2 - KU Leuven

advertisement
2. Immigraties in België
België kende doorheen zijn geschiedenis eveneens een beduidende immigratie. Het is niet
enkel een verschijnsel uit
de twintigste eeuw. Vóór de Eerste Wereldoorlog oefende ons land een zekere
aantrekkingskracht uit : het was
immers centraal gelegen en gemakkelijk bereikbaar. België was voor vele emigranten uit
Centraal- en Oost-Europa
een eerste rustplaats op hun trek naar de "Nieuwe Wereld". Het land kende bovendien een
onafgebroken
vredestoestand en dank zij de liberale grondwet konden politieke en religieuze vluchtelingen
er een veilig onderdak
vinden. Door zijn neutraal statuut trok België ook heel wat internationale organisaties aan die
er hun zetel kwamen
vestigen en congressen en tentoonstellingen organiseerden. Overigens was ons land gekend
om zijn pedagogen en
bood het een degelijk middelbaar en hoger onderwijs dat relatief goedkoop was.
2.1 Vóór 1920 : overwegend buurlanden
In 1846 telde België 95.000 vreemdelingen, wat neerkwam op ongeveer 2 % van de
bevolking. Bij de eeuwwisseling
groeide dit aantal tot ongeveer 212.500 niet-Belgen en in 1910 waren 254.000 inwoners of 3,5
% van de bevolking
niet-Belgen. Karakteristiek voor deze periode is dat meer dan 80 % van deze immigranten uit
buurlanden afkomstig
waren : in 1910 waren er 28 % Nederlanders, 32 % Fransen en 22 % Duitsers. Hun
beroepsactiviteiten waren erg
gevarieerd : van huishoudelijke kracht en fabrieksarbeiders tot ambachtelijke, commerciële of
intellectuele
zelfstandigen.
Van de ons niet omringende landen vormden de Italianen de omvangrijkste groep. In 1910
verbleven er 4.490
Italianen in België, amper 2 % van het vreemdelingenbestand. Ook zij oefenden diverse
activiteiten uit, met een
overwicht van leurders, ijsventers, orgeldraaiers en stukadoors. Voor de gewone man die
weinig of niet met vreemde
cultuurdragers geconfronteerd werd, belichaamde de Italiaan volop de "vreemdeling" en kreeg
zelfs de spotnaam
'tsoek-tsoek' mee.
Enkel onder de studentenbevolking bevonden er zich vooral Russen, Zuid-Amerikanen en
Japanners. Kort vóór de
Eerste Wereldoorlog bestond bijvoorbeeld de helft van de studenten aan de Luikse
Ingenieursschool uit Russen.
Rond 1900 telde België ook heel wat politieke vluchtelingen van diverse herkomst : Italiaanse
en Poolse
nationalisten, Duitse liberalen, Russische opposanten en Armeense vluchtelingen. De
vreemdelingenpolitie zag toe op
hun activiteiten opdat mogelijke schendingen van het neutrale statuut van België zouden
vermeden worden. De
Eerste Wereldoorlog heeft vervolgens het aantal vreemdelingen doen dalen van 250.000 in
1910 tot ca. 150.000 in
1920, of 2,9 % van de bevolking.
2.2 Het interbellum : 1920 tot 1940 : van spontane naar georganiseerde
immigratie.
Vanaf 1920 begon men in het kader van de naoorlogse wederopbouw systematisch
buitenlandse arbeidskrachten aan
te werven. De daling van 1920 werd al spoedig ingehaald en 10 jaar later, in 1930, waren er al
319.000
vreemdelingen of 3,9 % van de bevolking.
Opmerkelijk voor deze jaren is de verschuiving in de samenstelling van de
migrantenbevolking : steeds meer
migranten komen van buiten de ons omringende buurlanden (37 % in 1930). Men rekruteerde
uit verder gelegen
Zuid- en Oost-Europese landen.
Naast zo'n 30.000 Italianen en 50.000 Polen waren er ook enkele duizenden Tsjechen,
Joegoslaven, Hongaren en
Roemenen. Onder deze migranten bevonden zich ook heel wat politieke vluchtelingen
waaronder vooral Russische
emigranten, Hongaarse en Spaanse vluchtelingen, Italiaanse antifascisten, Duitse antinazi’s en
in toenemende mate
Duitse, Poolse, Hongaarse en Roemeense Joden.
Door de economische terugval in 1929 kwamen er een stagnatie in de immigratie, doch in
1936 kende de Belgische
economie een heropflakkering. In Limburg werden nieuwe steenkoolmijnen geopend.
Opnieuw werden vreemde
arbeidskrachten, voornamelijk uit Italië, aangetrokken. Deze vreemdelingen waren
plattelandsbewoners met weinig
ervaring op het gebied van sociale strijdvaardigheid. Ze vormden een welgekomen alternatief.
In Wallonië waren de
Belgische arbeiders immers beter georganiseerd en zagen ze ertegen op om naar de
Limburgse mijnen te verhuizen.
Ze zagen hun kinderen liever in beter betaalde en aangenamere sectoren tewerkgesteld. In
1937 werd het
ondergrondse mijnwerk reeds voor meer dan een vijfde door vreemdelingen uitgevoerd.
Ook de diamantnijverheid, de confectie en de lederbewerking verschaften arbeid via kleinere
bedrijven.
2.3 Van 1946 tot 1956 : het Italiaans decennium
Na WO II werd gestart met de wederopbouw van het land. Steenkool was op dat ogenblik de
voornaamste
energiebron. Het patronaat (Fedechar: Federation des Associations Charbonnières) en de
Belgische overheid wilden
de steenkoolproductie doen stijgen. "De steenkoolslag moet gewonnen worden !".
Probleem hierbij was echter dat de steenkoolmijnen niet voldoende bemand geraakten. Dus
werden de Duitse
krijgsgevangenen (vrijlating in mei 1947) en de incivieken in de mijnen tewerkgesteld. Op 20
juni 1946 werd te
Rome een Belgisch-Italiaans protocol ondertekend dat voorzag in de overkomst van circa
50.000 Italiaanse arbeiders
voor de Belgische steenkoolmijnen. Het immigratiebeleid werd goed georganiseerd en
gecontroleerd: de arbeiders
werden gerekruteerd voor één sector van het economische leven: de mijnen.
In de periode 1946-1949 werden aldus 77.000 Zuid-Italianen en 20.000 Polen naar België
gehaald. Ze werden eerst in
eigen land medisch onderzocht alvorens door de Fedechar gerekruteerd te worden. De
kolenslag werd dank zij de
vreemdelingen gewonnen. De ontginning van steenkool was immers erg arbeidsintensief (60
% van de kostprijs) en
de vreemdelingen waren goedkope arbeidskrachten.
In 1947 telde België 367.600 vreemdelingen of 4,3 % van de bevolking. In 1948 sloeg de
economische recessie toe.
Tussen 1950 en 1954 werd 10 % van de actieve bevolking werkloos. De
immigratiereglementering werd strenger.
Nochtans bleek duidelijk dat de Belgische werklozen de open plaatsen in de steenkoolmijnen
niet wilden innemen.
Aan looneisen werd immers niet tegemoetgekomen en de syndicale eisen inzake
arbeidsomstandigheden en
veiligheidsmaatregelen bleven dode letter. De Italianen bleken onmisbaar voor de mijnen.
Het harde, ongezonde, en vooral gevaarlijke werk eiste regelmatig slachtoffers. Op 8 augustus
1956 vond de tragedie
van de "Charbonnage du Bois du Cazier" te Marcinelle plaats. De ramp eiste 262 dodelijke
slachtoffers, waaronder
136 Italianen. De Italiaanse emigratiedienst eiste strengere veiligheidsmaatregelen en
weigerde nog nieuwe
contingenten Italianen naar België te sturen. De Belgische overheid en het patronaat gingen
niet op hun eisen in.
2.4 1956-1969: "The golden sixties" : op zoek naar nieuwe wervingslanden.
Augustus 1956 was een keerpunt in de immigratie uit het Zuiden van Italië. In deze periode
van hoogconjunctuur
ontstond er onevenwicht op de arbeidsmarkt. In verschillende sectoren groeide een dringend
gebrek aan
ongeschoolde arbeidskrachten. De activiteiten verplaatsten zich meer naar de zware industrie
in het algemeen, naar de
grote steden waar vooral de bouwsector volop actief was, naar de havengebieden, de textiel,
de persoonsverzorging ...
Hiervoor werden nieuwe wervingslanden gecontacteerd: eerst Spanje en Griekenland, nadien
Marokko en tenslotte
Turkije.
Tussen de landen van herkomst en het gastland werden bilaterale overeenkomsten gesloten :
afspraken over de
rechten van de inwijkelingen in verband met de arbeidskaart, het verblijf en de sociale
zekerheid.
In de jaren 1960 werd een intense rekrutering gevoerd van ongeschoolden uit Noord-Afrika
en Turkije. In opdracht
van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling gaf het Belgisch Instituut voor Informatie en
Documentatie in 1964
een brochure uit : "Vivre et travailler en Belgique".
De inleiding van deze brochure luidde als volgt :
"Arbeiders, welkom in België!
U denkt eraan in België te komen werken ? Wellicht heeft U reeds de 'grote beslissing'
genomen ? Wij,
Belgen, zijn verheugd dat U aan ons land de bijdrage van uw arbeidskracht en uw
intelligentie komt
leveren. (...)
Uitwijken naar een land dat onvermijdelijk met het uwe verschilt, brengt enkele
aanpassingsproblemen met
zich mee. Deze aanvankelijke moeilijkheden zullen veel vlotter overwonnen worden indien U
een normaal
leven, dit wil zeggen een familiaal leven leidt. België is een land waar de arbeid goed beloond
wordt, waar
het comfort op een hoog niveau ligt, vooral voor hen die in gezinsverband leven. (...) In elk
geval willen wij
U nogmaals verzekeren : de arbeiders uit streken van de Middellandse Zee zijn welkom onder
ons in
België."
De brochure gaf verder ondermeer informatie over het systeem van arbeidsvergunningen,
over de streken en sectoren
waar er vraag naar arbeid was en regelingen met betrekking tot de kinderbijslag en de sociale
zekerheid in het
algemeen. Tevens werd de migrant ingelicht over het gezinsleven in België en over de
vrijheid van godsdienst.
Opvallend was het aandringen op de gezinsimmigratie. Dit kaderde in de opvattingen van het
rapport Sauvy dat twee
jaar eerder gepubliceerd werd. Daarin toonde Sauvy, een Franse demograaf met internationale
reputatie, aan dat er
ook om demografische redenen vreemdelingen aangetrokken moesten worden, vooral naar het
verouderde en
kinderarme Wallonië ...
Veel gastarbeiders kwamen als toeristen het land binnen en gingen vervolgens op zoek naar
werk. Men noemt dit
verschijnsel ook de Toeristentewerkstelling. Ze werden vaak illegaal in dienst genomen en via
medische goedkeuring
werd hun aanwezigheid geregulariseerd door het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling.
In februari 1967 ging de overheid, onder druk van de vakbonden, de verblijfswetgeving
opnieuw strenger toepassen.
Het systeem was echter niet sluitend en de immigratie bleef, zij het in kleiner getal,
aanhouden. Er ontstond een
nieuwe economische crisis. Ze ging gepaard met de beruchte "olieboycot" of
"petroleumcrisis".
In 1969 schonk België als diplomatiek gebaar aan de olieproducerende Arabische Wereld het
gebouw van het huidige
Islamitische en Cultureel Centrum te Brussel in erfpacht aan de Saoedische koning. Daardoor
beschikte de Arabische
Wereld over een punt van culturele uitstraling in Europa. De islamitische eredienst werd door
België erkend.
2.5 De jaren '70 : economische crisis, regularisatie en immigratiestop
De economische crisis sleepte aan. België besloot om, net zoals andere West-Europese
landen, in 1974 over te gaan
tot een totale immigratiestop, die trouwens vandaag nog steeds van kracht is. Bij het
uitvaardigen van deze maatregel
werden ongeveer 10.000 mensen "geregulariseerd".
De vreemdelingen die reeds in België verbleven, kregen arbeidskaarten en
verblijfsvergunningen. Nieuwkomers
kwamen hiervoor niet meer in aanmerking. Arbeidsvergunningen werden enkel nog gegeven
aan hooggeschoolde
migranten, zoals bijvoorbeeld Japanners, Noord-Amerikanen Zweden, enz... maar niet meer
aan immigrerende
gastarbeiders.
De migranten voor wie de immigratiestop niet van toepassing is, zijn:
•personen die onderdaan zijn van een EU-lidstaat genieten vrij verkeer binnen de EU;
•personen die zich kunnen beroepen op de gezinshereniging (bijvoorbeeld vrouw en/of
kinderen van een
legaal in België verblijvende migrant);
•de asielzoekers en vluchtelingen;
Voor studenten bestaat een speciaal statuut dat een beperkt verblijf mogelijk maakt.
Door de afkondiging van de immigratiestop had men gehoopt dat het hele migratieprobleem
van het begin van de
jaren zeventig zichzelf wel zou oplossen. Men had in het begin van de jaren zestig bij de
rekrutering van de vele
migranten onvoldoende rekening gehouden met de sociale netwerken en
verwantschapsstructuren van de Noord-Afrikaanse
en Turkse migranten. Bij de korte bezoeken aan hun land van oorsprong brachten deze
migranten allerlei
(voor deze mensen vaak indrukwekkende) Westerse tekenen van welstand mee. Dit kon niet
anders dan
aantrekkingskracht uitoefenen op de achtergeblevenen.
Het gevolg van de immigratiestop van 1974 is dat de gemeenschappen van gastarbeidersmigranten evolueren tot zich
inburgerende etnische minderheden.
2.6 De jaren '80 : inburgering in de maatschappij
Er zijn heel wat tekens die wijzen op een toenemende inburgering in onze samenleving van
etnische minderheden,
ex-immigranten uit de jaren 1960 en 1970 en vroeger.
Enkele van die tekens zijn :
•de toenemende eigendomsverwerving vooral bij Italianen en Spanjaarden maar ook bij
Marokkanen en
Turken, wat wijst op het permanent karakter van het verblijf;
•het toenemend aantal gemengde huwelijken, vooral bij Spaanse en Italiaanse migranten;
•de toename van het demografisch belang van de tweede- en zelfs derde generatie, voor wie
de cultuur van
herkomst vooral een zaak van binnenfamiliale aard wordt. In 1981 is reeds 36,5 % van de
vreemdelingen in
België geboren;
•het toenemend aantal naturalisaties, die volwaardige participatie aan de samenleving
mogelijk maken.
2.7. De jaren '90: een asieldecennium
Daar waar het aantal asielaanvragen in de jaren '80 gemiddeld rond 5.200 aanvragen per jaar
schommelde, komt de
asielprocedure in de jaren negentig in toenemende mate onder druk om tot een gemiddelde
van 18.000 aanvragen per
jaar te komen. Het asiel wordt niet meer gekenmerkt door aanvragen uit Azië en Afrika, doch
verschuift, na het
wegvallen van het Ijzeren Gordijn, in toenemende mate naar het Europese vasteland. Het jaar
1999 scoort het hoogst
met 35.778 aanvragen, waarvan 70 % voor rekening van Oost-Europeanen (voornamelijk
Kosovaren).
Er ontstaan open en gesloten centra voor asielzoekers, voor uitgeprocedeerden en illegalen.
Om de opgestapelde disfuncties van de asielprocedure te verhelpen, beslist de regering eind
1999 om tot een
verblijfsregularisatie over te gaan. Er werden voor de procedure ongeveer 35.000 dossiers
ingediend.
Overzicht immigratie in België
Vóór 1920 :
- spontane immigratie - overwegend buurlanden;
- 1846 : 95.000 vreemdelingen, 2 % van de bevolking;
- 1910 : 254.000 vreemdelingen, 3,5 % van de bevolking;
- meer dan 80 % zijn Nederlanders, Fransen en Duitsers.
1920-1940 :
- georganiseerde immigratie, rekrutering uit verder gelegen Zuid- en OostEuropese landen : Italianen, Polen, Tsjechen;
- 1930 : 319.000 vreemdelingen, 3,9 % van de bevolking;
- tewerkstelling in de steenkoolmijnen;
- vooral Wallonië en Limburg.
- 1945-1956 : - Italiaanse contingenten tewerkstelling, 77.000 Zuid-Italianen en 20.000 Polen
worden via protocolakkoorden gerekruteerd
- de "kolenslag" wordt gewonnen;
- 1947 : 367.000 vreemdelingen, 4,3 % van de bevolking;
- tewerkstelling in steenkool en zware industrie (metaal);
- vooral Wallonië, Limburg en Brussel;
- einde van het Italiaans decennium: mijnramp van Marcinelle op 8 augustus
1956.
1956-1969 :
- Golden Sixties, nieuwe wervingslanden, toeristentewerstelling;
- Spanje, Griekenland, Noord-Afrika en Turkije zijn nieuwe
rekruteringslanden;
- 1964 : Brochure "Vivre et travailler en Belgique".
De brochure moedigt uitdrukkelijk de gezinsimmigratie aan;
- bouw, textiel, persoonsverzorging, horeca;
- vooral Vlaanderen en Brussel;
- 1970 : 696.300 vreemdelingen of 7,2 % van de bevolking.
De jaren '70 :
- economische crisis, regularisatie en immigratiestop.
- Noord-Afrikanen en Turken;
- aanvankelijk oogluikend toegelaten "illegale" tewerkstelling wordt geregulariseerd;
- 1974 : immigratiestop
behalve voor : - vrij verkeer EU-lidstaten;
- gezinshereniging;
- hooggeschoolde kaders (Japan, Verenigde Staten, Zweden, ...);
- asielzoekers en vluchtelingen;
- Vestiging waar werk voorhanden is.
De jaren '80 :
- inburgering in de samenleving
- de immigratiestop blijft gehandhaafd;
- toename van het demografisch belang van de tweede en derde generatie migranten
die hier opgroeien. Reeds 36 % van de vreemdelingen zijn in België geboren;
- toename van gemengde huwelijken en van naturalisaties;
1981 : 878.500 vreemdelingen of 8,9 % van de bevolking;
1991 : 904.500 vreemdelingen of 9 % van de bevolking.
De jaren '90:
- een asieldecennium
- toename aantal asielaanvragen tot gemiddeld 18.000 per jaar
- duidelijke verschuiving naar Oost-Europa
- oprichting van open en gesloten centra
- overbelaste procedures leiden tot regularisatieaanvraag van 35.000 dossiers
Download