Genetics Scientific Proceedings: Companion Animals Programme 1 Medische Genetica in de Diergeneeskunde (Inleiding) Frank Coopman DVM and Master VFI , Medical Imaging, Veterinary Faculty, Ghent, Belgium, [email protected] Introductie Erfelijkheidsleer bestudeert de wijze waarop kenmerken van de ene generatie naar de andere generatie worden overgeleverd. Deze overlevering is mogelijk omdat de informatie van de kenmerken opgeslagen ligt in het genetische materiaal van elke generatie, nl. het DNA. Genetica bestudeert het genetische materiaal in algemene termen en is daarom een iets ruimer begrip dan erfelijkheidsleer. Medische veterinaire genetica is o.a. de studie van de genetische ziekten bij dieren die al dan niet erfelijk zijn. Het mooiste voorbeeld van een genetische niet erfelijke aandoening zijn bepaalde vormen van kanker. Ook in de humane geneeskunde is de medische genetica een belangrijk onderzoeksgebied. Er is veel overlap tussen beide, maar er zijn ook specifieke accenten die een opsplitsing in twee groepen rechtvaardigt. Het is evident dat beide groepen van elkaar kunnen leren en informatie kunnen uitwisselen. Genoom Om de medische veterinaire genetica ten volle te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om zich enkele basisbegrippen uit de genetica, de moleculaire cel biologie en de erfelijkheidsleer eigen te maken. Het beheersen van deze basisbegrippen en inzichten is een voorwaarde om de medische veterinaire genetica en zijn mogelijk gebruik in de dierenartsenpraktijk ten volle te kunnen schatten. Onze leidraad in deze inleiding is het boek van Nicholas (1). Het genoom van een levend wezen is gedefinieerd als de volledige DNA sequentie en zit vervat in de chromosomen. Er zijn autosomen en geslachtschromosomen. Een hond heeft 39 paar chromosomen en een kat 19 paar. Mannelijke zoogdieren hebben twee verschillende geslachtschromosomen. Elke geslachtscel bevat maar één kopij van elk chromosoom. Bij de bevruchting wordt het evenwicht hersteld. DNA en RNA De DNA sequentie is een opeenvolging van nucleotiden. Deze nucleotiden zijn ofwel Adenine (A), Guanine (G), Thymine (T) of Cytosine (C). Afhankelijk van de opeenvolging van de nucleotiden in de DNA-streng zal het DNA al of niet vertaald worden naar eiwitten, die in een levend organisme een rol hebben in transport, ondersteuning, immuniteit of als enzyme. Een sequentie van drie nucleotiden komt overeen met één aminozuur. Eiwitten zijn een aaneenschakeling van verschillende aminozuren. Indien een eiwit noodzakelijk is, zal een chromosoom zich ontrollen, zal een bepaalde zone in het DNA gestimuleerd worden (promotor) en zal de DNA sequentie overgeschreven worden in het boodschappers RNA (m-RNA). Na RNA rijping verplaatst het m-RNA zich vanuit de kern naar het cytoplasma. In een translatie proces wordt de nucleotide sequentie van het m-RNA vertaalt naar aan aminozuursequentie. Het DNA dat noodzakelijk is om via het m-RNA een specifiek eiwit te vormen wordt omschreven als een structureel gen. Een gen is dus de DNA sequentie die vertaald wordt naar het eiwit, maar ook de DNA sequentie die nodig is om de vertaling mogelijk te maken. Een zeer belangrijk gebeuren in het transcriptie - translatie traject is het rijpingsproces van het m-RNA in de kern. Hierbij worden nucleotide sequenties die niet (meer) nodig zijn om een eiwit te vormen weggesneden (= splicing). In sommige eiwitproducerende sequenties (= genen) gebeurt het wegsnijden van sequenties op een verschillende manier zodat soms verschillend m-RNA wordt gevormd dat verschillend eiwit zal vormen. Uit hetzelfde gen kan dus meer dan één eiwit gevormd worden. Het aantal soorten eiwit in het lichaam is dus groter dan het aantal genen. Mutaties Door wijzigingen in de nucleotide sequentie (= mutaties) kan het gebeuren dat in het ene individu een ander eiwit wordt gevormd dan in het andere individu. Een variatie van de DNA sequentie in een gen gelegen op een bepaalde plaats van het genoom (de zgn. locus) noemt men een allel. Niet alle allelen binnen een gen hebben een invloed op het fenotype of op het eiwit dat wordt gevormd (“silent mutations”). Binnen een gen kunnen meerdere varianten bestaan in de DNA sequentie. Dit zijn dan allemaal allelen die al of niet anders worden vertaald naar een eiwit en die binnen het individu (elk individu heeft twee genen en kan twee verschillende allelen hebben) onderling op elkaar inwerken. Deze onderlinge relatie kan recessief, dominant, intermediair of co-dominant zijn, al of niet met volledige penetrantie en of van het uitgestelde type (= leeftijdsgebonden) zijn. Een bepaald fenotype kan het resultaat zijn één enkel gen (monogeen), waarbij de variatie van het fenotype veroorzaakt wordt door de onderlinge inwerking van de verschillende allelen binnen het gen. Het kan ook zijn dat twee genen (digeen) samen een fenotype veroorzaken en dat naast de onderlinge inwerking van de allelen binnen een gen, ook de interactie van de genen en of allelen van de twee genen met elkaar het fenotype doen variëren. Over het Abstracts Voorjaarsdagen 2007 | 109 01 p041-170.indd 109 10-04-2007 15:44:56 Genetics 1 Scientific Proceedings: Companion Animals Programme algemeen zullen vele kenmerken en ziekten eerder het gevolg zijn van de inwerking (positief of negatief) van vele genen (polygeen) op elkaar, waarbij ook het milieu een rol zal gaan spelen. We hebben dus een complexe inwerking van genen en milieu die er voor zorgen dat een leven wezen een bepaald uitzicht heeft of al dan niet ziek zal worden. We spreken van multifactoriële kenmerken of aandoeningen. Bepaalde milieu invloeden zijn belangrijker dan andere milieu invloeden, terwijl bepaalde genen of mutaties (zgn. major genes of mutaties) belangrijker zijn dan andere (zgn. minor genes of mutaties). Een dier dat ziek is heeft in voldoende mate ziekmakende mutaties en milieu invloeden. Het heeft een drempelwaarde (“treshold”) bereikt die de overgang maakt tussen ziek en niet ziek zijn. Binnen de categorie ziek zijn, is er de mogelijkheid dat het ene dier zieker is dan het andere, terwijl in de categorie niet ziek, de ene minder de neiging (“liability) heeft om toch nog ziek te worden dan de andere. Deze summiere samenvatting geeft aan dat het begrijpen van genetische, al dan niet erfelijke aandoeningen niet eenvoudig is. Het zich kunnen voorstellen van wat er op moleculair niveau gebeurt, is een eerste stap naar het diagnosticeren, voorkomen en behandelen van genetische ziekten. 1 Nicholas FW. Introduction to veterinary genetics, second edition. Oxford: Blackwell Publishing Ltd, 2003. 110 | Abstracts Voorjaarsdagen 2007 01 p041-170.indd 110 10-04-2007 15:44:57