1 - Central Bank of Aruba

advertisement
CENTRALE BANK VAN ARUBA
17 juni 2011
Vandaag publiceerde de Centrale Bank van Aruba haar ‘Verslag 2010: Economische en
Financiële Ontwikkelingen’. De Nederlandse vertaling van de algemene beschouwing van de
President, opgenomen in dit verslag, volgt hieronder.1
In 2010 zag een groot deel van de Arubaanse economie zich geconfronteerd met
uitdagingen en onzekerheden. De economie van Aruba, die grotendeels afhankelijk is van
externe inkomstenbronnen, is van oudsher kwetsbaar voor veranderingen in de wereldwijde
economische omstandigheden. Derhalve heeft de wereldwijde economische en financiële
crisis van 2008-2010, in samenhang met de tijdelijke sluiting van de raffinaderij, de vertraging
in de toerismesector en een aanzienlijke daling van de buitenlandse directe investeringen,
grote gevolgen gehad voor de Arubaanse economie met een daling van het nominale bruto
binnenlands product (BBP) met 3,8 procent tot Afl. 4.306,1 miljoen in 2010.
De wereldeconomie lijkt echter aan de beterende hand na de wereldwijde crisis en de
periodes van financiële turbulentie en 'besmettingsgevaar' in verband met de
staatsschuldencrises van Griekenland en Ierland. Hoewel de terugkeer naar een algehele
prijsstabiliteit een belangrijke beleidsprestatie blijft, heeft de macro-economische
instabiliteit zich gehandhaafd in een groot deel van de wereldeconomie, wat voortdurend
uitdagingen met zich mee brengt voor het economisch beleid en in veel opzichten nieuwe
eisen hieraan stelt. In dit opzicht blijft de wereldeconomie een ingewikkeld mozaïek van
contrasterende ontwikkelingen in landen en regio’s met uiteenlopende trends in de output.
Gedurende 2010 werd de economie van het eiland gekenmerkt door een daling van de
bedrijfsactiviteiten in veel sectoren, een situatie die doet terugdenken aan de periode 19851986, maar die minder ernstig is. Circa 25 jaar geleden lag de oorzaak in de plotselinge
sluiting van de Lago raffinaderij. Deze keer was diezelfde raffinaderij, thans geëxploiteerd
door de Valero Energy Corporation (VEC), de belangrijkste reden voor de krimp van de
Arubaanse economie. Samenvallend met de meest ernstige economische en financiële crisis
1
De Engelse versie prevaleert.
1
sinds de Grote Depressie, kondigde de VEC aan dat zij van plan was in juni 2009 de Valeroraffinaderij tijdelijk te sluiten, omdat door de krappe marges voor zure ruwe olie het
economisch gezien niet haalbaar was de productie voort te zetten. Daarnaast vormde de op
1 januari 2007 ingevoerde omzetbelasting van 1 procent op de export een groot geschilpunt,
omdat deze een negatief effect had op de bedrijfsvoering van de raffinaderij en een
bedreiging vormde voor de continuïteit op termijn. Volgens de VEC hebben "diverse
belastinggeschillen met de overheid van Aruba (de overheid) geleid tot onzekerheden met
betrekking tot de toekomstige bedrijfsvoering van de raffinaderij".2
De operationele sluiting van de raffinaderij, die plaatsvond in juli 2009, was schadelijker
voor de Arubaanse economie dan de destijds heersende wereldwijde crisis zelf. De sluiting
veroorzaakte een daling in het aantal contractanten van de raffinaderij (geschat op
ongeveer 1.200), een verlies aan deviezeninkomsten en grote onzekerheid binnen andere
sectoren van de economie. Daarnaast heeft de daaruit voortvloeiende economische recessie
geleid tot een daling van de overheidsinkomsten.
Eind februari 2010 sloten de overheid en de VEC een schikkingsovereenkomst, waarin het
belastinggeschil tussen de twee partijen werd beëindigd. In de schikking werd
overeengekomen dat de Valero raffinaderij een nieuw belastingconvenant zou aangaan,
waarbij zij afstand zou doen van haar belastingvrijdom en onderhevig zou zijn aan een vast
winstbelastingtarief van 7 procent en een dividendbelastingtarief van nul procent. Daarnaast
zouden al haar invoer- en uitvoeractiviteiten vrijgesteld zijn van omzetbelasting en alle
andere vormen van heffing op de productie. Na twee jaar, om precies te zijn op 1 juni 2012,
zou de raffinaderij een aanvang maken met het verrichten van een minimale jaarlijkse
belastingafdracht van US$ 10 miljoen, in gelijke driemaandelijkse termijnen. Ook is haar het
recht verleend elk surplus van haar vooruit betaalde belastingen ten opzichte van haar
toekomstige belastingverplichtingen als een belastingvordering op te voeren. Eind mei 2010
werd door de Arubaanse Staten een aantal wetten aangenomen, waarbij de uitvoering van
de bepalingen van de belastingschikking werd goedgekeurd.
Kort na de goedkeuring van de schikkingsovereenkomst door de Staten, betaalde de VEC
US$ 118 miljoen aan de overheid als onderdeel van de afspraak. In het derde kwartaal van
2010 begon de raffinaderij met een bedrijfsbreed onderhoudsprogramma en kondigde
daarbij aan dat er een investering van omstreeks Afl. 161 miljoen zou plaatsvinden. In
verband met de verbeterde prijsverschillen voor zure ruwe olie en raffinagemarges in de
eerste zes maanden van 2010, werd het investeringsprogramma van de VEC op zodanige
2
Valero Energy Corporation, '10-Q Quarterly report pursuant to sections 13 or 15(d), Second Quarter 2010’,
pagina 12.
2
wijze opgesteld dat de productie-eenheden werden voorbereid op een mogelijke herstart
aan het eind van september 2010. Ondanks het feit dat het een impuls was voor de
economische bedrijvigheid, betekende het investeringsprogramma slechts gedeeltelijk goed
nieuws, omdat het onzeker was of de raffinaderij haar bedrijfsvoering volledig zou
hervatten. Pas aan het begin van 2011 werd vrijwel alle onzekerheid weggenomen en werd
de herstart van de productie werkelijkheid. Het belang van de herstart van de
raffinageactiviteiten wordt benadrukt door schattingen van de Centrale Bank van Aruba
(CBA), die aangeven dat de inactiviteit van de raffinaderij tijdens 2010 een negatieve directe
impact had (zonder rekening te houden met de indirecte gevolgen van de sluiting van de
raffinaderij) van ongeveer 3,4 procentpunten op het reële BBP, welke naar schatting met 2,8
procent is gedaald.
De negatieve prestaties van de totale output van Aruba in 2010 vielen samen met de
gematigde toename van het aantal toeristen, met name in de tweede helft van het jaar, en
de in malaise verkerende bouwsector. In het algemeen waren de economische prestaties
van de andere sectoren van Aruba niet voldoende om het negatieve resultaat van het BBP in
2010 te voorkomen.
De toename van het aantal toeristen bereikte 2,5 procent in de eerste helft van het jaar,
maar zwakte af tot 0,6 procent in de tweede helft, waarin de Amerikaanse markt een trage
groei vertoonde in het laatste gedeelte van het jaar. Over het hele jaar genomen nam het
aantal toeristen toe met 1,6 procent, waarvan 0,9 procentpunt is toe te rekenen aan de
Verenigde Staten. De prestaties wat betreft het aantal toeristen uit de Verenigde Staten
hielden verband met de toenemende bezorgdheid omtrent de duurzaamheid van het
economisch herstel van dat land. De nominale ontvangsten uit het toerisme namen toe met
2,2 procent oftewel Afl. 47,7 miljoen in 2010. In de eerste acht maanden van 2010 nam de
hotelbezettingsgraad toe met 1,9 procentpunten tot 78,1 procent, in tegenstelling tot de
gemiddelde dagtarieven die daalden met 0,8 procent tot Afl. 321. Intussen stegen de
inkomsten per beschikbare kamer ('RevPar') met 4,5 procent tot Afl. 147 in de eerste acht
maanden van 2010. Tegelijkertijd presteerde het cruisetoerisme conform verwachting niet
best. Dit resultaat is deels te wijten aan de fluctuerende olieprijzen en een daling in het
aantal boekingen vooraf, waarvan vele dateerden van zes maanden eerder, toen de
wereldwijde economische en financiële crisis nog steeds gaande was. Een positieve
ontwikkeling was de hervatting van de vluchten van de KLM en de cruise schepen van
Carnival Cruise Lines naar Aruba. Beide zijn strategische partners voor de toeristische
industrie van Aruba.
3
De detailhandel registreerde een bescheiden verbetering van de prestaties in 2010 in
vergelijking tot 2009. Desalniettemin bleef het niveau van de activiteiten in deze sector
sober in vergelijking tot 2008 en voorgaande jaren. Naast de moeilijke economische situatie
in 2010 en de terughoudendheid van consumenten om te besteden, zag de detailhandel zich
geconfronteerd met overcapaciteit, opgebouwd in de jaren voorafgaand aan de recessie.
De bouwsector werd ook ernstig getroffen door de recessie en haar prestatie bleef
ondermaats in 2010. Dit resultaat blijkt uit informatie verkregen door de CBA via zowel
kwantitatieve indicatoren (aantal verleende bouwvergunningen, geïmporteerd cement en
goedgekeurde elektrische installaties) als kwalitatieve indicatoren (bedrijvenperceptie
enquête en regelmatige bedrijfsbezoeken). Deze terugval was niet alleen te wijten aan de
negatieve gevolgen van de tijdelijke sluiting van de Valero raffinaderij gedurende een groot
deel
van
het
jaar,
maar
werd
tevens
veroorzaakt
door
lagere
algemene
investeringsactiviteiten op het eiland, geschat op -9,9 procent in reële termen. Deze situatie
werd onder andere veroorzaakt door de stagnatie in de uitvoering van aangekondigde
publiek-private samenwerkingsprojecten en de opgelopen vertraging van enkele grote
investeringsprojecten (zoals het Ritz Carlton Hotel).
De beroepsbevolking lijdt onder de daling van de lonen en de verminderde
werkgelegenheid die gebruikelijk zijn tijdens een recessie. De noodlijdende situatie in de
bouwsector had consequenties voor de arbeidsmarkt, omdat deze leidde tot een sterke
stijging van de werkloosheid. Gekoppeld aan de magere prestaties in andere sectoren, zoals
de groot- en detailhandel, horeca, onroerend goed, verhuur- en bedrijfsactiviteiten, lijkt het
dat het aantal personen zonder baan in 2010 op een relatief hoog niveau is gebleven.
Voorlopige schattingen door de CBA wijzen op een werkloosheidscijfer van 9,0 procent per
ultimo 2010, gelijk aan circa 4.800 personen.
Minder personen met een baan betekent dat er minder inkomen beschikbaar is voor de
particuliere consumptie, één van de hoekstenen van de Arubaanse economie. Geschat
wordt dat de particuliere consumptie in reële termen is gedaald met 0,3 procent in 2010. De
achterblijvende consumptieve bestedingen kwamen ook tot uiting in de prestaties van
geselecteerde economische indicatoren: een vermindering van 2,7 procent in reële termen
aan ontvangsten uit de omzetbelasting (BBO)3, een daling van 3,8 procent in het
containervervoer en een daling van 2,9 procent in het door het bankwezen verstrekte
consumentenkrediet.
3
Gecorrigeerd voor de tariefverlaging van de BBO per 1 januari 2010 en de incidentele ontvangst van Afl. 211,6
miljoen in verband met de Schikkingsovereenkomst met de VEC.
4
Het bankwezen in Aruba werd ook getroffen door de zwakkere bedrijfsactiviteiten in
2010. Het zwakke resultaat van het consumentenkrediet vond plaats in een tijd waarin de
commerciële banken niet langer beperkt zijn in het verstrekken van kredieten zolang zij
binnen de grenzen van prudentiële criteria en voorschriften blijven. De CBA heeft per 1
januari 2010 het kredietplafondinstrument afgeschaft en een nieuw monetair beleidskader
ingevoerd. De zeer bescheiden kredietontwikkelingen dient voornamelijk te worden
toegeschreven aan zowel een terughoudende vraag naar consumentenkrediet als leningen
aan bedrijven. Daarnaast kan de verscherping van kredietvoorwaarden hebben bijgedragen
aan de zwakke groei in beide kredietcategorieën. De woonhypotheken daarentegen namen
toe met 5,8 procent. Het herfinancieren van bestaande schulden kan een belangrijke rol
hebben gespeeld bij deze toename, gezien de magere activiteiten op het gebied van de
woningbouw.
De afschaffing van de beperking voor kredietgroei door de CBA markeerde het einde van
het directe systeem van het monetair beleid, waarbij tegelijkertijd een indirecte regeling
werd ingevoerd die voornamelijk bestaat uit de Reserveverplichting (RV). Dit instrument, dat
de commerciële banken verplicht 11 procent van hun kortlopende verplichtingen (korter dan
2 jaar en exclusief binnenlandse interbancaire deposito’s) zonder vergoeding als deposito bij
de CBA aan te houden, wordt momenteel door de CBA gebruikt om een deel van de
overliquiditeit van het bankwezen af te romen en geeft de monetaire intenties van de CBA
weer.4 Ingevolge het nieuwe monetair beleidskader van de CBA, blijft de hoofddoelstelling
van het monetair beleid ongewijzigd, namelijk de handhaving van de stabiliteit van de
waarde van de Arubaanse florin, zoals bepaald in de Centrale Bankverordening. Binnen dit
kader wordt de uitvoering van het monetair beleid van de CBA flexibeler, waardoor dit
beleid periodiek aan herziening onderhevig is, afhankelijk van de verwachte ontwikkelingen
met betrekking tot onder andere de netto deviezenreserves.
Met het oog op het nieuwe, meer flexibele, monetair beleidskader, heeft de CBA in mei
2010 de zogenoemde “Monetary Policy Committee” (MPC) ingesteld. Deze commissie
bestaat uit de President en beide directeuren van de CBA en heeft als hoofdtaak de
periodieke toetsing van de werking van het monetair beleid van de CBA, op basis van een
geselecteerd aantal economische indicatoren, zoals het bruto binnenlands product, de netto
deviezenreserves, de inflatie, de kredietverlening en de liquiditeit. In 2010 hield de MPC
zeven vergaderingen waarbij, gezien de economische en financiële situatie, het tarief van
het belangrijkste instrument van het monetair beleid, de reserveverplichting, ongewijzigd
4
Voor meer informatie wordt verwezen naar Box 2.2, p. 21 van het CBA Report 2009: Economic and Financial
Development, gepubliceerd in juli 2010.
5
bleef. Omdat het besluitvormingsproces binnen het monetair beleidskader dynamisch is,
beschikt de CBA over de flexibiliteit om andere instrumenten naar noodzaak toe te voegen
aan haar arsenaal aan monetaire beleidsinstrumenten.
De verminderde vraag naar krediet en de opheffing van kredietbeperkingen waren
echter niet genoeg om van invloed te zijn op de relatief hoge rentemarges (8,2 procent in
2010), zoals vastgesteld door de commerciële banken. Het verschil tussen de gewogen
gemiddelde rentetarieven voor nieuwe deposito's en nieuwe leningen werd nog groter in
2010, omdat de gemiddelde tarieven voor nieuwe deposito's een scherpere daling
vertoonden dan de gemiddelde tarieven voor nieuwe leningen; een zorgwekkend patroon
dat zich reeds enige tijd voordoet. Dit verschijnsel en met name het niveau van de
rentetarieven voor leningen en deposito's is al jaren onderwerp van discussie, niet alleen in
Aruba, maar ook in veel van de naburige Caribische eilanden.
De uitdaging van relatief hoge rentemarges is inherent aan kleine eilandeconomieën,
zoals Aruba, waar schaalnadelen meer regel dan uitzondering zijn. De introductie van
rentetariefplafonds (voor leningen) of –bodems (voor deposito’s) lijkt niet de oplossing te
zijn, en veel landen zijn geneigd afstand te nemen van het gebruik van deze instrumenten.
Maatregelen die de concurrentie tussen de commerciële banken bevorderen, waarbij
oligopolistische marktstructuren worden verwijderd, zouden meer vruchten afwerpen. In
een poging om de concurrentie te stimuleren, heeft de CBA reeds in het begin van 2010 haar
monetair beleidsinstrumentarium verschoven naar een meer marktgerichte benadering. In
tegenstelling tot andere sectoren binnen de economie, kan binnen het bankwezen het
realiseren van meer concurrentie op gespannen voet komen te staan met de doelstelling
van het handhaven van financiële stabiliteit. De kosten en de baten van toegenomen
concurrentie moeten in balans zijn bij het streven naar een lagere rente op leningen, zonder
dat de rente op spaargelden en deposito’s verder omlaag wordt gedrukt, en waarbij een
gezond en veilig financieel systeem van groot belang blijft voor een stabiele sociaaleconomische ontwikkeling. De recente wereldwijde financiële en economische onrust is
hiervan een treffend voorbeeld.
Naast de afgenomen vraag naar krediet heeft de economische krimp gedurende 2010
geleid tot een aanzienlijke toename van de verliezen op leningen, zoals gemeten door
leningen met een achterstand van meer dan 90 dagen wat betreft betaling van rente of
hoofdsom door bedrijven en personen. De ”non-performing” kredieten vertoonden een
scherpe stijging in de tweede helft van 2010, met name voor wat betreft de commerciële
hypotheken. Hoewel de commerciële banken over voldoende voorzieningen beschikken om
6
mogelijke verliezen op leningen te dekken, vereist deze tendens een zorgvuldige
monitoring.
De prijsstabiliteit was gelukkig niet zorgwekkend gedurende 2010, omdat de
gemiddelde inflatiedruk gedurende een periode van 12 maanden met een prijstoename van
2,1 procent binnen de perken bleef. Dit resultaat had voornamelijk te maken met de
ontwikkeling van de energieprijzen. Indien de voedsel- en energiecomponenten echter
buiten beschouwing worden gelaten, staat de zogenaamde kerninflatie op -0,3 procent,
hetgeen duidt op een geringe prijsafname van de overblijvende bestanddelen van de
consumenten-prijsindex. Laatstgenoemde prijzen hebben het afgelopen jaar een gestage
afname laten zien en geleid tot een stabiele ontwikkeling van het verschil in inflatietempo
van 0,4 procentpunten in vergelijking tot de Verenigde Staten, de belangrijkste handels- en
toeristische partner van Aruba.
De vaste wisselkoers tussen de Arubaanse florin en de U.S. dollar wordt op de lange
termijn gehandhaafd door het aanhouden van een adequate hoeveelheid deviezenreserves.
In tegenstelling tot de afgelopen drie jaar daalden de internationale reserves met 11,3
procent, ofwel Afl. 167,0 miljoen, tot Afl. 1.308,1 miljoen in 2010. Dit resultaat was
hoofdzakelijk te wijten aan incidentele transacties in verband met onder andere de
oliesector in de laatste maand van 2010. Ondanks voornoemde afname bleef het niveau van
de internationale reserves toereikend, aangezien het gemiddelde dekkingspercentage
berekend in maanden van lopende rekening betalingen juist toenam van 5,9 maanden in
2009 tot 6,3 maanden.
De betalingsbalans noteerde een tekort van Afl. 167,0 miljoen in 2010, na vier
achtereenvolgende jaren van overschotten. Transacties van de oliesector, en in mindere
mate de niet-oliesector, hebben bijgedragen aan dit resultaat. Het tekort op de lopende
rekening van de oliesector bedroeg Afl. 825,4 miljoen, doordat de invoer van ruwe olie en
andere goederen hoger was dan de uitvoer van geraffineerde olie. De financiering van dit
tekort was grotendeels afkomstig van ontvangen handelskredieten en opnames van de
buitenlandse bankrekeningen van de oliesector voor een totaalbedrag van Afl. 698,6 miljoen
en de aankoop van Afl. 127,7 miljoen aan deviezen van de commerciële banken. De nietoliesector kocht per saldo Afl. 39,3 miljoen aan deviezen van de commerciële banken.
Laatstgenoemd bedrag werd samen met het overschot op de lopende rekening gebruikt
voor het dekken van het tekort op de kapitaal- en financiële rekeningen, voornamelijk
verband houdend met voorschotten op de invoer van goederen en diensten en toegenomen
saldi op buitenlandse bankrekeningen.
7
De overheidsfinanciën werden opnieuw getroffen door tegenslag in 2010, toen het
financieringstekort (inclusief de wijziging in betalingsachterstanden) een niveau bereikte
van Afl. 190,4 miljoen, gelijk aan 4,4 procent van het BBP. Dit resultaat is beduidend
positiever dan wat het zou zijn geweest zonder de incidentele overheidsinkomsten van Afl.
211,6 miljoen die voortvloeiden uit de belastingschikking met Valero. Aangezien het beeld
van de inkomsten van de publieke sector veranderde in de periode 2008-2010, is het
vooruitzicht wat betreft de overheidsfinanciën voor de komende drie jaar een grote
uitdaging, gegeven de aanzienlijke financieringsbehoeften van de overheid voor het dekken
van zowel het tekort als de terugbetaling van verschillende grote leningen.
Teneinde een aantal kostbare programma's, zoals de gezondheidszorg en het
pensioenstelsel, op structurele wijze te hervormen riep de overheid een aantal zogenoemde
Sociale Dialogen in het leven, op basis van het Nederlandse Poldermodel van consensus wat
betreft economisch beleid. De CBA heeft bijgedragen aan de Sociale Dialogen door het
presenteren van prognoses van de overheidsfinanciën op de middellange en lange termijn
op grond van verschillende scenario's.
De resultaten van de eerste ronde van de Sociale Dialoog zijn bemoedigend. De
betrokken partijen zijn in juni 2010 tot een akkoord gekomen omtrent drie belangrijke fiscale
uitdagingen: het ambtenarenpensioenfonds (APFA), de algemene ouderdomsverzekering
(AOV) en de algemene ziektekostenverzekering (AZV). Maatregelen om de belangrijke
zwakke punten in alle drie de stelsels aan te pakken werden in januari 2011 ingevoerd. Het
akkoord dat tijdens de eerste ronde van de Sociale Dialoog werd bereikt is lovenswaardig en
werd verwelkomd door internationale instanties, zoals het Internationaal Monetair Fonds
(IMF) en Standard & Poor's. Het IMF is echter ook van mening dat op de korte termijn deze
maatregelen slechts beperkte overheidsbesparingen zullen opleveren, met name een
verlaging van het onderliggende overheidstekort met 2 tot 2,5 procent van het BBP.
Laatstgenoemde schatting is exclusief een aantal expansieve hervormingen die voortvloeien
uit het akkoord van de Sociale Dialoog.
In lijn met dit fiscale beleid heeft het IMF geconcludeerd dat, teneinde een
begrotingsevenwicht te bereiken, meer aanpassingen moeten plaatsvinden aan zowel de
uitgavenkant als de inkomstenkant van de begroting. De berekeningen van het IMF tonen
aan dat uitgavencorrecties ongeveer 2,5 procentpunten tekortkomen ten opzichte van de
geschatte vereiste aanpassing, waardoor aanvullende inkomsten genererende maatregelen
noodzakelijk zijn. Deze maatregelen moeten de economische groei bevorderen, eerlijk en
transparant zijn en de tijdige naleving door de belastingbetaler bevorderen tegen lage
administratieve kosten. Het IMF heeft met name aanbevolen de mogelijkheden te
8
onderzoeken van het introduceren van een belasting op de toegevoegde waarde (BTW) ter
vervanging van de huidige omzetbelasting (BBO).
Begin 2010 verlaagde de overheid het tarief van de BBO met de helft met als doel de
koopkracht van de consument te verbeteren. Het argument was dat deze verlaging niet
alleen de consumenten ten goede zou komen, maar ook belangrijke positieve gevolgen zou
hebben voor bedrijven, toeristen en zelfs de informele sector. Naast het verwachte
positieve effect op de koopkracht, heeft de verlaging van het BBO-tarief ook een nadeel,
namelijk een verlies aan overheidsinkomsten. Aangezien de BBO op zowel toeristen als
binnenlandse consumenten van toepassing is, heeft de tariefverlaging geleid tot een verlies
aan overheidsinkomsten (exclusief de overheidsinkomsten die werden ontvangen op basis
van de schikkingsovereenkomst met de VEC) van toeristen, zoals wordt geïllustreerd door
de schatting van de CBA dat toeristen met ongeveer 42 procent hebben bijgedragen aan de
BBO-inkomsten van de Regering in de periode 2007-2009.
Het verlies aan inkomsten heeft geleid tot nog meer druk op de zwakke financiële positie
van de overheid. Als deel van haar adviserende rol heeft de CBA de overheid gewaarschuwd
voor de mogelijke risico’s voor de overheidsfinanciën. Hoewel de CBA het eens is met de
doelstelling van de overheid de koopkracht van de consument te verbeteren, uitte de CBA
haar bezorgdheid over de impact van een verlaging van het BBO-tarief op de financiële
positie van de overheid.
Naast de economische monitoring werden ook de toezicht activiteiten van de CBA in
2010 aangescherpt, met name op het gebied van de bestrijding van witwassen en
terrorismefinanciering
(AML/CFT).
Snel
ingrijpen
was
vereist
wat
betreft
het
tekortschietende Arubaanse AML/CFT systeem, na de ongunstige uitkomst van het
Evaluatierapport van de Financial Action Task Force (FATF) van oktober 2009. In het rapport
werd melding gemaakt van een onvolledig en onsamenhangend AML/CFT systeem. Om deze
situatie te verbeteren installeerde de overheid een AML/CFT strategiegroep die wordt
voorgezeten door de Minister-President van Aruba. Met behulp van een externe consultant
werd een actieplan opgesteld om de geïdentificeerde tekortkomingen in het AML/CFT
systeem te herstellen.
De FATF heeft Aruba onder verscherpt toezicht geplaatst, hetgeen betekent dat Aruba
tijdens elk van de drie plenaire vergaderingen van de FATF die jaarlijks plaatsvinden aan de
FATF dient terug te rapporteren. Na de tweede jaarlijkse plenaire vergadering van 2010 was
de FATF van mening dat Aruba nog steeds een aanzienlijke vooruitgang in de uitvoering van
haar actieplan diende aan te tonen. Tijdens de derde plenaire vergadering besloot de FATF
echter dat Aruba aanzienlijke vorderingen had gemaakt en in juni 2011 in plaats van februari
9
2011 aan de FATF diende terug te rapporteren. Niettemin besloot de FATF Aruba te houden
in de verscherpte follow-up procedures en in juni 2011 te beoordelen of Aruba in de reguliere
follow-up procedures kan worden geplaatst.
Naast de kwestie inzake de FATF ging de CBA door met het monitoren van de gevolgen
van de naweeën van de wereldwijde economische en financiële crisis voor de onder toezicht
staande financiële instellingen in Aruba. Alle onder toezicht staande financiële instellingen
waren in staat te blijven functioneren binnen de door de CBA vastgestelde criteria op het
gebied van solvabiliteit en liquiditeit. De drie bedrijfspensioenfondsen, waarvan de
dekkingspercentages sinds 2008 onder het minimumvereiste van 100 procent waren
gedaald, slaagden er voor december 2010 in hun dekkingsgraad boven het vereiste minimum
te brengen.
Het plaatsen van het ambtenarenpensioenfonds (APFA) onder het toezicht van de CBA
per 1 januari 2011 vormt een nieuwe uitdaging voor de toezichthoudende activiteiten van de
CBA. Voorheen stond het APFA onder toezicht van de minister van Financiën. In verband
met haar onderdekking dient het APFA op korte termijn een herstelplan ter goedkeuring
voor te leggen aan de CBA. De overheid heeft zich ertoe verplicht het APFA ruime financiële
steun te bieden, indien en wanneer nodig, waardoor een basis wordt geboden voor het
toezicht op het APFA door de CBA. Echter de onderdekking van het APFA blijft aanzienlijk en
vereist mogelijk additionele correctieve ingrepen.
Verwacht wordt dat de Arubaanse economie in 2011 zal groeien met 8,9 procent in reële
termen, voornamelijk dankzij een verder herstel van de toerismesector en de herstart van de
activiteiten van de Valero raffinaderij. Verwacht wordt dat de algehele consumptie met 0,9
procent zal aantrekken, waarbij de particuliere sector beschouwd moet worden als de
belangrijkste katalysator, omdat volgens de voorspellingen de overheidsconsumptie in reële
termen zal afnemen. Volgens de prognoses zullen de investeringen een sterk herstel
vertonen in zowel de publieke als de particuliere sector, terwijl de CBA een netto groei van
de externe sector verwacht, doordat het toerisme verwacht wordt toe te nemen, hoewel
deze sector nog steeds onder de gemiddelde groeipercentages presteert die in het vorige
decennium werden geregistreerd.
Wat betreft de uitgangspunten waarop de prognoses van de CBA voor de korte tot
middellange termijn zijn gebaseerd wordt rekening gehouden met toekomstige
beleidsmaatregelen die waarschijnlijk zullen worden doorgevoerd. Zowel de prognoses als
de beleidsaannames zijn in het algemeen gebaseerd op informatie waarover de CBA ten
tijde van de analyse beschikte. Eén van de belangrijkste neerwaartse risico's van het
basisscenario is dat de wereldeconomie niet zal voldoen aan de verwachte groei van het
10
reële BBP van bijna 4,2 procent in 2011. Dit risico wordt verhoogd door de huidige onrust in
het Midden Oosten en Noord-Afrika, waardoor de olieprijzen op de internationale markten
aanzienlijk zijn gestegen. Een ander risico is een navenant zwakkere economische groei dan
verwacht in de Verenigde Staten. Vanwege deze mogelijke risico's, is er reden voor
bezorgdheid omtrent de omvang van het in Aruba aan de gang zijnde herstel van het
toerisme, aangezien de economie van Aruba op basis van deze scenario's kwetsbaar zou
zijn. Anderzijds is er het opwaartse risico van de verwezenlijking van de investeringsplannen
van de overheid en de VEC met betrekking tot een vloeibaar gasproject ter vervanging van
olie als belangrijkste energiebron op het eiland.
Het jaar 2010 was een moeilijk en uitdagend jaar voor Aruba. Een aantal grote obstakels
werd aangepakt, terwijl voor andere nog steeds een geschikte oplossing moet worden
gevonden in 2011 en daarna. Voor effectieve resultaten, die niet altijd op win-win situaties
zijn gebaseerd, is vastberadenheid en bereidheid van alle betrokken partijen vereist om tot
een uitkomst te komen die uiteindelijk in het voordeel van de Arubaanse bevolking zal zijn.
11
Download