Ecologie Ecologie bestudeert alle relaties tussen organismen en hun milieu Biotische factoren: invloeden uit de levende natuur Abiotische factoren: invloeden uit de levenloze natuur Ecologie bestudeert de relaties tussen een organisme en zijn milieu op verschillende niveaus: •individu: de relatie tussen 1 individu en zijn omgeving •Populatie: de relatie tussen een groep individuen van dezelfde soort en de omgeving •Levensgemeenschap: hoe leven verschillende populaties samen, wat zijn interacties tussen de populaties onderling en de abiotische omgeving •Ecosysteem: de eenheid van een levensgemeenschap en de abiotische factoren Voedselrelaties Als populaties samenleven zijn voedselrelaties heel belangrijk In een voedselketen kun je die relaties weergeven. Een groene plant staat altijd aan de basis Voedselweb In werkelijkheid lopen vele voedselketens door elkaar in een voedselweb of -net De eerste schakel in een voedselketen is een groene plant Een groene plant doet aan fotosynthese en heeft geen andere organismen als voedsel nodig autotroof Autotroof = je kan zelf uit anorganische stoffen, organische stoffen maken Heterotroof = je moet organische stoffen binnenkrijgen met je voedsel, je moet dus andere organismen eten Groene planten noemen we PRODUCENTEN omdat ze zelf organische stoffen produceren Planten worden gegeten door planteneters = herbivoren = CONSUMENTEN VAN DE 1E ORDE Planteneters worden gegeten door vleeseters = carnivoren = CONSUMENTEN VAN DE 2E ORDE Als planten en dieren doodgaat worden ze opgeruimd door afvaleters als schimmels = REDUCENTEN Kringloop van stoffen Consumenten van de 3e orde Consumenten van de 2e orde Consumenten van de 1e orde Afvaleters Afvaleters Producenten Reducenten De Koolstofkringloop in een ecosysteem De Stikstofkringloop in een ecosysteem Piramides Een voedselketen kun je ook weergeven als een piramide, hierin wordt het aantal individuen steeds kleiner 1 roofvogel 50 insecteneters 10.000 planteneters 1.000.000 plantjes Soms echter is er niet een echte piramide: één boom heel veel rups minder vogels Verschillende piramides In een piramide van aantallen geef je weer hoeveel individuen elke schakel van een voedselketen heeft voedselketen één boom heel veel rups minder vogels Piramide van biomassa Biomassa = het totale gewicht van alle organische stoffen in een organisme Voor een piramide van biomassa ga je na hoeveel biomassa er in elke schakel van een voedselketen zit. Dus de biomassa’s van alle individuen bij elkaar opgeteld. Een piramide van biomassa heeft altijd een piramide vorm. Er gaat biomassa ‘verloren’ doordat organismen bewegen en uitscheiden energiestroom in een ecosysteem Energiestromen in een ecosysteem In iedere schakel van een voedselketen sterven er individuen zonder dat ze worden gegeten die energie verdwijnt uit de keten Ook gaat er energie ‘verloren’ doordat individuen uitwerpselen produceren, warm moeten blijven en bewegen energie die uit de keten verdwijnt Populaties Een populatie in een ecosysteem is niet altijd even groot maar schommelt rond een evenwichtswaarde = biologisch evenwicht De grootte van een populatie is afhankelijk van biotische en abiotische factoren Een populatiegrootte is afhankelijk van • Abiotische factoren zoals, temperatuur, licht, lucht en water = klimaat en ook de bodem • Planten en dieren kunnen zich aanpassen aan het klimaat en kunnen schommelingen in temperatuur verdragen tot op zekere hoogte OPTIMUMKROMME • Biotische factoren zoals: beschikbaarheid van voedsel, natuurlijke vijanden en ziekteverwekkers Successie Als in een gebied grote veranderingen hebben plaatsgevonden, zoals bosbrand of kaalkap, zie je later herstel van de begroeiing op een bepaalde manier Het begint met de pioniers, de eersten die zich vestigen. Het eindigt met een climax Dit proces heet successie Aanpassingen bij dieren Dieren zijn aangepast aan de biotoop waar ze leven, deze aanpassingen kunnen zijn: • De manier van voortbewegen (land, lucht of water) • voeding • ademhaling (longen, huid, kieuwen) • voortplanting (eieren of levendbarend) Aanpassingen aan leven in het water Er zijn verschillen tussen dieren die in het water leven: vissen hebben kieuwen, maar pinguins en dolfijnen longen Er zijn ook overeenkomsten: ze hebben zo min mogelijk weerstand van het water waardoor ze bewegen gestroomlijnd lichaam Aanpassing aan leven op het land Landdieren moeten met hun poten hun eigen gewicht dragen stevige poten, zwaar skelet De ondergrond bepaald vaak de manier van voortbewegen van een landdier Aanpassing aan leven op het land Ook vogels zijn aangepast aan de plek waar ze leven EN de manier waarop ze voedsel verkrijgen Aanpassingen bij planten Ook planten zijn aangepast aan hun biotoop. Ze vertonen aanpassingen op het gebied van voortplanting (wind- of insecten bestuivers), beschikbare hoeveelheid water, beschikbare hoeveelheid licht Zonplanten hebben betere kansen bij een grotere hoeveelheid licht. Ze groeien op open plaatsen zoals weide of woestijn Schaduwplanten groeien het best bij weinig licht. Ze groeien bijvoorbeeld onder bomen die veel schaduw werpen verdere invloed van licht Planten overleven een periode van weinig licht, zoals de winter, ook op andere manieren: • Ze verliezen blad en wachten op betere tijden • Ze verdwijnen ondergronds en wachten ………… • Ze overleven als een wortelrozet vingerhoedskruid • Ze bloeien vroeg in het voorjaar als bomen nog geen blad hebben sleutelbloemen, krokussen, bosanemoon, speenkruid enz. Aanpassingen tegen uitdroging Waterplanten groeien daar waar nog licht in het water doordringt, dus in de bovenste lagen waterlelie In droge gebieden hebben bladeren: • Dikke waslaag • Weinig huidmondjes • Behaarde bladeren • Goed ontwikkeld wortelstelsel wat diep • in de bodem dringt