Nijmeegse methode

advertisement
Programma Ethiek in de Huisartsgeneeskunde
Ethische reflectie
&
Casuistiek
September 2005
Samenstellers:
R. Janssens, M. de Vries, G. Kimsma, E. van Leeuwen
Contactpersoon:
R. Janssens
tel. 020 444 4202/020 4442695
e-mail: [email protected]
Centrum voor Ethiek en Levensbeschouwing
VU Medisch Centrum
1
Inleiding
Als (huis)arts kom je dagelijks in aanraking met morele problematiek. Kenmerkend voor een
moreel probleem is dat het niet op het eerste gezicht duidelijk is wat de juiste handelwijze is.
Soms staan meerdere handelingsmogelijkheden open en vereist het reflectie om de beste te
kiezen. Soms wordt je gedwongen te kiezen tussen twee kwaden (of twee goeden) en kost het
moeite om de minst kwade optie (of de beste) te bepalen en daar vervolgens naar te handelen.
Morele keuzes gaan je niet altijd in de koude kleren zitten. Het is niet gemakkelijk om iets na
te laten wat op het eerste gezicht is geboden of iets te doen wat op het eerste gezicht is
verboden. Moraal doet een relatief sterk appèl op mensen. Uiteindelijk ben jezelf, als persoon
of, in casu, als huisarts in het geding. Daarom wordt in deze bijeenkomsten niet alleen
aandacht geschonken aan de handelingsvraag maar eveneens aan meer algemene vragen
zoals: wat is een goede huisarts? Welke talenten zou hij/zij moeten bezitten om op een
verantwoorde wijze zijn/haar vak uit te oefenen? Hoe stel ik grenzen tussen
beroepsuitoefening en privé-leven? Deze algemene vragen komen in de context van concrete
casuïstiek uit jullie huisartspraktijk aan de orde.
Vanuit de gedachte dat medische ethiek praktisch relevant dient te zijn, hebben ethici
verschillende methoden voor moreel beraad ontwikkeld. Deze methoden dwingen je om stil te
staan bij de verschillende kanten van een casus en bij de verschillende, vaak conflicterende,
morele waarden die daarbij in het geding zijn. Sommige methoden richten zich enkel op de
handelingsvraag. Deze methoden zijn probleemgeoriënteerd. Andere methoden richten zich in
het bijzonder op degene die dient te handelen. Deze methoden worden houdingsgeoriënteerd
genoemd. Beide oriëntaties vragen om aandacht omdat ze relevant zijn voor de
beroepsuitoefening als arts.
Doel van de bijeenkomsten over ethische reflecties is om de beide oriëntaties te gebruiken
voor een ethische verdieping van je handelen als arts. De nadruk zal tijdens de bijeenkomst
liggen op casuïstiek die door jullie zelf is aangeleverd.
Rien Janssens
Martine de Vries
Gerrit Kimsma
Evert van Leeuwen
2
1. Doelstellingen van de bijeenkomsten `ethische reflectie´ en ´eigen casuistiek´
Met deze bijeenkomst wordt het volgende beoogd:
1. Het leren benoemen, analyseren en evalueren van de moreel relevante aspecten van
concrete casuïstiek.
2. Het leren verbinden van concrete keuzeproblematiek uit de huisartsenpraktijk met morele
houdingen, deugden en talenten die van een (huis)arts gevraagd worden.
3. Het verschaffen van algemeen inzicht in inhoud en nut van twee verschillende methoden
voor ethische reflectie; een probleemgeoriënteerde en een houdingsgeoriënteerde methode.
4. Het kunnen toepassen van beide soorten methoden voor ethische reflectie op concrete
casuïstiek.
3
Voorbereiding
Van de Haio wordt verwacht:
1. Aanleveren van één bestaande casus uit zijn/haar praktijk op papier
2. Een beargumenteerd oordeel over inhoud en nut van beide methodes
3. Toepassing van beide methodes op concrete casuïstiek
Tijdschema:
40 min.
Introductie, bespreking van opdracht en discussie
60 min.
Houdingsgeoriënteerde casuïstiekbespreking
20 min.
Pauze
60 min.
Probleemgeoriënteerde casuïstiekbespreking (Voorzitter van het beraad
uit de Haio-groep)
4
Ethische reflectie
Rien Janssens
Inleiding
Het is niet overdreven om te stellen dat zorgverleners elk uur van de dag morele beslissingen
nemen. De geneeskunde zelf is immers doordrenkt met moreel relevante thema’s. Meestal is
een morele beslissing niet problematisch en is het op het eerste gezicht duidelijk welke
waarde, welke norm, of welk moreel principe, geldt in dit concrete geval. Wanneer er
meerdere waarden in het geding zijn, is meestal duidelijk welke waarde het zwaarste weegt.
Het morele medisch handelen voltrekt zich dan bijna reflexmatig. Soms echter is niet meteen
helder wat gedaan moet worden. Een keuze tussen de verschillende in het geding zijnde
principes vergt dan reflectie en zorgvuldige afweging. Er is sprake van een moreel probleem
of dilemma. Twee of meer principes, waarden of normen die op gespannen voet met elkaar
staan blijken onvermijdelijk en gelijktijdig te gelden. Een keuze krijgt dan iets tragisch omdat
de arts gedwongen wordt één geldende norm te overtreden. Niet zelden raken zulke keuzes de
arts ook emotioneel. Euthanasie is een voorbeeld, zij het een niet zo alledaags voorbeeld, van
een moreel dilemma met een tragisch aspect. Een oplossing in strikte zin is bij een dilemma
onmogelijk, juist omdat de waarden die elkaar tegenspreken, onvermijdelijk blijken te gelden.
Tegelijkertijd moet er in de praktijk een besluit genomen worden. En vervolgens dient dit
besluit ook, met goede redenen omkleed, verantwoord te worden naar de patiënt toe.
Om artsen en andere zorgverleners te helpen bij het hanteren van morele problematiek en het
maken van moeilijke morele keuzen zijn de laatste jaren verschillende instrumenten
ontwikkeld; zogenaamde methoden voor moreel beraad. Sommige methoden focussen op de
handelingsvraag; dit worden probleemgeoriënteerde methoden genoemd. Andere methoden
focussen niet zozeer op de handeling maar op het handelingssubject, ic de huisarts. Beide
methoden komen aan de orde.
1. Achtergrond en ontstaan van methoden voor moreel beraad
Sinds de introductie van afdelingen medische ethiek aan academische medische centra (nog
niet zo heel lang geleden) kunnen ethici gecontacteerd worden door afdelingen van het
ziekenhuis wanneer daar sprake is van een moreel dilemma. In het begin was de ervaring van
veel klinisch ethici dat daarbij voornamelijk oplossingsgericht te werk werd gegaan. Nadat de
casus was gepresenteerd werd met name ingegaan op de vraag ´wat moeten we doen?´
Relevante feiten werden onvoldoende benoemd, onbekende feiten werden onvoldoende
geïdentificeerd, relevante waarden evenmin. Verder bleven mogelijke conflicten of
meningsverschillen over de casus in het team vaak onbesproken. Met name de artsen deden
aan de discussie mee, de verpleegkundigen en andere betrokkenen veel minder. Aldus voerde
het medische perspectief op een casus de boventoon maar kwamen andere belangrijke
perspectieven (het perspectief van de verpleegkundige, sociaal werker, psycholoog etc.) veel
minder aan de orde. Er ontwikkelde zich geen consensus. Al snel werd daarom voor ethische
consultatie de noodzaak gevoeld een structuur aan te brengen. Op verschillende plekken
gingen ethici hiermee aan de slag. Analoog aan de verschillende bestaande ethiekopvattingen
5
en wijzen van ethiekbeoefening concentreerden sommige ethici zich vooral op de
handelingsvraag terwijl anderen zich veel meer concentreerden op het handelingssubject.
2. Doel en structuur van de methoden
Tijdens de bijeenkomst wordt gewerkt met twee verschillende soorten van methoden: een
probleemgeoriënteerde en een houdingsgeoriënteerde methode (zie bijlage). Bij de eerste
methode staat de handelingsvraag centraal, bij de tweede methode het handelingssubject.
2.1. Probleemgeoriënteerde methode
Bij elke probleemgeoriënteerde methode dient één vraag altijd aan de orde te komen: Wat is
het morele probleem? Het is van groot belang om deze vraag aan het begin van een overleg te
stellen. Er dient immers overeenstemming te zijn over het te bediscussiëren onderwerp. Zo
wordt voorkomen dat de deelnemers aan het overleg met verschillende vragen de discussie
ingaan en langs elkaar heen blijven praten. Soms is het morele probleem eenduidig, ook dan is
het van belang om het zo kort en bondig mogelijk te formuleren. Soms gaat een belangrijk
deel van het overleg over de vraag wat eigenlijk het morele probleem is. Het kan gebeuren
dat, nadat de feiten en relevante waarden zijn benoemd, het initieel geformuleerde probleem,
toch niet het centrale probleem van de casus is. De voorzitter van een beraad dient hier alert
op te zijn en de deelnemers dan uit te nodigen het probleem te herformuleren. Pas daarna kan
de uiteindelijke handelingsvraag (wat gaan we doen?) gesteld worden. Soms ook wordt
tijdens het beraad duidelijk dat de casus in feite geen moreel probleem behelst maar een
andersoortig probleem. Wanneer bijvoorbeeld onduidelijk is waaróm een patiënt een zinvolle
en effectieve behandeling weigert of waaróm de ouders van een zeer zwaar gehandicapte
pasgeborene toch koste wat kost willen doorbehandelen, lijkt eerder sprake te zijn van een
communicatief probleem dan van een moreel probleem. Het overleg kan dan opgeschort
worden. Pas wanneer voldoende duidelijkheid verkregen is over de werkelijke motieven van
de patiënt cq ouders kan het beraad voortgezet worden.
Aan het begin van het overleg wordt tevens geïnventariseerd welke handelingsmogelijkheden
er zijn. Deze inventarisering is voorlopig en kan te allen tijde aangevuld worden.
De probleemgeoriënteerde methode kijkt naar de feiten. De belangrijkste feiten dienen
benoemd te worden en ontbrekende feitelijke informatie dient zo mogelijk opgevraagd te
worden. Vastgesteld moet worden welke feiten onbekend zijn. Met name bij prospectieve
casusbesprekingen zullen feiten onbekend blijven. Wanneer feiten onbekend blijven die wel
eens cruciaal zouden kunnen zijn voor de morele keuze zal het overleg verplaatst moeten
worden naar een later tijdstip. Wanneer minder belangrijke feiten onbekend blijven of
wanneer het gaat om een casusbespreking in een onderwijssetting, zullen de deelnemers
moeten roeien met de riemen die ze hebben. Juist in deze fase van het overleg wordt van alle
deelnemers inbreng verwacht zodat een zo rijk en volledig mogelijk beeld ontstaat van de
casus. Bijna nooit beperkt casuïstiek zich tot medische feiten maar altijd komen ook
verpleegkundige, levensbeschouwelijke en sociale dimensies aan de orde. Ook
kostenoverwegingen en schaarste in de zorg kunnen een rol spelen.
Nadat de feiten zijn benoemd vindt een analysefase plaats waarin het perspectief van de
betrokkenen, patiënt en zorgverleners, zo goed mogelijk wordt geschetst. Vaak is er sprake
van een meningsverschil tussen arts en patiënt. Binnen een ziekenhuissetting kan er
bijvoorbeeld ook sprake zijn van meningsverschillen tussen verpleegkundige en arts.
Explicitering van het meningsverschil tijdens het moreel beraad voorkomt niet alleen
6
escalatie, het leidt meestal ook tot begrip voor elkaars standpunten of zelfs overeenstemming.
De deelnemers dienen in deze fase op te passen voor ideologisch gebruik van morele
waarden. Veel problemen lijken ´opgelost´ te kunnen worden door al te gemakkelijk te
veronderstellen dat de patiënt wel verminderd wilsbekwaam zal zijn en niet in staat is de
beslissing te nemen. En al te gemakkelijke toepassing van de geldende wetgeving kan ook tot
een versmalling van het debat leiden. ´Niet strafbaar´ wil nog niet zeggen dat ethisch
gesproken de juiste beslissing is genomen.
Ten slotte vindt de besluitvormings- of afwegingsfase plaats. Op basis van de relevante
argumenten wordt een handeling voorgesteld. De probleemgeoriënteerde methode vermijdt
het woord ‘oplossing’. Waar het in het ethisch overleg in laatste instantie om gaat is of het
besluit verantwoord kan worden; of het met andere woorden een aanvaardbaar besluit is. De
ervaring leert dat wanneer de relevante feiten geëxpliciteerd zijn en de relevante waarden en
argumenten benoemd zijn, de afweging min of meer vanzelf uit de discussie voortvloeit en er
een consensus ontstaat. Een stemming is zelden nodig. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat
een consensus niet impliceert dat het besluit ook het beste besluit is (de vraag naar het beste
besluit is per definitie onbeantwoordbaar). Maar een consensus heeft wel moreel gewicht. De
verantwoordelijke zorgverlener cq de behandelend arts heeft zwaarwegende redenen nodig
om het besluit dat uit het moreel beraad komt naast zich neer te leggen. Het is een
zwaarwegend advies.
Idealiter is een probleemgeoriënteerd moreel overleg multidisciplinair. Doel is immers om
gezamenlijk een zo rijk mogelijk beeld van de casus te schetsen vanuit zo veel mogelijk
verschillende professionele perspectieven. Binnen de praktijk van de huisartsgeneeskunde zal
deze mogelijkheid zich niet vaak voordoen. De methodes kunnen echter ook gebruikt worden
bij intercollegiale consultaties en zelfs kunnen ze de huisarts alleen, als kapstok,
geheugensteuntje of checklist, van dienst zijn.
Behoudens uitzonderingssituaties wordt de patiënt zelf niet voor het overleg uitgenodigd. Wel
dient hij of zij geïnformeerd te worden over het overleg. Van belang is dat alle deelnemers
zich volstrekt vrijelijk moeten kunnen uiten, ook wanneer het gaat om belastende informatie
over de patiënt.
Zijn de deelnemers nu ook verantwoordelijk voor het besluit? Afgesproken wordt wie welk
deel van het besluit voor zijn rekening neemt. Wanneer het gaat om een medische
behandeling blijft de arts eindverantwoordelijk. Deze is aanspreekbaar op zijn besluit en zal
zich voor de patiënt, diens naasten en zijn collega´s moeten kunnen verantwoorden. De
deelnemers aan het beraad hoeven dat niet.
Als een onafhankelijk voorzitter van buiten de afdeling gevonden kan worden heeft dat de
voorkeur boven een betrokkene. Een voorzittende betrokkene heeft de neiging nogal op de
voorgrond te treden en de discussie te voeren vanuit zijn/haar perspectief. De voorzitter hoeft
geen ethicus te zijn alhoewel er mogelijk voordelen zijn wanneer een ethicus beschikbaar is.
Van een ethicus mag kennis van morele argumentaties verwacht worden en kennis van de
ethische debatten die reeds gevoerd zijn. Een goede filosoof is volgens Socrates een
vroedvrouw. De morele intuïties en de morele kennis zijn al aanwezig in de deelnemers. De
filosoof hoeft er slechts uit te halen wat er in zit. Dit beeld is ook van toepassing op de
voorzitter van een probleemgeoriënteerd moreel beraad.
7
2.2. Houdingsgeoriënteerde methoden
Voor een deel is medisch handelen gebaseerd op vanzelfsprekendheden. Voor de meeste
behandelingsvoorstellen die je doet is voldoende bewijs; in principe verdient de behandeling
met de hoogste (kosten)effectiviteit de voorkeur en meestal is de keuze snel gemaakt.
Gelukkig maar, want als je je elk moment van de dag geconfronteerd zou zien met morele
keuzeproblematiek zou je het vak niet lang volhouden. Weliswaar ben je als huisarts de
gehele dag moreel bezig, maar de morele overtuiging van waaruit je werkt is zelf niet
onderwerp van reflectie. Het is in de meeste gevallen duidelijk welke morele waarde of norm
in dit geval het zwaarst weegt. Je morele overtuiging als arts wordt niet bevraagd.
Het zijn precies deze vanzelfsprekende morele overtuigingen van waaruit je je professioneel
handelen stuurt die onderwerp zijn van houdingsgeoriënteerd moreel beraad. In een
houdingsgeoriënteerd moreel beraad wordt van de deelnemers verwacht dat ze hun
overtuigingen die zo vanzelfsprekend lijken op het spel zetten, bevragen. Misschien blijkt dan
wel dat wat zo vanzelfsprekend lijkt, bij nader inzien helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Het
op het spel zetten van ogenschijnlijke vanzelfsprekendheden maakt de deelnemers gevoelig
voor de morele complexiteit van praktijksituaties. In plaats van makkelijker, wordt het dan
moeilijker de knoop door te hakken en een beslissing te nemen, juist omdat de complexiteit
van een situatie aan het licht is gekomen.
Geconfronteerd met concrete casuïstiek heb je vaak een eerste intuïtie; een nog
onbereflecteerde reactie die je ingeeft zus of zo te handelen. In houdingsgeoriënteerd moreel
overleg gaat het niet om die uiteindelijke handeling maar wel om de vraag waar die eerste
intuïtie vandaan komt en hoe die primaire reactie op een casus verklaard kan worden. De
wijze waarop wij aankijken tegen casuïstiek is een bepaalde wijze. Het had ook anders
gekund. Voor een deel laat zich deze wijze verklaren door opvoeding en scholing die op hun
beurt weer deel uitmaken van een bepaalde cultuur in een bepaald tijdvak. Het onbehagen dat
we ervaren wanneer aan patiënten in andere culturen ernstige diagnoses niet verteld worden
zegt ook iets over de waarde die wij in onze cultuur hechten aan autonomie en
zelfbeschikkingsrecht. Onze reactie op concrete casuïstiek is een particuliere reactie, bepaald
door tijd en cultuur. Houdingsgeoriënteerd overleg wil de deelnemers een zekere openheid
verschaffen voor andere mogelijke reacties en andere mogelijke zienswijzen. Het idee is dat
de confrontatie van datgene wat wij ogenschijnlijk als vanzelfsprekend aanvaarden met
datgene wat ons op het eerste gezicht als vreemd voorkomt een vruchtbare confrontatie is die
ons beter zicht geeft op onze eigen vooronderstellingen en ons er soms toe noopt deze
vooronderstellingen te herzien. Is bijvoorbeeld autonomie in onze cultuur wel zo absoluut als
het soms wordt voorgespiegeld? Dienen we de patiënt koste wat kost op het hart te drukken
dat hij niet genezen kan worden, ook al lijkt hij nog niet in staat dit te aanvaarden? Kunnen
we ook niet wijzer worden van de wijze waarop waarheid aan het ziekbed gestalte krijgt in
andere culturen? Juist in een multiculturele samenleving als de onze zijn dit soort vragen
relevant, niet enkel voor je identiteit als arts maar ook voor de dagelijkse praktijk. In
houdingsgeoriënteerd moreel overleg is het de kunst niet te oordelen, maar het oordeel op te
schorten. Eerst dienen andere perspectieven aan de orde te komen, voordat we vanuit onze
ogenschijnlijk vanzelfsprekende overtuigingen de vraag die de casus stelt gaan beantwoorden.
We dienen dus een omweg te maken langs andere (sub)culturen en tijden. De antwoorden die
we geven blijven voorlopig, maar juist wanneer we de particulariteit van onze hedendaagse
antwoorden beseffen wordt sensibilisering en zorgvuldige afweging mogelijk. Beslissingen
worden niet gemakkelijker, eerder moeilijker, wanneer de morele complexiteit van casuistiek
goed voor het voetlicht is getreden.
Houdingsgeoriënteerd moreel beraad begint dus met een formulering van eerste
reacties/intuïties. Vervolgens wordt gekeken naar wie, vanuit welk perspectief, de casus
8
vertelt. De casus wordt daarbij als het ware beschouwd als een verhaal, de inbrenger van de
casus als een auteur. De deelnemers worden uitgenodigd het verhaal/de casus te vertellen
vanuit een ander perspectief vanuit de vooronderstelling dat de inbrenger ook maar één
mogelijk perspectief heeft ingenomen. Andere perspectieven zijn altijd mogelijk. Zoals elk
verhaal heeft ook elke casus een structuur, met een plot, een bepaalde spanningsboog. Soms
stapelt morele problematiek zich op, hetgeen een toename aan spanning met zich meebrengt
en ongewisheid over de afloop. De arts is personage en aan hem/haar is de vraag te zorgen
voor een zo goed mogelijk einde. Nadat de structuur van het verhaal is blootgelegd (soms zijn
meerdere structuren tegelijkertijd mogelijk, afhankelijk van de wijze van kijken) worden de
deelnemers uitgenodigd elementen van het verhaal te wijzigen; personages of gebeurtenissen.
Wat als de patiënt wel meerderjarig was geweest? Wat als hij niet wilsbekwaam was geweest?
Wat als ik in de schoenen van die verpleegkundige had gestaan? Etc.
Verhalen cirkelen om een bepaalde kern; een algemeen gegeven dat voor ons als lezer van het
verhaal van belang is. Verhalen zijn met andere woorden een illustratie van iets algemeners
dat in principe ieder van ons aan zou kunnen spreken. De deelnemers dienen in deze fase dit
algemene, waarvan het verhaal een illustratie is, te benoemen. Dat kan te maken hebben met
zinvragen rondom pijn en lijden of met bepaalde waarden en voorstellingen die in onze
cultuur van belang zijn. Vaak worden deze deugden/waarden/normen in de casus benoemd.
De deelnemers dienen te inventariseren wat de sleutelwoorden zijn van de casus en wat de
betekenis is van die sleutelwoorden. Ook hier geldt weer dat er niet één betekenis is; hoe meer
betekenissen gearticuleerd worden, hoe vruchtbaarder het voor het overleg is want hoe
genuanceerder over de morele problematiek gedacht zal worden. Soms worden casus
gepresenteerd in termen van normen, rechten en plichten, soms ook in termen van waarden en
idealen, soms ten slotte in termen van deugden en talenten. De deelnemers wordt gevraagd de
casus na te vertellen in elk van deze drie vormen. Ten slotte wordt teruggekoppeld naar de
eerste vraag. Zijn de eerste, intuïtieve reacties van de deelnemers veranderd? Wat zijn de
verschillen en wat heb je over jezelf geleerd van dit morele overleg?
Het zal geen verbazing wekken dat dit soort houdingsgeoriënteerd moreel overleg lang kan
duren. In de medische praktijk ontbreekt de tijd en zeker omdat het niet in eerste instantie om
de handelingsvraag gaat ook de prioriteit. Tijdens de bijeenkomst wordt wel tijd gemaakt voor
dit soort overleg, evenwel in de overtuiging dat niet alle hierboven uiteengezette aspecten aan
de orde hoeven te komen.
Evenals een probleemgeoriënteerd overleg is ook een houdingsgeoriënteerd overleg idealiter
multidisciplinair. Ook hier is het doel een zo rijk mogelijk beeld van de casus te schetsen, niet
zozeer ten behoeve van een doordachte oplossing maar ten behoeve van een sensibilisering,
een aanscherping van de morele overtuigingen van de deelnemers. Omdat dit overleg, meer
nog dan probleemgeoriënteerd overleg stoelt op filosofische noties (deugden, waarden,
normen, en de verschillende betekenissen daarvan) kan het een voordeel zijn wanneer de
voorzitter van het beraad filosofisch geschoold is. Hij/zij zal in elk geval duidelijk moeten
maken waarin normen zich onderscheiden van deugden en deugden van idealen en waarden
etc.
9
Bijlage
1. De probleemgeoriënteerde methode, gebaseerd op het zgn.
Utrechts stappenplan
Fase 1
Verkenning
1. Welke vragen roept deze casus op?
Fase 2
Explicitering
2. Wat is de morele vraag?
3. Welke handelingsmogelijkheden staan op het eerste gezicht open?
4. Welke feitelijke informatie ontbreekt op dit moment?
Fase 3
Analyse
5. Wie zijn bij de casus betrokken? Vanuit welk perspectief?
6. Welke argumenten zijn relevant voor de beantwoording van de
morele vraag?
Fase 4
Afweging
7. Wat is het gewicht van deze argumenten?
10
8. Welke handelingsmogelijkheid verdient de voorkeur?
Fase 5
Aanpak
9. Welke concrete stappen vloeien hieruit voort?
11
2. De houdingsgeoriënteerde methode voor moreel beraad,
gebaseerd op de hermeneutische benadering
1. Eerste reacties/intuïties
2. Welk perspectief wordt ingenomen?
Hoe wordt de casus verteld? Wie is aan het woord?
- Vertel het verhaal vanuit het perspectief van een ander
personage
3. Hoe wordt het probleem/verhaal voorgelegd?
Wat is de structuur van het verhaal? De pointe/het plot?
- Beschrijf de verhaalstructuur
- Breng variaties aan in deze structuur qua
personages/gebeurtenissen
4. Wat is de inhoud?
- Van welk algemeen probleem is het verhaal een
voorbeeld?
12
- Noem andere voorbeelden van illustraties van dit
algemene probleem (literatuur/film/eigen ervaring)
5. Sleutelwoorden
- Benoem de sleutelwoorden van de casus
- Wat is de betekenis van deze sleutelwoorden? Zijn
andere betekenissen mogelijk? Is er een diepste
betekenis?
6. Ethische theorieën
- Beschrijf het verhaal in termen van
normen/plichten/rechten
- Beschrijf het verhaal in termen van waarden/idealen
- Beschrijf het verhaal in termen van deugden/ondeugden
7. Terug naar de casus
- Koppel terug naar je eerste intuïtie en vergelijk je
mening
- Wat zijn de leermomenten geweest?
13
Opdracht
1. Formuleer een beargumenteerd oordeel over beide methodes voor
moreel beraad.
2. Is er een methode die jouw voorkeur heeft? Beargumenteer waarom
(niet).
3. Op welke wijzen zou je de methodes binnen de
huisartsgeneeskunde kunnen gebruiken?
14
Download