ERIK BORGMAN Allemaal vreemdelingen? Inleiding Dag van het Jodendom Groningen Synagoge Folkingestraat – 15 januari 2017 Elk jaar, als de winter nadert en daarmee ook 5 december, gebeurt het: ‘hé, Sinterklaas!’, wordt mij nageroepen, of de laatste jaren ook wel: ‘hé, kerstman.’ Op zo’n moment word ik vreemdeling. Ik zeg niet dat het helemaal hetzelfde is als wanneer een donkergekleurde persoon wordt nageroepen: ‘hé, zwarte Piet!’, en al helemaal niet wanneer je voor ‘vuile Jood’ wordt uitgemaakt. Maar het zegt wel iets over vreemdelingschap. 1. Ik zou voorstellen de volgende definitie van ‘vreemdeling’ te hanteren: Een vreemdeling is iemand die niet werkelijk over zichzelf kan denken in de termen waarin anderen over haar of hem denken. Wat jij denkt of gelooft, wat jij doet of absoluut nooit zult doen, hoe jij je eigen gedrag en je eigen uiterlijk interpreteert, dat komt niet overeen met de manier waarop dat door anderen gebeurt. Jouw gedrag, jouw manier van denken, jouw uiterlijk valt buiten wat als normaal geldt: dan ben je een vreemdeling. Dat is de boodschap van ‘hé, Sinterklaas!’. Zoals ik eruit zie wijkt niet alleen objectief af van hoe anderen eruit zien, het wijkt ook af van hoe je er in onze ogen kunt uitzien wil je nog bij ons kunnen horen. Daarom is er een hemelsbreed verschil tussen de jongen die zijn vriendin ‘konijntje’ noemt, omdat haar neusvleugels zo leuk meebewegen als zij praat en voor ‘konijn’ uitgescholden worden omdat je van die grote voortanden hebt. Dit is de reden dat stelselmatig uitgescholden worden mensen tot zelfmoord kan drijven. Als anderen je steeds maar weer duidelijk maken dat je in hun ogen alleen maar een afwijking bent, een waste of space, is er gerede kans dat je in je eigen ogen na verloop van tijd niets meer bent. Maar het signaal dat iemand vreemdeling is, wordt lang niet altijd bewust uitgezonden. Als ‘wij’ allemaal voor Oranje zijn en de wedstrijden bepalen de gesprekken vooraf en achteraf, dan hoeft niemand degene die niet in voetbal geïnteresseerd is te zeggen dat hij niet bij ‘wij’ hoort. Dit verdwijnt niet wanneer tegen deze persoon in kwestie gezegd wordt dat het natuurlijk okay is dat hij niet van voetbal houdt, en ook niet als hem nieuwsgierig gevraagd wordt hoe het nu is om niet van voetbal te houden. Hij houdt gewoon niet van voetbal en als anderen naar een wedstrijd kijken en daar naar afloop vol van zijn, dan lees hij een boek en vind niet dat hij iets gemist heeft. Hij zal er dus ook niet perse gelukkig van worden wanneer hij wordt uitgenodigd om een keer mee te komen kijken naar voetbal, en dat dan de voetbalfans graag een keer een avondje met hem mee komen lezen, zodat de sociale cohesie tussen beide groepen bevorderd wordt. ‘Interessant, dat lezen’, zeggen de voetballiefhebbers beleefd, en denken ze misschien ook nog wel, en misschien nemen zij zich zelfs wel voor nog eens vaker te gaan lezen en vragen zij de niet-voetballiefhebber hen daarbij te ondersteunen. Misschien ook nodigen zij de niet-voetballiefhebber nog eens uit met hen voetbal te kijken, maar het zal hem allemaal niet minder het gevoel geven een vreemdeling te zijn. Als hij dat laat merken, dan bestaat de kans dat de voetballiefhebbers hem voor de voeten werpen dat zij hem ondankbaar vinden. Zij doen toch zo hun best. De kans bestaat zelfs dat zij zich bedreigd beginnen te voelen door het feit dat hij maar niet van voetbal gaat houden. Wat voor hen het belangrijkste in de wereld is, dat kan je blijkbaar volkomen koud laten. Voor je het weet beginnen zij respect te eisen voor het voetbal en de voetballiefhebbers, de erkenning van de niet-voetballiefhebbers dat zij de afwijking zijn en hen te verplichten hun afwijking maar ‘achter de voordeur’ te houden. In de Nederlandse cultuur houden mensen van voetbal, staat er dan voortaan in de inburgeringscursussen, en het getuigt van beleefdheid om op dagen dat het Nederlands elftal speelt een oranje accent in je kleding aan te brengen en het getuigt absoluut niet van respect om als het Nederlands elftal verloren heeft, te zeggen dat het maar een spelletje is en dat jij in de tijd waarin de anderen zich zaten te verbijten, zo’n mooi boek gelezen hebt. 1 Ik wil hiermee de problematiek rond vreemdelingschap en de omgang met vreemdelingen niet bagatelliseren. Ik wilde met wat ik zojuist zei een paar dingen over vreemdelingschap duidelijk maken die in de publieke discussie vaak vergeten worden. En weest u gerust, ik kom daarbij ook bij de vraag wat dit allemaal met de Joodse en met de christelijke traditie te maken heeft. 2. Het eerste wat met het voorbeeld denk ik duidelijk wordt, is dat wij allemaal op onze tijd vreemdelingen zijn. Er zijn voor ons allemaal momenten waarop wij het gevoel hebben niet thuis te zijn in de gebruikelijke manier van denken en praten. Niemand van ons past naadloos binnen de categorieën en beelden die als vanzelfsprekend worden beschouwd. Dat kunnen wij proberen te veranderen en dat moet soms ook – het is niet goed als grote groepen pijn hebben aan of gehinderd worden door de heersende denk- en handelingskaders – maar dat betekent niet dat we ooit een manier van denken en doen zullen hebben waar iedereen in al zijn aspecten haar of zijn plaats kan vinden. Het is ons menselijk lot om – om het in Bijbelse taal te zeggen – geregeld te ervaren dat wij ‘vreemdelingen en bijwoners’ zijn, die hier geen waarachtig thuis hebben. Altijd schuurt er iets en zelfs onze beste vrienden en onze geliefden begrijpen ons niet zoals wij onszelf begrijpen. Het is daarom van belang dat zij zich dit realiseren, zodat zij mij, die altijd tot op zekere hoogte vreemdeling binnen hun wereld blijf de gelegenheid geven om zoveel mogelijk voor mijzelf te spreken. Daarom is het volgens mij maatschappelijk gesproken een groot probleem dat wij geloven dat de volledig inclusieve samenleving en de volledig inclusieve cultuur een reële mogelijkheid is. Het is natuurlijk nog erger te denken dat de bestaande cultuur deze mogelijkheid realiseert, dat de bestaande cultuur de universele cultuur is. Ieder van ons zou beter kunnen en moeten weten, maar, zoals de Amerikaanse zwarte schrijver James Baldwin heeft duidelijk gemaakt, veel niet-voetballiefhebbers hebben er zozeer in geïnvesteerd zichzelf ervan te overtuigen dat zij eigenlijk wel degelijk voetballiefhebbers zijn, dat zij in blinde woede ontsteken als iemand laat merken dat je ook niet van voetbal kunt houden en dan toch zijn volledige burgerrecht opeist. Baldwin maakt in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw duidelijk dat de witte afkeer van zwarten niet voortkomt uit een soort natuurlijke haat van de kleur zwart, of een fundamenteel verschil in menszijn of cultuur of een vanzelfsprekende moeite met mensen die anders zijn, maar in de moeite die degenen die zichzelf nu als wit beschouwen, gedaan hebben om wit te worden, hun gedrag en hun gevoelens aan te passen aan wat als goed en beschaafd geldt en alles wat daar niet toe behoort op de zwarten te projecteren. Zwarten als gelijken behandelen, dat wil zeggen het goed te vinden dat zij in hun eigen termen over hun leven spreken en volgens hun eigen uitgangspunten hun leven vormgeven, bedreigt daarom hun eigen, zo moeizaam verworven witte zelfbeeld. Het zou bovendien impliceren dat al die moeite die zij ervoor gedaan hebben, niet nodig zou zijn geweest. Daarom moet de heersende cultuur claimen dat ze universeel is, voor iedereen geldt, iedereen de mogelijkheid geeft om te zijn wie hij en wie zij echt is. Dit verklaart bijvoorbeeld waarom wij onze cultuur zo graag tolerant noemen. Als wij ten opzichte van iedereen en alles tolerant zijn, kan niemand klagen te worden buitengesloten. En zo kan tolerantie de ultieme vorm zijn om een cultuur af te sluiten en in zichzelf op te sluiten. Maar we moeten niet alleen niet van onze eigen cultuur geloven dat deze omvattend is en iedereen recht doet, we moeten dat van geen enkele cultuur geloven. Ons menselijk overleven is niet iets wat we af kunnen dwingen, het is een onverdiende gave. Zo wordt het voorgesteld in de opdracht van eerstelingen in het bijbelboek Deuteronomium. De tekst is bekend: Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij is met een klein aantal mensen naar Egypte gegaan en, terwijl hij daar als vreemdeling verbleef, een groot, machtig, talrijk volk geworden. Toen de Egyptenaren ons slecht behandelden, ons onderdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden, hebben wij tot de Ene, de God van onze vaderen, geroepen. En de Ene heeft ons verhoord en zich onze vernedering, ons zwoegen en onze verdrukking aangetrokken. […] Hij 2 heeft ons naar deze plaats gebracht en ons dit land geschonken, een land dat overvloeit van melk en honing. Daarom breng ik nu de eerste vruchten van de grond, die U, Ene, mij hebt geschonken. (Deuteronomium 26,5-10) En dan gaat de tekst verder: ‘Dan moet u [de eerstelingen van de oogst] voor de Ene uw God neerleggen, u voor Hem neerbuigen en samen met de Levieten en de vreemdelingen die bij u wonen, feestvieren vanwege al de weldaden die Hij aan u en aan uw huis heeft geschonken’ (vers 10-11). Wie zelf weet dat hij een vreemdeling is en blijft, weet dat andere vreemdelingen behoren te delen in de zegeningen die hem of haar ten deel vallen. 3. Al het menselijke is gebrekkig stukwerk, schrijft de apostel Paulus aan de christenen van Korinte. Daarom hebben wij de liefde nodig, niet om dat gebrek goed te maken, maar om het leven met dit gebrek mogelijk te maken. ‘Nu kijken wij nog in een spiegel’, zegt Paulus, en zien daarin onduidelijke en schimmige dingen, ‘nu ken ik nog slechts ten dele’ (1 Korinte 13,9 en 12). De liefde is in staat ons met dit half-onbekende te verbinden, in ons de wil te wekken ons erdoor te laten gezeggen ook al doorgronden wij het niet – of misschien wel juist daarom. Voor Paulus kondigt zich juist in dat wat wij niet doorgronden Gods komst aan, want alleen God kan maken dat wij werkelijk zullen kennen zoals wij gekend zijn (vgl. vers 12). En daarmee zijn we bij het derde aspect van het vreemdelingschap wat ik aan de orde zou willen stellen. Ieder van ons is op onze tijd vreemdeling, heb ik gezegd, en volgens dat het onvermijdelijk is dat er vreemdelingen zijn. Maar, en dat is mijn derde punt, het is erg dat er altijd vreemdelingen zijn zolang er menselijke culturen zijn. Het is erg om vreemdeling te zijn, allereerst omdat voor je het weet in de naam van wat doorgaat voor het gezonde verstand, waar jouw leven en jouw ervaringen maar niet in willen passen, gepoogd wordt om je tot een probleem te verklaren waarvoor men als je niet uitkijkt ook wel een definitieve oplossing weet. De grote socioloog Zygmund Bauman, die afgelopen maandag overleed, brak zoals u misschien weet in 1989 voor het grote publiek door met een boek getiteld Modernity and Holocaust. Het is eigen aan de moderniteit om zonder terughoudendheid en zonder aarzeling haar wil aan de werkelijkheid op te leggen en de zes miljoenvoudige, industrieel georganiseerde moord van de Shoah is daar een uitdrukking van. Er is een glijdende schaal van vreemdelingschap naar slachtofferschap, van mentale, via culturele naar fysieke uitsluiting: ik zeg niet dat het afglijden langs deze schaal een onontkoombare noodzaak is, maar het is wel een voortdurende dreiging. Het is onontkoombaar om hier een moment stil te staan bij het niet te bevatten raadsel van het kwaad dat ertoe heeft geleid dat het christendom dat begon met de proclamatie dat de nabijheid van God waarvan het Joodse volk het teken was dankzij het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus van Nazaret als de Gezalfde van God universeel toegankelijk was geworden, datzelfde jodendom en de joden als de dragers ervan, consequent tot principiële vreemdelingen heeft gemaakt. Consistent hebben christenen geweigerd zich te laten beleren door de reëel bestande Joden, hun ervaringen en hun leven. Hardnekkig bleven zij opgesloten in een beeld dat bepaalde interpretatie van het optreden van Jezus, de brieven van Paulus, de teksten van de evangelies in samenwerking mogelijk maakte: de Joden zijn het volk dat er niet meer zou moeten zijn, dat er eigenlijk niet meer behoort te zijn. Zo werd een traditie die vol trots proclameert dat er in Christus geen Jood of Griek meer is (Galaten 3,28), een belangrijke motor om de Jood tot de vreemdeling bij uitstek te maken. Wat kunnen wij hier anders doen dan deze schande op ons nemen, ook al weten we helemaal niet wat dat betekent, en hopen dat wij er niet onder bezwijken. De Shoah heeft wat mij betreft met terugwerkende kracht het anti-judaïsme in het christendom tot ketterij bij uitstek gemaakt, en tot haar schande heeft de kerk tot zeer recent maar weinig tot geen werk gemaakt van de bestrijding ervan. Maar, zoals de Joodse filosoof Emil Fackenheim schreef: 3 De vernietigingslogica van de Nazi’s was onweerstaanbaar, maar zij werd niettemin weerstaan. Deze logica is een novum in de menselijke geschiedenis, een bron van ongekende en blijvende afschuw, maar het verzet van de kant van degenen die er het meest radicaal aan werden blootgesteld is eveneens een novum in de geschiedenis, en het is een bron van ongekende en blijvende verbazing.1 Wij zijn gered door degenen die het onmogelijke deden: zich verzetten tegen hun vreemdelingschap, bleven zeggen hoe het leven er van hun kant uitzag. 4. Zeggen hoe het leven eruit ziet vanuit de positie van vreemdeling, dus niet jezelf proberen net zolang geweld aan te doen tot je kunt denken dat je geen vreemdeling bent, maar bij uitstek past in de taal en de vormen van de heersende cultuur, maar te spreken vanuit de positie die door die taal en die vormen nu juist buitengesloten wordt, onzichtbaar gemaakt, minderwaardig verklaard, als irrelevant gezien, dat is het onmogelijke doen. Ik keer nog een keer terug naar James Baldwin, die dit wat mij betreft op onovertroffen wijze heeft geformuleerd. Om het raadsel te verklaren waarom zoveel zwarte kunstenaars en muzikanten verslaafd waren aan alcohol of drugs, het moeilijk hadden met liefdesrelaties slecht konden omgaan met geld, schreef Baldwin: Het is moeilijk om zwart te zijn, en daarom officieel en dodelijk veracht. Het is nog moeilijker om zoveel van degenen te verachten die zichzelf als wit beschouwen en voor wier blindheid je de verplichte grijns produceert. En het is nog moeilijker om vanuit de verwoesting – het dal van Ezechiël: ‘O, Heer, kunnen deze beenderen nog tot leven komen’ – het leven te vertrouwen, en een leven te leven, te beminnen, te worden bemind.2 Het is moeilijk, het is menselijk gesproken onmogelijk jezelf niet te verachten als je veracht wordt, jezelf niet aan te passen aan wat er van je verwacht wordt en niet vanuit wat je geacht wordt te zijn, maar vanuit wie je kunt zijn te spreken en te handelen. Maar het gebeurt, ondanks alles. Het is moeilijk, het is menselijk gesproken onmogelijk zoveel afstand te nemen van wat er van je verwacht wordt en zoveel afstand te nemen van degenen die het van je verwachten, dat er ruimte ontstaat om eigen woorden te zoeken en eigen vormen te vinden. Als u enig inzicht wilt krijgen in hoe dwingend en fnuikend verwachtingen kunnen zijn in de wereld waar we vandaag de dag maatschappelijk gesproken het eerst aan denken als we spreken over ‘de vreemdeling’, de wereld van de asielzoekersopvang, dan moet u het bij tijden hilarische, maar ook tot diepe, aan wanhoop grenzende treurigheid stemmende boek lezen van de van oorspronk Irakese schrijver Rodaan Al Galidi, Hoe ik talent voor het leven kreeg.3 Al Galidi beschrijft hetzelfde proces als Balwin: het moeilijke proces om het leven weer te gaan vertrouwen, ervan te houden, je te laten beminnen en zelf te beminnen. Opnieuw, het is moeilijk, het is menselijk gesproken onmogelijk, maar het gebeurt. Deze onmogelijke mogelijkheid krijgt volgens Baldwin bij uitstek gestalte in de zwarte Amerikaanse muziek, met name in de jazz en de blues. Het artikel waaruit het citaat van Baldwin van zojuist stamt, was een bespreking van een boek over de geschiedenis van de jazzmuziek. ‘Deze muziek begon bij het veilingblok’, schrijft Baldwin provocerend, dat wil zeggen: de plaats waar de vanuit Afrika naar de Verenigde Staten getransporteerde slaven werden verhandeld. Jazz en blues ontstonden in gevangenschap en zijn daar de onmogelijke, maar reële ontkenning van. Zij bezingen op 1 E. Fackenheim, To Mend the World: Foundations of Post-Holocaust Jewish Thought, Bloomington/Indianapolis: Indiana University 21989 (1982), 25. 2 J. Baldwin, The Cross of Redemption: Uncollected Writings, ed. R. Kenan, New York: Vintage 2011, 145-153: ‘Of the Sorrow Songs: The Cross of Redemption’ (oorspronkelijk 1979), hier 153. 3 R. Al Galidi, Hoe ik talent voor het leven kreeg, Amsterdam: uitgeverij Jurgen Maas 2016). 4 eigen voorwaarden de liefde voor het leven en de wereld, ondanks alles, en breken met de opgelegde verplichting zich te schikken in de plaats en de rol die aan zwarten als permanente vreemdelingen wordt toegewezen. Volgens Baldwin markeren jazz en blues de ondergang van de Europese hoogmoed die zich voorstelt dat zij met het ene woord ‘geschiedenis’ het ‘verleden’ controleert, het ‘heden’ definieert en daarom niet anders kan dan ervan uitgaan dat de ‘toekomst’ zich even gewillig tot slavernij laat brengen als de slaven die zij zich verbeelden te hebben ontdekt en de ‘nikker’ die zij niet anders kunnen dan verzinnen.4 Het punt, ook al van Baldwin, maar in ieder geval van mij vanmiddag, is dat ook wij hierdoor worden gered. Wij zijn gebaat, of sterker nog, het is noodzakelijk, het is voor ons noodzakelijk, dat wat Baldwin ‘de Europese hoogmoed’ noemt uit onze cultuur verdwijnt. 5. Recentelijk heeft paus Franciscus meermaals benadrukt, dat een cultuur tot leven gebracht wordt vanuit wat plaatsvindt in wat door die cultuur zelf als de rand ervan wordt gedefinieerd, de periferie – en jazeker, dat geldt ook voor de kerkelijke cultuur. Zo zei de paus het in een interview: de werkelijkheid wordt alleen begrepen als zij gezien wordt vanaf de periferie, niet als ons gezichtspunt zich op gelijke afstand van alles bevindt. Om de werkelijkheid echt te begrijpen, moeten wij ons verwijderen van de centrale positie van kalmte en vredigheid en onszelf bewegen in de richting van de perifere gebieden.5 Het volk Israël wordt geroepen uit de slavernij in Egypte, leert God kennen onder de precaire omstandigheden van de woestijn, ontdekt de diepte van zijn trouw in de ballingschap en de uitnodiging eruit terug te keren. Jezus wordt in dat deel van de samenleving geboren dat voor machthebbers wel zichtbaar is, maar voor hun blikken ondoordringbaar, en zegt scherp, als er aanmerkingen gemaakt worden op het gezelschap dat hij kiest: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke wel; Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars’ (Marcus 2,17). Zij die zich ervan bewust zijn dat zij ziek en zondig zijn, hebben kennis van iets dat ook voor anderen geldt, maar wat die niet willen weten. Dit komt niet voort een cultureel-religieuze variant van het geloof dat het gras bij de buren altijd groener is, niet uit een ‘weg met ons’-mentaliteit. Het komt voort uit het inzicht dat juist de uitgeslotenen – in de woorden van de profeet Jesaja – onze ziekten op zich nemen en onze smarten dragen, gebroken worden door onze zonden (Jesja 53,4-5). Wat hen overkomt laat zien wat onze samenleving doet, wat wij doen: uitsluiten om zelfs maar de dreiging van schaarste te voorkomen, tot vijand maken om het gevoel van onveiligheid uit te drijven, talloze levens breken, jarenlang on hold zetten, niet echt van de grond laten komen, om de illusie te handhaven dat wij de wereld in de greep hebben. Mijn stelling is al sinds de zomer van 2014, toen wat we sindsdien de vluchtelingencrisis zijn gaan noemen een aanvang nam en Europa en Nederland bij god niet wisten wat zij ermee aan moesten, mijn stelling is al sinds de zomer van 2014 dat alleen welwillende menselijkheid voor de Baldwin, ‘Of the Sorrow Songs’, 151. Het boek dat Baldwin besprak, was D.L. Collier, The Making of Jazz: A Comprehensive History, Boston: Houghton Mifflin 1978. Voor de plaats van de blues en de jazz, in Baldwins oeuvre, zie: D.Q. Miller, ‘Using the Blues: Baldwin and Music’, in: A Historical Guide to James Baldwin, ed. D. Field, Oxford: Oxford University Press 2009, 83-110; vgl. ook E. Pavlič, Who Can Afford to Improvise? James Baldwin and Black Music, the Lyrics and the Listeners, New York: Fordham University Press 2016. 5 A. Spadaro, ‘“Wake up the World”. Conversation with Pope Francis about the Religious Life’, originele tekst in La civilta cattolica 2014 no. 1, 3-17; voor de Engelse vertaling, zie <http://www.laciviltacattolica.it/articoli_download/extra/Wake_up_the_world.pdf>, hier 3-4. 4 5 vluchtelingen onvoldoend is. Dat houdt ons gevangen in de discussie hoeveel wij er eigenlijk aankunnen, en dus in het hen tot bedreiging maken van onze tot dan toe zo geweldig samenleving. In die tijd las ik Baldwin: ‘Het is moeilijk om zwart te zijn, en daarom officieel en dodelijk veracht’ – het is moeilijk om een Arabisch uiterlijk te hebben, moslim te zijn, of zelfs maar arm en wanhopig en bijna verzopen, en daarom niet officieel, maar wel feitelijk geminacht, betutteld en gekoeioneerd, gewantrouwd en tot het oneindige gecontroleerd = nogmaals: lees Al Galidi. Als wij niet begrijpen dat wij vluchtelingen en vreemdelingen nodig hebben, dat zij onze cultuur niet bedreigen, maar redden van de zelfgenoegzaamheid, verlossen van de vruchteloze geslotenheid, bevrijden van onze machtsfantasieën en onze angst dat die ontmaskerd zullen worden, dan komt het misschien met hen nog wel, maar met ons zeker niet goed. 6. Wij hebben redding nodig en hun komst maakt deel uit van onze redding, vanuit dat wat wij tot de periferie maken, maar waar in Gods ogen zich datgene afspeelt dat het centrum uitmaakt van de geschiedenis. Dit is de suggestie die ik in de bijbelse geschriften vind., Zij maken deel uit van onze redding, samen met degenen die geloven hun tegenstanders te zijn en die ondanks hun harde, botte en niet zelfden niet te tolereren vormen van protest op hun manier laten zien dan onze samenleving niet de plaats van gegarandeerde veiligheid en welvaart is, die degenen die zich niet aan de periferie bevinden maar in het centrum, vaak geloven dat zij is. Volgens de boodschap van paus Franciscus bij gelegenheid van Wereldvredesdag 2017 zijn wij ‘in de greep van een afschuwelijke wereldoorlog die in stukjes en beetjes wordt uitgevochten’.6 In deze situatie zouden wij geen geweld toevoegen, zo stelt hij, en zeker niet met de illusie geweld met geweld te kunnen bestrijden. In plaats daarvan moeten we bouwen aan duurzame vrede. De grondwet van deze vrede is denk ik voor ons, in ons land, op dit moment te vinden in de bekende aansporing in Leviticus: Vreemdelingen die bij u wonen hebben dezelfde rechten als een geboren Israëliet. U moet hen beminnen als uzelf, want u bent zelf vreemdeling geweest in Egypte. (Leviticus 19,34; vgl. Deuteronomium 10,19) Dit is geen ideaal waarnaar we moeten streven, maar een wet die wij met behulp van ons handelen moeten vervullen. Van alles wat we doen zouden we ons moeten afvragen: in welke zin drukt dit liefde voor de vreemdeling uit vanuit het inzicht dat wat haar of hem overkomt, ons zou kunnen overkomen? Wat mij betreft heeft opnieuw paus Franciscus dit op onovertroffen manier duidelijk gemaakt, toen hij op 24 september 2015 sprak voor het Amerikaanse congres, en de Gulden Regel uitlegde, u weet wel, de ook Bijbelse gedachte dat je anderen moet behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden.7 Paus Franciscus zei: Laten wij de anderen met dezelfde passie en compassie behandelen waarmee wijzelf behandeld willen worden. Laten wij voor anderen streven naar dezelfde mogelijkheden die wij voor onszelf nastreven. Laten wij anderen helpen in hun groei zoals wij zelf graag geholpen zouden willen worden. Paus Franciscus, ‘Geweldloosheid: Een stijl van vredespolitiek’ (8 dec. 2016). Op de kalender van de RoomsKatholieke Kerk is 1 januari Wereldvredesdag. De pauselijke boodschappen met het oog op deze dag worden volgens een inmiddels 50-jarige traditie gepubliceerd op 8 december daarvoor, het feest van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. 7 Zie paus Franciscus, ‘Toespraak tot de gemeenschappelijke vergadering van Huis en Senaat van het Amerikaanse Congres’ (24 sept. 2015). 6 6 Met dan, als punchline: Kortom: als wij zekerheid willen, moeten wij zekerheid geven; als wij leven willen, moeten wij leven geven; als wij mogelijkheden willen, moeten wij mogelijkheden beschikbaar stellen. De maat waarmee wij meten, zal de maat zijn waarmee wij gemeten worden. Ik zou op dit moment niet weten hoe het beter te zeggen. 7