1. ------IND- 2015 0600 PL- NL- ------ 20151112 --- --- PROJET Ontwerp van 22 oktober 2015 V E R O R D E N I N G VA N D E M I N I S T E R VA N E C O N O M I S C H E Z A K E N 1) van tot wijziging van de verordening inzake de methoden voor kwaliteitsonderzoek van vloeibare biobrandstoffen2) Krachtens artikel 26, lid 2, van de wet inzake het kwaliteitstoezicht- en controlesysteem voor brandstoffen van 25 augustus 2006 (Pools staatsblad van 2014 (1728) en van 2015(1361)), wordt het volgende bepaald: § 1. In de verordening van de minister van Economische Zaken van 22 april 2010 inzake de methoden voor kwaliteitsonderzoek van vloeibare biobrandstoffen (PB L 78(520)), in de bijlage bij de verordening: 1) in punt I: a) komt lid 5 als volgt te luiden: „5. Het zwavelgehalte wordt als volgt bepaald: 1) via een fluorescentiespectroscopie met röntgenstraling met golfdispersie, waarbij een bepaald monster in de meetschaal wordt onderworpen aan de invloed van primaire straalgolven van een bepaalde lengte, voortgebracht door een röntgenstraalbuis, of 2) via ultravioletfluorescentie, waarbij gebruik wordt gemaakt van zwaveldioxidefluorescentie die wordt opgewekt door ultraviolette straling, die eerder optrad als gevolg van de oxidering van zwavelverbindingen in het proefmonster onder specifieke omstandigheden, of 1) 2) De minister van Economische Zaken beheert het departement Regeringsadministratie met betrekking tot economie, krachtens § 1, lid 2, van de verordening van de eerste minister van 22 september 2014 betreffende de specifieke draagwijdte van activiteiten van de minister van Economische Zaken (Pools staatsblad, nr. 1252). Deze verordening is aangemeld bij de Europese Commissie op ... onder nummer ... krachtens § 4 van de verordening van de ministerraad van 23 december 2002 betreffende de manier waarop het nationale kennisgevingssysteem van normen en wettelijke handelingen werkt (Pools staatsblad, nr. 239(2039) en van 2004 nr. 65(597)), die de bepalingen van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij ten uitvoer legt (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37, zoals gewijzigd; staatsblad, speciale Poolse editie, hoofdstuk 13, vol. 20, blz. 337). 1 3) via een fluorescentiespectroscopie met röntgenstraling met energiedispersie, waarbij het proefmonster röngtenstraaldoorlatende in venster de wordt meetschaal geplaatst aangepast in de aan het stroom die röntgenstraalbuisstraling opwekt. 5.1. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die in lid 5, punt 1, is beschreven, moet het zwavelgehalte worden bepaald op basis van gemeten snelheden van röntgenstralen van fluorescente straling langs de S-K-lijn en achtergrondstraling, gebruikmakend van de ijkingscurve. 5.2. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die in lid 5, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel en de voorbereiding ervan, de wijze van berekening en weergave van de resultaten, evenals de nauwkeurigheid van de methode gedefinieerd in PN-EN ISO 20884. 5.3. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die in lid 5, punt 2, is beschreven, is de meting van zwavelgehalte in het proefmonster de intensiteit van de fluorescente ultraviolette straling. 5.4. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die is gedefinieerd in lid 5, punt 2, zijn de wijze van bepaling, het type toestel en de voorbereiding ervan, evenals de gebruikte reagentia, de wijze van berekening en indiening van de resultaten en de nauwkeurigheid van de methode gedefinieerd in norm PNEN ISO 20846. 5.5. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die is gedefinieerd in lid 5, punt 3, wordt een meting uitgevoerd van de intensiteit van het kenmerk K-L2,3 röntgenstraallijn van zwavel en wordt het cumulatieve aantal tellingen vergeleken met de waarden van de ijkingscurve die wordt verkregen voor de standaardoplossingen met zwavelgehalte die het beproefde concentratiebereik dekken. 5.6. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die is gedefinieerd in lid 5, punt 3, is gedefinieerd, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 13032.”, b) wordt lid 6 ingetrokken, c) komt lid 10 als volgt te luiden: 2 „10. Het totaalgehalte onzuiverheden wordt bepaald aan de hand van een methode die de bepaling omvat van de massa onzuiverheden die worden weggefilterd ten opzichte van de totale massa van het monster.”, d) komt lid 14 als volgt te luiden: „14. De jodiumwaarde wordt aangegeven met de: 1) titrimetrische methode waarbij het proefmonster in een mengsel van oplosmiddelen wordt gebracht, met toevoeging van Wijs’ reagens, gevolgd door toevoeging aan het monster, na een bepaalde tijd, van kaliumjodaat en water en door het vrijgekomen jodium te titreren met een standaardoplossing van natriumthiosulfaat, of 2) een berekeningsmethode met gebruik van het bestanddeel methylesters, uitgedrukt in gewichtspercentage, of 3) een berekeningsmethode gebaseerd op gaschromatografie, waarbij de resultaten van gaschromatografie voor specifieke methylesters van vetzuren worden gebruikt als invoergegevens. 14.1. Betreffende de bepaling van de jodiumwaarde op de wijze die in lid 14, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 14111.”, 14.2. Betreffende de bepaling van de jodiumwaarde op de wijze die is gedefinieerd in lid 14, punt 2, is de wijze van berekening van de jodiumwaarde en van vermelding van de resultaten gedefinieerd in bijlage B bij norm PNEN 14214. 14.3. Betreffende de bepaling van de jodiumwaarde op de wijze die in lid 14, punt 3, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 16300.”, e) komt lid 16 als volgt te luiden: „16. Het gehalte methylalcohol wordt bepaald aan de hand van een methode waarbij het monster wordt verhit tot 80 ºC in een hermetisch afgesloten kolf en, nadat evenwicht is bereikt, een bepaald deel van de gasfase in de chromatograaf wordt geïnjecteerd, waar methanol wordt gedetecteerd met gebruik van een 3 vlamionisatiedetector, en de hoeveelheid is gedefinieerd in verhouding tot de externe norm. 16.1. Het gehalte methylalcohol kan ook worden bepaald door toevoeging van een interne norm aan het monster, die vervolgens wordt bepaald door het gebruik van een interne ijkingscoëfficiënt. 16.2. De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en de standaardoplossingen, het type toestel, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag staan beschreven in de norm PN-EN 14110.”, f) komen leden 22 en 23 als volgt te luiden: „22. Het fosforgehalte wordt aangegeven aan de hand van een methode: 1) waarbij het proefmonster wordt opgelost in xyleen en in de vorm van een aerosol, samen met standaardoplossingen die zijn bereid op basis van organische fosforverbinding, wordt ingebracht in het inductief gekoppelde argonplasma, of 2) met optische emissiespectrometrie van inductief gekoppeld plasma, waarbij een monster opgelost in kerosine door een spectrometer wordt gehaald. 22.1. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 22, punt 1, is beschreven, wordt het fosforgehalte bepaald door de emissies van het element in de oplossing van het proefmonster te vergelijken met de emissienormen op dezelfde golflengte. 22.2. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 22, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 14107. 22.3. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 22, punt 2, is beschreven, wordt het fosforgehalte bepaald door vergelijking met de standaardoplossing. 22.4. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 22, punt 2, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 16294. 4 23. Het „Cold Filter Plugging Point” (CFPP — de laagste temperatuur waarbij de olie nog filtreerbaar is) wordt als volgt bepaald: 1) het opzuigen van het proefmonster door een standaardfilter met mazen in een pipet onder gecontroleerde onderdrukomstandigheden en temperatuur verminderd met 1 °C, met gebruik van een koelbad waarvan de temperatuur stap voor stap wordt verminderd totdat de stroom stopt of vertraagt, zodat de vultijd van de pipet meer dan 60 seconden bedraagt of de brandstof niet volledig in het meetvat vloeit, of 2) het opzuigen van het proefmonster door een standaardfilter met mazen in een pipet onder gecontroleerde onderdrukomstandigheden van 2 kPa en temperatuur verminderd met 1 °C, met een lineair verloop van het koelbad totdat de stroom stopt of vertraagt, zodat de vultijd van de pipet meer dan 60 seconden bedraagt of de vloeistof niet volledig in het meetvat vloeit. 23.1. Betreffende de bepaling van de temperatuurgrens voor de filtreerbaarheid op de wijze die in lid 23, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, het type toestel, de voorbereiding van het monster, de wijze van weergave van de resultaten, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 116. 23.2. Betreffende de bepaling van de temperatuurgrens voor de filtreerbaarheid op de wijze die in lid 23, punt 2, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, het type toestel, de voorbereiding van het monster, de wijze van weergave van de resultaten, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 16329.”, g) komen leden 24 en 25 als volgt te luiden:: „24. Het gehalte methylesters van polyonverzadigde vetzuren (die minstens vier dubbele bindingen bevatten) wordt bepaald aan de hand van de gaschromatografiemethode, gebruikmakend van de interne standaard C23:0 methylester. 24.1. De wijze van bepaling, het type toestel, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag zijn gedefinieerd door de norm PN-EN 15779. 25. In geval van betwisting moet gebruik worden gemaakt van de testmethode zoals vermeld in norm PN-EN 14214.”; 2) komt III als volgt te luiden: 5 „III. De methode voor kwaliteitsonderzoek van benzine met een gehalte bio-ethanol tussen 70 % en 85 %, betreffende de specifieke parameters van deze vloeibare biobrandstof 1. De densiteit bij 15 °C moet worden gemeten door de oscillerende methode, door een monster (met een volume van ongeveer 1 ml) in de densimetriekamer te brengen, met de thermostatische methode om een referentietemperatuur van 15 °C te behouden. 1.1. De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel en de voorbereiding ervan, de voorbereiding van het monster, de ijking van het toestel, de wijze waarop de resultaten worden berekend en weergegeven, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de voorbereiding van het keuringsverslag worden gedefinieerd in norm PN-EN ISO 12185. 2. De inductieperiode van benzines met een bio-ethanolgehalte tussen 70 % en 85 % moet worden vermeld onder omstandigheden van versnelde oxidatie door meting van de tijd van het begin van de oxidatie tot het breekpunt, door gebruik te maken van een toestel dat is uitgerust met een drukbom. 2.1 Het proefmonster oxideert in de drukbom die van tevoren bij een temperatuur tussen 15 ºC en 25 ºC is gevuld met zuurstof onder druk van 690 kPa en is verhit tot een temperatuur tussen 90 ºC en 102 ºC. De druk moet voortdurend worden gemeten of met identieke tijdsintervallen totdat het breekpunt is bereikt. 2.2 De tijd van het begin van de oxidatie tot het ogenblik waarop het breekpunt wordt bereikt, moet gelijk zijn aan de inductieperiode in de bepaalde temperatuur, op basis waarvan de inductieperiode bij 100 ºC is berekend. 2.3 De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel en de voorbereiding ervan, de wijze waarop de resultaten worden berekend en weergegeven, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag worden gedefinieerd in de norm PN-EN ISO 7536. 3. Het inherente harsgehalte wordt bepaald door de verdampingsmethode in een stroom lucht van een gemeten volume van het proefmonster onder gecontroleerde temperatuuromstandigheden en luchtstroom. 3.1. Wat na verdamping overblijft, wordt gewassen met een oplosmiddel en gewogen. 6 3.2. De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel en de voorbereiding ervan, de wijze waarop de resultaten worden berekend en weergegeven, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van de proefverslagen worden gedefinieerd in de norm PN-EN ISO 6246. 4. De corrosieve inwerking op de koperen plaat van benzine met een bioethanolgehalte tussen 70 % en 85 % moet worden bepaald door vergelijking met gestandaardiseerde corrosiemodellen. 4.1. De koperen plaat wordt in een analysemonster van een bepaald volume gedompeld en vervolgens onder strikte omstandigheden opgewarmd. Nadat de opwarming is voltooid, wordt de koperen plaat verwijderd en gewassen en wordt de kleur beoordeeld door ze te vergelijken met de corrosiemodellen. 4.2. De wijze van uitvoering van de test, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de wijze waarop de resultaten worden geïnterpreteerd en verkregen, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van keuringsverslagen worden gedefinieerd in de norm PN-EN ISO 2160. 5. De totale aciditeit (berekend als azijnzuurgehalte) wordt bepaald door colorimetrische titratie, die erin bestaat het monster te mengen met dezelfde hoeveelheid water zonder koolstofdioxide en het geheel te titreren met een oplossing van kaliumhydroxide in de aanwezigheid van fenolftaleïne totdat neutralisering van zuurvormende verbindingen plaatsvindt. 5.1. De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het toestel, de methode van berekening en weergave van de resultaten, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag worden gedefinieerd in de norm PN-EN 15491. 6. De elektrische geleidbaarheid wordt bepaald door de elektrische geleidbaarheid te meten met een geleidbaarheidsmeter die gebruikmaakt van een meetcel bij een monstertemperatuur van (25 ± 0,1) °C. 6.1. De wijze van bepaling, het type toestel, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag zijn gedefinieerd door de norm PN-EN 15938. 7. Het gehalte: 1) monoverzadigde hogere alcohol (C3-C5), 2) methanol, 3) ethers (met vijf of meer koolstofatomen) 7 wordt bepaald aan de hand van de gaschromatografiemethode met splitsing van het monster in de capillaire kolom, omzetting van aerobe organische stoffen in koolstofmonoxide, waterstof en koolstof in een buisoven, gevolgd door de omzetting van koolstofmonoxide in methaan, dat wordt gedetecteerd met gebruik van een vlamionisatiedetector. 7.1. De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de methode van berekening en weergave van het resultaat, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag worden gedefinieerd in de norm PN-EN 1601. 8. Het watergehalte wordt bepaald met de volgende methode: 1) Karl Fischer-coulometrische titratie door het gewogen monster in de Karl Fischer-coulometrische titratieschaal te brengen, waarin de jodium Karl Fischer-reactie elektrolytisch wordt gescheiden bij de anode, in verhouding tot de hoeveelheid water in het monster, of 2) Karl Fisher-potentiometrische titratie door het gewogen monster in de potentiometrische Karl Fischer-titratieschaal te brengen, waarbij het aanwezige water wordt getitreerd door gebruik te maken van een Karl Fischer-reagens. 8.1. Betreffende de bepaling van watergehalte op de wijze die in lid 8, punt 1, is beschreven, wordt, wanneer al het water is getitreerd, overmatig jodium gedetecteerd door de elektrometrische eindpuntsensor en wordt de titratie onderbroken. Uit de stoichiometrie van de reactie blijkt dat één mol jodium reageert met één mol water, vandaar dat de hoeveelheid water in verhouding is tot de totale belasting, overeenkomstig de wet van Faraday. 8.2. Betreffende de bepaling van het watergehalte op de wijze die in lid 8, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de voorbereiding van het monster en het toestel, de proefcontroletoestellen, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15489. 8.3. Betreffende de bepaling van het watergehalte op de wijze die in lid 8, punt 2, is beschreven, wordt jodium in de reactie ingebracht in aanwezigheid van zwaveldioxide, methanol en de gepaste stikstofbase. Op basis van de stoichiometrie van de reactie reageert één mol jodium met één mol water. 8 8.4. Betreffende de bepaling van het watergehalte op de wijze die in lid 8, punt 2, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de voorbereiding van het monster en het toestel, de proefcontroletoestellen, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15692. 9. Het gehalte anorganische chloriden wordt bepaald door ionchromatografie, bestaande uit de verdamping van het monster in een waterbad, waarbij het droge residu in water oplost en het gehalte zwavelionen wordt bepaald door op een chromatograaf het piekgebied van het watermonster te vergelijken met een standaardijkingscurve. 9.1. De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia, het type toestel, de bereiding van de ijkingsoplossing en het ijkingstoestel, de methode van berekening en weergave van de resultaten, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag worden gedefinieerd in de norm PN-EN 15492. 10. Het kopergehalte wordt bepaald met de volgende methode: 1) atomische absorptiespectrometrie met elektrothermale verstuiving in een grafietoven, waarbij een deel van het monster wordt aangebracht op het binnenoppervlak of de rand van de schaal en de schaal wordt verwarmd overeenkomstig een geschikte programmatemperatuur, of 2) optische emissiespectrometrie van inductief gekoppeld plasma waarbij het monster in de mistkamer van de emissiespectrometer van inductief gekoppeld plasma wordt gebracht. 10.1. Betreffende de bepaling van het kopergehalte op de wijze die in lid 10, punt 1, is beschreven, wordt de hoeveelheid licht die de koperatomen tijdens de laatste fase van het programma absorberen, gemeten in specifieke tijdseenheden, en het geïntegreerde absorptievermogen (IA — integrated absorbance), gecreëerd door het koper in het monster, wordt vergeleken met de ijkingscurve op basis van standaardoplossignalen van koper in ethanol. 10.2. Betreffende de bepaling van het kopergehalte op de wijze die in lid 10, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de voorbereiding van de oplossing voor een blinde proef en de standaardoplossingen, de methode van berekening en weergave van 9 resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15488. 10.3. Betreffende de bepaling van het kopergehalte op de wijze die in lid 10, punt 2, is beschreven, wordt het kopergehalte bepaald door de emissies van het element in het proefmonster te vergelijken met de emissie in standaardoplossingen op dezelfde golflengte. 10.4. Betreffende de bepaling van het kopergehalte op de wijze die in lid 10, punt 2, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de voorbereiding van de oplossing voor een blinde proef en de standaardoplossingen, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15837. 11. Het fosforgehalte wordt bepaald met de volgende methode: 1) de spectrometrische methode, die erin bestaat het monster te laten verdampen, het droge residu op te lossen in water en een zure oplossing met ionen van molybdeen en antimonium toe te voegen, om een fosfor-antimoniummolybdeencomplex te verkrijgen, of 2) optische emissiespectrometrie van inductief gekoppeld plasma waarbij het monster in de mistkamer van de emissiespectrometer van inductief gekoppeld plasma wordt gebracht. 11.1. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 11, punt 1, is beschreven, wordt het complex blootgesteld aan azijnzuur met als doel een molybdeencomplex met een sterk blauwe kleur te verkrijgen. Het fosforgehalte wordt verkregen door het absorptievermogen van het complex met een golflengte van 880 nm te meten. 11.2. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 11, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de ijking, de methode van berekening en weergave van de resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15487. 11.3. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 11, punt 2, is beschreven, wordt het fosforgehalte bepaald door de emissies van het element in het proefmonster te vergelijken met de emissie in standaardoplossingen op dezelfde golflengte. 10 11.4. Betreffende de bepaling van het fosforgehalte op de wijze die in lid 11, punt 2, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de voorbereiding van de oplossing voor een blinde proef en de standaardoplossingen, de methode van berekening en weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15837. 12. Het zwavelgehalte wordt als volgt bepaald: 1) via een fluorescentiespectroscopie met röntgenstraling met golfdispersie, waarbij een bepaald monster in de meetschaal wordt onderworpen aan de invloed van primaire straalgolven van een bepaalde lengte, voortgebracht door een röntgenstraalbuis; of 2) via ultravioletfluorescentie, waarbij gebruik wordt gemaakt van zwaveldioxidefluorescentie die wordt opgewekt door ultraviolette straling, die eerder optrad als gevolg van de verbranding van het proefmonster onder specifieke omstandigheden. 12.1. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die in lid 12, punt 1, is beschreven, moet het zwavelgehalte worden vermeld op basis van de ijkingscurve die is gedefinieerd voor het overeenstemmende meetbereik. 12.2. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die in lid 12, punt 1, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de voorbereiding van ijkingsoplossingen, de methode van berekening, de weergave van resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15485. 12.3. Betreffende de bepaling van het zwavelgehalte op de wijze die in lid 12, punt 2, is beschreven, zijn de wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, de ijking en de controle van het toestel, de methode van berekening en weergave van de resultaten, de nauwkeurigheid van de methode, evenals de opstelling van het proefverslag gedefinieerd door de norm PN-EN 15486. 13. Het zwavelgehalte wordt bepaald door ionchromatografie, bestaande uit de verdamping van het monster in een waterbad, waarbij het droge residu in water oplost en het gehalte zwavelionen wordt bepaald door op een chromatograaf het piekgebied van het monster te vergelijken met een standaardcurve. 11 13.1. De wijze van bepaling, het type toestel, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag zijn gedefinieerd door de norm PN-EN 15492. 14. Het gehalte ethanol en hoger verzadigde alcohol wordt bepaald aan de hand van de gaschromatografiemethode met splitsing van het monster in de capillaire kolom, omzetting van aerobe organische stoffen in koolstofmonoxide, waterstof en koolstof in een buisoven, gevolgd door de omzetting van koolstofmonoxide in methaan, dat wordt gedetecteerd met gebruik van een vlamionisatiedetector. 14.1. De wijze van bepaling, de gebruikte reagentia en materialen, het type toestel, de methode van berekening en weergave van het resultaat, de nauwkeurigheid van de methode en de opstelling van het proefverslag worden gedefinieerd in de norm PN-EN 1601. 15. De dampdruk van benzine met een bio-ethanolgehalte tussen 70 % en 85 % moet worden aangegeven met de methode van de luchtverzadigde dampdruk (ASVP), waarbij een gekoeld luchtverzadigd monster met een gekend volume wordt geïnjecteerd in een vacuümkamer waarin de druk niet groter is dan 0,1 kPa, of in een kamer gevormd door een beweeglijke zuiger in een door een thermostaat gecontroleerd blok, afgesteld met een thermostaat en met behoud van de vereiste verhouding damp/vloeistof. 15.1. De totale druk in de kamer, verkregen als gevolg van activiteiten beschreven in lid 15, moet in waarde gelijk zijn aan de som van dampdrukken van het proefmonster en de drukken van de lucht die ze verzadigt. Deze druk wordt gemeten door een druksensor en de aflezingen ervan. De gelijkwaardige droge dampdruk (DVPE) moet worden berekend op basis van de ASVP die op deze wijze is gemeten. 15.2. De wijze van bepaling, het type toestel en de voorbereiding ervan, de voorbereiding van het monster, de ijking en controle van het toestel, de wijze waarop de resultaten worden berekend en weergegeven, de nauwkeurigheid van de dampdrukbeproevingsmethode, evenals de voorbereiding van het keuringsverslag worden gedefinieerd in norm PN-EN 13016-1. 16. In geval van betwisting moet gebruik worden gemaakt van de testmethode zoals vermeld in norm PN-EN 15293.”. § 2. De verordening treedt 14 dagen na de dag van bekendmaking in werking. 12 MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN 13