Samenvatting Tijdvakkenlezing ‘De invloed van de klassieke vormentaal op de kunst en cultuur van het oude Egypte’ Donderdag 22 november 2012 Sinds de Grieken in de zevende eeuw voor onze jaartelling intensief met Egypte hebben kennis gemaakt, is Europa geboeid door de cultuur van de farao’s. Volgens de Griekse wijsgeer Plato waren de Egyptische kunsten en wetenschappen de oudste ter wereld en zijn landgenoot Herodotos constateerde met verbazing dat in Egypte alles anders was! Er was daar inderdaad zeer veel om je over te verbazen: de ouderdom van de Egyptische beschaving was nauwelijks te vatten, men vereerde in het land van de Nijl ontelbare goden met de wonderlijkste gestalten. Wat te denken van het mummificeren van mensen en dieren of van de miniatuurtekeningen waarmee de Egyptenaren hun spreekwoordelijke geleerdheid opschreven, schrifttekens die door buitenlanders hiërogliefen werden genoemd en slechts door een handje vol mensen gelezen konden worden. In 332 v. Chr. bevrijdde de Macedonische koning Alexander de Grote Egypte. Na zijn kroning tot farao in Memphis en zijn erkenning als goddelijk wereldheerser door het orakel van Juppiter Amon in de oase van Siwa, bleef Alexander nog maar kort in Egypte. Voor hij naar het Oosten vertrok gaf hij opdracht aan de westelijke Nijlmonding een havenstad te stichten: Alexandrië. Alexander overleed in 323 v. Chr. Zijn generaals namen vervolgens het bestuur van het Macedonische wereldrijk op zich. Egypte kwam onder het bevel van Ptolemaeus, de zoon van Lagos, die eerst als stadhouder van Alexanders zoon en neef optrad, maar vanaf 305 v. Chr. als farao Ptolemaeus I Soter regeerde. Hij was de stichter van de dynastie der Ptolemaeën, die totaal vijfitien koningen met deze naam zou omvatten. Onder het Griekse bewind werd de Egyptische bevolking opzettelijk achtergesteld bij de Griekse toplaag en moest zij zich voegen naar grootscheepse reorganisaties die een efficiënt bestuur naar Westers model tot doel hadden. Grieks werd de bestuurstaal, maar het Demotisch bleef, zoals dit woord al zegt, de Egyptische volkstaal. Om Grieken en Eyptenaren meer tot elkaar te doen komen werd door Ptolemaeus I een nieuwe god gecreëerd, Serapis, die elementen van de Griekse Zeus en van de Egyptische Osiris en Apis in zich verenigde. Het broeder-zuster huwelijk werd hersteld als middel om de koninklijke legitimiteit te waarborgen. Farao Ptolemaeus II, die dit gebruik opnieuw introduceerde, en zijn zuster en gemalin Arsinoë II werden als de elkaar beminnende broer en zuster (Philadelphoi) vereerd naast de traditioneel Egyptische goden. Vele tempels werden gebouwd, waaronder die van Philae en Edfoe; de priesters werden echter van hun politieke macht beroofd. De priester Manetho legde onder Ptolemaeus II de Egyptische geschiedenis vast in een Grieks geschrift. Alexandrië werd een centrum van kunsten en wetenschappen, waar uit oosterse en Griekse elementen een nieuw cultuur werd geschapen, het Hellenisme. De Egyptische aanspraken op Palestina, Syrië en zelfs Klein Azië werden door Ptolemaeus III en IV met succes verdedigd, maar toch gingen deze buitenlandse bezittingen onder Ptolemaeus V alweer verloren, terwijl in het binnenland Egyptische vrijheidsstrijders opstanden ontketenden. De maatregelen van deze vorst om de rust te herstellen werden vastgelegd in een decreet, waarvan de Steen van Rosette een van de afschriften is. De laatste Ptolemaeën bleven slechts in het zadel dankzij de steun van Rome, dat vanaf ongeveer 200 v. Chr. de landen rond de Middellandse Zee een voor een begon te veroveren en grote interesse had voor het rijke graanland Egypte. Toen Marcus Antonius zich na de moord op Caesar in Egypte vestigde aan de zijde van de sluwe Egyptische vorstin Cleopatra VII en Rome de greep op de Egyptische graanleveranties dreigde te verliezen, zag het zich genoodzaakt in te grijpen. In 31 v. Chr. won Octavianus, de latere keizer Augustus, de zeeslag bij Actium; Marcus Antonius en Cleopatra pleegden zelfmoord, Egypte werd Romeins. Als persoonlijk bezit van de Romeinse keizer werd Egypte nu rigoureus geëxploiteerd. Drie legioenen handhaafden de orde onder bevel van een door de keizer aangestelde gouverneur, de prefect, die in Alexandrië resideerde. De Meroitische dreiging in het zuiden werd beantwoord met de veldtocht van het prefect Petronius. Deze plunderde Napata en vestigde de zuidgrens van het Romeinse Rijk bij Primis (Kasr Ibrim) in Nubië (22 na Chr.). Niet alleen graan maar ook kunstschatten werden met scheepsladingen tegelijk naar Rome vervoerd. De Romeinse keizers lieten zich als farao’s vereren en bouwden als propagandamiddel een aantal tempels voor de Egyptische goden: de Hathortempel te Dendera, de Chnoemtempel te Esna en een aantal tempels in Nubië waaronder de onder Augustus opgerichte en in de vierder eeuw voor de Isisdienst verbouwde tempel van Taffeh, tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden. Vooral keizer Hadrianus stelde een levendige belangstelling in de Egyptische cultuur; na zijn bezoek in 130 na Chr. liet hij een Serapistempel nabouwen bij zijn Italiaanse buitenverblijf te Tivoli. Spoedig werden de opstandingsgod Osiris en de moedergodin Isis overal in het Romeinse vereerd, waarmee geleidelijk aan de weg werd ge vereerd, waarmee geleidelijk aan de weg werd geëffend voor een andere oosterse godsdienst met verwante thematiek: het christendom. Alexandrië ontwikkelde zich al vroeg tot een kosmopolitisch centrum waar heidense, joodse en christelijke sekten naast elkaar bestonden. Hoewel andersdenkenden minderheidsgroeperingen ook in Egypte bloedig werden vervolgd, gingen juist in dit land nationalisme en Christendom al spoedig hand in hand; vanaf de derde eeuw spraken deze groeperingen de Koptische volkstaal; deze taal nam de plaats in van het Demotisch en werd met Griekse letters geschreven. Egypte had in die derde eeuw veel te verduren: Christenvervolgingen onder keizer Decius (250), pestepidemieën, invallen van de woeste Blemmyers uit de oostelijk woestijn, een militaire bezetting door keizerin Zenobia van Palmyra (269-272 v. Chr.) en tenslotte het bloedige bewind van keizer Diocletianus (284-305). De Koptische jaartelling rekent de lotgevallen van de Egyptische Christenen vanaf ‘de tijd der martelaren’, die samenviel met het bewind van deze keizer. In de Grieks-Romeinse periode bestonden er verschillende kunststijlen naast elkaar: de zuiver Griekse of Romeinse, de authentiek faraonische en een aantal mengstijlen waarin deze elementen afwisselend overheersen. Pas met de opkomst van het Christendom raakte de ambachtelijke Egyptische kunst met zijn binding aan godsdienst en dodencultus in onbruik. Daarvoor verrezen in boven Egypte en Nubië nog verscheidene tempels voor de traditionele goden. De muren van deze tempels zijn als het ware encyclopedisch bedekt met reliëfs en hiërogliefen waarin de oude mythen en rituelen zijn vastgelegd. Spoedig was de duizelingwekkende variëteit aan nieuwe schrifttekens alleen nog voor ingewijden leesbaar. De principes van de beeldhouwkunst werden vastgelegd in een groot aantal modellen. De godsdienstbeleving van het volk was vooral gericht op magie en vond haar uitdrukking in wijngeschenken, zoals beeldjes en dierenmummies, die in de bedevaartsoorden werden gedeponeerd bij de graven van goddelijke wezens als Imhotep of de Apisstieren te Saqqara. Onder Grieks invloed genoten ook de schutsgoden van de huiselijke haard en van de vruchtbaarheid een grote populariteit. De zuiver Griekse stijl spreekt uit stèles en vazen uit de tijd vlak na Alexanders verovering. Onder de Ptolemaeën komt Egypte echter in de invloedssfeer van het Hellenisme, dat uit een samensmelting van Griekse en oosterse elementen was ontstaan in het wereldrijk van Alexander. Voor de Griekse bovenlaag van de bevolking en de Romeinse regeerders werd Alexandrië het belangrijkste centrum van de Hellenistische cultuur. In de ondergrondse begraafplaatsen van deze wereldstad werden wanddecoraties aangebracht die op Egyptische hiernamaalsvoorstellingen geïnspireerd zijn, maar ook elders in Egypte wordt deze mengstijl wel aangetroffen (graf van Petosiris bij Hermopolis). In de demotische romancyclus over de tovernaars Chaemwas en Siosiris komen Griekse elementen voor, en in de Hellenistische wetenschap, godsdienst en literatuur werken op hun beurt weer Egyptische tradities door. Onder de Romeinen schreed de versmelting van beide culturen nog verder voort, zoals bijvoorbeeld de honderden godenbeeldjes van terracotta laten zien. In de Romano-Egyptische kunst begon echter vanaf Hadrianus het westerse element te overheersen. De typisch Romeinse aandacht voor individuele gelaatstrekken manifesteerde zich geleidelijk in cartonnage mummiemaskers, de latere stucmaskers en vooral de geschilderde Fayoem-portretten. De grafstèles uit Terenouthis (Kom Aboe Billoe), daterend uit de tweede eeuw, zijn al meer klassiek dan Egyptisch van karakter. Nog duidelijker is dit te zien bij de uit de late derde of vroeg vierde eeuw daterend levensgrote grafbeelden uit de streek rond het Midden Egyptische Oxyrhynchos, die tot de directe voorlopers van de Koptische kunst behoren.