Vreemdelingen in de Bijbel (4)

advertisement
Vreemdelingen en de Bijbel (1) – Wat zegt Gods Woord?
Waar maken Nederlanders zich de meeste zorgen over? Uit een recent onderzoek kwam een
duidelijk antwoord naar voren: over de vluchtelingen die ons land binnenkomen. Ook onder
ons leven die zorgen. Hoe moeten wij omgaan met die vluchtelingenstroom? Wat moet de
politiek ermee doen? Moet de poort wijd open of moet ze juist dicht? Deze vragen worden
nog klemmender als we beseffen dat de grote meerderheid van de asielzoekers moslim is.
Moeten we hen terugsturen of moeten we hen gastvrij ontvangen? Moslims kunnen heel
aardige mensen zijn, maar hoe zit het eigenlijk met hun geloof? Is de islam “een godsdienst
van vrede” of leidt zij juist tot geweld?
We hopen op deze vragen een antwoord te vinden, maar we willen ons eerst wenden tot
Gods Woord. Wat zegt de Schrift over vreemdelingen? Wat kunnen we leren van het Oude en
Nieuwe Testament? Hoe moet in bijbels licht onze houding zijn?
Vreemdelingen in Kanaän
De Bijbel laat zien dat meerdere van Gods kinderen vluchteling of asielzoeker zijn geweest.
Dat is opmerkelijk. Bij vluchtelingen denken wij meestal aan anderen. Wíj zijn de
autochtonen, zíj de allochtonen. In Gods Woord ligt het vaak anders. Abram krijgt de
opdracht alles te verlaten en te gaan naar het land dat God hem wijzen zou (Gen. 12:1).
Komt hij in Kanaän, dan blijkt er honger in het land te zijn. “Zo toog Abram af naar Egypte
om daar als vreemdeling te verkeren” (Gen. 12:10). Bij zijn sterven heeft hij, naast een
grafspelonk, nog geen vierkante meter grond in het beloofde land. Hij heeft er gewoond als
“vreemdeling en bijwoner” (Gen. 23:4). Datzelfde geldt van de andere aartsvaders. Zij zijn
vreemdelingen gebleven in het land der belofte (Gen. 37:1 en 47:9). Jakob is zelfs gestorven
‘in het buitenland’, in Egypte. Zijn nageslacht heeft er ruim 400 jaar doorgebracht.
Het vreemdelingschap van al deze bijbelheiligen heeft hun leven getekend. De aartsvaders
hadden geen erfdeel in Kanaän. Ook bewaarden zij de nodige afstand tegenover de
oorspronkelijke bevolking. Ze leefden wel in Kanaän, maar waren niet van Kanaän. Wel
hadden ze contacten met hun buren. Abram sloot een bondgenootschap met sommigen van
hen (Gen. 14:13). Toch Abram ging daarbij niet zo ver als Lot, die binnen Sodom ging wonen
met alle kwalijke gevolgen van dien (Gen. 13 en 19). De aartsvaders hebben dankbaar
gebruik gemaakt van de gastvrijheid der Kanaänieten, maar ze hebben zich verre gehouden
van hun steden, die bolwerken waren van afgoderij en onreinheid.
Vreemdelingen op aarde
In de Hebreeënbrief gaat de apostel door op het leven van de aartsvaders. Gasten en
vreemdelingen zijn ze geweest; niet alleen in Kanaän, maar ook op aarde (Hebr. 11:13). Ze
waren begerig naar een beter, een hemels vaderland (vs. 16). Ze verwachten de stad die
fundamenten heeft, waarvan God de Kunstenaar en Bouwmeester is (vs. 10). Datzelfde geldt
van elke ware christen. “Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de
toekomende” (Hebr. 13:14).
Het is een voorrecht wanneer we die stad in waarheid mogen zoeken. Van nature zijn we zo
goed thuis in deze wereld en de zonde. Dan zijn we vreemdelingen in de slechtste zin van
het woord. “Zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van
de verbonden der beloften, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld” (Ef. 2:12).
Ongelukkig zijn we als dat ons leven is. Dan hebben we ook geen oog voor onze
medereizigers naar de eeuwigheid, mensen die van dezelfde lap zijn gescheurd als wij. Dan
zien we misschien wel neer op mensen met een andere huidskleur of achtergrond.
Vreemdelingen bij God
Gelukkig zijn zij die door wederbarende genade en een oprecht geloof in Christus
vreemdeling mogen worden, zoals Abraham dat was. Het is de taal van hun hart: “Ik ben een
vreemdeling bij U, gelijk al mijn vaders” (Ps. 39:13). Geen vreemdeling zonder meer, maar
een “vreemdeling bij U”. Een vreemdeling met een thuiskomen. Dit vreemdelingschap heeft
niet zozeer te maken met een letterlijk ontheemd zijn. Het wordt ook beleefd door mensen
die niet op de vlucht hoefden te slaan, maar mogen wonen te midden van hun volk. Niet
wereldvreemd, niet overgeestelijk, en toch vreemdelingen op aarde. Getrokken uit de Stad
Verderf en gebracht op de weg naar het nieuwe Jeruzalem. Bent u, ben jij al zo’n
vreemdeling geworden?
De dichter van Psalm 119 mocht het in waarheid zijn. Een pelgrim met een pelgrimslied.
Ik ben, o HEER’, een vreemd’ling hier beneên;
Laat Uw geboôn op reis mij niet ontbreken.
(Psalm 119:10 berijmd)
**********
Vreemdelingen en de Bijbel (2) – Wat kunnen wij leren van het OT?
We willen de vreemdeling bezien in bijbels licht. Na de inleiding van de vorige keer staan we
ditmaal stil bij enkele gegevens uit het Oude testament.
De inwoners van Kanaän
De Israëlieten mochten geen verbond maken met de oorspronkelijke bewoners van het land.
Omdat deze volken de maat van hun ongerechtigheid volgemaakt hadden (denk bijv. aan de
kinderoffers), moesten ze worden uitgeroeid (Deut. 7:2). Israël was geroepen om heilig te
leven. Toch hebben zij niet alle Kanaänieten uitgeroeid (Joz. 15:63 en Richt. 1). Deze
nalatigheid is het volk duur komen te staan. De overgebleven heidenen vormden een
voortdurende verleiding tot afgoderij en ontucht.
Een andere geduchte tegenstander was de Filistijn. Afkomstig uit Kaftor, het huidige Kreta,
had dit woeste volk zich gevestigd in het kustgebied dat vandaag de Gazastrook heet. De
Filistijnen waren bittere vijanden van Israël.
Na de ballingschap zijn het vooral Ezra en Nehemia geweest die ervoor gewaakt hebben dat
Israël alleen zou wonen en geen vreemde goden zou dienen. De teruggekeerde ballingen
hadden trouwens hun les geleerd. Wel hebben Ezra en Nehemia met smart geconstateerd
dat er toch weer gemengde huwelijken werden gesloten (Ezra 9 en 10; Neh. 13).
De volken rondom Israël
Hoe stond het met de omringende volken? In het algemeen heeft Israël weinig plezier aan
hen beleefd. Grote last bezorgden de Amalekieten, en ook van de Edomieten (nakomelingen
van Ezau) werd veel vijandschap ondervonden. Heel anders was het met de Tyriërs. Koning
Hiram had zelfs een goede verstandhouding met David. Wel stonden zij bekend om hun
hoogmoed en materialisme. Maar nergens krijgen wij de indruk dat Israël van dit volk te
lijden heeft gehad.
Weer anders staat het met Assyrië, Babel, Egypte, de Meden en Perzen. Israël is een speelbal
geweest in de strijd tussen deze grootmachten van het Oude Oosten. En toch was het de
HEERE Die alles bestuurde naar Zijn raad. Babel was een wrede macht, maar zij is gebruikt
als middel tot verootmoediging. De profeten mochten het toneel der volken beschouwen in
hemels licht. Het ging uiteindelijk om de eer van Israëls God.
Leerzaam is ook de plaats van Egypte in de Bijbel. Enerzijds was dit land het oord van
slavernij en verschrikking. Anderzijds was het de plaats waar Abram toevlucht zocht, Jozef
regeerde en Jakob mocht wonen. Later zocht het kleine Israël dikwijls hulp bij Egypte. Reeds
vóór de komst van Christus was er een grote Joodse gemeenschap. En heel indrukwekkend is
de heilsprofetie over Egypte in Jesaja 19:25.
De vreemdelingen binnen de poort
We hebben het al gezien: met de Kanaänieten mocht geen gemeenschap zijn. Anders was
het met degenen die in Kanaän als vreemdeling verkeerden. In de wet van Mozes wordt veel
aandacht aan hen besteed. Deze vreemdelingen kunnen in vier categorieën worden
verdeeld. Allereerst is daar “de buitenlander” (‘nochri’ of ‘nechaar’). Hij had geen speciale
rechten of officiële status. Als handelaar of reiziger verbleef hij tijdelijk in het land. In het
gunstigste geval deelde hij in de spontane gastvrijheid van de bevolking. Ten tweede is daar
“de vreemde” (‘zaar’). Van de heilige dingen mocht hij niet eten (Lev. 22:10). Hij was een
vreemdeling in de meest negatieve zin van het woord. In de derde plaats is daar “de
bijwoner” (‘toshaav’). Hij was beter af dan “de vreemde”. Zo mocht hij in bepaalde gevallen
vluchten naar de vrijstad (Num. 35:15).
De beste positie had “de vreemdeling” (‘geer’). In Exodus 22:21 lezen we: “Gij zult de
vreemdeling geen overlast aandoen, noch hem onderdrukken, want gij zijt vreemdelingen
geweest in Egypte”. De Heere neemt het voor hem op (zie ook Deut. 10:18 en Ps. 146:9). De
vreemdeling mocht delen in de tienden voor de sociaal zwakkeren (Deut. 26:12). De tempel
en feestmaaltijden stonden voor hem open. Hij had recht op de nalezing van de koren-,
druiven- en olijvenoogst en mocht de hoeken van het veld afoogsten (Lev. 19:10 en 23:22).
Het is van deze ‘armenwet’ dat Ruth gebruik maakte (Ruth 2:2). Deze Moabitische vrouw
kwam schuilen onder de vleugels van Israëls God (vs. 12).
Van plichten was echter ook sprake. De vreemdeling moest de sabbat heiligen (Ex. 20:10).
Het nuttigen van bloed was hem verboden (Lev. 17:10), evenals afgodendienst (Lev. 20:2).
Voor hem golden in het algemeen dezelfde plichten als voor de Israëlieten (Lev. 24:22 en
Num. 15:14-16). In meerdere opzichten was de vreemdeling achtergesteld. Dat betrof de
huwelijkswetgeving, slavernij en het verkrijgen van grondbezit (zie o.a. Lev. 25). Toch was de
situatie van een vreemdeling in Israël heel gunstig in vergelijking met de omringende landen.
Een vreemdeling was daar in feite vogelvrij. Van Israëls God kon gezegd worden: “’t Is de
HEER’ Die ’t recht der armen, der verdrukten gelden doet” (Ps. 146:5 berijmd).
**********
Vreemdelingen in de Bijbel (3) – Wat kunnen wij leren van het NT?
In het vorige artikel stonden we stil bij de plaats van andere volken en vreemdelingen in het
Oude Testament. Ditmaal letten we op het Nieuwe Testament.
Het onderwijs van Christus
De positie van de vreemdeling in het Nieuwe Testament is niet minder dan in het Oude
Testament. Er komt zelfs nog meer ruimte voor hen. De kring van naasten wordt wijd
getrokken. Zegt Christus niet: “Hebt uw vijanden lief…” (Matth. 5:44)? Hij zei het trouwens
niet alleen, Hij bracht het ook in praktijk. Hij bezocht Samaria, vertelde de gelijkenis van de
barmhartige Samaritaan, genas de knecht van een Romeinse hoofdman, hielp de Kananese
vrouw en sprak met Grieken in de tempel. In Mattheüs 25 gaat de Heere Jezus uitdrukkelijk
in op de positie van de vreemdeling. De rechtvaardigen zullen in het laatste oordeel worden
gezegend, onder andere omdat zij vreemdelingen hebben geherbergd (vs. 35 en 40). De
onrechtvaardigen hebben dit nagelaten (vs. 45). In Zijn onderwijs spaarde de Heere Jezus
Zijn volksgenoten niet. Kinderen des Koninkrijks zullen worden buitengeworpen, terwijl
velen uit de volkenwereld zullen aanzitten met Abraham, Izak en Jakob (Matth. 8:11, 12).
Wat moet dit onderwijs van Christus alles ondersteboven hebben gekeerd!
Het sterven van Christus
Ingrijpender nog dan Christus’ onderwijs is Zijn sterven. Door Zijn kruisdood op Golgotha zijn
de muren afgebroken. Dat geldt allereerst de muur tussen een heilig God en een schuldig
mensenkind. Toen Christus stierf, scheurde de voorhang in de tempel. De weg tot het
binnenste heiligdom kwam vrij te liggen. Dat geldt ook de muur tussen Israël en de volken.
Paulus wijst daarop in Efeze 2:14 en 15. Vreemdelingen van de verbonden der beloften zijn
nu nabijgekomen door het bloed van Christus (vs. 13). Zij zijn nu medeburgers der heiligen
en huisgenoten Gods (vs. 19). Op de Pinksterdag wordt dit zichtbaar. Ook Kretenzen en
Arabieren horen de grote werken Gods verkondigen, in hun eigen taal nog wel (Hand. 2:11).
Velen worden toegedaan tot de gemeente. Het is de gemeente die bestaat uit Joden en
heidenen. Daarin neemt de Joodse gelovige nog steeds de plaats in van de eerstgeborene
(zie Calvijn op Rom. 11:25, 26). In die zin blijft er onderscheid. Maar de scheiding is
doorbroken! Uiteraard heeft dit spanning gegeven in de eerste christengemeenten (zie
Hand. 15:15 en Gal. 2:11-14). Zelfs Petrus moest ervoor ingewonnen worden om bij een
Romein aan huis te eten en daar Gods Woord te brengen (Hand. 10 en 11).
De gemeente van Christus
Van Christus’ gemeente geldt: “Het zal worden één kudde en één Herder” (Joh. 10:16).
Totaal verschillende mensen zitten er naast elkaar. Zij zijn “van boven” geboren (Joh. 3:3).
Hun “burgerrecht” is in de hemelen (Filipp. 3:20). Daarom zijn zij begerig naar “een beter
vaderland” (Hebr. 11:16). In het herscheppende werk van Gods genade is “geen Griek en
Jood…, maar Christus is alles en in allen” (Kol. 3:11). Allerlei volken zijn in één gemeente
verenigd, als één lichaam met vele leden. Niet alle leden zijn hetzelfde, maar zij worden
geroepen elkaar te dienen om Christus’ wil (1 Kor. 12:12 e.v.). Dit leven brengt verdrukking
mee van de kant van de wereld. Gods kinderen hebben strijd te leveren, geestelijke strijd.
Maar deze strijd is slechts van korte duur. Als Christus wederkomt, zal zij voorbij zijn. Dan
komen “de vreemdelingen in de verstrooiing” thuis. En nu al, te midden van de verdrukking,
mag de pelgrim zich erin verblijden dat hij deel zal hebben aan de openbaring van Christus’
heerlijkheid, zoals hij thans deel heeft aan Zijn lijden (1 Petr. 4:13).
Intussen hebben Gods kinderen ook een taak op aarde. Het is hun opdracht God te dienen
en hun naaste om Christus’ wil. “Laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de
huisgenoten des geloofs (Gal. 6:10). In Hebreeën 13:2 staat: “Vergeet de herbergzaamheid
niet, want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd”. De apostel grijpt
hier terug op de geschiedenis van Abraham en Lot, die engelen op bezoek kregen. Voor het
woord “herbergzaamheid” of “gastvrijheid” staat in het Grieks ‘filoxenia’, letterlijk vertaald:
“liefde tot vreemdelingen”. Dat hoort dus bij het christenzijn (zie ook Rom. 12:13 en 1 Tim.
5:10), en zeker voor hen die een ambt in de gemeente bekleden (1 Tim. 3:2; Tit. 1:8 en 1
Petrus 4:9). Ware godsvrucht zal blijken in de praktijk van het leven. Oprechte naastenliefde
heeft alles te maken met onze houding ten opzichte van de vreemdeling, binnen de
gemeente en erbuiten. Dat is de boodschap van het Nieuwe Testament.
**********
Vreemdelingen in de Bijbel (4) – Wat moet onze houding zijn?
De vraag waar we mee begonnen, was hoe Gods Woord de vreemdeling beziet. We hebben
een aantal gegevens bekeken, zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. We kunnen
nu de lijnen doortrekken naar de tijd waarin we leven. Wat moet onze houding zijn ten
opzichte van de vreemdeling in onze poort? We willen enkele punten noemen.
Hulp aan christelijke vreemdelingen
Het is zonneklaar dat wij geroepen worden om christelijke vreemdelingen te helpen. Wat dat
betreft zijn de gegevens in Gods Woord duidelijk genoeg. In onze vaderlandse geschiedenis
heeft deze hulp meer dan eens gestalte gekregen. In het bijzonder voor de Hugenoten is
Nederland een toevluchtsoord geweest, waar zij asiel verkregen omwille van het geloof.
Vervolgde huisgenoten des geloofs vormen vandaag een groep die wel bijzonder onze
aandacht mag hebben. In het huidige tijdsgewricht zijn christenen meer dan ooit het
mikpunt van vervolging, opsluiting en mishandeling. Laten wij voor hen bidden en aandacht
voor hen vragen, mede via onze vertegenwoordigers in het parlement.
Hulp aan niet-christelijke vreemdelingen
Hoe zit het nu met niet-christenen? Moeten wij hen in onze samenleving opnemen of hen
juist weren? Soms wordt er beweerd dat de Israëlieten alle vreemdelingen toelieten en dat
zij allemaal dezelfde rechten kregen. Dat is onjuist. We hebben gezien dat er in het Oude
Testament vier soorten vreemdelingen waren, elk met een eigen status. Alleen de meest
beschermde vreemdeling vormde godsdienstig en maatschappelijk een zekere eenheid met
het volk Israël. Vreemdelingen hadden bovendien niet alleen rechten, maar ook plichten. In
het Nieuwe Testament komt het liefdegebod sterk naar de voorgrond. Christenen moeten
weldoen aan alle mensen, hoewel meest aan de huisgenoten des geloofs. In de Vroege Kerk
was dit praktijk en keizer Julianus moest het erkennen. “Deze goddeloze Galileëers voeden
niet alleen hun eigen armen, maar ook de onze”, zo gaf hij grimmig toe. Deze naastenliefde
was een belangrijke reden waarom het christendom zich zo snel verbreidde in het Romeinse
rijk. Liefde wint harten in. Zij zet zich belangeloos in, maar zoekt ook de naaste voor Christus
te winnen.
Positief en nuchter
Onze houding ten opzichte van de vreemdeling moet positief en nuchter zijn. Geen
negatieve houding dus, zoals soms wordt aangenomen. Zo’n houding is mensonwaardig,
maar bovenal een christen onwaardig. De Schrift leert ons dat wij alle rechten verspeeld
hebben in het paradijs. Daar moeten wij terechtkomen. Voor helwaardigen is er plaats bij
het altaar der verzoening, het kruis op Golgotha. Wie door genade een kinderrecht mag
ontvangen op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, kan zich onmogelijk verheven voelen
boven anderen. Hij zal loyaal zijn tegenover het land waar God hem een plaats gaf, maar hij
zal van zijn vaderlandsliefde geen cultus maken. Hij kent een beter vaderland. Daarom geen
negatieve houding tegenover mensen met een andere cultuur of overtuiging.
Anderzijds ook geen naïeve houding of bevlogen romantiek. In de media is soms een
overdreven aandacht op te merken voor alles wat anders is. Hoe komt dat? Heeft men zelf
geen overtuiging meer? Eén ding is zeker: de media moeten over het algemeen weinig
hebben van christelijke normen en waarden. In de pluriforme cultuur die men nastreeft, zijn
buitenlanders prima in te passen. Nu moeten wij van de weeromstuit geen negatieve
houding aannemen tegenover vreemdelingen. Positief maar nuchter: dat lijkt de houding te
zijn die het meest overeenstemt met de Schrift.
Ruim baan voor de islam?
Het Oude Testament leert ons dat vreemdelingen niet alleen rechten maar ook plichten
hebben. De multiculturele samenleving op democratische leest geschoeid, waar velen nu
voor pleiten, is fundamenteel iets anders dan de theocratische samenleving van Israël, waar
de zwakken een plaatsje kregen omdat de God van Israël een God is vol ontferming en
gerechtigheid. Van vreemdelingen werd verwacht dat zij zich zoveel mogelijk voegden naar
de regels van Gods wet, zoals in de zeventiende eeuw van vluchtelingen gevraagd werd het
gereformeerde karakter van ons volksleven te eerbiedigen. Het is triest te zien hoe de
Nederlandse regering, in haar zucht naar ongebreidelde tolerantie en in haar afkeer van het
christelijk verleden, thans de vrije teugel geeft aan het praktiseren van valse godsdiensten.
Dit alles brengt ons als christenen in een lastig parket. De meeste asielzoekers die Nederland
binnenkomen, zijn moslims. Meer moslims betekent ook meer islam. Kunnen we daar blij
mee zijn? Moeten we daar voor openstaan? Dragen we op deze wijze niet bij aan een
verdere afbraak van de christelijke restanten in Nederland? Dat is een serieuze vraag. In een
volgende serie artikelen wil ik proberen hierop in te gaan.
CS
Download