CENTRALE BANK VAN ARUBA 17 juni 2011 Vandaag publiceerde de Centrale Bank van Aruba haar ‘Verslag 2010: Economische en Financiële Ontwikkelingen’. De Nederlandse vertaling van de algemene beschouwing van de President, opgenomen in dit verslag, volgt hieronder.1 In 2010 zag een groot deel van de Arubaanse economie zich geconfronteerd met uitdagingen en onzekerheden. De economie van Aruba, die grotendeels afhankelijk is van externe inkomstenbronnen, is van oudsher kwetsbaar voor veranderingen in de wereldwijde economische omstandigheden. Derhalve heeft de wereldwijde economische en financiële crisis van 2008-2010, in samenhang met de tijdelijke sluiting van de raffinaderij, de vertraging in de toerismesector en een aanzienlijke daling van de buitenlandse directe investeringen, grote gevolgen gehad voor de Arubaanse economie met een daling van het nominale bruto binnenlands product (BBP) met 3,8 procent tot Afl. 4.306,1 miljoen in 2010. De wereldeconomie lijkt echter aan de beterende hand na de wereldwijde crisis en de periodes van financiële turbulentie en 'besmettingsgevaar' in verband met de staatsschuldencrises van Griekenland en Ierland. Hoewel de terugkeer naar een algehele prijsstabiliteit een belangrijke beleidsprestatie blijft, heeft de macro-economische instabiliteit zich gehandhaafd in een groot deel van de wereldeconomie, wat voortdurend uitdagingen met zich mee brengt voor het economisch beleid en in veel opzichten nieuwe eisen hieraan stelt. In dit opzicht blijft de wereldeconomie een ingewikkeld mozaïek van contrasterende ontwikkelingen in landen en regio’s met uiteenlopende trends in de output. Gedurende 2010 werd de economie van het eiland gekenmerkt door een daling van de bedrijfsactiviteiten in veel sectoren, een situatie die doet terugdenken aan de periode 19851986, maar die minder ernstig is. Circa 25 jaar geleden lag de oorzaak in de plotselinge sluiting van de Lago raffinaderij. Deze keer was diezelfde raffinaderij, thans geëxploiteerd door de Valero Energy Corporation (VEC), de belangrijkste reden voor de krimp van de Arubaanse economie. Samenvallend met de meest ernstige economische en financiële crisis 1 De Engelse versie prevaleert. 1 sinds de Grote Depressie, kondigde de VEC aan dat zij van plan was in juni 2009 de Valeroraffinaderij tijdelijk te sluiten, omdat door de krappe marges voor zure ruwe olie het economisch gezien niet haalbaar was de productie voort te zetten. Daarnaast vormde de op 1 januari 2007 ingevoerde omzetbelasting van 1 procent op de export een groot geschilpunt, omdat deze een negatief effect had op de bedrijfsvoering van de raffinaderij en een bedreiging vormde voor de continuïteit op termijn. Volgens de VEC hebben "diverse belastinggeschillen met de overheid van Aruba (de overheid) geleid tot onzekerheden met betrekking tot de toekomstige bedrijfsvoering van de raffinaderij".2 De operationele sluiting van de raffinaderij, die plaatsvond in juli 2009, was schadelijker voor de Arubaanse economie dan de destijds heersende wereldwijde crisis zelf. De sluiting veroorzaakte een daling in het aantal contractanten van de raffinaderij (geschat op ongeveer 1.200), een verlies aan deviezeninkomsten en grote onzekerheid binnen andere sectoren van de economie. Daarnaast heeft de daaruit voortvloeiende economische recessie geleid tot een daling van de overheidsinkomsten. Eind februari 2010 sloten de overheid en de VEC een schikkingsovereenkomst, waarin het belastinggeschil tussen de twee partijen werd beëindigd. In de schikking werd overeengekomen dat de Valero raffinaderij een nieuw belastingconvenant zou aangaan, waarbij zij afstand zou doen van haar belastingvrijdom en onderhevig zou zijn aan een vast winstbelastingtarief van 7 procent en een dividendbelastingtarief van nul procent. Daarnaast zouden al haar invoer- en uitvoeractiviteiten vrijgesteld zijn van omzetbelasting en alle andere vormen van heffing op de productie. Na twee jaar, om precies te zijn op 1 juni 2012, zou de raffinaderij een aanvang maken met het verrichten van een minimale jaarlijkse belastingafdracht van US$ 10 miljoen, in gelijke driemaandelijkse termijnen. Ook is haar het recht verleend elk surplus van haar vooruit betaalde belastingen ten opzichte van haar toekomstige belastingverplichtingen als een belastingvordering op te voeren. Eind mei 2010 werd door de Arubaanse Staten een aantal wetten aangenomen, waarbij de uitvoering van de bepalingen van de belastingschikking werd goedgekeurd. Kort na de goedkeuring van de schikkingsovereenkomst door de Staten, betaalde de VEC US$ 118 miljoen aan de overheid als onderdeel van de afspraak. In het derde kwartaal van 2010 begon de raffinaderij met een bedrijfsbreed onderhoudsprogramma en kondigde daarbij aan dat er een investering van omstreeks Afl. 161 miljoen zou plaatsvinden. In verband met de verbeterde prijsverschillen voor zure ruwe olie en raffinagemarges in de eerste zes maanden van 2010, werd het investeringsprogramma van de VEC op zodanige 2 Valero Energy Corporation, '10-Q Quarterly report pursuant to sections 13 or 15(d), Second Quarter 2010’, pagina 12. 2 wijze opgesteld dat de productie-eenheden werden voorbereid op een mogelijke herstart aan het eind van september 2010. Ondanks het feit dat het een impuls was voor de economische bedrijvigheid, betekende het investeringsprogramma slechts gedeeltelijk goed nieuws, omdat het onzeker was of de raffinaderij haar bedrijfsvoering volledig zou hervatten. Pas aan het begin van 2011 werd vrijwel alle onzekerheid weggenomen en werd de herstart van de productie werkelijkheid. Het belang van de herstart van de raffinageactiviteiten wordt benadrukt door schattingen van de Centrale Bank van Aruba (CBA), die aangeven dat de inactiviteit van de raffinaderij tijdens 2010 een negatieve directe impact had (zonder rekening te houden met de indirecte gevolgen van de sluiting van de raffinaderij) van ongeveer 3,4 procentpunten op het reële BBP, welke naar schatting met 2,8 procent is gedaald. De negatieve prestaties van de totale output van Aruba in 2010 vielen samen met de gematigde toename van het aantal toeristen, met name in de tweede helft van het jaar, en de in malaise verkerende bouwsector. In het algemeen waren de economische prestaties van de andere sectoren van Aruba niet voldoende om het negatieve resultaat van het BBP in 2010 te voorkomen. De toename van het aantal toeristen bereikte 2,5 procent in de eerste helft van het jaar, maar zwakte af tot 0,6 procent in de tweede helft, waarin de Amerikaanse markt een trage groei vertoonde in het laatste gedeelte van het jaar. Over het hele jaar genomen nam het aantal toeristen toe met 1,6 procent, waarvan 0,9 procentpunt is toe te rekenen aan de Verenigde Staten. De prestaties wat betreft het aantal toeristen uit de Verenigde Staten hielden verband met de toenemende bezorgdheid omtrent de duurzaamheid van het economisch herstel van dat land. De nominale ontvangsten uit het toerisme namen toe met 2,2 procent oftewel Afl. 47,7 miljoen in 2010. In de eerste acht maanden van 2010 nam de hotelbezettingsgraad toe met 1,9 procentpunten tot 78,1 procent, in tegenstelling tot de gemiddelde dagtarieven die daalden met 0,8 procent tot Afl. 321. Intussen stegen de inkomsten per beschikbare kamer ('RevPar') met 4,5 procent tot Afl. 147 in de eerste acht maanden van 2010. Tegelijkertijd presteerde het cruisetoerisme conform verwachting niet best. Dit resultaat is deels te wijten aan de fluctuerende olieprijzen en een daling in het aantal boekingen vooraf, waarvan vele dateerden van zes maanden eerder, toen de wereldwijde economische en financiële crisis nog steeds gaande was. Een positieve ontwikkeling was de hervatting van de vluchten van de KLM en de cruise schepen van Carnival Cruise Lines naar Aruba. Beide zijn strategische partners voor de toeristische industrie van Aruba. 3 De detailhandel registreerde een bescheiden verbetering van de prestaties in 2010 in vergelijking tot 2009. Desalniettemin bleef het niveau van de activiteiten in deze sector sober in vergelijking tot 2008 en voorgaande jaren. Naast de moeilijke economische situatie in 2010 en de terughoudendheid van consumenten om te besteden, zag de detailhandel zich geconfronteerd met overcapaciteit, opgebouwd in de jaren voorafgaand aan de recessie. De bouwsector werd ook ernstig getroffen door de recessie en haar prestatie bleef ondermaats in 2010. Dit resultaat blijkt uit informatie verkregen door de CBA via zowel kwantitatieve indicatoren (aantal verleende bouwvergunningen, geïmporteerd cement en goedgekeurde elektrische installaties) als kwalitatieve indicatoren (bedrijvenperceptie enquête en regelmatige bedrijfsbezoeken). Deze terugval was niet alleen te wijten aan de negatieve gevolgen van de tijdelijke sluiting van de Valero raffinaderij gedurende een groot deel van het jaar, maar werd tevens veroorzaakt door lagere algemene investeringsactiviteiten op het eiland, geschat op -9,9 procent in reële termen. Deze situatie werd onder andere veroorzaakt door de stagnatie in de uitvoering van aangekondigde publiek-private samenwerkingsprojecten en de opgelopen vertraging van enkele grote investeringsprojecten (zoals het Ritz Carlton Hotel). De beroepsbevolking lijdt onder de daling van de lonen en de verminderde werkgelegenheid die gebruikelijk zijn tijdens een recessie. De noodlijdende situatie in de bouwsector had consequenties voor de arbeidsmarkt, omdat deze leidde tot een sterke stijging van de werkloosheid. Gekoppeld aan de magere prestaties in andere sectoren, zoals de groot- en detailhandel, horeca, onroerend goed, verhuur- en bedrijfsactiviteiten, lijkt het dat het aantal personen zonder baan in 2010 op een relatief hoog niveau is gebleven. Voorlopige schattingen door de CBA wijzen op een werkloosheidscijfer van 9,0 procent per ultimo 2010, gelijk aan circa 4.800 personen. Minder personen met een baan betekent dat er minder inkomen beschikbaar is voor de particuliere consumptie, één van de hoekstenen van de Arubaanse economie. Geschat wordt dat de particuliere consumptie in reële termen is gedaald met 0,3 procent in 2010. De achterblijvende consumptieve bestedingen kwamen ook tot uiting in de prestaties van geselecteerde economische indicatoren: een vermindering van 2,7 procent in reële termen aan ontvangsten uit de omzetbelasting (BBO)3, een daling van 3,8 procent in het containervervoer en een daling van 2,9 procent in het door het bankwezen verstrekte consumentenkrediet. 3 Gecorrigeerd voor de tariefverlaging van de BBO per 1 januari 2010 en de incidentele ontvangst van Afl. 211,6 miljoen in verband met de Schikkingsovereenkomst met de VEC. 4 Het bankwezen in Aruba werd ook getroffen door de zwakkere bedrijfsactiviteiten in 2010. Het zwakke resultaat van het consumentenkrediet vond plaats in een tijd waarin de commerciële banken niet langer beperkt zijn in het verstrekken van kredieten zolang zij binnen de grenzen van prudentiële criteria en voorschriften blijven. De CBA heeft per 1 januari 2010 het kredietplafondinstrument afgeschaft en een nieuw monetair beleidskader ingevoerd. De zeer bescheiden kredietontwikkelingen dient voornamelijk te worden toegeschreven aan zowel een terughoudende vraag naar consumentenkrediet als leningen aan bedrijven. Daarnaast kan de verscherping van kredietvoorwaarden hebben bijgedragen aan de zwakke groei in beide kredietcategorieën. De woonhypotheken daarentegen namen toe met 5,8 procent. Het herfinancieren van bestaande schulden kan een belangrijke rol hebben gespeeld bij deze toename, gezien de magere activiteiten op het gebied van de woningbouw. De afschaffing van de beperking voor kredietgroei door de CBA markeerde het einde van het directe systeem van het monetair beleid, waarbij tegelijkertijd een indirecte regeling werd ingevoerd die voornamelijk bestaat uit de Reserveverplichting (RV). Dit instrument, dat de commerciële banken verplicht 11 procent van hun kortlopende verplichtingen (korter dan 2 jaar en exclusief binnenlandse interbancaire deposito’s) zonder vergoeding als deposito bij de CBA aan te houden, wordt momenteel door de CBA gebruikt om een deel van de overliquiditeit van het bankwezen af te romen en geeft de monetaire intenties van de CBA weer.4 Ingevolge het nieuwe monetair beleidskader van de CBA, blijft de hoofddoelstelling van het monetair beleid ongewijzigd, namelijk de handhaving van de stabiliteit van de waarde van de Arubaanse florin, zoals bepaald in de Centrale Bankverordening. Binnen dit kader wordt de uitvoering van het monetair beleid van de CBA flexibeler, waardoor dit beleid periodiek aan herziening onderhevig is, afhankelijk van de verwachte ontwikkelingen met betrekking tot onder andere de netto deviezenreserves. Met het oog op het nieuwe, meer flexibele, monetair beleidskader, heeft de CBA in mei 2010 de zogenoemde “Monetary Policy Committee” (MPC) ingesteld. Deze commissie bestaat uit de President en beide directeuren van de CBA en heeft als hoofdtaak de periodieke toetsing van de werking van het monetair beleid van de CBA, op basis van een geselecteerd aantal economische indicatoren, zoals het bruto binnenlands product, de netto deviezenreserves, de inflatie, de kredietverlening en de liquiditeit. In 2010 hield de MPC zeven vergaderingen waarbij, gezien de economische en financiële situatie, het tarief van het belangrijkste instrument van het monetair beleid, de reserveverplichting, ongewijzigd 4 Voor meer informatie wordt verwezen naar Box 2.2, p. 21 van het CBA Report 2009: Economic and Financial Development, gepubliceerd in juli 2010. 5 bleef. Omdat het besluitvormingsproces binnen het monetair beleidskader dynamisch is, beschikt de CBA over de flexibiliteit om andere instrumenten naar noodzaak toe te voegen aan haar arsenaal aan monetaire beleidsinstrumenten. De verminderde vraag naar krediet en de opheffing van kredietbeperkingen waren echter niet genoeg om van invloed te zijn op de relatief hoge rentemarges (8,2 procent in 2010), zoals vastgesteld door de commerciële banken. Het verschil tussen de gewogen gemiddelde rentetarieven voor nieuwe deposito's en nieuwe leningen werd nog groter in 2010, omdat de gemiddelde tarieven voor nieuwe deposito's een scherpere daling vertoonden dan de gemiddelde tarieven voor nieuwe leningen; een zorgwekkend patroon dat zich reeds enige tijd voordoet. Dit verschijnsel en met name het niveau van de rentetarieven voor leningen en deposito's is al jaren onderwerp van discussie, niet alleen in Aruba, maar ook in veel van de naburige Caribische eilanden. De uitdaging van relatief hoge rentemarges is inherent aan kleine eilandeconomieën, zoals Aruba, waar schaalnadelen meer regel dan uitzondering zijn. De introductie van rentetariefplafonds (voor leningen) of –bodems (voor deposito’s) lijkt niet de oplossing te zijn, en veel landen zijn geneigd afstand te nemen van het gebruik van deze instrumenten. Maatregelen die de concurrentie tussen de commerciële banken bevorderen, waarbij oligopolistische marktstructuren worden verwijderd, zouden meer vruchten afwerpen. In een poging om de concurrentie te stimuleren, heeft de CBA reeds in het begin van 2010 haar monetair beleidsinstrumentarium verschoven naar een meer marktgerichte benadering. In tegenstelling tot andere sectoren binnen de economie, kan binnen het bankwezen het realiseren van meer concurrentie op gespannen voet komen te staan met de doelstelling van het handhaven van financiële stabiliteit. De kosten en de baten van toegenomen concurrentie moeten in balans zijn bij het streven naar een lagere rente op leningen, zonder dat de rente op spaargelden en deposito’s verder omlaag wordt gedrukt, en waarbij een gezond en veilig financieel systeem van groot belang blijft voor een stabiele sociaaleconomische ontwikkeling. De recente wereldwijde financiële en economische onrust is hiervan een treffend voorbeeld. Naast de afgenomen vraag naar krediet heeft de economische krimp gedurende 2010 geleid tot een aanzienlijke toename van de verliezen op leningen, zoals gemeten door leningen met een achterstand van meer dan 90 dagen wat betreft betaling van rente of hoofdsom door bedrijven en personen. De ”non-performing” kredieten vertoonden een scherpe stijging in de tweede helft van 2010, met name voor wat betreft de commerciële hypotheken. Hoewel de commerciële banken over voldoende voorzieningen beschikken om 6 mogelijke verliezen op leningen te dekken, vereist deze tendens een zorgvuldige monitoring. De prijsstabiliteit was gelukkig niet zorgwekkend gedurende 2010, omdat de gemiddelde inflatiedruk gedurende een periode van 12 maanden met een prijstoename van 2,1 procent binnen de perken bleef. Dit resultaat had voornamelijk te maken met de ontwikkeling van de energieprijzen. Indien de voedsel- en energiecomponenten echter buiten beschouwing worden gelaten, staat de zogenaamde kerninflatie op -0,3 procent, hetgeen duidt op een geringe prijsafname van de overblijvende bestanddelen van de consumenten-prijsindex. Laatstgenoemde prijzen hebben het afgelopen jaar een gestage afname laten zien en geleid tot een stabiele ontwikkeling van het verschil in inflatietempo van 0,4 procentpunten in vergelijking tot de Verenigde Staten, de belangrijkste handels- en toeristische partner van Aruba. De vaste wisselkoers tussen de Arubaanse florin en de U.S. dollar wordt op de lange termijn gehandhaafd door het aanhouden van een adequate hoeveelheid deviezenreserves. In tegenstelling tot de afgelopen drie jaar daalden de internationale reserves met 11,3 procent, ofwel Afl. 167,0 miljoen, tot Afl. 1.308,1 miljoen in 2010. Dit resultaat was hoofdzakelijk te wijten aan incidentele transacties in verband met onder andere de oliesector in de laatste maand van 2010. Ondanks voornoemde afname bleef het niveau van de internationale reserves toereikend, aangezien het gemiddelde dekkingspercentage berekend in maanden van lopende rekening betalingen juist toenam van 5,9 maanden in 2009 tot 6,3 maanden. De betalingsbalans noteerde een tekort van Afl. 167,0 miljoen in 2010, na vier achtereenvolgende jaren van overschotten. Transacties van de oliesector, en in mindere mate de niet-oliesector, hebben bijgedragen aan dit resultaat. Het tekort op de lopende rekening van de oliesector bedroeg Afl. 825,4 miljoen, doordat de invoer van ruwe olie en andere goederen hoger was dan de uitvoer van geraffineerde olie. De financiering van dit tekort was grotendeels afkomstig van ontvangen handelskredieten en opnames van de buitenlandse bankrekeningen van de oliesector voor een totaalbedrag van Afl. 698,6 miljoen en de aankoop van Afl. 127,7 miljoen aan deviezen van de commerciële banken. De nietoliesector kocht per saldo Afl. 39,3 miljoen aan deviezen van de commerciële banken. Laatstgenoemd bedrag werd samen met het overschot op de lopende rekening gebruikt voor het dekken van het tekort op de kapitaal- en financiële rekeningen, voornamelijk verband houdend met voorschotten op de invoer van goederen en diensten en toegenomen saldi op buitenlandse bankrekeningen. 7 De overheidsfinanciën werden opnieuw getroffen door tegenslag in 2010, toen het financieringstekort (inclusief de wijziging in betalingsachterstanden) een niveau bereikte van Afl. 190,4 miljoen, gelijk aan 4,4 procent van het BBP. Dit resultaat is beduidend positiever dan wat het zou zijn geweest zonder de incidentele overheidsinkomsten van Afl. 211,6 miljoen die voortvloeiden uit de belastingschikking met Valero. Aangezien het beeld van de inkomsten van de publieke sector veranderde in de periode 2008-2010, is het vooruitzicht wat betreft de overheidsfinanciën voor de komende drie jaar een grote uitdaging, gegeven de aanzienlijke financieringsbehoeften van de overheid voor het dekken van zowel het tekort als de terugbetaling van verschillende grote leningen. Teneinde een aantal kostbare programma's, zoals de gezondheidszorg en het pensioenstelsel, op structurele wijze te hervormen riep de overheid een aantal zogenoemde Sociale Dialogen in het leven, op basis van het Nederlandse Poldermodel van consensus wat betreft economisch beleid. De CBA heeft bijgedragen aan de Sociale Dialogen door het presenteren van prognoses van de overheidsfinanciën op de middellange en lange termijn op grond van verschillende scenario's. De resultaten van de eerste ronde van de Sociale Dialoog zijn bemoedigend. De betrokken partijen zijn in juni 2010 tot een akkoord gekomen omtrent drie belangrijke fiscale uitdagingen: het ambtenarenpensioenfonds (APFA), de algemene ouderdomsverzekering (AOV) en de algemene ziektekostenverzekering (AZV). Maatregelen om de belangrijke zwakke punten in alle drie de stelsels aan te pakken werden in januari 2011 ingevoerd. Het akkoord dat tijdens de eerste ronde van de Sociale Dialoog werd bereikt is lovenswaardig en werd verwelkomd door internationale instanties, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en Standard & Poor's. Het IMF is echter ook van mening dat op de korte termijn deze maatregelen slechts beperkte overheidsbesparingen zullen opleveren, met name een verlaging van het onderliggende overheidstekort met 2 tot 2,5 procent van het BBP. Laatstgenoemde schatting is exclusief een aantal expansieve hervormingen die voortvloeien uit het akkoord van de Sociale Dialoog. In lijn met dit fiscale beleid heeft het IMF geconcludeerd dat, teneinde een begrotingsevenwicht te bereiken, meer aanpassingen moeten plaatsvinden aan zowel de uitgavenkant als de inkomstenkant van de begroting. De berekeningen van het IMF tonen aan dat uitgavencorrecties ongeveer 2,5 procentpunten tekortkomen ten opzichte van de geschatte vereiste aanpassing, waardoor aanvullende inkomsten genererende maatregelen noodzakelijk zijn. Deze maatregelen moeten de economische groei bevorderen, eerlijk en transparant zijn en de tijdige naleving door de belastingbetaler bevorderen tegen lage administratieve kosten. Het IMF heeft met name aanbevolen de mogelijkheden te 8 onderzoeken van het introduceren van een belasting op de toegevoegde waarde (BTW) ter vervanging van de huidige omzetbelasting (BBO). Begin 2010 verlaagde de overheid het tarief van de BBO met de helft met als doel de koopkracht van de consument te verbeteren. Het argument was dat deze verlaging niet alleen de consumenten ten goede zou komen, maar ook belangrijke positieve gevolgen zou hebben voor bedrijven, toeristen en zelfs de informele sector. Naast het verwachte positieve effect op de koopkracht, heeft de verlaging van het BBO-tarief ook een nadeel, namelijk een verlies aan overheidsinkomsten. Aangezien de BBO op zowel toeristen als binnenlandse consumenten van toepassing is, heeft de tariefverlaging geleid tot een verlies aan overheidsinkomsten (exclusief de overheidsinkomsten die werden ontvangen op basis van de schikkingsovereenkomst met de VEC) van toeristen, zoals wordt geïllustreerd door de schatting van de CBA dat toeristen met ongeveer 42 procent hebben bijgedragen aan de BBO-inkomsten van de Regering in de periode 2007-2009. Het verlies aan inkomsten heeft geleid tot nog meer druk op de zwakke financiële positie van de overheid. Als deel van haar adviserende rol heeft de CBA de overheid gewaarschuwd voor de mogelijke risico’s voor de overheidsfinanciën. Hoewel de CBA het eens is met de doelstelling van de overheid de koopkracht van de consument te verbeteren, uitte de CBA haar bezorgdheid over de impact van een verlaging van het BBO-tarief op de financiële positie van de overheid. Naast de economische monitoring werden ook de toezicht activiteiten van de CBA in 2010 aangescherpt, met name op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT). Snel ingrijpen was vereist wat betreft het tekortschietende Arubaanse AML/CFT systeem, na de ongunstige uitkomst van het Evaluatierapport van de Financial Action Task Force (FATF) van oktober 2009. In het rapport werd melding gemaakt van een onvolledig en onsamenhangend AML/CFT systeem. Om deze situatie te verbeteren installeerde de overheid een AML/CFT strategiegroep die wordt voorgezeten door de Minister-President van Aruba. Met behulp van een externe consultant werd een actieplan opgesteld om de geïdentificeerde tekortkomingen in het AML/CFT systeem te herstellen. De FATF heeft Aruba onder verscherpt toezicht geplaatst, hetgeen betekent dat Aruba tijdens elk van de drie plenaire vergaderingen van de FATF die jaarlijks plaatsvinden aan de FATF dient terug te rapporteren. Na de tweede jaarlijkse plenaire vergadering van 2010 was de FATF van mening dat Aruba nog steeds een aanzienlijke vooruitgang in de uitvoering van haar actieplan diende aan te tonen. Tijdens de derde plenaire vergadering besloot de FATF echter dat Aruba aanzienlijke vorderingen had gemaakt en in juni 2011 in plaats van februari 9 2011 aan de FATF diende terug te rapporteren. Niettemin besloot de FATF Aruba te houden in de verscherpte follow-up procedures en in juni 2011 te beoordelen of Aruba in de reguliere follow-up procedures kan worden geplaatst. Naast de kwestie inzake de FATF ging de CBA door met het monitoren van de gevolgen van de naweeën van de wereldwijde economische en financiële crisis voor de onder toezicht staande financiële instellingen in Aruba. Alle onder toezicht staande financiële instellingen waren in staat te blijven functioneren binnen de door de CBA vastgestelde criteria op het gebied van solvabiliteit en liquiditeit. De drie bedrijfspensioenfondsen, waarvan de dekkingspercentages sinds 2008 onder het minimumvereiste van 100 procent waren gedaald, slaagden er voor december 2010 in hun dekkingsgraad boven het vereiste minimum te brengen. Het plaatsen van het ambtenarenpensioenfonds (APFA) onder het toezicht van de CBA per 1 januari 2011 vormt een nieuwe uitdaging voor de toezichthoudende activiteiten van de CBA. Voorheen stond het APFA onder toezicht van de minister van Financiën. In verband met haar onderdekking dient het APFA op korte termijn een herstelplan ter goedkeuring voor te leggen aan de CBA. De overheid heeft zich ertoe verplicht het APFA ruime financiële steun te bieden, indien en wanneer nodig, waardoor een basis wordt geboden voor het toezicht op het APFA door de CBA. Echter de onderdekking van het APFA blijft aanzienlijk en vereist mogelijk additionele correctieve ingrepen. Verwacht wordt dat de Arubaanse economie in 2011 zal groeien met 8,9 procent in reële termen, voornamelijk dankzij een verder herstel van de toerismesector en de herstart van de activiteiten van de Valero raffinaderij. Verwacht wordt dat de algehele consumptie met 0,9 procent zal aantrekken, waarbij de particuliere sector beschouwd moet worden als de belangrijkste katalysator, omdat volgens de voorspellingen de overheidsconsumptie in reële termen zal afnemen. Volgens de prognoses zullen de investeringen een sterk herstel vertonen in zowel de publieke als de particuliere sector, terwijl de CBA een netto groei van de externe sector verwacht, doordat het toerisme verwacht wordt toe te nemen, hoewel deze sector nog steeds onder de gemiddelde groeipercentages presteert die in het vorige decennium werden geregistreerd. Wat betreft de uitgangspunten waarop de prognoses van de CBA voor de korte tot middellange termijn zijn gebaseerd wordt rekening gehouden met toekomstige beleidsmaatregelen die waarschijnlijk zullen worden doorgevoerd. Zowel de prognoses als de beleidsaannames zijn in het algemeen gebaseerd op informatie waarover de CBA ten tijde van de analyse beschikte. Eén van de belangrijkste neerwaartse risico's van het basisscenario is dat de wereldeconomie niet zal voldoen aan de verwachte groei van het 10 reële BBP van bijna 4,2 procent in 2011. Dit risico wordt verhoogd door de huidige onrust in het Midden Oosten en Noord-Afrika, waardoor de olieprijzen op de internationale markten aanzienlijk zijn gestegen. Een ander risico is een navenant zwakkere economische groei dan verwacht in de Verenigde Staten. Vanwege deze mogelijke risico's, is er reden voor bezorgdheid omtrent de omvang van het in Aruba aan de gang zijnde herstel van het toerisme, aangezien de economie van Aruba op basis van deze scenario's kwetsbaar zou zijn. Anderzijds is er het opwaartse risico van de verwezenlijking van de investeringsplannen van de overheid en de VEC met betrekking tot een vloeibaar gasproject ter vervanging van olie als belangrijkste energiebron op het eiland. Het jaar 2010 was een moeilijk en uitdagend jaar voor Aruba. Een aantal grote obstakels werd aangepakt, terwijl voor andere nog steeds een geschikte oplossing moet worden gevonden in 2011 en daarna. Voor effectieve resultaten, die niet altijd op win-win situaties zijn gebaseerd, is vastberadenheid en bereidheid van alle betrokken partijen vereist om tot een uitkomst te komen die uiteindelijk in het voordeel van de Arubaanse bevolking zal zijn. 11