JAN WILLEM DUYVENDAK De individualisering van de samenleving en de toekomst van de sociologie1 1. Introductie In een notitie van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad van de KNAW wordt aan de toekomst van de sociologie getwijfeld omdat zij ‘aan betekenis heeft verloren in moderne, sterk geïndividualiseerde samenlevingen’.2 Dit standpunt wordt onder andere vertolkt door Jacques van Doorn, een van de grondleggers van de Nederlandse sociologie.3 Hij meent dat er sprake is van toegenomen individuele keuzevrijheid en diversiteit, ook al omdat oude groepsscheidslijnen zouden vaporiseren.4 Van Doorn schetst het beeld van moderne mensen die hun eigen leven geheel naar eigen inzicht kunnen en willen inrichten.5 Voor een sociologie die zich baseert op instituties en structuren zou daarom weinig plaats meer zijn.6 In dit artikel wil ik onderzoeken of, en zo ja op welke manier, sprake is van ‘individualisering’ van de (Nederlandse) samenleving. Ook stel ik de vraag of eventuele vormen van individualisering impliceren dat instituties en structuren dus minder relevant zouden zijn geworden. Op basis van het antwoord op deze vragen maak ik tot slot een enkele opmerking over de toekomst van de sociologie. 2. Individualisering? Het valt niet mee om uit de recente sociaal-wetenschappelijke literatuur over individualisering een heldere definitie te destilleren.7 Als het al tot een omschrijving komt, dan blijkt er bovendien voortdurend iets anders onder te worden verstaan. Drie hoofdelementen keren niettemin regelmatig terug: 1 ‘decollectivisering’; een andere Wij-Ik-balans (om een term van Norbert Elias te gebruiken), blijkend uit: a een verminderde greep van nabije verbanden als familie, buurt/ buren en kerk op het individu; b minder (of kortstondiger en vrijblijvender) verbindingen van het individu met allerhande groepen; Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 495 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving c geringere relevantie van sociale categorieën zoals sekse, leeftijd en klasse voor opvattingen en gedrag van het individu. 2 op individueel niveau leidend tot letterlijk en figuurlijk meer ruimte voor het individu, toegenomen individuele keuzevrijheid en het koesteren van individualistische waarden. 3 op maatschappelijk niveau resulterend in een grotere diversiteit in gedrag en opvattingen. Ik zal hier met name ingaan op de twee meest kwestieuze kenmerken, te weten (1) (decollectivisering) en (3) (diversiteit) en twee vragen stellen: is empirisch sprake van deze ontwikkeling en zijn er redenen om haar als een aspect van individualisering te beschouwen? Ad [1a] Er hebben zich in de afgelopen decennia onmiskenbaar verschuivingen in de Wij-Ik-balans voorgedaan richting individu. Velen hebben ruimte gekregen en afstand genomen van familie, kerk, buren en buurt. Het is echter de vraag of het in dit verband zinvol is om te spreken over individualisering begrepen als toegenomen verzelfstandiging. Van afgenomen materiële afhankelijkheid van collectiviteiten is in ieder geval geen sprake. Veel afhankelijkheden zijn niet verdwenen maar verschoven: zo is de materiële welstand in hoge mate afhankelijk geworden van nationale en zelfs internationale instituties.8 Zoals de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) het formuleert: ‘Economische en normatieve afhankelijkheden verschuiven van de directe sociale omgeving (zoals partners, ouders, buren, de pastoor) naar anoniemere collectieve verbanden (zoals werkgevers, verzekeraars, overheid)’ (2002: 90).9 Deze nieuwe afhankelijkheden op een hogere schaal kunnen ons gedrag en onze opvattingen ook indringend beïnvloeden. De Belgische socioloog Elchardus schrijft in dit verband: ‘Het is ontegensprekelijk juist dat het gezag en de invloed van de traditionele controlerende instellingen zijn afgezwakt, maar het is ronduit verkeerd daaruit te besluiten dat individuele beslissingen [daarvoor] in de plaats zijn gekomen’ (2002: 52). 496 Ad [1b] Dan de gedachte dat mensen elkaar steeds minder opzoeken om gezamenlijke activiteiten te ondernemen, bijvoorbeeld dat ze liever individueel een sport zouden beoefenen dan in teamverband. In Amerika heeft de politicoloog Robert Putnam daar geruchtmakend onderzoek naar gedaan. Bowling Alone is de titel van zijn studie naar het verschijnsel dat Amerikanen een paar decennia terug allemaal in clubverband bowlden en dat tegenwoordig eenzaam en alleen schijnen te doen. Het is een ontwikkeling die Putnam op tal van terreinen ontwaart. Ook in Nederland wordt om de haverklap beweerd dat vrijwilligersorganisaties leeglopen, sportteams uit elkaar vallen en de betrokkenheid bij samenleving en politiek afneemt. Maarten van Bottenburg, Paul Dekker en Joep de Hart laten in Kiezen voor de kudde echter zien dat de teloorgang van het verenigingsleven voor Nederland niet opgaat (zie Dekker 2002). Ook Jos de Beus’ stelling dat Nederland wordt gekenmerkt Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving door een toeschouwersdemocratie en dat sociale bewegingen met hun postgiroactivisme daarin passen (2001: 27) is empirisch betwistbaar. Een grote en bovendien nog steeds groeiende groep Nederlanders heeft in de afgelopen jaren zijn politieke handelingsrepertoire juist verbreed. Collectieve actie, boos of verdrietig de straat opgaan, in de jaren zestig nog het voorrecht van een studerende elite, heeft nu ook Provo’s klootjesvolk bereikt (Duyvendak et al. 1992). Ad [1c] Het derde aspect: het vaporiseren van klassieke categorieën, waarmee wordt geïmpliceerd dat de relevantie van klasse, sekse, leeftijd, etniciteit of woonplek voor opvattingen en gedrag van individuen zou zijn verminderd.10 Recentelijk hebben meerdere auteurs overtuigend aangetoond dat deze zogenaamd ouderwetse categorieën nog springlevend zijn. Paul de Beer laat in Kiezen voor de kudde zien dat, anders dan sociologen als Beck11 en Giddens (1991, 1994) stellen, sociale kenmerken als geslacht, leeftijd, gezinssituatie, opleidingsniveau en geloof in de loop van de tijd niet minder maar meer relevant zijn geworden om gedrag en opvattingen van mensen te begrijpen (2004: 18-36). Wat kunnen we concluderen met betrekking tot kenmerk (1): decollectivisering? Klaarblijkelijk zijn we nog zeer aan groepen gehecht en met steeds méér anderen, op grotere afstand, verbonden. Is er dan recentelijk niets veranderd in de Wij-Ik-balans? Jawel. De interessantste verschuiving lijkt zich voor te doen in de aard van de bindingen. De banden die mensen aangaan zijn veelal losser: zwakke banden nemen de plaats in van de sterke en omvattende banden12 die mensen verbonden in verzuilde en hoogideologische tijden. Dit maakt het ook mogelijk (en noodzakelijk) om je te verbinden met meer netwerken tegelijkertijd. Het leidt tot vluchtiger banden maar vaak ook tot meer connecties. We zien ‘lichte’ gemeenschappen ontstaan. Om met Menno Hurenkamp te spreken: communities lite (2004: 15-16). Of, om een term te lenen van de Franse socioloog Maffesoli: neo-tribus. Door deze nieuwe ‘lichte’ verbanden verandert de Wij-Ik-balans wel degelijk. Elias: ‘The impermanence of we-relationships (…) puts all the more emphasis on the I, one’s own person, as the only permanent factor, the only person with whom one must live one’s whole life’ (1991: 204). Dit moderne individu wordt echter vaak verkeerd begrepen; alsof we in een ‘iktijdperk’ zouden leven waarin mensen zich niet meer verbinden, zich bandeloos zouden gedragen en waarin ook van collectieve actie geen sprake meer zou kunnen zijn. Juist in de afgelopen decennia hebben zich echter talloze nieuwe bewegingen gemanifesteerd (denk bijvoorbeeld aan de vrouwen- en de patiëntenbeweging of aan de mobilisaties tegen zinloos geweld).13 De filosofe Gutmann laat in haar boek Identity in Democracy (2003) fraai zien hoe dergelijke identiteitsverbanden mogelijk zijn. Ze balanceren tussen enerzijds de voor collectieve actie noodzakelijke gemeenschappelijkheid en anderzijds de gewenste ruimte voor individuele verschillen. Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 497 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving 498 Ad [2 en 3] Ruimte voor het individu,14 individuele keuzevrijheid, individualistische waarden én pluriformiteit? Individuele keuzevrijheid en het koesteren van individuele waarden worden vaak als vanzelfsprekend met pluriformiteit verbonden. Sterker nog, individualisering is voor sommigen bij uitstek het recht om anders te zijn, om te verschillen. Het lijkt er soms op dat keuzevrijheid niet op zichzelf wordt bewierookt, maar omdat (of zelfs: voor zover) zij leidt tot een grote mate van diversiteit.15 Het is echter de vraag of individuele keuzevrijheid en pluriformiteit wel samenhangen. Zo heeft de toename van pluriformiteit meestal meer te maken met groepen (groepen migranten hebben Nederland pluriformer gemaakt) en minder met individuen en hun keuzes. De Nijmeegse sociologen Felling, Peters en Scheepers concluderen dat keuzevrijheid niet leidt tot toenemende heterogenisering, het uiteen gaan lopen van opvattingen van mensen: ‘Deze bleek in het geheel niet op te treden’ (2000: 238). Individualistische waarden worden collectief aangehangen. Als méér individuen méér te kiezen hebben, betekent dit nog niet dat er dus meer verschillend zal worden gekozen.16 Zoals De Tocqueville al constateerde in De la démocratie en Amerique: ‘Dans les démocraties (…) tous les hommes sont semblables et font des choses à peu près semblables’ (1951, tome 1: 236). Talloze Nederlanders blijken op veel terreinen inderdaad vergelijkbare opvattingen te koesteren. Dat is opmerkelijk,17 zeker omdat het hier, ook internationaal bezien, uitgesproken standpunten betreft. Enkele voorbeelden van opvattingen volgen die zowel de relatief grote eensgezindheid illustreren (het gaat om standpunten die door minimaal 70 procent van de Nederlanders worden gedeeld) als de progressieve positie van Nederland in Europa. Uit verschillende databestanden18 blijkt dat Nederlanders van alle Europese burgers: – het meest van opvatting zijn dat echtscheiding acceptabel is, dat homoseksualiteit niets bijzonders is (SCP 2000: 22) en dat het privé-leven voor werk gaat (SCP 2000: 24); – het meest gehecht zijn aan godsdienst- en gewetensvrijheid en aan het recht op wettelijke bescherming tegen discriminatie;19 – het veruit het minst eens zijn met de stelling dat vrouwen kinderen moeten hebben om gelukkig te zijn (12 procent) (Ester et al. 1993: 108), dat een kind zijn ouders moet respecteren (ibidem: 111) of dat we ‘beter af zouden zijn als we weer op de traditionele manier gingen leven’;20 – het minst overtuigd zijn van de wenselijkheid van een sterke leider.21 Er is overigens niet alleen sprake van collectieve opvattingen maar ook van collectief gedrag. Het mag zo zijn dat tribalisering in het publieke en politieke debat vooral wordt geassocieerd met migranten, collectief gedrag is ook onder autochtone Nederlanders onverminderd populair, zoals ook blijkt uit Kiezen voor de kudde (Duyvendak & Hurenkamp 2004). Soms krijgt het groepsgedrag inderdaad trekken van kuddegedrag: we prefereren dezelfde woningen, dezelfde automerken en doen dezelfde moeizame pogingen om Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving arbeid en zorg te combineren (hebben mannen- en vrouwenlevens eerder zo op elkaar geleken?). Er zou veel te zeggen zijn over de vraag in hoeverre de individuele keuzevrijheid daadwerkelijk is toegenomen (bijvoorbeeld of de vrijheid om te kiezen22 geen collectiviteit veronderstelt). Duidelijk moge zijn dat van geheel ‘individuele’ keuzes, in de zin van keuzes los van sociale verbanden, weinig sprake is.23 Maar dat is niet het belangrijkste punt hier. Zelfs als de keuzevrijheid wél toeneemt, dan nog zijn vaak verrassend uniforme uitkomsten te verwachten. Dit impliceert twee zaken: pluriformiteit in opvattingen en gedrag komt minder voor dan velen menen en is geen logisch gevolg, laat staan een kenmerk, van individualisering.24 Uniformiteit en integratie In plaats daarvan is de band tussen individualisering en uniformiteit veel belangwekkender: hoe het relatief uniforme Nederland, met een vrijzinnige moral majority te begrijpen?25 In Nederland zijn de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gevierd als een bevrijding uit de zuilen. Allerlei vormen van voorheen ‘afwijkend’ gedrag (denk aan echtscheiding, homoseksualiteit, ongehuwd moederschap) werden toegestaan. Niet eerder vielen in zo’n korte tijd zo veel mensen van hun geloof (Kennedy 1995). Hoewel er in die roerige jaren in eerste instantie sprake was van veel onenigheid, ontstond hieruit nieuwe eensgezindheid (Van den Brink 2004). Doordat deze waardeoriëntaties nu al zo’n dertig jaar bij grote delen van de (autochtone) bevolking bestaan, is ook nauwelijks meer sprake van echte generatieconflicten. De Nederlandse jaren zestig en zeventig vielen niet alleen op door het hoge tempo waarin opvattingen zich wijzigden maar ook doordat dit zich bij velen voordeed. Deze decennia hebben, relatief gesproken, in Nederland méér mensen van mening en gedrag doen veranderen dan in Frankrijk of Duitsland. Tilburgse sociologen concluderen op grond van deze ontwikkelingen dat Nederland het meest permissieve land van de wereld is. Ze stellen dat in Nederland de ultieme waarde lijkt te zijn dat iedereen kan doen (en laten) wat hij of zij wil (Ester et al. 1993: 165). Nederland als het land waar alles voor lief wordt genomen, het land van het grote gedogen. Die interpretatie van de ontwikkelingen in de afgelopen decennia lijkt me moeilijk houdbaar (zie ook Dekker 2004: 47-55). Zoals we zagen, hebben Nederlanders juist zeer uitgesproken meningen. Dat heeft in een aantal gevallen tot ruimte voor nieuw gedrag geleid maar in andere gevallen tot grote afkeuring van gedrag dat niet met deze opvattingen strookt. Er zijn weinig andere landen waarvan zo duidelijk gezegd kan worden welke opvattingen door de meeste bewoners worden gekoesterd en welke praktijken breed gedeeld. Zoals het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (2004) recentelijk weer vaststelde, is er geen sprake van dat Nederlanders in grote morele ontreddering of onzekerheid zouden verkeren. Integendeel: anders dan bijvoorbeeld Paul Scheffer meent,26 neemt de normatieve zekerheid zelfs toe.27 Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 499 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving Dit gaat overigens gepaard met pessimisme over de normen en waarden van anderen. Vanuit een heldere eigen mening kan blijkbaar een duidelijk standpunt over anderen worden ingenomen.28 Het pluriformiteits- versus uniformiteitspunt samengevat. Zoals Abram de Swaan (1979 [1982]) heeft beschreven hoe moderne mensen in een onderhandelingshuishouding qua positie gelijker zijn geworden, zoals Paul Schnabel (2004) heeft geschetst hoe in een eeuw tijd de materiële gelijkheid in Nederland is gegroeid, zo mogen we concluderen dat ook de gekoesterde opvattingen opmerkelijk gelijkluidend zijn geworden. Bovendien valt in het gedrag veel uniformiteit te ontwaren: waar we (willen) wonen, hoe we ons verplaatsen, hoe we arbeid en zorg combineren, welke sport we beoefenen, we hebben vaak dezelfde voorkeuren, resulterend in verrassend gelijkende levens. Daarmee moeten we nog niet blind worden voor onze verschillen. Sterker nog, zoals gezegd, kan juist groepsgedrag bijdragen aan diversiteit. Maar let wel: het zijn groepen die nog in hoge mate door klassieke categorieën als sekse, klasse, opleiding, etniciteit, woonplaats en leeftijd worden gekleurd. 3. De toekomst van de sociologie Wat betekenen deze kanttekeningen bij individualisering voor de beoefening van de sociologie? Veel, denk ik, juist omdat het debat over de toekomst van de sociologie deels op discutabele gronden blijkt te worden gevoerd. Zo luidt de claim van Beck dat de nieuwe maatschappelijke fase om een nieuwe sociologie vraagt: To the extent that modern society and modern sociology are experiencing a change in their foundations, the suspicion arises (…) that they are largely operating with zombie or living-dead categories which blind them to the realities and contradictions of globalizing and individualizing modernities (2002: xxiv). 500 Met name de plaats van individuen in de klassieke sociologie is hem een doorn in het oog: ‘Sociology as an institutionalized rejection of individualism is no longer possible’ (ibidem: xvii). Een ‘subject-oriented sociology’ is nodig nu de kloof tussen een structuralistische en institutiegeoriënteerde benadering en de geïndividualiseerde werkelijkheid steeds groter wordt. Van Doorn heeft zich recentelijk in vergelijkbare bewoordingen uitgelaten: De sociale wetenschappen in het algemeen en de sociologie in het bijzonder moeten ernst maken met het inzicht dat de huidige maatschappij op fundamentele punten verschilt van die van gisteren. Men zal op zoek moeten gaan naar nieuwe interpretaties. (…) Belangrijker en vruchtbaarder dan de studie van sociale structuren wordt die van gedragingen (2000: 39-40).29 Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving Dit zijn opmerkelijke uitspraken. In de eerste plaats omdat klassieke sociologen wel degelijk oog hadden voor individualiseringstendensen en voor de waarde van individualisme (ook Durkheim).30 In de tweede plaats heeft in het afgelopen decennium niet alleen in de sociologie maar ook in de economie en de politicologie een herwaardering van instituties plaatsgevonden. Neo-institutionalisten hekelden terecht dat ‘behavioristen’ te vanzelfsprekend gedrag als uitgangspunt van hun analyse namen en de invloed van institutionele beperkingen en mogelijkheden op zogenaamd individuele preferenties onvoldoende onderkenden. Sterker nog, waar Giddens, Beck, Van Doorn en ook Pels (2004a) een institutiegeoriënteerde sociologie verwijten de geïndividualiseerde werkelijkheid te miskennen, daar laat het neo-institutionalisme zien dat vormen van individualisering mede door (nieuwe) instituties mogelijk worden gemaakt.31 De geschiedenis van sociaal beleid en sociale professionaliteit leert echter dat mensen vertrouwen en steun van anderen moeten krijgen om zelfvertrouwen, identiteit en daarmee individualiteit op te kunnen bouwen32 en handelingsbekwaam te worden.33 Dat zou voor een erudiete kenner van sociaal beleid en professionaliteit als Van Doorn toch geen nieuw inzicht moeten zijn. Terwijl we daarmee wel de toekomst van de sociologie hebben gered. Noten 1 Dit artikel is een bewerking van een gedeelte van mijn oratie De mythe van ‘de’ individualisering en de toekomst van de sociologie (2004). 2 SWR, notitie 7 april 2003, p. 1. 3 Zijn handboek Moderne sociologie (1968), geschreven samen met C.J. Lammers, was jarenlang het lesboek voor beginnende sociologiestudenten. Er staan ook prachtige passages in over het belang van structurele systemen (bijvoorbeeld op p. 140). 4 Allerhande sociale categorieën zijn diffuus geworden, zo stelt hij, bijvoorbeeld de ‘verschillen tussen de seksen, tussen leeftijdsklassen, tussen werkenden en niet-werkenden, Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 tussen stedelingen en plattelanders, tussen legale en illegale inwoners’ (2000: 34). Een vergelijkbaar standpunt neemt Beck in als hij stelt dat ‘the nationally fixed social categories of industrial society are culturally dissolved or transformed’ (2002: 27); zie voor Nederland ook Van der Stel in: Schnabel (1999: 141142). 5 6 ‘Individuele vrijheid, vooral keuzevrijheid, is een nagenoeg onaantastbaar recht geworden’ (Van Doorn, ibidem). Zie ook Dick Pels die de vraag opwerpt: ‘Heeft een wetenschap die is ontstaan als een kritiek op het psychologisch individualisme, als een leer van structuren, instituties, relaties en processen, overlevingskansen in een maatschappij die in 501 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving de greep is van decollectivisering, verplatting en personalisme?’ (2004a: 12) 7 8 9 502 Opvallend is dat veel boeken en artikelen over individualisering met deze verzuchting beginnen. Zie bijvoorbeeld de eerste zinnen van S. Lukes’ bekende boek Individualism. Wie een goed beeld wil krijgen van de uitgebreide literatuur leze voor Nederland Hooghe en Houtmans artikel in de Sociologische Gids (2003) met talloze verwijzingen, alsmede Van Harskamp en Musschenga, The Many Faces of Individualism (2001). Dit is contrair aan de stelling van Tilburgse sociologen die menen dat mensen ‘less dependent’ zijn ‘on social institutions’; zij hebben geen oog voor nieuwe afhankelijkheden op ruimere schaal. Zie ook de precieze analyse van Wilterdink: ‘This implies that “individualization” should not be defined (…) as the growing independence of human individuals (…). Individualization is not related to a general weakening of the bonds of interdependence (…) but to a long-term change in the nature of relations of interdependence – a gradual shift from local, direct, inclusive, multifunctional relations within small communities and groups to long-distance, indirect, specific, differentiated relations’ (1995: 7). 10 Bauman formuleert dit, enigszins Eliaans, als volgt: ‘Modernity replaces determination of social standing with compulsive and obligatory selfdetermination’ (in: Beck 2002: xv). Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 11 Beck: ‘The social structure of the global life of one’s own thus appears together with the individualization of classes, ethnic groups, nuclear families and normal female biographies. In this way, the nationally fixed social categories of industrial society are culturally dissolved or transformed’ (2002: 27). 12 Granovetter (1973) ‘The Strength of Weak Ties’. 13 De Belgische politicologen Walgrave en Rihoux spreken naar aanleiding van de Witte Marsen (1997) over ‘emotiebewegingen’. 14 Ik werk dit aspect hier niet verder uit. Onmiskenbaar is er op individueel niveau echter sprake van een grote groei in éénpersoonshuishoudens en van letterlijk toegenomen ruimte voor individuen binnenshuis. 15 Zie Dick Pels in zijn ‘Progressief manifest’: ‘(…) de kern van het individualisme (kan) hier nog iets scherper worden aangeduid: als nonconformisme’ (Trouw, 10-01-2004). 16 Ester, Halman en De Moor (1993: 1). Het is goed om ons dat te realiseren, al was het maar omdat we anders bij voorbaat de conclusie zouden moeten trekken dat de relatieve uniformiteit van Nederland wel veroorzaakt moet worden door een gebrek aan keuzevrijheid. 17 Hoewel eerder ook door anderen geconstateerd, zie de rapporten van de WRR omtrent normen en waarden (2003; De Beer & Schuyt 2004; De Beer & Den Hoed 2004) Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving en zie Van den Brink (2002 en 2004). 18 Met name Eurobarometer, European Social Survey, European Values Study, International Social Survey Program, Continuous Tracking Survey, en, uitsluitend voor Nederland: Culturele Veranderingen in Nederland, Nationaal Kiezersonderzoek en SOCON: Sociaal-Culturele Ontwikkelingen in Nederland. Zie verder het Sociaal-Cultureel Rapport 2000 (Nederland in Europa) voor een handzame samenvatting van veel data, alsmede Uitterhoeve (2000), De Vries (1992) en Arts et al. (2003). 19 Eurobarometer 47, 1997, geciteerd in onder meer de WRR (2003: 72-74) en in SCP 2003. 20 SCP (2000: 21); SCP (2000: 66), waar- bij zij aangetekend dat de Denen nog minder van het traditionele leven houden. 21 SCP (2003, tabel 3.7). 22 Mol 1997; zie ook Swierstra en Tonkens (2002: 23-31). 23 Dat verklaart deels waarom, ook als het aantal opties om uit te kiezen toeneemt, er zo opvallend gelijk wordt gekozen (denk aan al de jonge ouders die in hun allerindividueelste beslissing op identieke namen voor hun pasgeboren kinderen uitkomen). 24 Zijderveld: ‘Modern individualism often molds human beings into herd-animals who thoughtlessly follow each hype and fashion deemed Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 interesting and emotionally rewarding’ (2000: 158). Ook bij Inglehart komen Nederlanders als het meest homogeen postmaterialistisch naar voren (1990: 163; 2000). 25 In Nederland is deze vraag eerder aan de orde gesteld door James Kennedy en Marcel ten Hooven, zie Ten Hoovens boek Lege tolerantie (2001, o.a. p. 291). 26 Zie bijvoorbeeld NRC-Handelsblad, 3 april 2004, p. 13. 27 Zie hiervoor ook SCP (2004: 81): ‘(...) in de beleving van de respondenten (heeft) geen algemene ontwikkeling naar meer normatieve onzekerheid (…) plaatsgevonden.’ 28 Zonder dat hierdoor overigens ons vertrouwen in de medemens zou afnemen (Dekker et al. 2004: 82). 29 ‘Vrijwel overal is sprake van een zekere mate van sociale fragmentatie, snel wisselend gedrag en verhoogde subjectivering in het maatschappelijk verkeer, als gevolg waarvan het sociaal-wetenschappelijk denken in termen van instituties en structuren min of meer outdated lijkt te zijn geworden’ (Van Doorn in: Lehning 2000: 34). 503 30 Zie de interventie van Durkheim in het Dreyfus-debat, door Goddijn als volgt becommentarieerd: ‘Uit de voorgaande interpretaties blijkt dat Durkheim’s sociologie als anti-liberaal en anti-individualistisch interpreteren, ongenuanceerd en voorbarig is’ (1973: 168). Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving 504 31 Zie Hooghe en Houtman (2003): naast vormen van de-institutionalisering is ook sprake van re-institutionalisering. Voor het begrijpen van de huidige Nederlandse (en breder: westerse) samenleving, lijkt het vruchtbaarder om een verdere sociologisering van het methodologisch individualisme (de rational choicebenadering) na te streven dan een verdere individualisering, een subjectivering van de sociologie. 32 Zie Duyvendak (1997) Het belang van derden. Geraadpleegde literatuur Bottenburg, M. (2004) Individueel en collectief gedrag in de sport. In: J.W. Duyvendak en M. Hurenkamp (red.) Kiezen voor de kudde: Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep, p. 85-103. Brink, G. van den (2002) Mondiger of moeilijker? Een studie naar de politieke habitus van hedendaagse burgers. WRR, Voorstudies en Achtergronden. Den Haag: SDU Uitgevers. Brink, G. van den (2004) Schets van een beschavingsoffensief: Over normen, normaliteit en normalisatie in Nederland. WRR-Verkenningen. Amsterdam: Amsterdam University Press. Dekker, P. (2002) De oplossing van de civil society: Over vrijwillige associaties in tijden van vervagende grenzen. Den Haag: SCP. Dekker, P. (2004) Een permissieve samenleving? In: SCP, Hollandse taferelen. Den Haag: SCP, p. 47-55. Dekker, P. en J. de Hart (2004) Vrijwillig associëren. In: J.W. Duyvendak en M. Hurenkamp (red.) Kiezen voor de kudde: Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep, p. 167-184. Dekker, P., J. de Hart, P. de Beer en C. Hubers (2004) De moraal in de publieke opinie. Den Haag: SCP. Arts, W., J. Hagenaars en L. Halman (red.) (2003) The Cultural Diversity of European Unity: Findings, Explanations and Reflections from the European Values Study. Leiden: Brill Academic Publishers. Bauman, Z. (2001) The Individualized Society. Oxford: Blackwell. Beck, U. (1986) Risikogesellschaft: Auf dem Weg in eine andere Moderne. Frankfurt am Main: Suhrkamp. Beck, U. en E. Beck-Gersheim (2002) Individualization. London: SAGE Publications. Beer, P.T. de (2004) Individualisering zit tussen de oren. In: J.W. Duyvendak en M. Hurenkamp (red.) Kiezen voor de kudde: Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep, p. 18-36. Beer, P.T. de, en C.J.M. Schuyt (2004) Bijdragen aan waarden en normen. WRR-Verkenningen. Amsterdam: Amsterdam University Press. Beer, P.T. de, en P. den Hoed (2004) Wat gij niet wilt dat u geschiedt... Verkorte weergave van het WRR-rapport ‘Waarden, normen en de last van het gedrag’. Amsterdam: Salomé. Beus, J. de (2001) Een primaat van politiek. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 33 Op een hoger niveau: Nederland kent een sterke civiele maatschappij omdat deze gesteund wordt door een relatief sterke staat; sociale bewegingen ontwikkelen zich daar waar de overheid iets voorstelt. Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving Doorn, J.A.A. van en C.J. Lammers (1968) Moderne Sociologie. Utrecht: Het Spectrum. Doorn, J.A.A. van (2000) Sociale wetenschappen en de weerbarstige werkelijkheid. In: P. B. Lehning (red.) De beleidsagenda 2000, Bussum: Coutinho, p. 24-41. Duyvendak, J.W. (1997) Het belang van derden: Over opbouwwerk, sociale cohesie en multiculturaliteit. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Duyvendak, J.W. en M. Hurenkamp (red.) (2004) Kiezen voor de kudde: Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep. Duyvendak, J.W. en R. Koopmans (1992) Protest in een pacificatiedemocratie: Nieuwe sociale bewegingen en het Nederlandse politieke systeem. In: J.W. Duyvendak et al. (red.) Tussen verbeelding en macht: 25 jaar nieuwe sociale bewegingen in Nederland. Amsterdam: SUA, p. 39-58. Duyvendak, J.W. (2004) Een eensgezinde, vooruitstrevende natie: Over de mythe van ‘de’ individualisering en de toekomst van de sociologie. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Elchardus, M. (2002) De dramademocratie. Tielt: Uitgeverij Lannoo. Elias, N. (1991) The Society of Individuals. Oxford: Basil Blackwell. Ester, P., L. Halman en R. de Moor (1993) The Individualizing Society. Tilburg: Tilburg University Press. Felling, A., J. Peters en P. Scheepers (red.) (2000) Individualisering in Nederland aan het eind van de twintigste eeuw. Assen: Van Gorcum. Giddens, A. (1991) Modernity and SelfIdentity: Self and Society in the LateModern Age. Cambridge: Polity Press. Giddens, A. (1994) The Transformation of Intimacy. Stanford: Stanford UniverSociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 sity Press. Goddijn, H.P.M. (1973) Sociologie, socialisme en democratie: De politieke sociologie van Emile Durkheim. Meppel: Boom. Granovetter, M. (1973) The Strength of Weak Ties. American Journal of Sociology 78 (6) 1360-1380. Gutmann, A. (2003) Identity in Democracy. Princeton: Princeton University Press. Harskamp, A. van en A. Musschenga (red.) (2001) The Many Faces of Individualism. Leuven: Peeters. Hooghe, M. en D. Houtman (2003) Omstreden instituties. Instellingen in een geïndividualiseerde samenleving. Sociologische Gids 50 (2) 115-130. Hooven, M. ten (2001) De lege tolerantie: Over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Inglehart, R. (1990) Culture Shift in Advanced Industrial Society. Princeton, N.J.: Princeton University Press. Inglehart, R. (2000) Globalization and Postmodern Values. The Washington Quarterly 23 (1) 215-228. Kennedy, J.C. (1995) Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig. Amsterdam: Boom. Kennedy, J.C. (2004) De deugden van het gidsland. Amsterdam: Vrije Universiteit. Lehning, P.B. (red.) (2000) De beleidsagenda 2000. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Lukes, S. (1973) Individualism. Oxford: Basil Blackwell. Mol, A. (1997) Wat is kiezen? Een empirisch filosofische verkenning. Enschede: Universiteit Twente. Pels, D. (2004a) Het einde van de sociologie. Facta 12 (3), april 2004. Pels, D. (2004b) Progressief manifest. Trouw,10 januari. 505 Jan Willem Duyvendak De individualisering van de samenleving Putnam, R. (2000) Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster. Scheffer, P. (2004) Het verlangen naar stadsmuren in een wereldhaven: Op zoek naar bouwstenen voor integratie. NRC-Handelsblad, 3 april. Schnabel, P. (red.) (1999) Individualisering en sociale integratie. Nijmegen: Uitgeverij SUN. SCP (2000) Sociaal en Cultureel Rapport 2000: Nederland in Europa. Den Haag: SCP. SCP (2003) Een kwart eeuw sociale verandering in Nederland: De kerngegevens uit het Sociaal en Cultureel Rapport 1998. Nijmegen: Uitgeverij SUN. SCP (2004) Sociaal en cultureel rapport 2004. Den Haag: SCP. Sociaal-Wetenschappelijke Raad van de KNAW (2003) Voorstudie verkenning sociologie, april 2003. Swaan, A. de (1982) De mens is de mens een zorg. Amsterdam: Meulenhoff. Swierstra, T. en E. Tonkens (2002) Klak- 506 Sociologische Gids | Jaargang 51 2004 | 4 keloze keuzevrijheid. Christen-democratische Verkenningen 7-9, 23-31. Tocqueville, A. de (1951) De la démocratie en Amérique (vol. 1). Paris: Gallimard. Uitterhoeve, W. (2000) Nederland en de anderen: Europese vergelijkingen uit het sociaal en cultureel rapport 2000. Nijmegen: Uitgeverij SUN. Vries, G. de (1992) Nederland verandert: Sociale problemen in de jaren tachtig en negentig. Amsterdam: Het Spinhuis. Walgrave, S. en B. Rihoux (1997) De Witte Mars. Leuven: uitgeverij van Halewyck. Wilterdink, N. (1995) On Individualization. Sociale Wetenschappen 38 (2), 4-17. WRR (2002) De toekomst van de nationale rechtsstaat. Den Haag: SDU Uitgevers. WRR (2003) Waarden, normen en de last van het gedrag. Amsterdam: Amsterdam University Press. Zijderveld, A.C. (2000) The Institutional Imperative: The Interface of Institutions and Networks. Amsterdam: Amsterdam University Press.