hekkert, M. (2006), Introductie in de gezondheidszorg,
Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Buysse, W. & Duyvestijn, P. (2011), Sport zorgt, Amsterdam: DSP-Groep.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2012), De bijdrage van sport aan de Nederlandse economie, Heerlen/Den Haag,
2012: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Centraal Planbureau (Juni 2012), De Nederlandse economie tot en met 2017, Den Haag: Centraal Planbureau.
De Groot, M. & Lagendijk, E. (2011), NASB en BeweegKuur: met elkaar vebonden?, Amsterdam: DSP Groep.
Dekker & De Hart, 2010, in: Hermens, Jansma & van Marissing (2013), Sportverenigingen in beeld bij de Wmo.
Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Dekker, P. (2002), De oplossing van de civil society – Over vrijwillige associaties in tijden van vervagende grenzen,
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Hermens, N., Jansma, A. & Marissing, E. van (2013). Sportverenigingen in beeld bij de Wmo. De rol van de gemeente
bij de samenwerking tussen de sociale sector en sportverenigingen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Hoekman, R., Collard, D. & Cevaal, A. (2011), Sportinfrastructuur in Nederland, W.J.H. Mulier Instituut, ’sHertogenbosch.
Inspectie voor de gezondheidszorg (november 2012), Staat van de gezondheidszorg 2012, Utrecht: Inspectie voor
de Gezondheidszorg.
Kooiker, S., de Klerk, M., ter Berg, J. & Schothorst, Y. (2012), Meebetalen aan de zorg. Nederlanders over solidariteit
en betaalbaarheid van de zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Koolwijk, M. van (2011), Meedoen met Meedoen, Hasselt: SMG Groep.
Lee, I., Shiroma, E.J., Lobelo, F., Puska, P., Blair, S.N. & Katzmarzyk, P.T. (2012), Effect of physical inactivity on
major non-communicable diseases worldwide: an analysis of burden of disease and life expectancy,
The Lancet, Volume 380, Issue 9838, Pages 219 - 229, 21 July 2012
Ministerie van VWS (2011). Gezondheid dichtbij. Landelijke nota gezondheidsbeleid. Den Haag: Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
58
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Ministerie van VWS (2012). Kamerbrief: voortgang programma Sport en Bewegen in de Buurt. Den Haag: Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
NISB (2013, expected), Bewegen bij Diabetes: Geïntegreerd beweegaanbod in een Krachtwijk. Ede: NISB.
Putnam, R.D. (2000), Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster.
Bijl, R., Boelhouwer, J., Cloïn, M. & Pommer, e. (2011), De sociale staat van Nederland. Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau.
Sport, Bestuur & Management (december 2011), Nieuwegein: Arko Sports Media.
Stegeman, H. (2007), Effecten van sport en bewegen op school, W.J.H. Mulier Instituut, ’s-Hertogenbosch.
United Nations (2005), Dedicating 2005 to sport and physical education. UN Chronicle 2005, volume 1.
Van Bottenburg, M. van (2007), Om de sport verenigd. Instituties in de sportwereld. In: Duyvendak, J.W. & Otto, O.
(red.), Sociale kaart van Nederland. Over maatschappelijke instituties. Amsterdam: Boom, pp. 225-239.
Vereniging Sport & Gemeenten (2011), Sportief participeren, Den Haag: VSG
Veldheer, V. & Bijl, R. (2011), Actuele maatschappelijke ontwikkelingen 2010. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2012), Vertrouwen in burgers. Amsterdam: Amsterdam
University Press.
59
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Bijlage: Sportcijfers Utrecht
Toelichting
Uit een recente inwonersenquête is
naar voren gekomen dat 68% van de
ondervraagde inwoners stelt actief
sporter te zijn. Dit is een lichte
daling ten opzichte van de cijfers uit
de Utrecht Monitor 2010. Destijds
was het 70%.
actieve sporter
29%
niet-actieve sporter
3%
niet-sporter
68%
Gebruikte cijfers komen uit de
inwonersenquête 2012, gemeente
Utrecht.
Deelname naar leeftijdscohort
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
tot 24 jaar
25 tot 39 jaar
40 tot 64 jaar
65 jaar en ouder
Totaal
79%
75%
65%
40%
Man
85%
79%
68%
46%
Vrouw
74%
72%
61%
34%
Deelname en tevredenheid naar wijk
100
80
60
40
20
0
% inwoners dat 1 keer per maand of meer actief sport
% inwoners tevreden over sportvoorzieningen in de stad
% inwoners tevreden met sportvoorzieningen in de buurt
60
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Projecten in Utrecht waar de gemeente en GG & GD bij betrokken zijn.
1. Mediors en seniors
Beweegtuinen
Volwassenen en senioren (in de
wijk en zorginstellingen);
beweegmakelaars
2. Aangepast sporten
Special Heroes
Kinderen in het speciaal
onderwijs;
combinatiefunctionaris
O.a.: Thorbeckepark Ondiep,
Park Transwijk, Zuijlenstede
Overvecht en Scheg Leidsche
Rijn)
Special Heroes is een landelijk
sportstimuleringsprogramma
voor kinderen in het speciaal
onderwijs dat
kennismakingsaanbod in het
onderwijs organiseert.
8 minuten bewegen? Dat kan
beter!
Ouderen in Tuindorp; Careyn
Zo kan het ook!
Mensen met een verstandelijke
handicap; Reinaerde
Bewegen integreren in het
dagelijks leven van bewoners
van de Lichtkring en het
creëren van bewustzijn.
Aangepast beweegaanbod voor
mensen met een verstandelijke
beperking via zorginstellingen.
Seniorfit met Silverfit
Thuiswonende ouderen 70+;
Careyn
Sport op Maat Utrecht
Mensen met een beperking of
chronische aandoening; VSU &
MEE Utrecht, Gooi en
Vechtstreek
Beweegkuur Impuls (Overvecht
en Kanaleneiland)
Mensen met obesitas of
overgewicht in combinatie met
een andere risicofactor
Loket voor het begeleiden van
individuen en groepen mensen
met een sportvraag naar
aangepast aanbod.
Een gecombineerde
leefstijlinterventie waarbij
mensen individueel en op maat
begeleid worden bij een
gezonde en actieve leefstijl.
Fitplus van Ladyfit
Allochtone vrouwen 40+ in
Kanaleneiland
Verschillende toernooien en
sportdagen
Mensen met een beperking
Stimuleren van sociale- en
sportparticipatie van ouderen
door middel van op hen
afgestemd sportaanbod.
Mogelijk om samenhangend
beweegaanbod in de wijk
realiseren.
Special Heroes dag, G-challenge
toernooi, Desto Speldag,
Abronaloop tijdens de Utrecht
Marathon, etc.
Julius Fit Leidsche Rijn
Mensen met
gezondheidsklachten, zoals hart
en vaatziekten, COPD, diabetes,
roken, etc; Leidsche Rijn
Geozndheidscentra
Afwisselende actieve
groepslessen via de inzet van
computerspellen (Silverfit).
3. Eerstelijnszorg
Overvecht Gezond/Big!Move
Overvecht
Inwoners van Overvecht met
gezondheidsklachten
(overgewicht, diabetes,
eenzaamheid, etc.); GG & GD
en stichting Overvecht Gezond!
Activiteiten die er aan
bijdragen dat Utrechters
invloed (terug) krijgen op hun
eigen gezondheid.
Bewegen bij diabetes Ondiep
Patiënten met diabetes type-2
Het organiseren van integrale
samenwerking en
beweegaanbod (minimaal 5
verschillende
beweegmogelijkheden)
rondom patiënten met
diabetes type 2 (DM2) in een
krachtwijk.
4. (O)GGZ
STAPSports
Sociaal kwetsbare mensen;
Altrecht
Een gevarieerd vraaggericht
sportaanbod voor mensen met
een sociale kwetsbaarheid.
Activiteiten vinden waar
mogelijk in samenwerking met
verenigingen plaats.
Sport voor een toekomst
Sociaal kwetsbare groepen;
Leger des Heils, stichting Klein
Galgenwaard
Jongeren doen met
verschillende
beweegactiviteiten mee, zetten
activiteiten op voor elkaar en
krijgen de kans om de opleiding
Recreatie Sport Leider- A te
volgen.
Elke instellingen heeft zijn
eigen sportcontactpersoon
Via een leefstijlcoach worden
mensen een jaar lang
individueel begeleid bij het
realiseren van een gezondere
leefstijl.
Grosso
Ouderen tussen de 65 en 75
jaar; GG & GD
61
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Ouderen met (lichte)
eenzaamheid- of
somberheidklachten krijgen
wekelijks verschillende
beweegactiviteiten
aangeboden. Gecombineerd
met
voorlichtingsbijeenkomsten
over gezonde voeding en
voorzieningen in de buurt.
PlusSport Overvecht,
Maarschalkerweerd &
Kanaleneiland
50+’ers; VSU en
sportaanbieders
Een label voor
beweegactiviteiten dat geschikt
is bevonden voor bijzondere
doelgroepen omdat het:
Minder belastend is dan
reguliere sport;
Kader deskundig en
bevoegd is;
De activiteit een
aangename sociale
omgeving biedt.
45+ voetbal
45+’ers; KNVB
Aangepast aanbod bij
voetbalverenigingen voor
(oudere) senioren.
Denken en Doen
55+’ers; Nederlandse Bridge
Bond
Wekelijkse bridge bijeenkomst
en aanvullende activiteiten
voor inactieve senioren om
sociale interactie te verhogen
en een actieve leefstijl te
stimuleren.
Sport en bewegen in de Buurt: Buurtsportcoaches
Via de regeling buurtsportcoaches uit het landelijke beleidskader Sport en bewegen in de buurt, komen
buurtsportcoaches in dienst van stichting MEE, De Rading en Lijn 5 (Jeugdzorg), Stichting JOU, de KNVB
en het Leger des Heils. De namen van een zorginstelling voor ouderen en een buurtsportcoach voor de
eerstelijnszorg zijn nog niet bekend.
62
‘Uit de zorg, in beweging!’, hiaten uit beleid en praktijk in gemeente Utrecht.
Onderzoekrapportage Gemeente Utrecht
Uit de zorg, in beweging!
In opdracht van:
Purple Minds advies & ondersteuning
Voor vragen of opmerkingen betreffende deze
rapportage kunt u contact opnemen met:
Tim Savenije (adviseur) via [email protected]
of telefonisch via 06 112 56 957.
Europaplein 189
3526WD Utrecht
www.purpleminds.nl
63
Download