16 17 18 19 20 21 22 23 24 Kapteijn BAE, Baidjnath Pandang RKL, Kroon BBR, Liem IH, Rutgers EJT, Muller SH, et al. Identificatie van de eerste-echelon lymfklier bij patiënten met een huidmelanoom. Ned Tijdschr Heelkd 1995;4:159-63. Krag DN, Meijer SJ, Weaver DL, Loggie BW, Harlow SP, Tanabe KK, et al. Minimal-access surgery for staging of malignant melanoma. Arch Surg 1995;130:654-8. Morton DL, Wen DR, Wong JH, Economou JS, Cagle LA, Storm FK, et al. Technical details of intraoperative lymphatic mapping for early stage melanoma. Arch Surg 1992;127:392-9. Thompson JF, McCarthy WH, Bosch CMJ, O’Brien CJ, Quinn MJ, Paramaesvaran S, et al. Sentinel lymph node status as an indicator of the presence of metastatic melanoma in regional lymph nodes. Melanoma Res 1995;5:255-60. Smith B, Selby P, Southgate J, Pittman K, Bradley C, Blair GE. Detection of melanoma cells in peripheral blood by means of reverse transcriptase and polymerase chain reaction. Lancet 1991;338: 1227-9. Velde-Zimmermann D van der, Roijers JFM, Bouwens-Rombouts A, Weger RA de, Graaf PW de, Tilanus MGJ, et al. Molecular test for the detection of tumor cells in blood and sentinel nodes of melanoma patients. Am J Pathol 1996;149:759-64. Adema GJ, Boer AJ de, Hullenaar R van ’t, Denijn M, Ruiter DJ, Vogel AM, et al. Melanocyte lineage-specific antigens recognized by monoclonal antibodies NKI-beteb, HMB-50, and HMB-45 are encoded by a single cDNA. Am J Pathol 1993;143:1579-85. Fisher ER, Swamidoss S, Lee CH, Rockette H, Redmond C, Fisher B. Detection and significance of occult axillary node metastases in patients with invasive breast cancer. Cancer 1978;42:2025-31. Morton DL, Wen DR, Cochran AJ. Management of early-stage melanoma by intraoperative lymphatic mapping and selective lymphadenectomy or ‘watch and wait’. Surg Oncol Clin N Am 1992;1: 247-59. 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 Wells CA, Heryet A, Brochier J, Gatter KC, Mason DY. The immunocytochemical detection of axillary micrometastases in breast cancer. Br J Cancer 1984;50:193-7. Wang X, Heller R, VanVoorhis N, Cruse CW, Glass F, Fenske N, et al. Detection of submicroscopic lymph node metastases with polymerase chain reaction in patients with malignant melanoma. Ann Surg 1994;220:768-74. Siegel RJ. Surgical pathology of lymph nodes in cancer staging: routine and specialized techniques. Surg Oncol Clin N Am 1996;5: 25-31. Morton DL, Malmgren RA, Holmes EC, Ketcham AS. Demonstration of antibodies against human malignant melanoma by immunofluorescence. Surgery 1968;64:233-40. Rhodes AR, Weinstock MA, Fitzpatrick TB, Mihm jr MC, Sober AJ. Risk factors for cutaneous melanoma. A practical method of recognizing predisposed individuals. JAMA 1987;258:3146-54. Rosenberg SA, Yang JC, Topalian SL, Schwartzentruber DJ, Weber JS, Parkinson DR, et al. Treatment of 283 consecutive patients with metastatic melanoma or renal cell cancer using high-dose bolus interleukin 2. JAMA 1994;271:907-13. Sumner WC. Spontaneous regression of melanoma; report of case. Cancer 1953;6:1040-3. Sumner WC, Foraker AG. Spontaneous regression of human melanoma: clinical and experimental studies. Cancer 1960;13:79-81. Koh HK, Sober AJ, Harmon DC, Lew RA, Carey RW. Adjuvant therapy of cutaneous malignant melanoma: a critical review. Med Pediatr Oncol 1985;13:244-60. Nathanson L, Jilani S. Chemotherapy of malignant melanoma. Cancer Treat Res 1993;65:335-54. Aanvaard op 2 januari 1998 Casuïstische mededelingen Reuzenurinoom van het bovenbeen r.f.e.wolf, a.h.w.a.elzen, i.j.de jong, j.n.homan van der heide, p.l.jager en w.j.boeve Een urinoom is een chronische ophoping van urine buiten de tractus urogenitalis. Urinomen kunnen ontstaan tijdens de zwangerschap en na traumata, al of niet iatrogeen, van de tractus urogenitalis.1-6 Ook obstructie van de urinewegen kan leiden tot vorming van urinomen.7 Tussen het initieel ontstaan van een urinoom en het klinisch manifest worden ervan kan veel tijd liggen. Urinomen worden het frequentst aangetroffen in de directe omgeving van de urinewegen, vrijwel altijd in de retroperitoneale ruimte.8 Slechts zelden breidt een urinoom zich uit tot in de buik, de thoraxholte of daarbuiten.1 9 10 Wij beschrijven een casus die laat zien dat een urinoom zich zelfs kan uitbreiden tot buiten de romp. Academisch Ziekenhuis, Hanzeplein 1, 9700 RB Groningen. Afd. Radiologie: dr.R.F.E.Wolf en A.H.W.A.Elzen, assistent-geneeskundigen; W.J.Boeve, radioloog. Afd. Urologie: I.J.de Jong, assistent-geneeskundige. Afd. Interne Geneeskunde: dr.J.N.Homan van der Heide, assistentgeneeskundige. Afd. Nucleaire Geneeskunde: P.L.Jager, nucleair-geneeskundige. Correspondentieadres: dr.R.F.E.Wolf. 908 Ned Tijdschr Geneeskd 1998 18 april;142(16) samenvatting Een man van 70 jaar kreeg gedurende een ziekenhuisverblijf in enkele weken tijd toenemende pijn en zwelling van het linker bovenbeen. Ondanks uitgebreide beeldvormende diagnostiek en chirurgisch ingrijpen werd aanvankelijk geen oorzaak gevonden, ruim 3 maanden later bleek de zwelling te zijn ontstaan door chronische lekkage van urine vanuit het bekken naar de weke delen van het been. De onbekendheid van de behandelende clinici met dit beeld leidde tot aanzienlijke vertraging in het stellen van de uiteindelijke diagnose: urinoom. Na het aanbrengen van een blaaskatheter stopte de urinestroom naar het been en nam de omvang van het been af. Onbekendheid van de behandelende artsen met een dergelijke uitbreiding leidde tot aanzienlijke vertraging in het uiteindelijk stellen van de diagnose. ziektegeschiedenis Patiënt A, een man van 70 jaar, kreeg gedurende een ziekenhuisopname vanwege pleura-empyeem in de loop van enkele weken toenemende pijn en zwelling van zijn linker bovenbeen. figuur 1. Kernspinresonantie-tomogram: coronaal T2-gewogen opname die de uitbreiding van de multiloculaire vloeistofophoping (wit) laat zien in het linker bovenbeen. Bij echografie van het gezwollen bovenbeen zagen wij een multiloculaire afwijking met holten waarbinnen vloeistofspiegels zichtbaar waren. Op grond van de echografische bevindingen werd een hematoom van oudere datum vermoed, mogelijk ten gevolge van een spier- en (of) peesruptuur, een bekende complicatie van reumatoïde artritis, die reeds lang bij patiënt bestond. Deze diagnose strookte echter niet met het daaropvolgende klinische beloop: de zwelling nam toe, evenals de pijn. Teneinde een snel groeiende maligniteit met centrale necrose uit te sluiten werd kernspinresonantie-tomografie verricht waarbij een grote ruimte-innemende afwijking werd gevonden, bestaande uit multiloculaire holten met meerdere vloeistofspiegels (figuur 1 en 2). De signaalkarakteristieken van de vloeistof duidden op een hoge eiwitconcentratie. Daarop werd de zwelling geïncideerd en gedraineerd, waarbij ruim 1 liter niet geheel heldere vloeistof afliep. Biochemisch onderzoek van de vloeistof werd niet verricht. Na drainage bleef het meest caudale uiteinde van de incisie (nabij de linker knie) vloeistof produceren, en in de loop van enkele weken nam de productie toe tot ruim 2 liter per dag. De bezwaren die dat met zich meebracht, werden ondervangen door het aanbrengen van een stomazak over de drainageopening. Door incontinentie kon de dagelijkse urineproductie van patiënt helaas niet betrouwbaar vastgesteld worden. Lokale rugpijn ter hoogte van de 10e thoracale wervel deed een spondylodiscitis vermoeden, botscintigrafie liet verhoogde opname van de tracer ter hoogte van Tx zien. Een zeer grote hoeveelheid radioactiviteit ter plaatse van het linker bovenbeen werd geïnterpreteerd als urine in het urinezakje (figuur 3). Drie maanden na de eerste symptomen was er nog steeds zwelling aan het linker bovenbeen met nog immer vloeistofproductie van de a b figuur 2. Kernspinresonantie-tomogram: transversale T1-gewogen opnamen van het (a) rechter en (b) linker bovenbeen, waarop de gelaagdheid van de vloeistofcollecties is te zien. Opmerkelijk is het verschil in omvang tussen rechter en linker been. Ned Tijdschr Geneeskd 1998 18 april;142(16) 909 ribben thoracale wervel urineblaas fistelgang urinoom figuur 3. Skeletscintigrafie van het gehele lichaam 3 uur na injectie van 700 MBq 99mTc-medronaat. In de rechter hemithorax is plaatselijk verhoogde opname te zien in de ribben ten gevolge van drainage van het empyeem, alsmede verhoogde opname in een thoracale wervel. Er is een ophoping van uitgescheiden radioactiviteit in het linker bovenbeen en ook de fistelingang en de urineblaas zijn zichtbaar. meest distale drainageopening. De pijnklachten waren evenwel volledig verdwenen. Fistulografie met jodiumcontrast liet een fistelkanaal zien vanuit de drainageopening, via de mediale zijde van de weke delen van het bovenbeen naar of in het kleine bekken. Met meer contrastvloeistof werd daarop de urineblaas zichtbaar, waarbij patiënt mictiedrang aangaf. Tijdens mictie werd onder doorlichting terugvloed van het contrast in de fistelgang naar het bovenbeen gezien (figuur 4). Nadat aldus de diagnose ‘urinoom’ was gesteld, werd pas biochemische analyse van de lekvloeistof verricht: die liet een hoge creatininecon910 Ned Tijdschr Geneeskd 1998 18 april;142(16) centratie zien. Vervolgens werd cystografie verricht, waarbij een intacte blaas werd gezien. Methylthionine(methyleenblauw)-instillatie in de blaas liet geen directe verbinding van blaas met de fistelgang zien. In het pars prostatica van de urethra was een kleine opening ter linker zijde zichtbaar, waarin de cystoscoop niet kon worden opgevoerd. Het was wederom niet mogelijk door het vullen van het pars prostatica met methylthionine, deze vloeistof in de fistelgang te doen verschijnen. Na deze onderzoeken kreeg patiënt een blaaskatheter teneinde de urinestroom naar het been te doen stoppen. In minder dan 24 uur verminderde de omvang van het linker bovenbeen aanzienlijk; de vloeistofproductie van de distale drainageopening stopte. In de daaropvolgende weken verslechterde patiënt klinisch door een combinatie van velerlei factoren. Uiteindelijk overleed patiënt ten gevolge van een Escherichia coli-sepsis. Obductie werd niet toegestaan. beschouwing Urinomen worden vrijwel altijd aangetroffen in de directe omgeving van de tractus urogenitalis: perirenaal, -ureteraal of -vesicaal. Slechts enkele gevallen van urinomen op grotere afstand van de tractus urogenitalis zijn beschreven.1 9-11 In dergelijke gevallen kunnen de gegevens van fysische en beeldvormende diagnostiek bijzonder lastig te interpreteren zijn.12 13 Voorzover wij hebben kunnen nagaan, is een in het been gelegen urinoom nooit eerder beschreven. Wij kunnen slechts gissen naar de oorzaak van het urinoom bij onze patiënt. Retrospectief is er mogelijk een perivesicaal urinoom ontstaan in 1994, toen patiënt een transurethrale resectie van de prostaat (TURP) onderging. Een perivesicaal steriel urinoom van bescheiden omvang is waarschijnlijk lange tijd aanwezig geweest zonder klachten te veroorzaken. Het is bekend dat chronische urinomen asymptomatisch kunnen zijn. De ongebruikelijke route van de urine vanuit het kleine bekken naar het linker bovenbeen is mogelijk in 1991 gecreëerd tijdens een Dotter-behandeling van de rechter A. femoralis pars superficialis en de rechter A. iliaca communis. Daarbij werden katheters en ‘sheaths’ opgevoerd via de linker lies, waarbij de fascie die het kleine bekken afsluit van het bovenbeen mogelijk werd gelaedeerd. Dit mechanisme is achteraf evenwel niet te bewijzen, er werd geen melding gemaakt van een fausse route of van een hematoom na de behandeling (uitgevoerd in een ziekenhuis elders). Het is ook mogelijk dat verzakking van een hematoom of een abces langs de M. iliopsoas naar het bovenbeen een rol heeft gespeeld, maar dat is evenmin achteraf te bewijzen; het klinische beloop duidde hier niet op. De grote vertraging waarmee uiteindelijk de diagnose werd gesteld, ten opzichte van het begin van de klachten, is te wijten aan een combinatie van foutieve interpretatie van diagnostische gegevens en het te laat inzetten van (basale) diagnostiek zoals creatininebepaling van het wondvocht. Ook de onbekendheid van de behandelaars met de mogelijkheid dat een urinoom zich uitbreidt ver buiten de gebruikelijke anatomische grenzen heeft zeker bijgedragen aan de ‘doctors delay’. Wordt de diagnose ‘urinoom’ overwogen op grond van anamnese en fysische diagnostiek, dan heeft nucleair geneeskundig onderzoek dat urine zichtbaar maakt als initieel beeldvormend onderzoek de voorkeur. Gekozen kan worden tussen een renogram of een botscan, afhankelijk van de vraag of additionele informatie over het skelet gewenst is. Eventueel kan dan ter aanvulling gerichte diagnostiek zoals echografie plaatsvinden, gevolgd door punctie van het vocht en creatininebepaling figuur 4. Fistulogram: de fistelgang door het mediale gedeelte van de weke delen van het linker been naar het kleine bekken, waarbij retrograde vulling optreedt van de urineblaas. Ned Tijdschr Geneeskd 1998 18 april;142(16) 911 van het punctaat. In vrijwel alle gevallen zal het opheffen van het urinelek in het urogenitale systeem leiden tot verdwijnen van het urinoom. 4 abstract Giant urinoma of the thigh. – A man aged 70 during a hospital stay over a period of a few weeks developed increasing pain and swelling of the left thigh. Despite extensive diagnostic imaging and surgical drainage, initially no diagnosis could be established. After more than 3 months the tumour proved to be caused by leakage of urine from the pelvis to the soft tissues of the leg. Unfamiliarity of the clinicians with such an extension of an urinoma contributed to the considerable diagnostic delay. Introduction of a bladder catheter stopped the flow of urine to the leg and reduced the leg circumference. 6 5 7 8 9 10 11 1 2 3 literatuur Weinberg EJ, DuCret RP, Foshager MC, Berman J, Bodeau GR, Kuni CC, et al. Scrotal urinoma as a complication of renal transplantation. Clin Nucl Med 1994;19:749-50. Ernst S, Heindel W, Krahe T, Kasper A, Lackner K. Periprothetisches Urinom nach aorto-biiliakaler Gefassprothese – eine seltene Komplikation. Rofo Fortschr Geb Rontgenstr Neuen Bildgeb Verfahr 1996;165:406-8. Goerres G, Muller-Brand J. Urinoma in a renal transplant patient. Clin Nucl Med 1996;21:503-5. 12 13 Hamoud K, Kaneti J, Smailowitz Z, Kroll D, Barki Y. Spontaneous perinephric urinoma in pregnancy. Int Urol Nephrol 1994;26: 643-6. Alkibay T, Karaoglan U, Gundogdu S, Bozkirli I. An unusual complication of extracorporeal shock wave lithotripsy: urinoma due to rupture of the renal pelvis. Int Urol Nephrol 1992;24:11-4. Brandes SB, Chelsky MJ, Buckman RF, Hanno PM. Ureteral injuries from penetrating trauma. J Trauma 1994;36:766-9. Leuthardt R, Bernhardt E, Gasser T, Kummer M. Spontaneous perforation of the ureter: a rare complication of urolithiasis. Eur J Pediatr Surg 1994;4:205-6. Bechtold RE, Dyer RB, Zagoria RJ, Chen MY. The perirenal space: relationship of pathologic processes to normal retroperitoneal anatomy. Radiographics 1996;16:841-54. Akpek S, Ilgit ET, Arac M, Ozdemir H, Atilla S, Isik S. Bilateral perirenal urinoma with mediastinal extension. Abdom Imaging 1995; 20:267-9. Tripp BM, Tanzer M, Laplante MP, Elhilali MM. Vesico-acetabular fistula. J Urol 1995;153:1910-1. Gurtner B. Urin auf Abwegen: Urothorax. Schweiz Rundsch Med Prax 1994;83:30-5. Gleeson NC, Parsons AK, Hoffman MS, Cavanagh D. Urinary ascites with pelvic urinoma presenting as ovarian neoplasm: clinical and ultrasonographic features. Obstet Gynecol 1993;82(4 Pt 2 Suppl): 644-6. Sorgman JA, Langevin E, Banks PA. Urinoma masquerading as pancreatic pseudocyst. Int J Pancreatol 1992;11:195-8. Aanvaard op 2 december 1997 Brieven aan de redactie Malariaprofylaxe: op individuele reiziger toegespitst advies de werkgroep malariaprofylaxe* Onlangs is een herziene versie van het Malariaprofylaxe bulletin door het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering verspreid onder artsen in Nederland.1 Dit bulletin werd in het verleden uitgebracht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Het malariaprofylaxeadvies werd opgesteld door de werkgroep Malariaprofylaxe. Deze groep bestaat uit een aantal experts op het gebied van de profylaxe en de behandeling van malaria en kwam tot stand op initiatief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In dit artikel wordt een aantal wijzigingen in het profylaxeadvies besproken. *De leden van de werkgroep Malariaprofylaxe zijn: dr.W.M.V. Dolmans, internist; prof.dr.H.J.van der Kaay, emeritus hoogleraar Wereldgezondheidszorg, Heemstede; mw.A.Leentvaar-Kuijpers, artsepidemioloog, Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst, Amsterdam; R.J.Ligthelm, internist, Havenziekenhuis, afd. Inwendige Geneeskunde, Rotterdam; H.J.Schilthuis, arts, Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering, Amsterdam; mw.A.A.Warris-Versteegen, inspecteur voor Infectieziekten, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Rijswijk; mw.dr.J.C.F.M.Wetsteyn, internist, Academisch Medisch Centrum, afd. Inwendige Geneeskunde, Amsterdam. Correspondentieadres: dr.W.M.V.Dolmans, Academisch Ziekenhuis, afd. Inwendige Ziekten, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen. 912 Ned Tijdschr Geneeskd 1998 18 april;142(16) afweging van risico door malaria tegen nadelige effecten van chemoprofylaxe De kans malaria op te lopen wordt bepaald door de transmissie-intensiteit ter plaatse en de expositie van de reiziger. De expositie is groter bij een reis van langere duur en bij meer muggenbeten. Het aantal muggenbeten is afhankelijk van de omstandigheden van het verblijf (men zal er bijvoorbeeld meer oplopen bij overnachten op het platteland dan bij overnachten in de stad) en de effectiviteit van de beschermende maatregelen tegen muggenbeten. Hoe gevaarlijk een malaria-aanval is, hangt enerzijds af van het type malaria (malaria tropica door Plasmodium falciparum is het enige potentieel dodelijke type; juist hierbij komt veel resistentie tegen malariamiddelen voor) en anderzijds van de adequatie van de diagnostiek en de behandeling. Deze is minder als de gezondheidsfaciliteiten in het bezochte gebied onvoldoende zijn en wordt verder bepaald door het tijdsverloop voordat adequate behandeling wordt ingesteld (‘patient delay’ en ‘doctors delay’). Het voorkómen van sterfte en het verminderen van morbiditeit door malaria zijn de doelen van malariaprofylaxe. Om deze te bereiken zijn soms eenvoudige maatregelen voldoende: bescherming tegen muggenbeten al-