• Hoofdstuk zeven: Fysieke cognitieve ontwikkeling in de vroege kindertijd (2-6jaar) Ontwikkelingspsychologie • Fysieke ontwikkeling en determinanten *gewicht: 8kg toename (+- 20kg op 6j) *lengte: 110-120 cm, hoofd groeit trager dan rest lichaam -> jongens groter dan meisjes en meer spieren -> meisjes meer vet *tanden: verlies babytanden eind kleutertijd (genetische fatoren spelen een rol) meisjes zijn voor op fysieke ontwikkeling dus verliezen tanden ook vroeger *asynchronie: verschillende lichaamsdelen volgen een verschillend groeipatroon -gewicht, lengte: algemeen groeipatroon -hoofd, hersenen, genitaliën niet • Motorische ontwikkeling (TABEL p223) Ruwe motorische ontwikkeling *sterker evenwicht/balans door hersenontwikkeling -> zwaartepunt lichaam schuift naar beneden (niet meer in hoofd) *inhaalbeweging van groei rest lichaam: verschuiving van zwaartepunt ->leren lopen als volwassene (hielen en armen meebewegen, springen en lopen) ->gooien en opvangen van de bal, driewieler rijden Fijne motorische ontwikkeling *gevolg: toegenomen zelfredzaamheid *3-4j: vork 5j: mes 6j: schoenen knopen (vergt aandacht en herinnering) *spelactiviteiten: prikken, schaar hanteren, tekeningen inkleuren, zelf tekenen Tekenen *2j: krabbelstadium -betekenisloze lijnen zonder verwijzingswaarde *3-4j: tekenen -betekenis of verwijzingswaarde toekennen -kopvoeter (tadpole) -toevallig realisme = achteraf benoemen van figuur *4-5j: mislukt realisme = op voorhand bepalen, maar niet in tekening slagen *5-6j: verstandelijk realisme = tekening is uitdrukking van belevingswereld van kind (niet perse realiteit) *8-9j: visueel realisme = dingen tekenen zoals ze er werkelijk uitzien -meer aandacht voor diepte-elementen -meer organisatie, geen losse figuren meer Schrijven *letter schrijven: toenemende vaardigheid -eerst in omgekeerde richting -symmetrische letters worden door elkaar gehaald (b en d) Individuele verschillen -genetica -geslacht -oefening -aanmoediging door de omgeving • Piaget: het preoperationele stadium • Einde sensorimotorische fase *fase 5: tertiaire circulaire fase = systematisch variëren van handelingen om tot oplossing te komen *fase 6: geïnterioriseerd experimenteren -symbool/semiotische functie = capaciteit om mentale voorstellingen te maken -handelen en denken loskoppelen -accommodatie van schema’s bij overgang • Verworvenheden van preoperationele denken *capaciteit tot mentale voorstellingen - uitgestelde imitatie -taal = symboolsysteem om objecten of situaties op te roepen die er niet zijn ! Piaget: taal speelt slechts minimale rol in cognitieve ontwikkeling via handelen wereld leren kennen, intern beeld opbouwen en dan benoemen - verbeeldings- of fantasiespel en socio-dramatisch spel: via voorstelling betekenissen toekennen aan objecten die op zich die betekenis niet hebben ->’make-believe’ (2,5j): los van reële omstandigheden, minder zelfgecentreerd, complex plot -> voordelen (Piaget): inoefenen en versterken van schema’s fantasiespel is niet enkel reflectie van cognitieve ontwikkeling, maar ook: -sociale vaardigheden -versterken van cogn vaardigheden (aandacht, creativiteit, taal) -inzicht in reële situaties -tekenen: belevingsinhoud voorstellen, realiteit die er fysiek niet is *duale representatie: de idee dat een symbolisch object zowel een object op zich is, als een symbool dat naar iets anders verwijst • Beperkingen van preoperationele denken 1)egocentrisme: de symbolische gezichtspunten van andere mensen niet kunnen onderscheiden van het eigen gezichtspunt VB drie bergen probleem; heeft je broer een broer? -> animisme: finalisme: fysiognomisch waarnemen: magisch denken: 2)conservatie: de idee dat bepaalde fysieke eigenschappen van voorwerpen dezelfde blijven, zelfs wanneer hun uiterlijke verschijningsvorm verandert -> gebrek aan conservatie reveleert andere gebreken: -centratie: aandacht richten op één aspect en andere verwaarlozen (focus op opvallendste) -gebrek aan transformaties: geen aandacht hebben voor evolutie tussen begin en einde -onomkeerbaarheid/irreversibiliteit: een reeks van stappen niet in gedachten kunnen omkeren -> hun denken is: intuïtief, rigide en niet ondersteund door een logisch stabiel georganiseerd systeem • Recent onderzoek *veel Piaget taken bevatten onbekende elementen of te veel informatie-elementen om tegelijkertijd te verwerken -> capaciteiten van kinderen onderschat Egocentrisme *drie bergen met vertrouwde voorwerpen en geen foto’s laten kiezen: zelfs op 4jaar al inzicht in verschillende gezichtspunten *in conversaties: kinderen passen taalgebruik aan behoeften van luisteraars aan Animistisch denken *overschatting *kinderen maken animistische ‘fouten’ vooral bij voorwerpen die uit zichzelf bewegen *misvattingen komen voort uit onvolledige kennis over voorwerpen, niet echt geloof in hun levend zijn Magisch denken *meeste 3-4 jarigen geloven in elfen en kabouters *kunnen gebeurtenissen verklaren die ze niet vatten *4-8j: magisch denken verdwijnt Niet-logisch denken *taken vereenvoudigd en niet relevant voor dagelijkse leven, dan doen kinderen het veel beter *logische, causale uitdrukkingen correct gebruiken (als-dan) *analoog redeneren over fysieke veranderingen Categorisatie *7-12m: passief *12-24m: actief, zelf samenplaatsen van objecten *2j: differentiatie van categorieën: globaal - basis - subcategorie -door uitbreiding van woordenschat en algemene kennis -categorie systemen nog niet complex, maar vermogen al vroeg aanwezig Uiterlijke verschijning en realiteit *in bep situaties worden kinderen makkelijk misleid door uiterlijke verschijning *geen algemeen probleem om verschijning van realiteit te onderscheiden *representatie-probleem: moeite om reële beeld voor geest te halen, wanneer geconfronteerd met tweede contradictorische voorstelling van datzelfde voorwerp (VB potlood – kaars) *belang van verbeeldingsspel: hoe vaker spelen, hoe beter onderscheid tussen uiterlijke verschijning en realiteit • Evaluatie preoperationeel stadium: -als proeven vereenvoudigd worden, dan vertonen kleuters al vroeg logische operaties -daarom: logische operaties geleidelijk verworven (<-> Piaget stages) -gevolg: bestaat er wel ene preoperationeel stadium? NEEN want informatieverwerkingsprocessen zijn reeds vanaf het begin in preliminaire vorm aanwezig • Opvoedkundige principes afgeleid uit Piaget’s theorie *ontdekkingsleren (discovery learning): al doende leren, spontaniteit *gevoeligheid voor bereidheid (readiness) van kinderen om te leren -> aanpak aangepast aan ontwikkeling *aanvaarden van individuele verschillen: zelfde sequentie, maar verschillend tempo • Informatieverwerkingsstrategieën Aandacht *kleuters: korte aandacht, moeilijk op details letten, makkelijk afgeleid -> beter in plannen: vooraf een opeenvolging van handelingen uitdenken en de aandacht verdelen in functie van het bereiken van een doel -enkel bij minder complexe en meer vertrouwde taken -zelfs als ze plannen, vergeten ze vaak belangrijke stappen uit te voeren Geheugenstrategieën *makkelijker te bestuderen: -kunnen met taal beschrijven wat ze zich herinneren -kunnen instructies volgen in eenvoudige geheugentaken *herkenning (recognition) op 4-5j <-> herinnering (recall) 2-4j -> kleuters minder goed in gebruik van geheugenstrategieën =bewuste mentale activiteiten doe de kans op herinnering doen toenemen -> kleuters tonen al begin van strategieën, maar te moeilijk want vergt veel werkgeheugen Theory of mind *2-3j: bewust zijn van mentaal leven *4j: begrijpen ‘false belief’ = overtuiging die niet overeenkomt met de realiteit, die het gedrag van mensen kan beïnvloeden -> kind heeft niet door dat valse overtuigingen het gedrag kunnen sturen +maakt geen onderscheid tussen fysieke realiteit en gedachtenwereld *beheersen van false belief -> denken over denken = meta-cognitie *theory of mind = samenhangend geheel van ideeën over mentale activiteiten factoren die hiertoe bijdragen: -taal (rijke woordenschat) -cognitieve vaardigheden (ongepaste reacties onderdrukken, plannen, flexibel denken) -sociale vaardigheden (oudere broers/zussen, leeftijdgenoten, volwassenen) • Piaget Vygotski’s socio-culturele theorie Vygotsky Evolutie van egocentrische speech (perspectief van anderen niet kunnen innemen) naar sociale peer-ervaringen Egocentrische speech verdwijnt Actieve deelname kinderen Aandacht voor individuele verschillen Zelfstandig ontwikkelingsleren Samenwerking met leeftijdsgenoten van zelfde niveau Geen aandacht voor verbeeldinsspel -Private taal heeft belangrijke functie: helpt om gedrag te sturen en vormt basis voor hogere cognitieve processen -Oorspong private taal: zone van naaste ontwikkeling -zone creëren: ondersteuning (scaffolding) is aanpassen van de steun die men geeft tijdens een leersessie in overeenstemming met huidige prestatieniveau van kind -> deze sociale dialoog wordt overgenomen = private taal -empirische steun: scaffolding voorspelt gebruik van private taal en zelf kunnen oplossen van analoge taken Innerlijke taal is het internaliseren van luidop spreken (vooral bij moeilijke taken) Actieve deelname kinderen Aandacht voor individuele verschillen Begeleid ontwikkelingsleren Samenwerking met leeftijdsgenoten van verschillend niveau Verbeeldingsspel als unieke zone van proximale ontwikkeling Voor: belang onderwijs als sociale context + grote aandacht voor culturele verschillen Tegen: is een westerse theorie (oude westen doet veel aan scaffolding) verbale communicatie is niet enige middel dat bijdraagt tot cognitieve ontwikkeling vygotsky zei weinig over basale cogn processen en over hoe specifieke vaardigheden bijdragen tot hogere cogn processen • Taalontwikkeling • Woordenschat *2-6j: 200-10 000 woorden *door fast-mapping : woorden verbinden met onderliggend concept, na korte kennismaking met woord -woorden voor voorwerpen snel geleerd -actie-woorden -adjectieven *snelle groei woordenschat: -toenemende geheugencapaciteit -categorisering: objecten in dezelfde categorie krijgen hetzelfde label -naamvragen ‘wat is dit’ *wederzijds exclusiviteit -aangeboren capaciteit -kinderen veronderstellen dat woorden verwijzen naar niet-overlappende categorieën -idee dat nieuwe woorden verwijzen naar nieuwe objecten *info uit sociale omgeving gebruiken -betekenis afleiden uit structuur van de zin -volledig object en deel van object -linguïstisch contrast DUS aangeboren principes kunnen niet alles verklaren • Grammatica = manier waarop we woorden combineren tot betekenisvolle uitdrukkingen en zinnen *3,5-4j: basisstructuur leren toepassen: onderwerp, werkwoord, voorwerp ->over-regularisatie = regels te ver uitbreiden zodat uitzonderingen er ook onder vallen (vaak met hypercorrectie) ->fouten bij complexere zinnen *zinnen uitbreiden via: -juxtapositie: ‘papa voordoen/willen’ -topicalisatie: ‘zon schijn/ zon zon’ *problemen met negatie, inversie en passief *vergissingen (omgekeerde zeggen van wat bedoeld wordt) *gestage ontwikkeling biedt geen evidentie voor Chomskey’s theorie • Conversatie *pragmatiek = de praktische en sociale kant van taal, die kinderen moeten leren om effectief en op de gepaste manier met anderen te communiceren -2j: face-to-face gesprek; om de beurt praten, gepast reageren, onderwerp aanhouden -4j: conversatie aanpassen aan leeftijd, geslacht, sociale status luisteraar -problemen in moeilijke situaties • Sociale ondersteuning *sensitieve ouders: helpende, expliciete feedback + fouten niet overmatig corrigeren -> niet overmatig corrigeren: elaboratie en recasting (herformuleringen, herstructureren) -> uitbreidingen (expansions): uitdrukking van kind verder uitwerken en die daardoor complexer maken *verklaring: (Vygotsky): volwassenen brengen kind zachtjes tot volgende stap in ontwikkeling (warmte) drang van kind op sociale band te behouden