Extra opgaven hoofdstuk 5

advertisement
Extra opgaven hoofdstuk 5
Opgave 1
a. Is het kopen van een huis een vorm van consumeren?
b. Is het huren van een flat een vorm van consumeren?
c. Is het bewonen van een penthouse een vorm van consumeren?
Opgave 2
Veronderstel dat een consument moet kiezen uit drie soorten fruit: appels, peren en kersen
(achtereenvolgens A, P en K). Kiest hij consistent als hij A verkiest boven P, K boven P en
bovendien A boven K? Hoe staat het met de consistentie in het keuzegedrag als, in plaats van
A boven K, K boven A wordt verkozen?
Opgave 3
a. Wat versta je onder transactiekosten?
b. Waarom spelen transactiekosten wel een rol bij subjectieve rationaliteit en niet bij
objectieve rationaliteit?
Opgave 4
Waarom kan rationaliteit niet worden vereenzelvigd met eigenbelang?
Opgave 5
a. Wat wordt verstaan onder nutsinterdependentie?
b. Geef een voorbeeld van positieve en een van negatieve nutsinterdependentie.
Opgave 6
Formuleer de Eerste Wet van Gossen. Geef een voorbeeld van de werking van deze wet.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 5 – blz. 1/3
Uitwerkingen
Opgave 1
In de economische wetenschap wordt consumptie gedefinieerd als de aanschaf van goederen
of diensten die bijdragen aan de behoeftebevrediging van de koper. Voor de huurder of de
koper van een huis gaat het eigenlijk om het woongenot dat hij ondervindt. Het is echter
moeilijk vast te stellen in welke mate de consument in zijn woonbehoeften is voorzien. Veel
eenvoudiger kan worden vastgesteld en gemeten hoeveel een consument voor zijn woning wil
betalen in de vorm van de huur- of koopsom. Deze bedragen vormen dan ook het
uitgangspunt voor het definiëren van het begrip ‘consumptie’ in economische zin. Het kopen
van een huis en het huren van een flat zijn daarom vormen van consumptie. Het wonen in een
penthouse valt daar niet onder.
Opgave 2
Voor beide keuzeopties (A boven K én K boven A) geldt dat zij transitief zijn en dus
consistent.
Er is sprake van transitiviteit in geval er geen cirkelredenering optreedt.
• In de eerste situaties geldt: A > P, K > P en A > K. Deze reeks kan in een heldere volgorde
gezet worden, namelijk A > K > P, ofwel deze consument prefereert appels het meest, dan
kersen en als minste peren.
• In de tweede situatie geldt: A > P, K > P en K > A. De reeks kan eveneens in een heldere
volgorde gezet worden, namelijk K > A > P, ofwel deze consument prefereert nog steeds
peren het minst, echter de ordening van de appels en kersen is nu omgedraaid.
Opgave 3
a. Transactiekosten zijn die kosten die gemaakt moeten worden om een ruil (transactie)
mogelijk te maken, zoals de kosten (zowel financieel als in tijd en inspanning gemeten)
voor het verwerven van informatie, de kosten van onderhandelen en de kosten voor het
uitvoeren of handhaven van de overeengekomen transactie. Denk bijvoorbeeld aan de
kosten die je moet maken om redelijk veilig een huis te kopen: de kosten voor taxatie van
de staat waarin het pand verkeert door een onafhankelijke deskundige, voor de notaris die
je vrijwaart van bijvoorbeeld de aankoop van een huis dat de verkoper niet bezit, en de
kosten voor een advocaat als bijvoorbeeld blijkt dat de verkoper allerlei zaken meeneemt
die contractueel onder de koop vallen.
b. Objectieve rationaliteit veronderstelt dat het individu alwetend is en beschikt over
onbegrensde calculatievermogens. Onder deze omstandigheden hoef je geen informatie-,
onderhandelings- en handhavingskosten te maken. Deze transactiekosten moet je wel
maken als je een persoon met beperkte vermogens bent, zoals wordt aangenomen in de
subjectieve rationaliteitopvatting.
Opgave 4
Rationaliteit kan niet worden vereenzelvigd met eigenbelang omdat tussen rationaliteit en eigenbelang geen noodzakelijke samenhang bestaat. Rationaliteit betekent niet meer dan weloverwogen gedrag dat gericht kan zijn op eigenbelang, maar even goed op het belang van
anderen. Ook gedrag dat wordt gemotiveerd door waarden en normen kan rationeel zijn.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 5 – blz. 2/3
Opgave 5
a. Nutsinterdependentie betekent dat de welvaart van meneer A gedeeltelijk afhankelijk is
van de welvaart van mevrouw B, dan wel gedeeltelijk afhankelijk is van de consumptie
van een of meer specifieke goederen door mevrouw B.
b. Van positieve nutsinterdependentie is sprake als je gelukkig bent omdat een ander dat is,
of omdat een ander die eerder voedselgebrek had, nu te eten krijgt. Een voorbeeld van
negatieve nutsinterdependentie is als je plezier beleeft aan het ongeluk van een ander of
als je jaloers bent omdat een ander over een snelle auto beschikt.
Opgave 6
De Eerste wet van Gossen is de wet van het dalend grensnut. Dit houdt in dat de consument
aan de laatst toegevoegde eenheid van een goed minder nut toekent dan aan de eenheid
daarvoor: één appel is lekker, de tweede al minder, de derde nog minder enzovoort.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 5 – blz. 3/3
Download