De inhoud van dit thema: 1.2 Wat is zorg? 1.3 Geschiedenis van de jeugdzorg 1.4 De moderne jeugdzorg 1.5 Bureau Jeugdzorg 1.6 Introductie en plaatsing 1.7 Wetten 1-1 Zorg voor gezondheid en welzijn: • reguliere gezondheidszorg • gespecialiseerde gezondheidszorg • welzijn 1-2 Twee belangrijke perioden in de geschiedenis: • de Verlichting: rationeel denken nam de plaats in van het religieuze denken • de industrialisatie: overheidsbemoeienis werd groter 1-3 Een andere kijk op zorg: • zorg steeds meer taak van overheid • moderne gezondheidszorg: - gezondheidszorg voor iedereen (basisverzekering) - Wet maatschappelijke ondersteuning 1-4 De moderne jeugdzorg: • plaatsende en opnemende voorzieningen • Wet op de jeugdhulpverlening • Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind • Wet zorg voor Jeugd 1-5 Wet op de jeugdhulpverlening: wet waarin de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulpverlening van de overheid naar de provincies is overgegaan met het doel de versnippering en verkokering tegen te gaan 1-6 Wet op de jeugdzorg: wet waarin bepaald wordt dat er in elke provincie slechts één toegangspoort voor alle voorzieningen in de jeugdzorg is: Bureau Jeugdzorg 1-7 Drie afdelingen Bureau Jeugdzorg: • toegangsfunctie • jeugdreclassering en jeugdbescherming • Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) 1-8 Afdeling jeugdreclassering en jeugdbescherming: uitvoeren van justitiële taken: • jeugdreclassering: vrijwillige of gedwongen hulpverlening aan jongeren die met politie en justitie in aanraking zijn geweest • jeugdbescherming: hulpverlening op basis van een door de kinderrechter uitgesproken kinderbeschermingsmaatregel 1-9 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK): regionale organisatie, ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg, die advies geeft over en vermoedens onderzoekt van (seksuele) kindermishandeling en eventueel hulpverlening op gang brengt 1-10 Plaatsing en introductie: • aanmeldingscriteria • kennismaking • plaatsingsgesprek • introductie • verdere cliëntroute 1-11 Wetten: • • • • • • • • • • 1-12 Wet op de jeugdzorg Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) Arbeidstijdenwet Kwaliteitswet zorginstellingen Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) Wet op de expertisecentra Wet bescherming persoonsgegevens Warenwet Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen Pleegkinderenwet De inhoud van dit thema: 2.2 Algemene aspecten van de functies en de organisatie 2.3 De praktijk van de medisch kleuterdagverblijven 2.4 De praktijk van de Boddaertcentra 2.5 De praktijk van leefgroepen residentiële jeugdinstellingen 2.6 De praktijk van de gezinshuizen 2.7 De praktijk van de pleegzorg 2.8 De praktijk van de crisisopvang 2.9 De praktijk van de jeugdpsychiatrie 2.10 De praktijk van de justitiële jeugdinrichting en jeugdzorgplus 2.11 De praktijk van de schippersinternaten 2-1 Algemene aspecten van de organisatie: • openstelling • de functie • de positie in de organisatie • taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker B • overige functies en taken in de jeugdhulpverlening • overlegvormen • financiën • werktijden • personeelsformatie 2-2 Functie pedagogisch medewerker: het zorgdragen voor een verantwoord leef- en behandelklimaat voor de individuele of in een groep geplaatste jeugdige(n), zodanig dat op basis daarvan de opvoeding, begeleiding en behandeling optimaal tot zijn recht kunnen komen 2-3 Overige functies in de jeugdhulpverlening: • manager • behandelcoördinator • ambulant hulpverlener B • begeleider pleegzorg 2-4 Overlegvormen: • teamvergadering • hulpverleningsplanbespreking • vergaderingen rondom beleidsnotities • diverse overlegvormen met de school 2-5 De praktijk van de medisch kleuterdagverblijven: • de functie, doelgroep en werkwijze • kennismaking en start • de groep • ouders en de groep • onderwijs • onderzoek en therapie • de medewerkers van het medisch kleuterdagverblijf • besprekingen op het MKD • nazorg 2-6 Medisch kleuterdagverblijf: dagverblijf voor jonge kinderen tot zeven jaar met problemen in hun ontwikkeling of gedrag 2-7 Onderzoeken binnen MKD op gebieden als: • grove en fijne motoriek • sensorische ontwikkeling • spraak-taalontwikkeling • sociaal-emotionele ontwikkeling 2-8 Specifieke behandelfuncties op MKD: • logopedie • fysiotherapie • ergotherapie • speltherapie • sociale vaardigheidstraining • sensorische integratie 2-9 De medewerkers van het medisch kleuterdagverblijf: • • • • • • • • • • • 2-10 pedagogisch medewerker ambulant begeleider logopedist fysiotherapeut ergotherapeut speltherapeut trainer sociale vaardigheid spelvaardigheidstrainer onderwijscoördinator verpleegkundige en arts behandelcoördinator/gedragswetenschapper Besprekingen op het MKD: • afstemmingsgesprek met ouders • observatiegesprek • voortgangsbespreking • schoolkeuze adviesbespreking • multidisciplinair overleg • hulpverleningsplanbespreking • einde-hulpverleningsplanbespreking 2-11 Boddaertcentrum: een instelling waar dagbehandeling/naschoolse opvang geboden wordt aan kinderen van zes tot achttien jaar die sociale problemen of gedragsproblemen hebben of waarvan de ouders kampen met opvoedingsproblemen 2-12 De praktijk van leefgroepen residentiële jeugdinstellingen: • visie en werkwijze residentiële voorzieningen • de leefgroepen • kennismaking en start • het leven op de groep 2-13 Opname in een residentiële jeugdinstelling vanwege: • opvoedingsproblematiek • eigen problematiek van de jeugdige • mishandeling 2-14 Het leven op de groep: • vaste dagroutine • strakke waarden en normen 2-15 De praktijk van gezinshuizen: • vormen van hulpverlening in gezinshuizen • kennismaking en plaatsingsprocedure • wie worden er geplaatst • de gezinshuisouder • de pedagogisch medewerker • een gezinshuis als therapeutische setting • medewerkers 2-16 Vormen van hulpverlening in gezinshuizen: • als hulpvorm binnen de crisisopvang • voor langdurig verblijf • als therapeutische setting • als kleinschalige behandelingsplaats 2-17 Taken van de gezinshuisouder: • uitvoeren behandelingstaken • bijwonen van kindbesprekingen • onderhouden van contact met de ouders 2-18 De praktijk van de pleegzorg: • wat is pleegzorg? • landelijke pleegzorgorganisaties • voorzieningen voor pleegzorg • hoe word je pleegouder en netwerkpleeggezin? • de procedure • functies binnen de pleegzorg 2-19 Pleegzorg; twee vormen: • pleegzorg als hulpverleningsvariant (tijdelijk) • pleegzorg als opvoedingsvariant (langdurig) 2-20 Voorzieningen voor pleegzorg: • crisispleegzorg • weekend- of vakantiepleegzorg • bestandspleegzorg • netwerkpleegzorg 2-21 Procedure pleegzorg: • aanmelding bij centraal aanmeldpunt jeughulpinstelling • aanmelding bij afdeling pleegzorg • kennismakings- en informatiegesprek met ouders (en kind) • matchingfunctionaris zoekt pleeggezin • inloopperiode in pleeggezin • definitieve plaatsing 2-22 Functies binnen de pleegzorg: • de pleegzorgwerker • medewerker PR en werving • voorbereider(staptrainer) • matchingfunctionaris • bestandsbeheerder • behandelcoördinator(gedragswetenschapper) • manager of zorgmanager 2-23 De praktijk van de crisisopvang: • werkwijze • verschillende hulpverleningsvormen • functies binnen de crisisopvang 2-24 Verschillende hulpverleningsvormen: • Families First • intensieve pleegzorg • gezinshuis voor observatie en oriëntatie • residentiële opname • jeugdpsychiatrie • dagopvang 2-25 Functies binnen de crisisopvang: • pedagogisch medewerker • pleegouder • gezinshuisouder • ambulant begeleider/systeembegeleider • behandelcoördinator/gedragswetenschapper/ psychiater • manager 2-26 Problematieken binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie: • autisme • ADHD • andere ontwikkelingsstoornissen • depressie • angststoornis • psychose 2-27 Aanwezige functies binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie: • groepsleider • docent • gedragsdeskundige • psycholoog • psychiaters • maatschappelijk werker • medisch deskundige 2-28 Vormen van justitiële jeugdinrichting: • jeugdzorgplus • een opvanginrichting • FOBA voor jongeren • een behandelinrichting en intensieve behandeling 2-29 Aanwezige functies binnen de behandelinrichtingen: • • • • • • • • • • 2-30 pedagogisch medewerker docent gedragsdeskundige individuele trajectbegeleider psycholoog psychiaters maatschappelijk werker beveiliging geestelijk verzorger medisch deskundige De functies in een schipperinternaat voor de begeleiding van de jeugdigen: • hoofd pedagogische dienst • geestelijk verzorger • mentor kamerbewoning • pedagogisch medewerkers 2-31 De inhoud van dit thema: 3.2 Opvoedingsproces 3.3 Specifiek opvoeden 3.4 ‘Gert de stuurloze raket’ praktijkvoorbeeld van professor Kok 3.5 Opvoedingsdimensies 3.6 Vraagstellingstypen 3.7 Vraagstellingsgericht handelen 3-1 Opvoeden: het in relatie staan van opvoeder(s) met het op te voeden kind waarin de opvoeder als persoon: • op zijn eigen manier zijn ‘menszijn’ laat zien • een klimaat (= sfeer) aanbrengt waarin het kind kan worden wie het in aanleg al is • op zo’n manier met leefsituaties omgaat dat deze zoveel mogelijk kansen bieden op zelfontplooiing van het kind 3-2 Eigenheidsontwikkeling: • affectief aspect: voelen • cognitief aspect: kennen • conatief aspect: streven 3-3 Specifiek opvoeden: orthopedagogisch handelen dat beantwoordt aan de specifieke opvoedingsbehoefte van een kind om een blokkering in het opvoedingsproces op te heffen 3-4 Opvoedingsdimensies: • relatie aangaan en onderhouden • klimaat scheppen en aanpassen • situatie hanteren 3-5 Relatie aangaan en onderhouden: het aangaan en onderhouden van een echte relatie met het kind door sensitief en responsief te zijn waardoor het kind kan groeien in zijn ontwikkeling 3-6 Klimaat scheppen en aanpassen: het creëren, voort laten duren en aanpassen van een bij de pedagogische behoefte passend pedagogisch klimaat dat optimale kansen biedt voor de ontwikkeling van het kind 3-7 Situatie hanteren: het hanteren van situaties door de opvoeder op zo’n manier dat het kind zich kan ontwikkelen 3-8 Vraagstellingstype: manier van orthopedagogisch handelen die aansluit bij waar het kind het meest behoefte aan heeft: • emotionele ruimte bieden • relationele ruimte laten • structureren • variëren • profileren • harmoniëren 3-9 Vraagstellingsgericht handelen: orthopedagogisch handelen (specifiek opvoeden) op basis van het vraagstellingstype dat bij het kind hoort 3-10 Vraagstellingstype ‘emotionele ruimte bieden’: onzekere, verlegen kinderen die zichzelf wegcijferen 3-11 Vraagstellingstype ‘relationele ruimte laten’: kinderen die onveilig gehecht zijn en niet in staat tot het aangaan van een affectieve band met hun opvoeders 3-12 Vraagstellingstype ‘structureren’: chaotische kinderen die moeite hebben met het overzien van situaties en het begrijpen van sociale regels 3-13 Vraagstellingstype ‘variëren’: in zichzelf gekeerde kinderen met stereotiep gedrag en een gebrek aan inlevingsvermogen 3-14 Vraagstellingstype ‘profileren: kinderen die moeite hebben een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen 3-15 Vraagstellingstype ‘harmoniëren’: egoïstische kinderen die hun eigen belang voor dat van een ander stellen 3-16 De inhoud van dit thema: 4.2 Wat is opvoedingsondersteuning? 4.3 Pedagogische preventie 4.4 Uitgangspunten bij opvoedingsondersteuning 4.5 Opvoedingsondersteuning door pedagogisch medewerker 4.6 Programma’s en methoden opvoedingsondersteuning 4.7 Doorverwijzing 4-1 Risicofactoren bij opvoedingsproblemen: • bij kinderen: aangeboren of vroeg verworven stoornissen of een bepaalde gedragsstijl • bij ouders/opvoeders: psychische problemen, relatieproblemen, echtscheiding en verslaving • sociale omstandigheden: armoede, een ongunstige woonomgeving, leven in een andere cultuur 4-2 Pedagogisch medewerkers dienen: • rekening te houden met waarden en normen thuis • zich niet alleen op het kind te richten • uit te zijn op herstel ouder-kindrelatie • haal- en brengmomenten goed te ‘benutten’ • zo nodig oudergesprekken te voeren 4-3 Programma’s en methoden voor ouderondersteuning: • Empowerment • Eigen Kracht Conferentie • Praktische Pedagogische Thuishulp (PPT) • Videohometraining • Home-start • Family preservation/Families First • Triple P 4-4 Empowerment: het bevorderen van de eigen krachten van opvoeders en jeugdigen, zodat zij meer controle krijgen over hun eigen leven 4-5 EKC: werkwijze waarbij familie, vrienden en bekenden onder begeleiding van een coördinator zelf een plan maken waardoor zij op eigen kracht tot oplossingen komen 4-6 Praktische pedagogische thuishulp: een vorm van (intensieve) ambulante hulp bij (opvoed)problemen in de thuissituatie, zoals: • lichte opvoedingsondersteuning (gericht op ouders) • ontwikkelingsstimulering (gericht op kind) • hometraining 4-7 Videohometraining: een training voor gezinnen bij opvoedproblemen waarbij de hulpverlener/trainer video-opnamen in de thuissituatie maakt en deze met het gezin bespreekt 4-8 Home-Start: een programma dat door middel van vrijwilligers ondersteuning, praktische hulp en vriendschap biedt aan ouders met jonge kinderen tot en met 6 jaar 4-9 Families First: intensieve crisishulp aan (multiprobleem)gezinnen met het doel die bij elkaar te houden en uithuisplaatsing van één of meer kinderen te voorkomen 4-10 Triple P: laagdrempelige opvoedingsondersteuning, in vijf niveaus oplopend van weinig tot zeer intensief, die gericht is op het vergroten van het probleemoplossend vermogen van ouders 4-11 Doorwijzing naar: • semi-residentiële hulpverlening • residentiële hulpverlening 4-12 De inhoud van dit thema: 5.2 Zwakbegaafd en licht verstandelijk beperkt 5.3 Signalering en bijkomende problematiek 5.4 Regelingen en instituten 5.5 Aandachtspunten voor de begeleiding 5-1 Kenmerken zwakbegaafd en licht verstandelijk beperkt: • laag IQ: - zwakbegaafd: IQ van 70/75 tot 85/90 - lichte verstandelijke beperking: IQ van 50/55 tot 70 • beperkingen in sociale redzaamheid • niet te genezen • vaak bijkomende psychische aandoeningen of gedragsstoornissen 5-2 Vroegtijdige signalering LVG: • met behulp van signaleringslijsten en IQ-testen • om (verergering van) problemen te voorkomen 5-3 Regelingen en instituten voor LVG-jeugd: • indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg • Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten • VTO-team • MKD • orthopedagogische behandelcentra • speciale woongroepen en vormen van begeleid wonen 5-4 Orthopedagogisch behandelcentrum: instellingen met ambulante of intramurale zorg voor licht verstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren met (ernstige) psychiatrische problemen en/of gedragsproblemen, met de volgende producten en modules: • diagnostisch onderzoek • naschoolse dagbehandeling • Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) • arbeidstraining • behandelgroepen 5-5 Aandachtspunten voor begeleiding LVGjeugd: • een goed pedagogisch klimaat • leren • nadruk op bevorderen zelfstandigheid en zelfredzaamheid • werken met competentiemodel • nabijheid en afstand • extra aandacht bij allochtone afkomst • alert op signalen seksueel misbruik • betrekken en versterken sociale netwerk • na 18 jaar attent maken op MEE 5-6 De inhoud van dit thema: 6.2 Verzorging en begeleiding 6.3 Begeleiding bij verschillende beperkingen 6.4 Medicatie 6-1 Algemene aspecten begeleiding: • voer behandelplan uit • trek aan de bel bij veranderingen • zorg voor een positief en veilig groepsklimaat • voer regelmatig gesprekken met ouders 6-2 Begeleiding op emotioneel gebied: gewoon als het kan, speciaal als het moet 6-3 Begeleiden bij zelfredzaamheid: • stimuleren • compenseren 6-4 Begeleiding bij verschillende beperkingen: • kinderen met een lichamelijke beperking: algemeen • begeleiding van kinderen met motorische beperkingen • neurologische beperkingen • orgaanbeperkingen • visuele beperkingen • auditieve beperkingen • pervasieve ontwikkelingsstoornissen 6-5 Begeleidingsmethoden voor kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis: • TEACCH-programma • communicatiesystemen • Kaufman-methode of Son-rise-programma • verschillende vormen van therapie 6-6 Medische handelingen uit de wet BIG: • voorbehouden handelingen: handelingen die onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van de patiënt met zich meebrengen als deze worden uitgevoerd door niet-deskundigen • risicovolle handelingen: handelingen waaraan risico’s verbonden zijn maar volgens de wet niet behoren tot de voorbehouden handelingen • overige handelingen: verzorgende handelingen die vallen onder ‘zorgvuldig handelen’ 6-7 Omgaan met medicatiegebruik: • leg medicatiegebruik vast in dossier • maak gebruik van een medicatie-aftekenlijst • instrueer en controleer bij medicijngebruik in eigen beheer • bewaar medicijnen in originele verpakking met bijsluiter • bewaar medicijnen in afgesloten (koel)kast • overdracht met ouders en (bus)chauffeurs 6-8 Toedienen van medicijnen: • houd je aan de richtlijnen van het protocol • houd je aan de richtlijnen van de arts of verpleegkundige • houd je aan de richtlijnen uit de bijsluiter • voer geen handelingen uit als je je niet bekwaam voelt • voer geen handelingen uit waartoe je niet bevoegd bent • neem bij twijfel contact op met arts of verpleegkundige 6-9 Problemen met medicatie: • raadpleeg arts of verpleegkundige in de volgende gevallen: - medicijnen vergeten te geven - teveel medicijnen gegeven - medicijnen aan de verkeerde persoon gegeven - braken na het geven van medicijnen • vul bij een fout een ongevallenregistratie-formulier in • bespreek een fout met collega’s 6-10 De inhoud van dit thema: 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 Wat is kindermishandeling? Vormen van mishandeling en misbruik Signalen die mogelijk wijzen op mishandeling De gevolgen van mishandeling Handelen bij een vermoeden van kindermishandeling 7.7 Methodieken voor begeleiding en behandeling 7.8 De hulpverlenende instanties en het hulpverleningstraject 7.9 De RAAK-methode 7-1 Kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de opvoeders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel 7-2 Vormen van mishandeling: • lichamelijke mishandeling • lichamelijke verwaarlozing • fysieke verwaarlozing/onvoldoende fysiek toezicht • emotionele mishandeling • normatieve en educatieve mishandeling • seksueel misbruik 7-3 Mogelijke gevolgen van mishandeling: • negatief zelfbeeld • angst • sociaal isolement • gedragsproblemen en psychische problemen • lichamelijk letsel • ontwikkelingsachterstand 7-4 Stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling: • stap 1: in kaart brengen van signalen • stap 2: collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld • stap 3: gesprek met de client • stap 4: wegen van het geweld of de kindermishandeling • stap 5: beslissen: hulp organiseren of melden 7-5 Gesprek met opvoeders: • wacht niet te lang met een gesprek • formuleer vooraf een concreet doel • neem gesprek vooraf door met aandachtsfunctionaris of AMK 7-6 Gesprek met opvoeders: • bedoeld ter ondersteuning • informatie inwinnen mag geen doel zijn • sluit aan bij ontwikkelingsfase kind 7-7 Privacybescherming wordt onder andere geregeld door: • wetgeving • instellingsregels • beroepsgroep • persoonlijke waarden en normen 7-8 Methodieken voor de begeleiding: • methodieken voor kinderen en jongeren • gezinsmethodieken • moeder- en kindcursussen • daderbehandelprogramma GRIP 7-9 Methodieken voor kinderen en jongeren: • Marietje Kesselsproject • Werken aan wendbare weerbaarheid • Horizonmethodiek • Kamil • Spelenderwijs • Rots en water • Pretty woman • Digitale hulpverlening 7-10 Gezinsmethodieken: • ‘10’ voor Toekomst • En als het misgaat … bel ik jou • CLAS 7-11 Moeder- en kindcursussen: • Let op de Kleintjes • Moeder - Kindcursus 7-12 De hulpverlenende instanties: • het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling • Bureau Jeugdzorg • Raad voor de Kinderbescherming 7-13 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling: • advies vragen wanneer je vermoedens van kindermishandeling hebt • een melding doen van (een vermoeden van) kindermishandeling 7-14 Bureau Jeugdzorg: • geeft informatie en advies • verricht onderzoek • verwijst door naar zorg of hulpverlening • meldt mishandeling bij AMK • dient verzoek tot kinderbeschermingsmaatregel in 7-15 Raad voor de Kinderbescherming: door het ministerie van Justitie ingesteld bureau voor de bescherming van minderjarigen in gezags- en opvoedingssituaties, zich bezighoudend met: • advies uitbrengen aan de kinderrechter en officier van Justitie inzake: - ouderlijk gezag - voogdij - adoptie - afstand doen van een kind - afstammingsvragen - strafzaken waarbij minderjarigen betrokken zijn - omgangsregelingen • verrichten van onderzoek bij (een vermoeden van) kindermishandeling 7-16 Kerndoelen RAAK-methode: 1 voorkomen dat ouders hun kinderen (gaan) mishandelen 2 signaleren van gevallen van kindermishandeling 3 stoppen van kindermishandeling 4 beperken van de schadelijke gevolgen van kindermishandeling 7-17 De inhoud van dit thema: 8.2 Gedrag 8.3 Probleemgedrag 8.4 Veel voorkomende gedragsproblemen 8.5 Omgaan met probleemgedrag 8.6 Angststoornissen 8.7 Oppositioneel opstandige gedragsstoornis 8.8 Antisociale gedragsstoornis 8-1 Gedrag: de wijze waarop iemand reageert op de omgeving, handelt of zich uit: • onder te verdelen in drie aspecten: - motorisch - cognitief - sociaal-affectief • beïnvloed door drie gedragsdeterminanten (bepalende factoren): - psychosociale factoren - aanlegfactoren - organische factoren 8-2 Gedragsaspecten: • motorisch aspect de grove en fijne motoriek • cognitief aspect het verstand • sociaal-affectief aspect persoonlijkheid en omgang met anderen 8-3 Gedragsdeterminanten: • psychosociale factoren: - opvoeding, gezinsfactoren - vrienden en relaties - omgevingsfactoren - ervaringen en emoties • aanlegfactoren: - erfelijkheid - persoonlijkheid en temperament • organische factoren: - lichamelijke factoren - biochemische en hormonale factoren 8-4 Twee soorten probleemgedrag: • geïnternaliseerd probleemgedrag: naar binnen gericht, in de psyche • geëxternaliseerd probleemgedrag: naar buiten gericht, conflicten met de omgeving 8-5 Onderscheid probleemgedrag in: • gedragsprobleem: vorm van gedrag waarbij het afwijkende gedrag gestuurd wordt vanuit de omgeving en kan leiden tot leerproblemen en/of sociaal-emotionele problemen • gedragsstoornis: ontwikkelingsstoornis bij kinderen waarbij het afwijkende gedrag gestuurd wordt vanuit de aanleg (erfelijkheid of aangeboren afwijking) 8-6 Drie invalshoeken probleemgedrag: • normaal versus abnormaal gedrag • aangepast versus onaangepast gedrag • psychisch gezond versus psychisch ongezond gedrag 8-7 Factoren die bepalen of gedrag problematisch is: • verwachtingen • visie • opvoedvaardigheden • inschatting te verwachten problemen • inschatting van invloed op anderen 8-8 Veelvoorkomende gedragsproblemen: • overbeweeglijkheid • concentratieproblemen • opstandig gedrag • angst • depressiviteit • contactproblemen 8-9 Probleemgedrag in kaart brengen: • observeren tijdens normale werkzaamheden • bespreken in multidisciplinair team • deskundigen inschakelen • extra observeren • met ouders overleggen 8-10 Aanpak minder ernstige gedragsproblemen: • ABC-schema • gedragskaarten • POBOS Pedagogische Kijk- en Handelingswijzer 8-11 ABC-schema: hulpmiddel om - naast het in beeld brengen van gedrag en reacties op gedrag – de ideale situatie uit te werken: • A = Antecedents (de ideale beginsituatie) • B = Behavior (adequaat gedrag) • C = Consequences (gewenste gevolgen van gedrag) 8-12 Angststoornis: abnormale angst die gekoppeld is aan bepaalde omstandigheden of bepaalde voorwerpen, zonder dat er een zichtbare oorzaak voor die angst bestaat (irreële angst) 8-13 Therapievormen bij gegeneraliseerde angsstoornis: • psycho-educatie • steunend-structurerende begeleiding • cognitieve gedragstherapie (CGT) 8-14 Oppositioneel opstandige gedragsstoornis: een psychische stoornis bij jeugdigen die zich kenmerkt door agressiviteit en de drang om doelbewust anderen te hinderen en te irriteren 8-15 Behandeling oppositioneel opstandige gedragsstoornis: • begeleiding en ondersteuning • gedragstherapie 8-16 Antisociaal gedrag: een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon, waarbij de grondrechten van anderen geweld wordt aangedaan of belangrijke bij de leeftijd horende sociale normen en regels worden overtreden 8-17 Behandeling antisociale gedragsstoornis: • informatie en psycho-educatie • cognitieve gedragstherapie • aanleren nieuwe vaardigheden 8-18 De inhoud van dit thema: 9.2 Alleenstaande minderjarige vluchtelingen 9.3 Slachtoffers van loverboys 9.4 Tienermoeders 9.5 Zwerfjongeren 9.6 Slachtoffers van huiselijk geweld 9.7 Slachtoffers van eergerelateerd geweld 9-1 Begrippen: • asielzoeker: iemand die om uiteenlopende redenen zijn land heeft verlaten en asiel aanvraagt in Nederland • vluchteling: iemand die asiel aanvraagt in Nederland omdat hij ‘gegronde redenen’ heeft om in zijn land van herkomst te vrezen voor vervolging • alleenstaande minderjarige vluchteling: vluchteling jonger dan achttien die alleen, dat wil zeggen zonder meerderjarige bloed- of aanverwant, naar Nederland komt 9-2 Onderdelen inburgeringscursus: • Nederlands als tweede taal (NT2) • kennis van de Nederlandse samenleving (KNS) • begeleiding door een casemanager 9-3 Ontwikkeling van AMV’s wordt bedreigd door: • ontbreken opvoedsituatie • opgelopen trauma’s • ‘cultuurshock’ • ontbreken toekomstperspectief • discriminatie • sociaal isolement 9-4 Fasen die een AMV doorloopt: • gedwongen vertrek uit het land van herkomst • ontheemding • acculturatie 9-5 Stressfactoren bij AMV’s: • geweldservaringen in het land van herkomst • migratie • verlies van familie en sociaal netwerk • verlies van status • sociale omstandigheden 9-6 Stressreductie: • afleiding en ontspanning • gezond en regelmatig leefpatroon • psycho-educatie 9-7 Werken met AMV’s vereist: • om kunnen gaan met diversiteit in achtergronden en problemen • vaardigheden op het gebied van interculturele communicatie • een professionele houding 9-8 Loverboytechnieken: • verleiden met liefde, aandacht of cadeaus • chanteren na verkrachting • bedreigen met geweld • medeschuldig maken door betrekken bij criminele activiteiten 9-9 Signalen afhankelijkheid van een loverboy: • plotselinge gedragsverandering • sterk wisselende emoties • uitdagend of juist heel ingetogen gekleed • psychosomatische klachten • zelfverwondend gedrag • lage eigenwaarde en negatief zelfbeeld 9-10 Hulp en ondersteuning aan meisjesprostituees: • veiligheid waarborgen • helpen omgaan met gevoelens van angst, schaamte en schuld • vertrouwen herstellen • niet-veroordelende benadering 9-11 Veel voorkomende problemen van tienermoeders: • huisvestingsproblemen • financiële problemen • sociaal-emotionele problemen • gedragsproblemen • verslavingsproblemen 9-12 Hulp aan tienermoeders: • voorbereiden op bevalling en ouderschap • opvoedingsondersteuning • stimuleren zelfstandigheid • opbouwen eigen sociaal netwerk • begeleiding bij zoeken naar scholing en werk • begeleiding bij zoeken naar woonruimte • begeleiding bij het combineren van school en opvoeding 9-13 Veel voorkomende problemen van zwerfjongeren: • ontbreken vaste woon- en verblijfplaats • financiële problemen • psychosociale of psychiatrische problemen • verslavingsproblemen • ontbreken zinvolle dagbesteding 9-14 Opvangvoorzieningen voor zwerfjongeren: • opvangplaatsen • begeleid wonen • ambulante woonbegeleiding 9-15 Vier fasen begeleiding zwerfjongeren: • onderzoeksfase • opbouwfase • uitvoeringsfase • afrondingsfase 9-16 Houdingsaspecten: • heel veel geduld hebben • flexibel en stressbestendig zijn • contact leggen en vooral houden 9-17 Benaderingswijzen en methodieken: • outreachend werken • activering • rehabilitatiegericht werken • 8-fasen model • presentiebenadering • werken aan zingeving 9-18 Gedrag zinvolle hulpverlener: • contact maken • zoeken naar betekenis • luisteren • erkennen van lijden • drijfveren achterhalen • verantwoordelijkheid stimuleren 9-19 Huiselijk geweld: elke vorm van geweld binnen de relationele sfeer, onder te verdelen in: • lichamelijk geweld • psychisch geweld • seksueel geweld • verwaarlozing 9-20 Signalen huiselijk geweld bij slachtoffers: • psychosomatische klachten • psychische klachten • lichamelijk letsel • gedragsverandering 9-21 Gevolgen huiselijk geweld: • op lichamelijk gebied: allerlei vormen van lichamelijk letsel • op psychisch en psychiatrisch gebied: problemen als laag zelfbeeld, angsten, PTTS, schuldgevoelens, verslaving • op sociaal gebied: bijvoorbeeld angst voor afkeuring door familie 9-22 Begeleiden van slachtoffers van huiselijk geweld: • luisteren zonder oordelen • ervaringen delen met collega’s • kennis van interculturele communicatie 9-23 Familie-eer: • algemene, niet-seksuele familie-eer verbonden aan de positie van de mannen • seksuele familie-eer: verbonden aan de kuisheid van de vrouwen 9-24 Eergerelateerd geweld: • komt voor binnen niet-westerse culturen • is van alle tijden • onderscheidt zich van huiselijk geweld door de aanleiding • kan verschillende vormen aannemen 9-25 Aspecten van de hulpverlening: • zorg voor veiligheid • toon professionele betrokkenheid • toon je betrouwbaarheid • wees open • heb aandacht voor kleine signalen • toon respect • vraag niet door naar emoties • besef schaamtegevoelens • schat in of bemiddeling met familie mogelijk is 9-26 De inhoud van dit thema: 10.2 Beginsituatie vaststellen 10.3 Probleem formuleren 10.4 Doel formuleren 10.5 Een plan maken en uitvoeren 10.6 Begeleiding evalueren en bijstellen 10-1 Factoren die de beginsituatie bepalen: • soort instelling • financiële kaders • bestaande cliënt • nieuwe cliënt 10-2 Intakegesprek: gesprek tussen een cliënt en een dienstverlenende organisatie waarin gegevens over de cliënt en zijn hulpvraag verzameld worden, met als doel vast te stellen wat de noodzaak, vorm, omvang en urgentie van de benodigde hulp moet zijn 10-3 Structuur van het intakegesprek: • aanloopfase: begroeten en socialtalk • planningsfase: rollen, doel en werkwijze bepalen • themafase: - informatie verstrekken - informatie vragen • slotfase: - vragen naar duidelijkheid - afronden en afsluiten 10-4 Gespreksvaardigheden bij het intakegesprek: • actief luisteren • non-verbale houding • vragen stellen • samenvatten • concretiseren • reflectie van gevoel • reguleren 10-5 Actief luisteren bevordert: • de communicatie tussen twee mensen • de cliënt om verder te spreken • het opnemen van informatie uit de belevingswereld van de cliënt • het teruggeven van informatie • het openstaan voor de cliënt • aandacht en interesse hebben en tonen • geconcentreerd zijn 10-6 Non-verbale houding tijdens gesprek: • een open lichaamshouding • oogcontact maken • non-verbale aanmoedigingen • gebruik maken van stiltes in een gesprek 10-7 Soorten vragen: • open vragen • gesloten vragen • brede vragen • dieptevragen • doorvragen • waarom-vragen • nieuwe vragen • suggestieve vragen 10-8 Samenvatten: • kort herhalen • parafraseren (kort de essentie weergeven) 10-9 Reguleren: • openen • gespreksdoelen vaststellen • gesprekspunten vaststellen • beschikbare tijd noemen • terugkoppelen naar begindoelen • samenvatten • vragen stellen die sturing geven • hardop denken • afsluiten 10-10 Observatie: • met behulp van een meetinstrument: - vragenlijst of intakeformulier - audio- en videomateriaal • zonder gebruik van een meetinstrument 10-11 Observatiemethoden: • continue observatie • protocollaire observatie • contextuele observatie • intervalobservatie 10-12 Observatietechnieken: • tijdgericht: time-sampling • gericht op gebeurtenissen: event-sampling • interne observatie: participerend observeren • externe observatie: niet-participerend observeren 10-13 Informatiebronnen bij de intake: • de cliënt • de contactpersoon of wettelijk vertegenwoordiger • de overdacht • collega’s en multidisciplinair team • de sociale kaart • instellingsdocumenten • vakbladen en bibliotheek • internet • persoonlijk netwerk 10-14 Probleem formuleren: • informatie ordenen • probleemanalyse • daadwerkelijke probleemformulering 10-15 Ordeningsgebieden en ordeningsfactoren: • fysiologisch: - stressoren/beperkingen - coping/hulpbronnen • psychologisch: - stressoren/beperkingen - coping/hulpbronnen • sociaal-cultureel: - stressoren/beperkingen - coping/hulpbronnen • ontwikkelingsgericht: - stressoren/beperkingen - coping/hulpbronnen • spiritueel: - stressoren/beperkingen - coping/hulpbronnen 10-16 Probleemanalyse: • wie heeft het probleem? • is het probleem oplosbaar? • gaat het om een echt probleem of om een ervaren probleem? 10-17 Probleem vaststellen op basis van: • conditie en situatie van de cliënt • behoefte aan begeleiding • visie van cliënt en hulpverlener op hulpvraag en probleem • objectieve gegevens • onderhandeling met de cliënt 10-18 Een probleemformulering: • bevat een beschrijving van een probleem van een cliënt • dient voor het beschrijven van gewenste uitkomsten • is de conclusie van jou als begeleider in samenspraak met de cliënt, gebaseerd op gegevensverzameling 10-19 De PES-formule voor probleemformulering: • Probleem • Etiologie • Symptomen 10-20 Doelstelling: • beschrijving van een gewenste eindsituatie • als het doel bereikt is, is het probleem verminderd of opgelost • SMART of RUMBA geformuleerd 10-21 Verschillende soorten doelstellingen: • statische doelen • dynamische doelen • hoofddoelen • subdoelen 10-22 Formuleringscriteria voor doelen: RUMBA: • R = Relevant: van belang voor de cliënt • U = Understandable: begrijpelijk • M = Measurable: meetbaar, toetsbaar • B = Behavioral: concreet waarneembaar gedrag • A = Attainable: haalbaar voor de zorgvrager SMART: • S = Specifiek • M = Meetbaar • A = Acceptabel • R = Realistisch • T = Tijdgebonden 10-23 Doelen van onderhandelen: • samenwerking tussen begeleider en cliënt • blijk van respect voor de mening van de cliënt • gevoel van eigenwaarde van de cliënt wordt vergroot • op basis van gelijkwaardigheid kom je tot een plan • bij overeenstemming van partijen is de kans van slagen groter 10-24 Twee vormen van onderhandelen: • distributief onderhandelen: verdeling, vechten • integratief onderhandelen: integreren, samenwerken 10-25 Voorbereiden begeleidingsplan: het bedenken en kiezen met de cliënt welke activiteiten en vormen van begeleiding zullen bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen, uitgaande van: • intuïtie • ervaring • vakkennis • resultaten wetenschappelijk onderzoek 10-26 Begeleidingsplan uitvoeren volgens de PDCAcyclus: • Plan • Do • Check • Act 10-27 Informele en formele evaluatie: • informeel: spontane evaluatie op een niet gepland moment • formeel: evaluatie op een vooraf vastgesteld tijdstip en op een vooraf vastgestelde manier 10-28 Product- en procesevaluatie: • productevaluatie: beoordeling van het resultaat • procesevaluatie: beoordeling van de manier waarop het resultaat tot stand gekomen is 10-29 De inhoud van dit thema: 11.2 Competentiemodel 11.3 Equip 11.4 Sociale vaardigheidstraining 11.5 Taakstraffen 11.6 Browndale-methode 11.7 Youturn 11.8 Benaderingswijzen 11.9 Richtlijnen jeugdzorg 11-1 Competentie: de balans tussen ontwikkelingstaken (leeropdrachten) enerzijds en vaardigheden (gedrag) anderzijds gedrag leeropdrachten (bron: Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg) 11-2 Interventies bij competentiegerichte hulpverlening: • het leren van nieuwe- en het versterken van bestaande vaardigheden • vertaling van probleemgedrag in vaardigheidstekorten • afname van probleemgedrag • taakverlichting en taakverrijking • vermindering van (de invloed van) stressoren en psychopathologie • versterking van protectieve factoren 11-3 Fasering bij competentiegerichte hulpverlening: het hulpverleningstraject is opgedeeld in niveaus, waarbij in de lage niveaus een directieve aanpak nodig is en bij hoge niveaus steeds meer sprake is van zelfsturing 11-4 Feedbacksystemen, onder andere: • scorekaart • puntensysteem 11-5 EQUIP-methode: programma waarmee antisociale en/of delinquente jongeren van 12 tot 18 jaar worden gemotiveerd en ‘geëquipeerd’ elkaar te gaan helpen en van elkaar positief gedrag te leren 11-6 EQUIP-vaardigheden: • op een meer volwassen manier moreel kunnen oordelen • kunnen omgaan met woede • kunnen corrigeren van denkfouten • sociaal vaardig zijn 11-7 Sociale vaardigheidstraining: hulpaanbod waarbij kinderen geleerd wordt de codes in het sociale verkeer te hanteren en gedrag te vertonen dat geaccepteerd wordt in de groep waarin zij zich bevinden 11-8 Taakstraf: een door de officier van justitie of kinderrechter opgelegde straf: • werkstraf: verrichten van onbetaalde arbeid • leerstraf: volgen van een verplicht programma • combinatie van werk- en leerstraf 11-9 Browndale-methode: methode waarbij verzorging, opvoeding en behandeling nauw met elkaar verweven zijn met het doel kinderen een (nieuwe) evenwichtige basis te bieden voor hun verdere groei en ontwikkeling 11-10 Vijf fasen Youturn: fase 1: intake fase 2: dagprogramma fase 3: persoonlijke ontwikkeling fase 4: resocialisatie fase 5: nazorg 11-11 Benaderingswijzen: • ervaringsgericht begeleiden • Affectieve Bewuste Benadering • oplossingsgericht werken 11-12 Zes fasen van ervaringsgericht begeleiden: Fase 1: ervaringen opdoen in een lerende omgeving Fase 2: bewustwording van en inzicht in gevoelens, gedachten en gedragingen Fase 3: besef dat gedragingen, gevoelens en gedachten een deel van jezelf zijn Fase 4: keuzes maken: afstand namen van het oude gedrag, nieuw gedrag kiezen Fase 5: experimenteren met het nieuwe gedrag in oefensituaties Fase 6: transfer of generalisatie 11-13 Affectief Bewuste Benadering: • afstand en nabijheid • uitgangspunten • drie pijlers ABB 11-14 Drie pijlers ABB: • expressed emotion • relationele vaardigheden • systeembenadering 11-15 Kenmerken oplossingsgericht werken : • oplossingen staan centraal • cliënt is deskundige van zijn eigen probleem • aandacht voor doelen en verwachtingen van de cliënt • hulpverleners stellen vooral vragen • externaliseren van het probleem • taalgebruik sluit aan bij cliënt • stapsgewijze vooruitgang door kleine en concrete doelen • evalueren en waarderen van vooruitgang 11-16 De inhoud van dit thema: 12.2 Woonvormen en voorzieningen voor jongeren 12.3 Het beroep woonbegeleider 12.4 Het hulpverleningstraject 12.5 De wekelijkse begeleiding 12.6 Motivatie 12.7 Jongeren motiveren 12.8 Relatie woonbegeleider en jongere 12.9 Veranderingsmodel van Prochaska en DiClemente 12-1 Woonvormen en voorzieningen voor jongeren: • jongeren in residentiële voorzieningen • crisisopvang • woonvormen voor jongeren met een lichamelijke beperking • woonvormen voor jongeren met een verstandelijke beperking • woonvormen voor jongeren met psychiatrische en verslavingsproblemen en (ex-)gedetineerden • woonvormen voor Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers • woonvormen voor jongeren in pleegzorg/gezinshuizen • schippersinternaten • seksespecifieke woonvormen voor mishandelde meisjes • de vertrektraining voor jongeren • ambulante zorg 12-2 Een woonbegeleider: een professional die individuele en groepen cliënten begeleidt bij het zo zelfstandig mogelijk functioneren in de eigen woonsituatie 12-3 Vijf kernkwaliteiten van de woonbegeleider: 1 betrokkenheid 2 empathie 3 assertiviteit 4 representativiteit 5 integriteit 12-4 De drie fasen van het hulpverleningstraject: • het eerste gesprek (de intake) • de begeleidingsgesprekken • de afsluiting 12-5 De wekelijkse begeleiding: • contact ouders/familie • daginvulling • omgang met huisgenoten • sociale contacten/vrienden • vrijetijdsbesteding • praktische zaken • persoonlijke leerpunten • zorgdragen voor gezondheid en uiterlijk 12-6 Motivatie: het geheel van factoren waardoor gedrag gestimuleerd en gericht wordt, met drie belangrijke pijlers: • moeite • strategie • verbondenheid 12-7 Twee soorten motivatie: • intrinsieke motivatie: van binnenuit • extrinsieke motivatie: beloningen van buitenaf 12-8 Behoeftehiërarchie Maslow: 1 fysiologische of lichamelijke behoeften 2 veiligheidsbehoefte 3 sociale behoeften 4 behoefte aan erkenning en waardering 5 behoefte aan zelfverwezenlijking 12-9 Uitingen van motivatieproblemen: • afhaken • niets afmaken • geen initiatief nemen • eigen gang gaan • begeleiding afhouden • zich richten op problemen van anderen 12-10 Achtergronden motivatieproblemen: • jongeren die denken niet te kunnen • jongeren die niet willen • jongeren die niet durven • jongeren die niet weten 12-11 Jongeren motiveren: • toekomstperspectief bieden • haalbare doelen stellen • versterken van gevoelens van eigenwaarde en competentie • confronteren • stimuleren zelfbepaling en zelfmanagement • versterken netwerk 12-12 Versterken gevoelens van eigenwaarde en compententie: • benoemen en uitvergroten van wat goed gaat • creëren van succeservaringen 12-13 Stimuleren zelfbepaling en zelfmanagement: • veranderen van de beheersingsoriëntatie • de externe beheersingsoriëntatie • jongere serieus nemen • keuzes maken en verantwoordelijkheid nemen 12-14 Relatie woonbegeleider en jongere: • vertrouwen winnen • aansluiting zoeken bij de manier van communiceren • betrokkenheid en interesse tonen • veiligheid bieden • acceptatie • relativeren van eigen verwachtingen en geduld hebben • begeleider als rolmodel 12-15 Zes stadia van het veranderingsmodel: 1 voorstadium 2 overwegen 3 beslissen 4 uitvoeren 5 volhouden 6 terugvallen 12-16 De inhoud van dit thema: 13.2 Wat is een systeem? 13.3 Systemen in de hulpverlening 13.4 Contextuele therapie 13.5 Netwerken 13.6 Sociale kaart 13.7 Groepswaarden en –normen 13.8 Omgaan met anderen 13.9 Groepsklimaat 13.10 Interveniëren in groepsprocessen 13-1 Systeem: een samenhangend geheel van delen die elkaar beïnvloeden en onderling van elkaar afhankelijk zijn 13-2 Systemen in de hulpverlening: • het gezin: systeem op microniveau • subsystemen • open en gesloten systemen • het cliëntsysteem • systeembenadering en systemische benadering 13-3 Contextuele therapie: therapie met als doel de rechtvaardigheid en het evenwicht binnen relaties te herstellen 13-4 Vier dimensies bij contextuele therapie: • feiten • psychologie van het individu • interacties binnen de relatie • ethiek binnen de relatie 13-5 Netwerken: het aangaan en onderhouden van relaties die op de een of andere manier betekenis kunnen hebben voor een individu, een (leef)groep of (sub)systeem 13-6 Netwerken als hulpverlener: • voor jezelf als beroepsbeoefenaar • voor de cliënt: - netwerken rondom de cliënt - adviseren van de cliënt - ondersteunen van de cliënt 13-7 Voorwaarden aan netwerk: • doelgericht • doelmatig 13-8 Sociale kaart: een overzicht van hulpverleners en instanties waarmee samengewerkt wordt of waarop de cliënt vroeg of laat een beroep zou kunnen doen 13-9 Samenstelling sociale kaart: • onderscheid eigen netwerk en overige instanties • op basis van geografische situatie • op basis van specifieke doelgroep • op basis van combinatie geografie en doelgroep • met vaste gegevens 13-10 Gegevens voor de sociale kaart: • naam van de instelling • werkgebied • werkwijze • adres en telefoonnummer • website en e-mailadres • bereikbaarheid • kosten 13-11 Voorwaarden voor toepassing sociale kaart: • vraagstelling moet duidelijk zijn • weten welke informatie je zoekt • eventueel alternatieven onderzoeken • vraagstelling en informatie checken • informatie doorgeven aan cliënt 13-12 Uitgangspunten bij groepsbegeleiding: • (inter)nationale waarden en normen • instellingsgebonden waarden en normen • waarden en normen van de groep • persoonlijke waarden en normen 13-13 Gedrag: een patroon van zinvolle, situatiegebonden actie en reactie 13-14 Omgangsvormen: cultuurgebonden manier waarop mensen met elkaar omgaan 13-15 Aspecten van sociale vaardigheid: • anderen respecteren en accepteren • assertief zijn • anticiperen • inleven • omgaan met kritiek • rekening houden met anderen • luisteren • afspraken nakomen 13-16 Factoren die het groepsklimaat beïnvloeden: • omgevingsfactoren • de groepssamenstelling • interactie tussen de groepsleden • de houding van de begeleider • ongewenste situaties 13-17 Fasen van het groepsproces bij nieuwe groepen: 1 positie in de groep bepalen 2 grenzen verkennen 3 evenwicht 4 ontplooiing 13-18 Voorwaarden voor een goed groepsklimaat: • controle van factoren die het groepsklimaat beïnvloeden • individuele aandacht aan groepsleden • gelijkwaardige participatie groepsleden bevorderen • onderlinge betrokkenheid stimuleren 13-19 Interventies bij groepsprocessen: • de samenstelling van de groep veranderen • de situatie in de groep veranderen • je eigen rol aanpassen • informele subgroepen beïnvloeden • ombuigen ongewenst gedrag 13-20 Beïnvloeden ongewenst gedrag: • gedrag bespreekbaar maken • confronteren met de gevolgen van gedrag • zelf goede voorbeeld te geven • methodische begeleiding met doelen en een plan • oefenen in een rollenspel 13-21 De inhoud van dit thema: 14.2 Gegevens verzamelen 14.3 Kwaliteitszorg in de praktijk 14.4 Omgaan met dilemma’s 14-1 Registreren en bewaren van gegevens, om: • persoonsgegevens vast te leggen • te voldoen aan wettelijke vereisten • beleid, afspraken en werkwijzen vast te leggen • ontwikkelingen van kinderen te kunnen volgen • verantwoording af te leggen en controle mogelijk te maken • bewijzen vast te leggen • historie vast te leggen 14-2 Gegevens die de pedagogisch medewerker registreert en bewaart: • gegevens intake en behandeling • overdrachtsgegevens • gegevens over de ontwikkeling 14-3 Gegevens over ontwikkeling cliënt in: • behandelplannen of hulpverleningsplannen • plannen van aanpak voor individuele kinderen • observatieformulieren en -verslagen • verslagen kindbesprekingen • verslagen kindbesprekingen met externen • kindvolgsysteem • portfolio 14-4 Wettelijke voorschriften: • Wet bescherming persoonsgegevens gaat over de rechten van iemand van wie gegevens worden gebruikt en over de plichten van de instanties die gegevens gebruiken • Wet op de jeugdzorg gaat over het recht op inzage • geheimhoudingsplicht gaat over de plicht om te zwijgen over feiten en gegevens 14-5 HKZ-normen hebben betrekking op de kwaliteit van: • het primaire proces (de hulpverlening): - intake en indicatie - uitvoering van de diensten - evaluatie - nazorg • de ondersteunende diensten als personeelsbeleid en diensten door derden 14-6 Dilemma: een keuze uit twee of meer alternatieven die even (on)aantrekkelijk zijn, en die daarom niet alleen op logische maar meer op persoonlijke basis gemaakt moet worden 14-7 De inhoud van dit thema: 15.2 Zijn verschillen een probleem? 15.3 Verantwoordelijkheden op verschillende niveaus 15.4 De zes fasen van probleemoplossing 15.5 Technieken en methoden voor het omgaan met verschillen 15-1 Risico’s van verschillen: • communicatieproblemen • conflicten • groepsvorming • discriminatie en pesten 15-2 Verantwoordelijkheid en bevoegdheid: • verantwoordelijkheid: handelen naar beste geweten en hier verantwoording (rekenschap) over kunnen afleggen • bevoegdheid: recht tot het uitoefenen van bepaalde handelingen of tot het zelfstandig nemen van bepaalde beslissingen 15-3 De zes fasen van probleemoplossing: 1 probleemdefinitie, oplossingsdoel en plan van aanpak vaststellen 2 systematisch verzamelen van informatie 3 het trekken van voorlopige conclusies 4 voorbereiden van het gesprek 5 bespreking van de signalen en problemen 6 evalueren van de aanpak 15-4 Bespreking van de signalen en problemen: • opening van het gesprek • bespreking • afronding met afspraken • aandachtspunten 15-5 Evalueren van de aanpak: • vaststellen van de evaluatiecriteria • vaststellen van de evaluatiemomenten • evalueren van het proces van probleemoplossing 15-6 Aanvullende technieken en methoden voor het oplossen van problemen: • brainstormen: op een gestructureerde manier verzamelen en ordenen van ideeën of oplossingen • mindmapping: vorm van brainstormen waarbij je de samenhang tussen ideeën en oplossingen aangeeft • onderhandelen: proces waarbij individuen, groepen of groeperingen samen tot overeenstemming over iets proberen te komen 15-7 De inhoud van dit thema: 16.2 Samenwerken in een team 16.3 Begeleiden van pedagogisch medewerkers in opleiding 16.4 Samenwerken met gastvrouwen en/of huishoudelijk medewerkers 16-1 Voorwaarden voor samenwerking in een team: • een gezamenlijk doel • deskundige en bekwame teamleden • een duidelijke taakomschrijving en rolacceptatie • functionele persoonlijke verhoudingen • gemotiveerde teamleden 16-2 Overlegvormen: • werkoverleg: overleg tussen directe medewerkers over het werk, zoals activiteiten, organisatie, verdeling van taken • cliëntbespreking: afstemming van de zorgverlening op de vragen en wensen van de cliënt 16-3 Intervisie: een vorm van deskundigheidsbevordering waarbij medewerkers een beroep doen op collega’s om mee te denken over vraagstukken en knelpunten in de eigen werksituatie 16-4 Intercollegiale consultatie en toetsing: • intercollegiale consultatie: het voorleggen van een probleem (en zo mogelijk een voorstel tot oplossing) aan collega’s om hun mening te horen en advies te krijgen • intercollegiale toetsing: de kwaliteit van het werk beoordelen en toetsen samen met collega’s 16-5 Tienstappenmethode: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 16-6 vraagintroductie formulering en inventarisatie van vragen waardering van de vragen beantwoording van de vragen beantwoording aanvullende vragen probleemdefiniëring waardering van de probleemdefinities probleemdefiniëring door de inbrenger advisering door collega’s evaluatie Begeleiden van stagiaires: het geheel van activiteiten en handelingen dat je beroepsmatig, bedoeld en bewust uitvoert om een stagiaire te helpen zijn functie goed uit te oefenen en zich beroepsmatig te ontwikkelen 16-7 Begeleidingsstijlen: • sturen • vraaggericht • zelfsturing 16-8 Coachingstechnieken: • luisteren, doorvragen, invoelen en reflecteren • instrueren • mentoring • confronteren/spiegelen • methodiek kernkwadranten 16-9 Competentiegerichte begeleiding: begeleiding die gericht is op het vergroten van de persoonlijke vermogens in plaats van op het vergroten van kennis 16-10 BOL en BBL: • BOL = beroepsopleidende leerweg: leren en stage • BBL = beroepsbegeleidende leerweg: werken en leren 16-11 Samenwerken met gastvrouwen en huishoudelijke medewerkers: • afstemmen van werkzaamheden • geven van functionele aanwijzingen 16-12