University of Groningen Gelukkig geïntegreerd Houten-van den Bosch, Elsje Joke van IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 1999 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): Houten-van den Bosch, E. J. V. (1999). Gelukkig geïntegreerd: onderzoek naar de kwaliteit van het bestaan van mensen met een lichte verstandelijke beperking s.n. Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date: 18-07-2017 Hoofdstuk 2 Maatschappelijke positie 2.1 Inleiding In de twee in hoofdstuk 1 beschreven instellingen werd geprobeerd de opvoedingsproblemen van pubers met lichte verstandelijke beperkingen te verminderen of op te lossen. Het streven op lange termijn na het verlaten van de instellingen was het verwerven van "een zo zelfstandig mogelijke maatschappelijke positie naar tevredenheid van de ex-bewoners en van de maatschappij" (gemeenschappelijke doelstelling). Het gaat in dit onderzoek om de maatschappelijke positie van ex-bewoners van de beide instellingen. Alvorens deze te kunnen onderzoeken, is het van belang het concept 'maatschappelijke positie' te omschrijven zoals het begrip wordt gehanteerd in dit onderzoek. In dit hoofdstuk zal worden beschreven hoe zowel de vaststelling van de inhoud als de keuze van de methode van onderzoek gestuurd worden vanuit het gezichtspunt van de maatschappij en vanuit het gezichtspunt van het individu. De keuzes in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het principe van normalisatie. Normalisatie houdt in dat er in de maatschappij gelijke rechten en plichten bestaan voor alle mensen en dus ook voor mensen met verstandelijke beperkingen. Deze mensen zijn gelijkwaardig aan anderen en er moet dan ook vanuit worden gegaan dat zij aanspreekbaar zijn. Een kanttekening hierbij is, dat in het kader van het streven naar normalisatie in de maatschappij het uitgangspunt weliswaar is dat er gelijke rechten en plichten voor iedereen bestaan, maar dat deze om twee redenen niet door iedereen kunnen worden gerealiseerd. Ten eerste heeft nu eenmaal niet iedereen dezelfde mogelijkheden en is niet iedereen daardoor in dezelfde mate aanspreekbaar. Dit geldt niet alleen voor mensen met verstandelijke beperkingen, maar ook voor bijvoorbeeld psychiatrische patiënten en demente ouderen. Ten tweede ontbreekt het de maatschappij in een aantal opzichten aan mogelijkheden om vorm te geven aan het uitgangspunt van de normalisatie. Dit laatste is echter geen object van dit onderzoek. Normalisatie is in dit onderzoek het uitgangspunt. 12 2.2 Maatschappelijke positie Er zijn voor de analyse van het concept 'maatschappelijke positie' verschillende aanknopingspunten. In deze paragraaf wordt geprobeerd de betekenis van deze term te achterhalen door achtereenvolgens te rade te gaan bij het woordenboek en bij sociologische en andere literatuur over het betreffende onderwerp. Vervolgens wordt omschreven wat in dit onderzoek ten behoeve van het verzamelen van empirische gegevens onder 'maatschappelijke positie' wordt verstaan. 2.2.1 Het woordenboek Om dit begrip te omschrijven wordt hier eerst de woordenboek-betekenis van 'maatschappelijke positie' besproken. De eerste betekenis die Van Dale (1984) geeft van 'maatschappelijk' is "op de maatschappij betrekking hebbende, daartoe behorende, daarin voorkomende, sociaal". Van 'positie' geeft Van Dale drie betekenissen, die in aanmerking komen voor gebruik in dit onderzoek, te weten: "plaats, ligging", en "plaats die iemand inneemt ten opzichte van zijn medemensen, maatschappelijke stand" en "gesteldheid, geheel van toestanden". Kiezen voor de eerste betekenis houdt in dat dit onderzoek gaat over de plaats van deze ex-bewoners in de maatschappij. In feite is hierbij sprake van een metafoor: het gaat in het onderzoek niet om het letterlijk innemen van een plaats, maar van het figuurlijk hebben van een plaats. Wanneer de tweede betekenis zou worden gekozen, zou er in combinatie met 'maatschappelijk' sprake zijn van een pleonasme en zou besloten kunnen worden in dit onderzoek uitsluitend te spreken over 'positie'. Dat is echter even onduidelijk als zeggen dat het over de plaats van ex-bewoners gaat. Wanneer zou worden gekozen voor de derde betekenis, gaat het in dit onderzoek over de 'sociale gesteldheid' van ex-bewoners. Hoewel die term wel duidelijker is dan spreken van een 'plaats' die iemand inneemt, komen we met deze woordenboek-betekenis niet veel verder dan een ander woord voor 'maatschappelijke positie'. Een nadere uitwerking van het begrip is daarom noodzakelijk. 13 2.2.2 De vakliteratuur De tweede invalshoek voor de verkenning van het begrip 'maatschappelijke positie' is literatuuronderzoek. Daarbij is het uitgangspunt het zoeken naar overeenstemming in de literatuur over dit begrip. De eerste constatering is dat er niet veel literatuur over het algemene begrip 'maatschappelijke positie' bestaat. De literatuur die er is, heeft betrekking op specifieke groepen mensen, zoals bijvoorbeeld vrouwen of leerkrachten, maar gaat niet over mensen met verstandelijke beperkingen. 'Maatschappelijke positie' is van oorsprong een sociologisch begrip. Dahrendorf (1971) werkte de categorie van de sociale rol uit. Volgens hem neemt een mens verschillende sociale posities in in een maatschappij. Dat zijn "punten of plaatsen in een coördinatensysteem van sociale betrekkingen" (p. 36). De Jager en Mok (1989) omschrijven 'positie' als "de plaats die iemand in de maatschappij of in een groep inneemt in verhouding tot andere posities" (p. 119). Deze beide omschrijvingen hebben dezelfde strekking. 'Maatschappij' moet worden onderscheiden van 'gemeenschap'. Volgens Tönnies (1989, p. 21) is een maatschappij een "groep mensen die, ..., vreedzaam naast elkaar leven en wonen, maar niet wezenlijk met elkaar verbonden zijn", terwijl in een gemeenschap mensen wel wezenlijk met elkaar verbonden zijn. Bij elke positie hoort een rol, namelijk "bepaalde gedragswijzen die men van de drager van deze positie verwacht" (Dahrendorf, 1971, p. 39). Vanuit een bepaalde positie in de maatschappij en de daarmee samenhangende sociale rol, gaat iemand relaties met andere personen aan. Voor Dahrendorf zijn 'sociale positie' en 'maatschappelijke positie' hetzelfde. 'Sociale status' is de aan een positie gekoppelde waardering door andere mensen. Status, ofwel prestige, is dus geen eigenschap van het individu zelf (De Jager & Mok, p. 121). Aanzien verwerft iemand als hij zijn sociale positie als persoon op een goede manier bekleedt, "aankleedt" (De Jager & Mok, p. 121). Ook de ex-bewoners in dit onderzoek hebben een bepaalde positie met daarmee samenhangende sociale rollen. In sociologische termen zou gezegd kunnen worden dat deze ex-bewoners de toegewezen tijdelijke positie van 'licht verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen' hadden en dat zij daarmee het gevaar lopen dat anderen hen een lage status toewijzen. Naarmate zij meer gaan leven als de andere mensen in de maatschappij, nemen zij een of meer andere posities in en kan de maatschappij een hogere status toewijzen. 14 Meer recente Nederlandse literatuur uit verschillende wetenschapsgebieden betreft de maatschappelijke positie van bepaalde minderheidsgroepen en van bepaalde beroepsgroepen. Minderheidsgroepen zijn bijvoorbeeld ouderen (Becker & Hermkens, 1989), meisjes en jonge vrouwen (Beleidsnota, 1988) of allochtonen (Alaerds, 1993). Ouderen, meisjes en allochtonen hebben als overeenkomst met de mensen met verstandelijke beperkingen in dit onderzoek, dat zij om een specifieke reden kwetsbaarder zijn dan andere groepen in de samenleving. Hoewel de beschreven groepen verder sterk verschillen van de in dit onderzoek te beschrijven mensen, is het toch zinvol om de gegeven omschrijvingen en aspecten van 'maatschappelijke positie' van deze groepen eens te beschouwen. Becker en Hermkens (1989) zien maatschappelijke positie als "verzamelaanduiding van hoe een individu er op de levensloopvariabelen in de samenleving voorstaat" (p. 11). De levensloopvariabelen zijn volgens hen: vruchtbaarheid, eindniveau onderwijs, relatievorm, loopbaan, inkomen, opbouw van pensioenaanspraken, sociale status, sociaal-economische status en beroepsprestige. In de Beleidsnota (1988) wordt geschreven dat de maatschappelijke oriëntatie van jonge vrouwen is veranderd, maar dat hun maatschappelijke positie erg is veranderd. Dit zou dan vooral gelden voor opvoeding, onderwijs, vrije tijd, arbeid en inkomen en hulpverlening. Dat zijn aspecten van 'maatschappelijke positie'. Andere literatuur gaat over de maatschappelijke positie van bepaalde beroepsgroepen. Depaepe, de Vroede en Simon (1993) beschrijven de lager wordende status van leerkrachten in Vlaanderen. 'Status' is bij hen synoniem met 'maatschappelijke positie'. Een expliciete omschrijving van 'maatschappelijke positie' geeft Ploeg (1991). Maatschappelijke positie is "iemands positie ten opzichte van de andere leden van dezelfde samenleving, in termen van opleidingsniveau, beroepsniveau en inkomensniveau" (p. 55). De factoren die volgens Ploeg de maatschappelijke positie bepalen, zijn, behalve de in de definitie genoemde factoren, het al of niet hebben van werk, het woningbezit en het bezit van luxe artikelen. Het begrip 'maatschappelijke positie' heeft in de literatuur meestal betrekking op de sociaal-economische of sociaal-culturele status van bepaalde groepen. Daarbij blijft de exacte betekenis van het begrip 'maatschappelijke positie' meestal impliciet, maar wordt de maatschappelijke positie van de onderhavige groepen vervolgens toch beschreven. De meeste auteurs noemen slechts kenmerken, die samen de bedoelde lading 15 onvoldoende dekken. In bijna alle gevallen beoordeelt de onderzoeker de positie van de betreffende groep en krijgen individuen uit de onderzoeksgroep geen inbreng in het beoordelen van hun eigen situatie. Ploeg vraagt wel systematisch naar de mening van zijn proefpersonen, maar hij bepaalt uiteindelijk zelf, op grond van de antwoorden van zijn proefpersonen, of iemand een goede of een minder goede maatschappelijke positie heeft. De competentie van individuen verschilt per levensfase en ook de maatschappij is in beweging. Daardoor is ook de maatschappelijke positie van een individu aan verandering onderhevig. 'Maatschappelijke positie' is, met andere woorden, een dynamisch begrip. In dit onderzoek is 'maatschappelijke positie' de met de tijd veranderende plaats die een individu ten opzichte van anderen in de maatschappij inneemt op grond van het op elkaar inwerken van zijn of haar handelingscompetentie en de eigenschappen van de sociale omgeving. Met deze omschrijving van 'maatschappelijke positie' is nog niet bekend welke kenmerken samenhangen met een goede maatschappelijke positie, noch wie bepaalt of iemand een goede maatschappelijke positie heeft. Het begrip 'maatschappelijke positie' is nu gedefinieerd, maar daarmee is nog niet duidelijk hoe de maatschappelijke positie van een individu zou moeten worden vastgesteld. 2.3 De maatschappelijke positie van het individu Hoewel de term 'maatschappelijke positie' vanaf het begin van dit onderzoek en in het onderzoek met betrekking tot oud-leerlingen van V.S.O.scholen in Drenthe (Van der Bijl & Timmer, 1987; Van den Bosch, 1994) als uitgangspunt is genomen, kunnen bij deze term kanttekeningen worden geplaatst. Van der Bijl (1993, p. 10) vindt het begrip 'maatschappelijke positie' te beperkt, omdat dat begrip alleen zou verwijzen "naar de waarden, doeleinden en voorwaarden die de maatschappij van belang acht om de samenleving te doen voortbestaan" (de zogenaamde objectieve waarden; zie paragraaf 2.3) en niet naar waarden die door de ex-bewoners zelf belangrijk worden gevonden. Ten tweede zou het misverstand kunnen ontstaan, dat het met de term 'maatschappelijke positie' in dit onderzoek alleen gaat over de positie van de ex-bewoners ten opzichte van maatschappelijke aspecten, terwijl het ook betrekking heeft op persoonlijke zaken. 16 Een derde bezwaar is dat het onderzoeken van de 'maatschappelijke positie' van een groep mensen niet direct leidt tot onderzoek naar de tevredenheid van die groep mensen met hun positie in de maatschappij, terwijl dat juist de vraag is. Uit deze opsomming blijkt dat het begrip 'maatschappelijke positie' niet probleemloos is en dat er moet worden gezocht naar alternatieven. Termen als 'onafhankelijkheid', 'sociale redzaamheid' en 'aanpassing' (Van der Bijl, 1993), geven een vaardigheid van het individu aan in het omgaan met (aspecten van) de maatschappij. Derksen en Gerretsen (1979, in Van der Bijl, 1993) onderzochten of jongeren "zich kunnen handhaven in de maatschappij". Bij gebruik van deze termen beoordeelt de maatschappij de jongeren: de maatschappij is een statisch gegeven, waarbij het individu zich moet kunnen aanpassen, zich onafhankelijk opstellen, zich 'redden' of zich handhaven. Het zelfde bezwaar geldt bij 'socialisatie' en 'zelfstandigheid'. Gebruik van deze termen zou het uitgangspunt van normalisatie en dus van respect voor de medemens met een verstandelijke beperking negeren. In het vooronderzoek (Van der Bijl & Timmer, 1987) werd reeds genoemd, dat Frans (1978) het maatschappelijk welzijn heeft onderzocht van een bepaalde groep meisjes. Dit is een moeilijk te hanteren begrip omdat 'welzijn' een subjectieve term is die een individu persoonlijk betreft, terwijl 'maatschappelijk' betrekking heeft op de gemeenschap waarin dat individu leeft. Van der Bijl (1993) kiest voor de term 'maatschappelijk succes'. Zij definieert die term als de mate waarin iemand voldoet aan maatschappelijke normen èn de mate waarin iemand tevreden is met het eigen leven. Zij vat 'succes' op als een meervoudig begrip, waarbinnen zeven aspecten te onderscheiden zijn. Daaronder zijn zowel maatschappelijke als persoonlijke aspecten. Tegen de term 'maatschappelijk succes' kan als bezwaar worden aangevoerd, dat deze van zichzelf de betekenis die Van der Bijl eraan geeft, niet heeft. Pas na nadere operationalisatie kan de term worden gebruikt voor de bedoelde lading. Een ander bezwaar tegen deze term is dat sommige mensen het hebben van maatschappelijk 'succes' associëren met een glansrijke loopbaan. Daar gaat het in dit onderzoek niet om. Het laatste bezwaar tegen deze term is, dat de maatschappij en niet het individu zelf bepaalt of iemand succes heeft. Aan alle genoemde alternatieven kleven bezwaren. Vooralsnog is er geen term beschikbaar die de lading van het onderzoek overtuigend beter dekt dan 'maatschappelijke positie', zoals deze is beschreven in de vorige 17 paragraaf. Daarom wordt de term 'maatschappelijke positie' gehandhaafd, met de in paragraaf 2.2 genoemde omschrijving. De vraag wanneer de maatschappelijke positie goed is en wie dat vaststelt, is in deze omschrijving nog niet beantwoord. 2.4 Objectieve, intersubjectieve of subjectieve benadering Het onderwerp 'maatschappelijke positie' kan op twee manieren benaderd worden. Ten eerste kan de onderzoeker zich afvragen wat de eisen van de maatschappij zijn en in hoeverre het onderzochte individu daaraan voldoet. Bij de tweede manier vraagt de onderzoeker het individu zelf wat hij vindt van het eigen leven binnen onze gemeenschap. De eerste manier wordt in de literatuur (Schalock, 1995) wel 'objectief' genoemd, de tweede 'subjectief'. Dit zijn verwarrende termen, want een objectieve benadering van 'maatschappelijke positie' is niet mogelijk omdat niet iedereen het eens is over de vraag wanneer de maatschappelijke positie goed is. Men zou in dit geval eventueel kunnen spreken van een 'intersubjectieve' benadering, namelijk een zienswijze waarbij er overeenstemming is tussen verschillende mensen over de normen voor een beoordeling van de gegevens. Een andere reden om de term 'objectief' niet te gebruiken is de volgende. In dit onderzoek is de mens object van onderzoek. Wanneer men de mens objectief zou onderzoeken of met de woorden van Van Strien (1986) alleen zou "praten over" de mens, zou de mens vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld een hond in het onderzoek van een diergeneeskundige. Maar de mens is principieel een ander 'object' van onderzoek dan alle andere objecten, omdat de mens ook het 'subject' is. Dit subject, ook wel onderzoeker genoemd, praat ook 'met' het object van onderzoek. De mens kan daarom nooit 'objectief' over zichzelf praten. Intersubjectiviteit en subjectiviteit kunnen beide worden nagestreefd als het gaat om de inhoud van het begrip 'maatschappelijke positie' én als het gaat om de keuze van de methode. Een poging dit onderwerp intersubjectief te onderzoeken, zou bepaalde consequenties hebben. Bij een dergelijke benadering van de inhoud zouden er vragen worden gesteld die de maatschappij en de onderzoeker belangrijk vinden in verband met de maatschappelijke positie van individuen. Als het gaat om de keuze van een methode zou een intersubjectieve benadering kunnen betekenen dat 18 aan personen die voor het individu belangrijk zijn vragen worden gesteld over het leven van het betreffende individu. Zowel de intersubjectieve als de subjectieve benadering hebben voor- en nadelen. Binnen de intersubjectieve benadering krijgt de mens met een verstandelijke beperking zelf geen vragen over de onderzochte onderwerpen, en er worden vragen gesteld over aspecten die dat individu misschien niet belangrijk vindt. Een subjectieve benadering ondervangt deze nadelen. De Groot (1961) vindt dat de term 'objectief' niet in zo'n radicale betekenis mag worden gebruikt dat er geen subjectieve verschijnselen kunnen worden bestudeerd. Alleen 'storende' subjectiviteit moet worden uitgesloten. Als het gaat om een subjectieve benadering van de inhoud wordt er niet gevraagd naar wat 'de maatschappij' belangrijk vindt, maar naar de beoordeling van de eigen situatie, waarbij de ex-bewoner zelf (impliciet) duidelijk maakt wat hij belangrijk vindt en hoe het daarmee gesteld is. De subjectieve benadering houdt qua methode in dat de ex-bewoners zelf de vragen beantwoorden. Wanneer uitsluitend vragen worden gesteld aan de individuen zelf, in dit geval mensen met verstandelijke beperkingen, bestaat de mogelijkheid dat zij antwoorden geven die feitelijk niet overeenstemmen met de werkelijkheid, bijvoorbeeld sociaal-wenselijke antwoorden. En wanneer de vragen alleen gericht zijn op beoordeling van de situatie door het individu, krijgt de onderzoeker geen antwoord op vragen over dat wat de maatschappij en de onderzoeker zelf belangrijk vinden. Omdat beide benaderingen voor- en nadelen hebben, worden ze in dit onderzoek gecombineerd. Ten eerste zijn er vragen over aspecten die zowel de maatschappij als de ex-bewoners belangrijk vinden. Ten tweede vinden er om de gegevens te verzamelen eerst interviews met de exbewoners zelf plaats en daarna met een aantal van hun ouders en begeleiders. Daarna vindt een vergelijking plaats met de antwoorden van ouders en begeleiders. 2.5 Integratie Het opvoedingssysteem is volgens Dahrendorf (1971) het beslissende mechanisme voor het verwerven van posities. In dit onderzoek gaat het om mensen bij wie zich in de opvoeding grote problemen voordeden, waardoor ook de door hen verworven maatschappelijke positie problema19 tisch kan zijn. Ook bij mensen van wie wordt gedacht dat zij verstandelijk gehandicapt zijn hoort een rol, een geheel van gedragswijzen die anderen van hen verwachten. Als de ex-bewoners hun rol 'goed' spelen, bevestigen ze de hun toegeschreven maatschappelijke positie en daarmee hun 'handicap'. Maar zij hebben pas een goede maatschappelijke positie als zij net zulke plaatsen in het coördinatensysteem (Dahrendorf, 1971) van de maatschappij kunnen innemen en daarmee net zo'n rol kunnen spelen als andere leden van de maatschappij die niet verstandelijk gehandicapt worden genoemd. Het kunnen spelen van die rol is afhankelijk van de mate van integratie van de mens in de maatschappij. Langeveld noemt volwassenheid als doel van de opvoeding. Iemand is volwassen als hij of zij constructief deelgenoot is aan de maatschappij. Hij heeft het dus over "maatschappelijk deelgenootschap". Deze term ligt qua inhoud niet ver van 'integratie'. Wallner (1982, in Van Gennep, 1992) onderscheidt drie niveaus van integratie die het begrip verduidelijken. Het eerste niveau is fysieke integratie. Dat betekent dat het individu zich (eventueel passief) temidden van de andere leden van de normale maatschappij bevindt. Het tegendeel is segregatie. Er is sprake van segregatie als een individu niet in de normale samenleving leeft maar in een aparte gemeenschap, zoals dit bijvoorbeeld in Groot Emaus en De Beele het geval is. Het tweede integratieniveau is functionele integratie. Dat is (min of meer actief) gebruik maken van de mogelijkheden van de normale maatschappij door een individu. Het individu is niet functioneel geïntegreerd als hij of zij geen gebruik maakt van het dienstenaanbod in de maatschappij en zich niet aanpast aan de in de samenleving heersende regels. Het derde niveau, sociale integratie, is acceptatie door en respect van de maatschappij. Eerder in dit hoofdstuk (paragraaf 2.2) werd de vraag gesteld wat eigenlijk een goede maatschappelijke positie is. De term 'integratie' lijkt een antwoord te vormen op deze vraag. Iemand, bijvoorbeeld een mens met een beperking, heeft een betere maatschappelijke positie naarmate hij of zij meer geïntegreerd is in de samenleving. Integratie krijgt vorm in de relatie tussen de eigenschappen en vaardigheden van het individu enerzijds en de mogelijkheden die de maatschappij het individu biedt anderzijds. Volgens Van Weelden (1992) is integratie geen product maar een nooit aflopend proces. Om deze redenen is 'integratie' een geschikt criterium voor het omschrijven van de maatschappelijke positie van een individu of groep. Daarnaast 20 worden vragen gesteld over de tevredenheid van het individu met zijn levensomstandigheden. Zo vullen het maatschappelijke (intersubjectieve) criterium en het individuele (subjectieve) criterium elkaar bij het onderzoek naar de maatschappelijke positie aan. 2.6 Implicaties voor de opzet en uitvoering van de eerste fase van het onderzoek Wat in dit hoofdstuk besproken is, heeft gevolgen voor de opzet en de uitvoering van het onderzoek, die in hoofdstuk 3 zullen worden beschreven. Omdat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat ook mensen met een lichte verstandelijke beperking aanspreekbaar zijn, is in dit onderzoek het interview met de ex-bewoners zelf het voornaamste middel. Daarin worden aan henzelf vragen gesteld over aspecten die de maatschappij en de onderzoeker belangrijk vinden en over het oordeel van de ex-bewoners over die aspecten. Deze gegevens worden vergeleken met wat ouders en begeleiders zeggen over deze aspecten van het leven van de betreffende ex-bewoner. Zo ontstaat een combinatie van de subjectieve en de intersubjectieve benadering. De term 'integratie', in hoofdstuk 2 gezien als een geschikt criterium voor het concept 'maatschappelijke positie', wordt in de tweede helft van hoofdstuk 3 gebruikt om de resultaten te interpreteren. In hoofdstuk 4 zal naar aanleiding van de resultaten de discussie over de gehanteerde terminologie weer oplaaien. Deze discussie leidt tot een nieuw conceptueel model. In hoofdstuk 5 worden de in de eerste fase van het onderzoek verworven gegevens naar aanleiding van het nieuwe model aan een secundaire analyse onderworpen. 21