Studiebegeleiding 'Studiekring Manier van Werken'-Model Visie 'Elke leerling heeft talent!' Talent om zich te ontwikkeling. Niet bij iedereen is aan de voorwaarden voldaan, om zich persoonlijk te ontwikkelen. Leerlingen verschillen onderling in hun talenten en ontwikkeling. Daarom is het ook belangrijk dat elke leerling een andere vorm van begeleiding krijgt, die aansluit bij wat de leerling nodig heeft om te groeien. SMW-model In samenwerking met universiteiten en adviesbureaus is bepaald uit welke elementen de begeleiding zou moeten bestaan. Hieruit is het SMW-model ontstaan. De kern is de talentontwikkeling van de leerling. De buitenste randen geven de verschillende gebieden aan waarop de aanpak is gebaseerd. SMW-model en Adaptief Onderwijs Het SMW-model is afgeleid van het Adaptief Onderwijs, dat in Nederland bekendheid gekregen heeft door Prof. L. Stevens. Het Adaptief Onderwijs heeft een pedagogische en onderwijskundige insteek. De pedagogische kant benadrukt dat het positieve, pedagogische klimaat leidt tot persoonlijke ontwikkeling. Vanuit het onderwijskundig perspectief wordt rekening gehouden met individuele verschillen die door het onderwijs tot uiting komen en het daarop aanpassen van een persoonlijke instructie. SMW-Model en 3 basisbehoeftes Dit model is gebaseerd op drie basisbehoeftes, welke bijdragen tot de ontwikkeling van talent, zoals onder anderen is geformuleerd door Ontwikkelingspsycholoog Erik Erikson: Competentie, Omgeving en Autonomie. Competentie Cognitieve hulpmiddelen vanuit de omgeving kunnen leerlingen stimuleren. Volgens Lev Vygotsky worden leerlingen uitgedaagd door het aanbieden van moeilijkere taken. Dat geeft een rol aan een curriculum wat leerlingen in aanraking laat komen met verschillende soorten kennis. Alle cognitieve aspecten die ervoor zorgen dat een leerling kennis opdoet en leert leren. 1.) Studievaardigheden: leerlingen verschillen in hoe zij leren. Er zijn een hoop vaardigheden die het leren kunnen helpen (samenvatten, woordjes leren, herhaling en begrip en methode bij exacte vakken.). 1.) Leerproblemen (leerstoornissen en leermoeilijkheden): veelal worden de kwaliteiten van leerlingen overschaduwd als gevolg van problemen die het leren beïnvloeden. Voorbeelden: faalangst, concentratieproblemen, autisme verwante stoornissen, dyslexie, sociaalemotionele problemen, werkhouding, enz. 2.) Curriculum: concrete vaardigheden die nodig zijn om het voortgezet onderwijs te doorlopen. Omgeving Volgens Lev Vygotsky is leren voor een groot deel ook een sociaal proces. Sociale factoren remmen of stimuleren het leerproces. Juist de leeftijdsgroep waar wij mee werken is de sociale leeromgeving van groot belang. Kinderen definiëren zich ten opzichte van anderen. Alle externe factoren die invloed hebben op de talentontwikkeling. Volgens Erik Erikson wordt deze behoefte “relatie” genoemd. De relatie tussen leerling en omgeving (fysiek als sociaal), de behoefte aan contact, de behoefte ergens bij te horen. 1.) Fysieke leeromgeving: de fysieke werkplek. Het gaat om rust, ruimte, voldoende ruimte tot persoonlijke invulling. Ordening van de leermaterialen. 2.) Sociale leeromgeving: communicatie en invloed vanuit en naar de leerling. Veilige sociale omgeving waar de leerling zich prettig en gewaardeerd voelt en gemotiveerd wordt. 3.) Structuur: dagelijkse routine, aandacht voor planning en structurering van leerwerk. Structuur in tijd (structurering van de dag), structuur in uitleg/stof (hoe deel je al de kennis in, hoe vat je het samen), structuur in ruimte (waar ga je leren, wat zit er in je schooltas en wat staat er in je agenda). Voor de hand liggend, maar zeker belangrijke punten die worden vergeten bij leerlingen: goed licht, frisse lucht, goede stoel, juiste boeken, ruimte opgeruimd. Orde in omgeving is orde in je hoofd. Autonomie Jean Piaget stelt dat een kind nieuwsgierig is van zichzelf en in een poging om de wereld om zich heen te begrijpen op een natuurlijke wijze groeit en zich ontwikkelt (leren in interactie met de fysieke wereld). Daarbij doorloopt het kind verschillende fasen van cognitieve ontwikkeling. Om deze autonomie tot zijn recht te laten komen, stelt de begeleider zich volgend op en ondersteunt waar nodig. Alle interne factoren die invloed hebben op de talentontwikkeling. Leerlingen bevinden zich in een levensfase waarin zij graag als volwassene gezien willen worden. Wij stimuleren deze behoefte door leerlingen waar mogelijk, zelf zaken te laten ontdekken. Kennis blijft beter hangen en de leerling is meer gemotiveerd. 1.) Interne motivatie (willen): Piaget en Montessori zijn het erover eens dat leerlingen van nature willen leren. Soms belemmeren externe factoren deze behoefte (of is het leren verbonden aan negatieve associaties). Leerlingen weten niet meer waarvoor ze het doen. Als begeleider is het een uitdaging de interne motivatie voor leren te stimuleren door het belang uit te leggen van leren, maar de leerling ook het plezier van het leren te laten ervaren/inzien. 2.) Zelfkennis (weten): gericht op keuzes maken (gevolgen van een keuze inzien) en feedback kunnen geven en krijgen. De begeleider stimuleert de leerling tot nadenken over wat hij wil. 3.) Verantwoordelijkheid (doen): als leerlingen gemotiveerd zijn, kunnen ze aangesproken worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Hun eigen keuzes verantwoorden en gevolgen van bepaalde keuzes zoeken en leren inzien.