De fruitschaal

advertisement
24. De diertjes (AL)
Activiteit
In deze activiteit wordt aan het kind gevraagd om
een verzameling dieren die in verschillende
aantallen voorhanden zijn in groepjes in te delen
van dieren die bij elkaar horen. Een verzameling
bevat bijvoorbeeld acht ijsberen, zes leeuwen, vijf
orka’s, vier zebra’s, drie konijnen en twee giraffen.
De meest voor de hand liggende classificatie is het
bij elkaar plaatsen van dezelfde dieren. Vervolgens
komt de vraag aan de orde van welke dieren zijn er
het meest en van welke dieren er het minst zijn?
Deze vragen doen een beroep op inzichten van het
kind met betrekking tot het bepalen en vergelijken
van hoeveelheden.
Materiaal
Een verzameling van 30 tot 50 dieren, uitgevoerd in plastic. Er zijn zes tot twaalf verschillende
dieren (afhankelijk van het niveau van het kind) en de aantallen van de dieren variëren. Van
sommige dieren is slechts één exemplaar in de verzameling opgenomen en van andere dieren
meerdere exemplaren (twee tot tien).
De plastic diertjes zijn van een actie van het Wereld Natuur Fonds. Ze zijn niet meer
verkrijgbaar, maar in plaats daarvan kunnen ook andere dieren, bijvoorbeeld van Schleich (zie:
website), worden gebruikt.
Systemen
Verwante activiteiten
Levende systemen:
- Soorten en diversiteit
-
Mathematische systemen:
- Classificeren
- Hoeveelheid
het dierenrijk
diertjes groot en klein
de schelpen
de fruitschaal
de knopen
de sokkenwinkel
de getalkaartjes
de dropjes
de knikkers
Interventies van onderzoeker
Reacties van kinderen
De onderzoeker zet de verzameling dieren op
tafel. ‘Ken jij deze dieren?’
Veel kinderen hebben op jonge leeftijd al veel
kennis van dieren. Ze herkennen veel dieren
en kunnen deze ook benoemen. Soms moeten
ze geholpen worden met de naam van een
dier.
‘Kun je groepjes maken van dieren die bij
elkaar horen?’ ‘Kun je vertellen waarom de
dieren bij elkaar horen?’
De meest voor de hand liggende sortering is
dezelfde dieren bij elkaar. Hiervoor kiezen dan
ook alle kinderen. Daarna zetten kinderen
soms de kleinste groepjes vooraan en de
grootste achteraan, of ze zetten de sterkste
dieren voorop en de zwakste achteraan.
‘Van welk dier zijn er het meest?’
Sommige kinderen bepalen dit schattend, op
het oog. Andere kinderen plaatsen de dieren
in rijtjes en kijken vervolgens welk rijtje het
langst is. Omdat de diertjes niet allemaal even
groot zijn, werkt deze strategie alleen als het
kind zorgt voor een één-op-één koppeling
tussen de rijtjes. Dit is meestal niet het geval.
Er zijn ook kinderen die gaan tellen. Hierbij
komen verschillende aspecten kijken: het
organiseren van het tellen (bijvoorbeeld in
rijtjes leggen, of opzij schuiven wat al geteld
is), kennis van de telrij, synchroon tellen en
resultatief tellen. Bij jonge kinderen komt het
voor dat ze wel synchroon kunnen tellen,
maar (nog) niet resultatief. Wanneer je na het
tellen vraagt: ‘Hoeveel zijn het er?’, beginnen
ze opnieuw te tellen.
‘Van welk dier zijn er het minst?’
Jonge kinderen begrijpen de betekenis van
begrippen als ‘meest’ en ‘minst’ nog niet
altijd. Een vraag als: ‘Zijn er meer ijsberen of
zijn er meer olifanten?’, wordt in dat geval
vaak beter begrepen.
Flox (3;2) en de diertjes
Filmpje op website van TalentenKracht.
Flox kent al van heel veel dieren de namen. De
onderzoeker hoeft niets te vragen. Ze pakt eerst
een olifant, dan een leeuw en dan een ijsbeer.
Vervolgens zoekt Flox alle ijsberen uit de stapel
bij elkaar, wellicht omdat ze wit zijn of omdat er
een paar bij elkaar liggen. ‘Ik zoek alle ijsberen’,
zegt ze. ‘Meer zijn er niet.’ Na de ijsberen komen
de ‘ijskonijnen’ die ze waarschijnlijk zo noemt
omdat ze ook wit zijn. Daarna komen de orka's
aan de beurt. Zo ontstaat er een aantal groepjes
met dieren van één soort. Op de vraag van de
onderzoeker waar er het meeste van zijn, gaat
Flox tellen. Ze kent de telrij al heel goed. Ze telt
bijna steeds synchroon. Een herhaling van de
vraag ‘Waar heb je het meeste van?’ is voor Flox
aanleiding om opnieuw te gaan tellen. De
begrippen ‘meeste’, ‘meer’, ‘minder’ en
‘evenveel’ zijn haar nog niet duidelijk. ‘Hoeveel
heb je er daarvan?’ begrijpt ze wel heel goed. De
onderzoeker stelt voor dat ze de dieren in rijtjes
laten lopen. Samen zetten ze de leeuwen en de
ijsberen in twee rijen naast elkaar. ‘Heb ik nou
meer leeuwen of heb ik meer ijsberen?’ Flox laat
zich niet afleiden door de lengte van de rijen,
maar houdt het bij aantallen. Ze telt acht ijsberen
en vijf leeuwen, dus er zijn meer ijsberen.
Download