Maatschappijleer: Pluriforme samenleving Hoofdstuk 1: Cultuur en identiteit Nederland pluriforme samenleving: allerlei groepen mensen met verschillende waarden, normen, gewoonten, leefstijlen en afkomst, die tegelijkertijd ook bepaalde waarden met elkaar delen. 1.1 Wat is cultuur? Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen. Functies van cultuur 3 functies: -identiteit - gemeenschappelijk referentiekader - gedragsregulerend - Identiteit: Je persoonlijkheid wordt gevormd door onder andere cultuur gebonden elementen (bijv.: kleding, muziek, films, sociale media en wellicht je religie) - Gemeenschappelijk referentiekader: mensen met deels dezelfde normen, waarden en gewoonten. Daardoor begrijp je elkaar beter. - Gedragsregulerend: cultuur doet het gedrag van mensen geordend verlopen. Cultuur geeft richting aan denken en doen van mensen. Al het gedrag verloopt geordend door regels die door een/de cultuur zijn bepaald. Je spreekt bijv. dezelfde taal, maar elke cultuur ontwikkelt ook rolgedrag. Rolgedrag Iedereen vervult in zijn leven verschillende rollen: als leerling, consument, moeder, werknemer, enz.. De manier waarop wij ons in een rol laten zien, de ‘presentation of the self’, wordt beïnvloed door maatschappelijke verwachtingen (bijv. een dokter mag niet in huilen uitbarsten tegenover een patiënt.) We hebben als het ware verschillende maskers die we onbewust verwisselen als we in een andere rol terecht komen: gezellige buurman, serieuze dokter, fanatieke vader. Allemaal dezelfde persoon maar dan in een andere rol. Dat heet ‘impression management’. Wordt ook gedaan bij bepaalde groepen mensen. Bijvoorbeeld personeel in een restaurant moeten altijd aardig tegen gasten blijven, ook al zijn ze misschien helemaal niet vrolijk. Aardig doen tegen personeel: frontage Soms kun je die rol even laten vallen. Bijvoorbeeld thuis kan je gewoon jezelf zijn. Dat heet backstage. Soms kun je daardoor in een rolconflict terecht komen als we met tegenstrijdige verwachtingen te maken hebben. Dominante cultuur en subculturen Iedere groep of organisatie heeft een eigen cultuur. Bijvoorbeeld de cultuur van rappers lijkt niet op die van de leden van het Nationale Ballet. Maar om een hele samenleving goed te laten functioneren, moet er een minimum aan gedragsregel en normen en waarden zijn waar iedereen het over eens is. Dat is dominante cultuur: het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd. Kenmerken van die cultuur gebaseerd op de cultuurkenmerken van groepen die de meeste invloed uitoefenen. Als een specifieke groep eigen waarden, normen en andere kenmerken ontwikkelt die afwijken van de dominante cultuur, spreken we van een subcultuur: behorend tot de dominante cultuur maar wijkt op bepaalde punten hiervan af. Bijna iedereen in een samenleving behoort tot verschillende subculturen. Immigranten in Nederland zijn bijvoorbeeld door hun verhuizing in ons land tot een subcultuur gaan behoren, terwijl die cultuur in hun land van herkomst meestal de dominante cultuur was. etnische subcultuur: een subcultuur van mensen die behoren tot dezelfde groep. Met etnisch wordt bedoeld: behorend tot een bepaald volk of afkomstig uit een bepaald land. Een subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel het geval bij een tegencultuur: cultuur die zich bewust afzet tegen de dominante cultuur. Een voorbeeld is dierenbevrijdingsorganisaties die het geweld niet schuwen. 1.2 Cultuuroverdracht De belangrijkste kenmerken van een cultuur worden telkens aan nieuwe leden overgedragen via socialisatie: het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd. Het resultaat is aanpassing van het individu aan zijn omgeving. Socialisatie zorgt er dus voor dat de cultuur blijft bestaan. Socialisatie vindt vooral plaats via imitatie. Zo doet een kind bijna al het gedrag na van mensen met wie het een sterke binding heeft en opgroeiende jongeren die kiezen voor een bepaalde subcultuur, laten dat zien door hun kleding en gedrag. Ook volwassenen spiegelen hun gedrag en opvattingen aan die van anderen die belangrijk voor ze zijn. Socialiserende instituties Socialisatie vind plaats binnen verschillende socialiserende instituties: Dit zijn instellingen, organisaties en collectieve gedragspatronen waarbinnen en waarlangs de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Belangrijkste socialiserende zijn de gemeenschappen waar je, al dan niet zelf gekozen, toe behoort: het gezin, de school, het werk, de vriendenkring, de geloofsrichting, sportclubs, media, actiegroepen. De overheid is ook een socialiserende institutie, omdat zij specifieke waarden en normen tot wetten omvormt waar iedereen zich aan moet houden. Sociale controle Sociale controle: de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Formeel: als sociale controle gebaseerd is op geschreven regels zoals wetten, enz. informeel: bij beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels. Sociale controle vindt plaats in de vorm van positieve en negatieve sancties. Een diploma is een formele positieve sanctie en het uitfluiten van een voetbalteam na een slechte wedstrijd een informele negatieve sanctie. Enculturatie, acculturatie en internalisatie Enculturatie: Als je vanaf je geboorte in een bepaalde groep of een bepaald land opgroeit, krijg je de cultuurkenmerken als het ware ‘met de paplepel’ ingegoten. Acculturatie: Als je op latere leeftijd tot een groep toetreedt, gaat socialisatie minder vanzelf. Het aanleren van de kenmerken van een cultuur waar je oorspronkelijk niet toe behoort, noemen we acculturatie. Internalisatie: Als je bepaalde aspecten van de cultuur of de samenleving waar je bij hoort, zo eigen hebt gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de groep dat van je verwacht. Cultuur is dynamisch Culturen liggen niet voor de eeuwigheid vast en ook de dominante culturen veranderen voortdurend. Dat kan plaats vinden onder invloed van subculturen en tegenculturen. Bijv.: spijkerbroeken waren vroeger in de VS om te werken. Nu heeft bijna iedereen wel een spijkerbroek. 1.3. Identificatie en identiteit groepsidentificatie: door socialisatie en internalisatie voelen mensen zich verwant met de dominante cultuur en met de cultuur van kleinere groepen. Wie we zijn wordt dus gevormd door een mix van aangeboren eigenschappen, zoals de aanleg om driftig te worden, en aangeleerde cultuurkenmerken zoals beleefdheid. Door de vervlechting van persoonlijke karaktertrekken met sociale aspecten ontwikkelt ieder mens zich tot een eigen unieke persoonlijkheid. Individu of het collectief De verhouding tussen de ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en het belang van groepsverbondenheid is niet in iedere cultuur hetzelfde. In Nederland wordt veel nadruk gelegd op individuele ontplooiing. De Nederlandse dominante cultuur noemen we daarom individualistisch. Collectivistisch: Het belang van het collectief (de andere mensen) staat voorop. In Arabische en Afrikaanse landen is het erg belangrijk dat je gastvrij bent voor anderen. De Nederlandse identiteit Dé Nederlander bestaat niet. Dat roept de vraag op in hoeverre we nog verbonden zijn als Nederlanders. Het antwoord is, dat van ons verwacht wordt dat we loyaal zijn aan de basisafspraken van de Nederlandse samenleving, zoals deels vastgelegd in de wet. Daarom accepteren we bijv. dat je naar school moeten gaan en belasting moeten betalen. Hoofdstuk 2: culturele veranderingen. Deelvraag van dit hoofdstuk: Hoe is Nederland op sociaal-cultureel gebied veranderd en welke factoren speelden daarbij een belangrijke rol? 2.1 Tot 1960: verzuild en gesloten Tot 1960 werd de Nederlandse samenleving gekarakteriseerd door de volgende kenmerken: - - - - Weinig sociale mobiliteit: Het was moeilijk om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Door de grote afstand tussen de verschillende sociaaleconomische klassen hadden mensen weinig mogelijkheden om op te klimmen naar een hoger milieu. Als kind van een arbeider kon je geen notaris of dokter worden. Gezinsgericht: Gezinnen waren de norm, alleenstaanden werden met medelijden of met zekere argwaan bekeken. Vrouwen zijn handelsonbekwaam: ze mochten zonder toestemming van hun man of vader geen overeenkomst sluiten, zoals het openen van een bankrekening of het kopen van een huis. Er was dus ook weinig ruimte voor persoonlijke ontplooiing. Hiërarchische verhoudingen: verschillen in rang en stand. Bijv. arbeiders namen niet alleen hun pet af voor de fabrieksdirecteur maar ook voor de pastoor, de burgemeester, de dokter en de dominee. En kinderen waren hun ouders absolute gehoorzaamheid verschuldigd. Verzuilde gesloten samenleving: het maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. Een groot deel van het leven van mensen speelde zich af binnen de eigen geloofsgemeenschap, de eigen ‘zuil’. Katholieken waren lid van een katholieke vakbond, stuurden hun kinderen naar een katholieke school en lazen een katholieke krant. Het was niet de bedoeling dat mensen buiten hun eigen zuil actief waren. Huwelijken tussen mensen van verschillende (religieuze) afkomst werden afgekeurd: ‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’. 2.2 Na 1960: ingrijpende veranderingen De jaren 60 bekend als de jaren van de sociale en culturele revolutie. In deze periode gebeurde bijv.: nieuwe politieke bewegingen, studenten bezetten universiteiten, openlijk gesproken over voorbehoedsmiddelen, enz.. In 10 jaar tijd veranderde de cultuur in Nederland grondig en voorgoed. Nieuwe verhoudingen Vanaf het einde van jaren 50 groeide de welvaart voor veel Nederlanders als gevolg van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. De woningnood nam af, lonen stegen en mensen hadden geld voor hun eerste tv, koelkast of auto. Nederland werd een consumptiemaatschappij: een samenleving waarin het bedrijfsleven zich sterk richt op het produceren van aantrekkelijke luxegoederen voor consumenten. Ook de sociale mobiliteit nam toe. Dit omdat door de toenemende welvaart kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus langer door konden leren. Het hogere opleidingsniveau leidde vervolgens tot grotere mondigheid. Gezag werd niet meer als vanzelfsprekend aanvaard. Door het deels verdwijnen van het respect voor gezag werd de onderlinge sociale controle tussen mensen minder. Meer aandacht voor het individu meer individuele ontplooiing. Mensen wilden niet meer uitsluitend gezien worden als onderdeel van een gezin, maar als persoon. Jongeren gingen sneller zelfstandig wonen, ook als ze nog niet getrouwd waren, en kozen allerlei nieuwe samenlevingsvormen: ongehuwd samenwonen, al of niet met kinderen, enz.. Deze keuzevrijheid werd mede mogelijk gemaakt door de gestegen welvaart en de opbouw van de verzorgingsstaat. Emancipatie Het feit dat vrouwen een hoger opleidingsniveau kregen en vaker een eigen inkomen hadden, maakte ze zelfbewuster. Zo ontstonden feministische actiegroepen. Dolle Mina was de bekendste. Vrouwen eisten: - gelijke loon voor gelijk werk - zelfbeschikkingsrecht over hun eigen lichaam. Dus ze moesten bijv. vrij kunnen kiezen voor abortus - verkorting van de arbeidstijd - betere kinderopvang om het werk tussen man en vrouw ook binnenshuis gelijkwaardiger te kunnen verdelen. Ook homoseksuelen en andere minderheidsgroepen eisten gelijke rechten, en met succes. Zo kunnen homoseksuele stellen in Nederland nu trouwen, met dezelfde rechten (erfrecht bijvoorbeeld) en plichten als heteroseksuelen stellen. Ontkerkelijking en ontzuiling Inmiddels is 80 procent van de bevolking, niet meer actief lid van een bepaald kerkgenootschap. Met deze ontkerkelijking, die begon in het begin van de jaren 60, kwam er ook een einde aan de verzuiling. ontzuiling: massamedia en de televisie speelden daarbij een belangrijke rol. Op de tv zag je dat mensen van de andere zuilen helemaal niet zo ‘anders’ of ‘slecht’ waren als altijd werd gedacht. De mensen groeiden naar elkaar toe. Zo is bijvoorbeeld de Volkskrant geen uitgesproken katholieke krant meer en zitten er ook niet-christelijke docenten en leerlingen op scholen met een christelijke identiteit. We noemen dit proces secularisatie: het ‘Je losmaken van religie’. Met de jaren opkomst van andere vormen van spiritualiteit (denk ook aan komst gastarbeiders) Opkomst jongerenculturen Door welvaartsgroei: werkende jongeren hoefden hun loon niet af te staan aan ouders. Hierdoor kregen ze meer geld te besteden. Ze gingen bijv. naar de bioscoop, waar ze Bill Haley zagen rock-’n-rollen. Zo ontstond de eerste jongerencultuur in Nederland: jongens met vetkuiven, meisjes in wijde jurken. Later kwamen ook de hippies, de provo’s en de krakers, die zich openlijk verzetten tegen de gevestigde orde. Oorspronkelijk waren dit voornamelijk scholieren en studenten en minder werkende jongeren. peergroup: een groep mensen in dezelfde leeftijdscategorie met overeenkomstige belangstelling en leefstijl. Vooral in de puberteit hebben peergroups invloed op de psychische en sociale ontwikkeling van jongeren. In deze levensfase ontlenen zij hun identiteit vaak aan deelname in een jongerencultuur en staan ze open voor het overnemen van groepsgedrag en groepsnormen. Diversificatie media-aanbod Tot de jaren 60 Nederland had maar één Nederlandse tv-zender en drie radiostations. Elke zuil had zijn eigen omroep met programma’s die sterk op de eigen ideeënwereld en identiteit waren gericht. In de jaren 60 en 70 piratenzenders, bijv.: Radio Veronica. die werden uitgezonden vanaf schepen buiten de territoriale wateren, zodat ze niet onder de omroepwet vielen. In 1989 kwam er een einde aan het oude omroepstelsel. Nu: tientallen commerciële radio- en tv-zenders en een beperkt aantal publieke omroepen die gesubsidieerd worden door de overheid. De publieke en commerciële omroep heten samen het duaal omroepbestel. De mogelijkheden van internet diversificatie van de media in een stroomversnelling Sociale media als Facebook en Twitter hebben een belangrijke plaats gekregen en mobieltjes zijn uitgegroeid tot kleine multimediacomputers. Globalisering Alle genoemde historische ontwikkelingen hebben een revolutionaire cultuuromslag veroorzaakt. Daarbovenop kwamen de veranderingen als gevolg van globalisering die op talloze terreinen plaatsvond. De mogelijkheden voor wereldwijde communicatie hebben ons blikveld spectaculair verruimd: inmiddels googelt en emailt de hele wereld. Daarnaast reizen we over alle continenten en is er sprake van een globalisering van de arbeidsmarkt. Tegenwoordig studeren en werken steeds meer jongerenvoor korte of langere tijd in het buitenland. Alle hier genoemde veranderingen hebben een internationalisering van cultuur tot gevolg. Deze culturele globalisering heeft ertoe geleid dat de nationale dominante culturen zijn verbreed, maar ook in betekenis afnemen. Hoofdstuk 3: Nederland immigratieland Pushfactoren: factoren om je land te verlaten. Bijv.: weer, belasting, files Pullfactoren: de redenen om naar een land te komen. Bijv.: veilig, vrede, economie en uitkering Deelvraag van dit hoofdstuk: Wie zijn de immigranten in ons land en waarom kwamen ze hier? Allochtoon: Dat ben je wanneer hij of zij zelf, of ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren. Autochtoon: Iedereen die in Nederland is geboren en van wie de (groot)ouders ook hier zijn geboren en opgegroeid. 3.1 Arbeidsmigranten Meeste immigranten die sinds ongeveer 1960 naar Nederland zijn gekomen, hadden de hoop hier werk te vinden en zicht te krijgen op een betere toekomst dan in hun eigen land. Nederlandse bedrijven gingen zelfs actief werknemers in het buitenland werven: Eerst in Italië, Spanje en Griekenland, later in Marokko en Turkije. Ze werden gastarbeiders genoemd: iedereen ging ervan uit dat ze hier niet voorgoed zouden blijven. Italianen, Spanjaarden en Grieken keerden ook weer terug toen het daar beter ging. Marokkanen en Turken zijn vaak gebleven. De laatste jaren kun je de volgende groepen buitenlanders onderscheiden die naar Nederland komen om te werken: - Mensen uit nieuwe, minder welvarende lidstaten van de Europese Unie, zoals Polen, enz.. Bedrijven werken graag met deze Europeanen omdat ze voor lagere lonen willen werken dan Nederlanders. - Hoogopgeleide mensen uit landen als Duitsland, de VS, enz.. Ze brengen kennis mee waar in Nederland grote behoefte aan is, zoals bijvoorbeeld in de ICT-sector en de techniek. Zij heten kennismigranten. - Werkzoekenden uit arme gebieden buiten de Europese Unie. We noemen ze illegalen: mensen die geen wettige toestemming hebben om hier te wonen en werken. 3.2 Rijksgenoten (mensen uit voormalige kolonies) Nederland heeft lange tijd kolonies gehad. Nederlands-Indië en Suriname zijn inmiddels zelfstandige landen geworden, alleen de Antillen horen nog bij Nederland. De inwoners van de kolonies waren Nederlanders en werden daarom rijksgenoten genoemd. In het verleden rijksgenoten mochten in Nederland studeren of langere tijd wonen en werken. Gastvrij was Nederland niet voor rijksgenoten. Rijksgenoten moesten hoge cijfers gehaald hebben voor een beurs in Nederland. Uit Indië In 1949, Indië maakt zich los van Nederland en wordt Indonesïe, emigreerden veel Nederlandse Indiërs naar Nederland. Ze dachten een betere toekomst te hebben in Nederland dan in Indonesië. In 1951 12000 Molukkers komen naar Nederland. Zij hadden in het KNIL gevochten tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. De Indonesische bevolking wilde hun weg hebben. De Nederlandse regering werd gedwongen hen naar Nederland over te brengen. Uit Suriname Na de onafhankelijkheid in 1975 Surinamers kregen de keuze tussen de Surinaamse en de Nederlandse nationaliteit. Velen kozen voor Nederland toekomst van Suriname was te onzeker. Er wonen nu bijna net zoveel mensen met een Surinaamse achtergrond in Nederland als in Suriname zelf, ongeveer 345.000. Surinaamse bevolkingsgroep: heterogene samenstelling: - Creolen: donker gekleurd en stammen af van voormalige slaven. - Hindoestanen: van Indiase afkomst en Javaanse Surinamers. Beide groepen stammen af van contractarbeiders die op de Nederlandse plantages werkten, alleen hun cultuur verschilt sterk van elkaar. Uit de Antillen jaren 60 werkgelegenheid op de Antillen daalde sterk waardoor veel Antillianen werkloos waren. In Nederland was juist toen grote behoefte aan arbeidskrachten en Antillianen konden zich zonder problemen in Nederland vestigen. Toen onze economie in de jaren 70 minder werd, keerden veel immigranten terug. Door een groeiende toestroom van kansarme jongeren telt Nederland sinds 2000 grenzen aan de immigratie van Antillianen. Om te worden toegelaten moeten zij nu een visum hebben. 3.3 Gezinshervorming en gezinshereniging De grootste groep mensen die van buiten de EU naar Nederland komt, wordt gevormd door gezinsvormers en gezinsherenigers. gezinshereniging: mensen die legaal in Nederland verblijven en hun gezinsleden laten overkomen. Lange tijd waren dat vooral gezinnen van buitenlandse werknemers, nu zijn het vooral de gezinnen van erkende vluchtelingen. gezinsvorming: Een Nederlander of iemand met een verblijfsvergunning die met een buitenlander trouwt en hier een gezin sticht. 3.4 Vluchtelingen Vluchtelingen zijn mensen die hun land onder druk verlaten. Mensen krijgen de status van vluchteling als zij vervolgd worden vanwege hun geloof, politieke overtuigen of seksuele geaardheid, of als zij op de vlucht moeten vanwege oorlogsgeweld. Sommige vluchtelingen vluchten naar het Westen en vragen asiel (toevluchtsoord). Ze hopen dan eigenlijk dat ze zich blijvend kunnen vestigen. Hoofdstuk 5: Vormen van samenleven In dit hoofdstuk onderzoeken we de vraag: Op welke manieren kunnen cultuurgroepen met elkaar omgaan en hoe verloopt dat proces in Nederland? 5.1 Verschillende modellen De manier waarop overheid en mensen omgaan met de culturele diversiteit in een pluriforme samenleving, kent de volgende mogelijkheden: - segregatie - assimilatie - integratie Segregatie Als cultuurgroepen niet met elkaar maar volkomen langs elkaar heen leven, spreken we van segregatie: het opdelen van een samenleving in gescheiden delen. Bijv.: bevolkingsgroepen wonen in aparte wijken, kinderen gaan naar aparte scholen, enz.. segregatie komt omdat één cultuurgroep die de politieke en economische macht bezit, andere groepen buitensluit. Meest extreme voorbeeld segregatie: apartheidsregime in Zuid-Afrika. Daar legde een blanke minderheid haar wil op aan de zwarte meerderheid. Segregatie kan ook uit vrije wil plaatsvinden. De minderheidsgroep sluit zich dan bewust af van de overheersende cultuur. Zo zijn er bijvoorbeeld wereldwijd in alle grote steden wijken waar veel Chinezen bij elkaar wonen, met eigen winkels en tempels. Assimilatie tegenhanger van segregatie is assimilatie: bevolkingsgroep past zich zo volledig aan, dat de oorspronkelijke cultuur grotendeels verdwijnt. Groep geeft een belangrijk deel van zijn eigen sociale identiteit op. Dat kan op vrijwillige basis plaatsvinden. Sommige immigranten kiezen er bewust voor om zo veel mogelijk gewoonten over te nemen van de dominante cultuur, om hun kansen op een succesvolle toekomst in het nieuwe land te vergroten. Assimilatie kan ook onder dwang. Dan verbiedt de overheid culturele uitingen van minderheden, zoals taal of religie. De Nederlandse regering heeft nooit gedwongen assimilatie van burgers nagestreefd. Wel is in de 19e eeuw ABN ingevoerd om meer eenheid te creëren. Integratie Integratie: iemand die zich aan de cultuur aanpast waar hij in terechtkomt, maar tegelijkertijd gedeeltelijk zijn eigen gewoonten, normen en waarden kan behouden. Denk aan een jongere die vanuit Groningen naar de Randstad verhuist. Een persoon of groep mensen die uit een ander land hierheen komt, is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving wanneer: - Sprake is van een gelijke juridische positie - er een gelijkwaardige deelname op sociaaleconomisch terrein is - de kennis van de Nederlandse taal voldoende is - de gangbare waarden, normen en gedragspatronen worden gerespecteerd. Integratie is echt een tweezijdig proces: enerzijds wordt van de nieuwkomer verwacht dat hij bereid is te integreren, anderzijds moet de samenleving die integratie mogelijk maken. Beide partijen moeten zich dus aanpassen, de nieuwkomers en de ontvangende groep. melting pot: culturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur, zodat er in feite een nieuwe cultuur ontstaat. Een goed voorbeeld: Amerikaanse samenleving. Engelsen, Nederlanders en Ieren hebben gezorgd voor de vorming van een nieuwe Amerikaanse dominante cultuur. salad bowl: een vermenging van culturen maar niet als één melting pot: er is sprake van wederzijdse beïnvloeding van culturen maar cultuurgroepen behouden hun eigen typische kenmerken. Een goed voorbeeld is de Surinaamse samenleving, waar creolen, Hindoestanen, Chinezen en Javanen zowel met als naast elkaar leven. 5.2 Integratie in Nederland Nederland heeft gekozen voor integratie. Als je kijkt naar nieuwkomers de laatste vijftig à zestig jaar het is niet altijd even makkelijk geweest. Dit integratieprobleem had culturele, sociaaleconomische en politiek-bestuurlijke redenen. Namelijk de volgende twee kopjes. Verschillen in achtergrond De immigranten van de jaren 60 verschilden in sociaal en cultureel veel van de mensen in westerse samenlevingen. Terwijl ze zelf afkomstig waren uit een veel minder gemoderniseerde, agrarisch-ambachtelijke en niet-seculiere samenleving, kwamen zij terecht in een sterk gemoderniseerde en geïndustrialiseerde, stedelijke en seculiere samenleving. De Nederlandse samenleving is ook individualistisch ingericht, terwijl de meeste nietwesterse samenlevingen collectivistisch zijn met een sterkere familiestructuur. Sociale ongelijkheid Tweede rede voor integratieprobleem: nieuwkomers bleven achter in sociaaleconomisch opzicht. - Werkloosheid: Door automatisering en verplaatsing van veel fabriekswerk naar lagelonenlanden raakten laaggeschoolde werknemers in Nederland hun baan kwijt. Dat waren vooral veel allochtonen, waardoor zij aan de onderkant van de samenleving belandden. - Taalachterstand: Allochtone meisjes doen het tegenwoordig goed in het hoger onderwijs. Maar toch is er nog steeds sprake van taalachterstand, waardoor allochtone kinderen het relatief moeilijker hebben om hun talenten optimaal te benutten. - Woonsituatie: Migrantengroepen vestigden zich vooral in de grote steden, in wijken met goedkope woningen. Daardoor ontstond in sommige steden een concentratie van migrantengroepen. Het gevolg was dat autochtone inwoners zich niet meer thuis voelden en wegtrokken. - Discriminatie: Minderheden worden vaker gediscrimineerd op de arbeidsmarkt, maar ook bij sportverenigingen, enz.. Ondanks het verbod op discriminatie toch discriminatie ook bij andere groepen, zoals gehandicapten. Passief integratiebeleid Jarenlang was het beleid van de overheid gericht op integratie met behoud van cultuur en identiteit. weinig eisen gesteld aan nieuwkomers en het idee van vaste inburgering was nog ver weg. Het leren van de Nederlandse taal had ook geen prioriteit. Met name de visies van linkse partijen werden geleid door het principe van cultuurrelativisme: de ene cultuur is niet beter of belangrijker dan de andere. Pas in de jaren 80 en 90 overheid ging zich actief bemoeien met de integratie van niet-westerse immigranten. De overheid gaat zich bezighouden met de werkloosheid, taalachterstanden en achterstandswijken. Culturalisering van het debat Sinds 2000 is de toon van het integratiedebat harder geworden. Dit werd mede veroorzaakt door de wereldwijde spanningen als gevolg van de aanslagen uit naam van de islam in de Verenigde Staten en Europa. Nieuwe politieke partijen legden in het politieke debat sterke nadruk op culturele en godsdienstige verschillen: de cultuur en godsdienst die meekwamen uit het land van herkomst, zouden het voor migranten moeilijk maken om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Een spraakmakend krantenartikel sprak zelfs over het ‘multiculturele drama’. In het integratiedebat dat sindsdien is gevoerd cultuurverschillen tussen nieuwkomers en autochtone bevolking is de hoofdzaak van de achterstand van etnische minderheden dit heet culturalisering van het debat. Tot slot Wil je de mate van integratie weten niet alleen naar sociaal-cultureel kijken maar ook naar sociaaleconomisch en politieke integratie. Dit kan per groep sterk verschillen. Bijv.: Chinezen zijn weinig sociaal-cultureel en politiek geïntegreerd, maar wel sociaaleconomisch. Bekijk je het meer algemeen veel immigranten zijn succesvol geïntegreerd. Dat komt vooral door inspanningen van de mensen zelf. Hoewel de werkloosheid onder allochtonen nog altijd groter is dan onder autochtonen, is de sociaaleconomische positie van allochtonen sterk verbeterd. Sociaal-cultureel is ook succesvol je ziet bijv.: allochtone schrijvers, acteurs, enz.. Belangrijk is dat zich achter deze ‘voorbeeldfiguren’ een allochtone middenklasse ontwikkelt. Meer dan de helft van de werkende Surinamers en Antillianen tussen 15 en 65 jaar heeft nu een baan op middelbaar niveau of hoger, evenals ruim een derde van de Turken en Marokkanen. Hoofdstuk 7: Internationale vergelijking Samenlevingen verschillen in de manier waarop landen omgaan met pluriformiteit. Vooral de manier waarop de relatie tussen kerk en staat is geregeld laten deze verschillen zien. Er zijn ruwweg vier modellen: - het religieuze model: er is een staatsgodsdienst die andere religies uitsluit. - het atheïstische model: er wordt geen enkele godsdienst toegestaan. - Het religieus neutrale model: religies worden toegestaan, maar kerk en staat zijn scherp gescheiden. - het pluriforme model: religies worden toegestaan en zelfs actief ondersteund door de overheid. We bekijken deze vier modellen aan de hand van een aantal landen: Iran, China, de VS, Frankrijk en Nederland. De kernvraag van dit hoofdstuk: Hoe gaan de verschillende landen om met de relatie tussen kerk en staat en met culturele diversiteit? 7.1 Iran Het religieuze model staatsgodsdienst: het sjiisme, een van de twee hoofdstromingen van de islam. Ze leven volgens de Koran. In werkelijkheid Iran is geen volkomen totalitaire, islamitische samenleving. De meerderheid gematigd religieus en religieuze minderheden kunnen hun geloof vrij belijden zolang zij zich niet actief bezighouden met het bekeren van moslims. De staat houdt zijn burgers goed in de gaten en de media staan onder scherpe controle en censuur van de overheid. Strenge sociale controle Kinderen krijgen les in burgerschap en in patriottisme. Ze moeten regelmatig het volkslied zingen, met de hand op het hart. Verder leren ze op school de islamitische waarden, zoals bijvoorbeeld bescheidenheid, kuisheid, beleefdheid. zedenpolitie politie die mensen in de gaten houdt en controleert of zij geen aanstoot geven met betrekking tot hun kleding (hoofddoekjes verplicht!) en hun gedrag. Strenge sociale controle zorgt ervoor dat veel Iraniërs zich rustig houden om hun persoonlijke veiligheid te waarborgen. Kinderen leren hun mening over bepaalde onderwerpen in te houden, enz.. Etnische minderheden in Iran mogen hun eigen talen gebruiken. Hun culturele gebruiken worden toegestaan, zolang ze geen politieke landing hebben of in strijd zijn met de zedelijkheidswetgeving. 7.2 China Het atheïstische model Godsdienst wordt door het regime beschouwd als ‘opium van het volk’: puur bijgeloof met als doel mensen te verdoven en koest te houden. Religies zijn officieel toegestaan, maar in de praktijk worden gelovigen regelmatig vervolgd. Sinds de economische liberalisatie heeft religie iets meer ruimte gekregen. Zo mogen christelijke kerken zich organiseren en internationale contacten onderhouden. Het collectief staat boven het individu Om het patriottisme aan te wakkeren voert de overheid actief campagne onder jongeren. In de geschiedenisboeken wordt geschetst hoe China slachtoffer was van westerse gruweldaden. Daarmee proberen de machthebbers het nationale bewustzijn te versterken, vooral nu het oude communistische ideaal deels is prijsgegeven. Naast de Han-Chinezen ook 50 etnische minderheidsgroepen. Wettelijk gezien zijn het volwaardige Chinese burgers, maar in werkelijkheid worden ze vaak achtergesteld, geminacht en soms zelfs vervolgd. In China het confucianisme, de 25 eeuwen oude leer van de wijsgeer Confucius, nog een belangrijke rol. Deze leer onderstreept het belang van onderlinge relaties en verplichtingen tussen mensen. Daarbij gaat het vooral om de verhouding ouder-kind, man-vrouw, broer-zus en staat-onderdaan. De gedachte is dat als deze relaties harmonieus zijn, de samenleving als geheel ook harmonieus is. Binnen de Chinese cultuur collectief belangrijker dan individu. Op veel plaatsen sterke hiërarchie (onder gezinnen, school en werk). Chinese kinderen doen wat hun ouders zeggen en zijn verplicht voor hen te zorgen als ze ziek en oud zijn. Op school discipline en saamhorigheid. Inspraak bestaat niet. Tegen een beslissing van degene die boven je staat, protesteer je niet. 7.3 De Verenigde Staten Het religieus neutrale model De VS officieel een scheiding van kerk en staat zonder staatsgodsdienst. Toch deed het Hooggerechtshof een uitspraak dat Amerika een christelijke natie is ‘ omdat de principes van een democratisch bestuur onlosmakelijk verbonden zijn met de principes van het christendom’. Wie niet christelijk is, kan in Amerika een politieke carrière wel vergeten. Ruim driekwart christelijk christelijke moraal werkt door in algemeen aanvaarde waarden en normen: liefdadigheid is belangrijk, liever geen seks voor het huwelijk en abortus en euthanasie mogen niet. Maar de godsdienstvrijheid garandeert dat mensen ongehinderd iets anders of niets mogen geloven. Wel hebben ze onderling dan weinig contact en is er nauwelijks sprake van brede integratie. Ook in grote steden mensen leven met verschillende etnische achtergronden naast en langs elkaar heen, elk in zijn eigen wijk. Keihard werken Amerikanen ongekend hoog arbeidsethos. Ze lijken eerder te leven om te werken. Dit harde werken is te begrijpen: de Amerikaanse samenleving is niet erg zorgzaam voor haar burgers. Dit verklaart ook de individualistische levensstijl van de Amerikanen. Je moet zelf je kans grijpen en wie iets overkomt, moet zijn problemen zelf oplossen. De hardheid van het bestaan zie je niet terug in de omgangsvormen. Amerikanen vriendelijke en behulpzame mensen over het algemeen Vaderlandsliefde opvallend cultuurkenmerk in de VS. Trots zijn op je land is vanzelfsprekend. Het wordt kinderen met de paplepel ingegoten. 7.4 Frankrijk Het religieus neutrale model Ook in Frankrijk scheiding van kerk en staat geld als ideaal. Net als in de VS wordt er geen enkele godsdienst bestreden. Grote verschil met VS religie wordt beschouwd als een privézaak die niet thuishoort in de publieke sfeer. Leerlingen en docenten geen religieuze symbolen (kruisje, keppeltje) dragen op school. Thuis mag het wel. De achterliggende gedachte is: etnische en religieuze verschillen horen niet thuis in het onderwijs. Elk kind moet zo neutraal mogelijk worden voorbereid op deelname van de samenleving. Vaderlandsliefde en autoriteitsbesef chauvinistisch: veel zelfvertrouwen in de eigen cultuur, overdreven vaderlandslievend. Fransen spreken bijvoorbeeld weinig andere talen, maar vinden het andersom vanzelfsprekend dat anderen hún taal spreken. Van etnische en religieuze minderheden wordt verwacht dat ze zich de Franse cultuur en taal eigen maken. Hun sociaaleconomische positie is ook vaak slecht, wat zich regelmatig uit in rellen. In Frankrijk strengere opvoedingsmoraal dan in Nederland. met de nadruk op autoriteit, regels, enz.. Toch liggen de jeugdcriminaliteitscijfers hoger dan in Nederland en is het schoolniveau lager dan in Nederland. 7.5 En Nederland? Het pluriforme model Nederland is een goed voorbeeld van een land met een pluriform model. Christelijke partijen hebben een nadrukkelijke plaats in de politiek. Zowel verzuilde omroepen als scholen ontvangen geld van de overheid. Wat onderwijs betreft staat in de Nederlandse grondwet dat elke levenbeschouwelijke groepering met subsidie van de overheid zijn eigen scholen mag oprichten. Dat is ook de reden waarom hier islamitische scholen bestaan. Inspraak en solidariteit In de andere vier landen dominante cultuur sterker benadrukt dan in Nederland. Patriottisme In Nederland vreemd. Nederlanders staan in het algemeen open voor andere landen en culturen, al lijkt dat de laatste jaren minder te worden. gezagsverhoudingen: inspraak (op het werk, in gezinnen) is een vanzelfsprekend verschijnsel in Nederland, in de andere vier landen niet. In Nederland ook al zijn we individualisten, is er op sociaaleconomisch gebied een sterke solidariteit. De Nederlandse samenleving is zorgzaam voor haar burgers. Ten slotte pluriforme model voor- en nadelen. Binnen religieuze en levensbeschouwelijke groeperingen kan zich een sterke verbondenheid ontwikkelen gevaar hiervan is: sociale cohesie in ‘eigen kring’ gaat ten koste van een ‘nationale sociale cohesie’. (cohesie = samenhang) Over de manieren waarop we hiermee om moeten gaan, bestaan verschillende visies. Daarover gaat hoofdstuk 8. Hoofdstuk 8: De toekomst De toegenomen culturele diversiteit zorgt in Nederland voor veel discussies en onrust. 2 Deelvragen: - Moet Nederland zijn grenzen openstellen of juist afsluiten? En wie mag Nederland dat wel binnen en wie niet? - Hoe kunnen culturen het beste naast en met elkaar leven? 8.1 Grenzen open of dicht? Sinds enkele jaren voert Nederland een restrictief toelatingsbeleid: Nederland laat in principe geen immigranten toe, behalve als ze aan enkele strenge voorwaarden voldoen of als hun komst voorkomt uit internationale verdragen en overeenkomsten. Internationale richtlijnen Door ondertekening van een hele reeks internationale verdragen heeft Nederland zich gebonden aan een veelheid van regelingen, richtlijnen en procedures ten aanzien van immigratie - Universele Verklaring van de Rechten van de mens: daarin staat dat een land niet mag discrimineren en dat de recht en vrijheden van mensen – dus ook van nieuwkomers – moet worden nagekomen. Deze universele mensenrechten zijn terug te vinden in de Nederlandse grondwet. - Europees Verdrag voor de Rechten van de mens: Nederland moet inwoners de gelegenheid geven tot gezinshereniging en gezinsvorming. Hierbij mag een overheid wel aanvullende voorwaarden stellen. Bijvoorbeeld dat kandidaten vooraf een inburgeringsexamen moeten afleggen. - VN-Vluchtelingenverdrag: vormt de basis voor het asielrecht. In dit verdrag wordt een vluchteling gedefinieerd als ‘iemand die gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuigen of nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.’ - Verdrag van Maastricht: binnen de Europese Unie geldt er vrij verkeer van personen en goederen. De binnengrenzen van de lidstaten zijn dus open. Op grond hiervan kunnen Nederlanders in principe in alle EU-landen wonen en werken en omgekeerd moet Nederland inwoners uit EU-landen toestaan zich hier te vestigen. Aantal toelatingen Van de 150.000 mensen die zich jaarlijks willen vestigen, heeft 80 % op grond van bovengenoemde verdragen automatisch recht op toelating. Het zijn vaak mensen uit andere EU-landen of om Nederlandse repatrianten. De overigen moeten eerst een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) aanvragen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) neemt hierover de beslissing. Arbeidsmigranten van buiten de EU krijgen alleen een MVV op verzoek van een in Nederland gevestigde werkgever. Bijv.: studenten kunnen alleen komen studeren op uitnodiging van een universiteit, bijvoorbeeld via een uitwisselingsprogramma. Van de asielzoekers wordt ongeveer de helft afgewezen, meestal omdat zij afkomstig zijn uit een land dat gewoon veilig is. Immigratiebeleid in discussie Tegenstanders van het immigratiebeleid kijken vooral naar de nadelen: hoge kosten voor de opvang, moeizame integratie, enz.. Zij willen dat Nederland meer immigranten weigert, desnoods door het opzeggen van bepaalde verdragen. Voorstanders noemen vooral argumenten van humanitaire aard. Zij vinden dat de formele regels nu te streng zijn, waardoor in individuele gevallen de toepassing ervan soms tot onmenselijke beslissingen leidt. Nog een argument is de onuitvoerbaarheid van regels waardoor mensen tussen wal en schip terechtkomen. Asielzoekers moeten bijvoorbeeld naar hun land terug, maar het land wil hen niet meer toelaten. In de procedurestrijd die dan volgt, kiezen deze mensen dan vaak voor de illegaliteit. Voorstanders van een ruimhartiger toelatingsbeleid proberen om de economische effecten van vergrijzing (dat er steeds meer oudere mensen komen) en ontgroening (er komen te weinig jongeren bij) tegen te gaan door meer migranten toe te laten. Als bezwaar tegen dit argument zouden er dus elk jaar 100.000 arbeidskrachten bij moeten komen wil je de vergrijzing over laten gaan. Maar dan zou de bevolking groeien tot 25 miljoen inwoners in 2050. 8.2. Cultuurvisies De pluriformiteit van de Nederlandse samenleving is een gegeven. De culturele diversiteit is niet terug te draaien. Wel kunnen overheid en samenleving tezamen bepalen in hoeverre (sub)culturen zich moeten aanpassen aan de dominante cultuur in de dagelijkse praktijk van het samenleven. Daarbij komt ook de vraag naar voren of de ene cultuur beter is dan de andere. Culturen zijn gelijkwaardig Cultuurrelativisten: vinden dat alle (sub)culturen in beginsel gelijkwaardig zijn en dat de ene cultuur niet beter is dan de andere. Je moet hun waarden en normen van anderen beoordelen vanuit de context van hun cultuur. Een sterk punt van het cultuurrelativisme is de respectvolle manier waarop het naar andere culturen kijkt. Maar toch zitten er ook nadelen aan. Als je geen grenzen stelt aan de normen, waarden en gedrag, kan je bijvoorbeeld ook heksenverbrandingen goedkeuren, omdat ze begrepen moeten worden vanuit de middeleeuwse moraal. Op dezelfde manier kun je dus bijvoorbeeld de ongelijkwaardigheid van man en vrouw, en het verbod op homoseksualiteit goedkeuren. Sommige culturen zijn beter. Cultuuruniversalisten: vinden dat bepaalde waarden, zoals de klassieke grondrechten, universele geldingskracht hebben. Een (sub)cultuur is in hun ogen beter, naarmate deze de universele waarden beter naleeft en beschermt. Cultuuruniversalisten vinden dat Nederland bijvoorbeeld een meer hoogstaande cultuur heeft dan Saudi-Arabi, omdat je in Nederland bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten hebt. Critici vinden dat universalisten te sterk de individuele rechten benadrukken. Zij menen dat individualisme een westerse uitvinding is, ontstaan ten tijde van de Verlichting, die in feite uitgaat van het principe ‘wat goed is voor het individu, is uiteindelijk goed voor de groep’. De omgekeerde redenering, dus ‘wat goed is voor de groep, is uiteindelijk goed voor het individu’, is door de westerse cultuur buitenspel gezet. Verscheidenheid is rijkdom Cultuurpluralisten: Door van elkaar te leren worden culturen ‘rijker’ en leren mensen elkaar te respecteren. Pluralisten gaan uit van een soort humaan minimum. Bijv.: recht op leven en integratie, op ontwikkeling en gezondheid en op vrijheid en culturele eigenheid. Deze basisrechten gaan minder ver dan de klassieke mensenrechten van de universalisten, maar bieden aan de andere kant meer dan het cultuurrelativisme de mogelijkheid om bepaalde gedragingen af te keuren. Een belangrijk verschil tussen aan de ene kant universalisten en relativisten en aan de andere kant pluralisten is de manier waarop zij het begrip cultuur definiëren. De eerste twee zien culturen als statische, homogene eenheden die niet of heel langzaam veranderen. Zij hebben een essentialistische cultuurbegrip. Volgens pluralisten hebben culturen een dynamisch karakter. Ze veranderen voortdurend door: - interne factoren (zoals ontzuiling) - externe factoren (zoals immigratie) Sommige cultuurelementen verliezen aan kracht en nieuwe elementen worden toegevoegd. Dit noemen we het constructivistische cultuurbegrip. Toepassing cultuurvisies Stel, een moslima is gearresteerd en wordt in een politiecel opgesloten. Volgens de regels voor de veiligheid – de arrestant zou suïcidaal (geneigd zelfmoord te plegen) kunnen zijn – moet zij haar hoofddoek afdoen. Maar dat weigert ze omdat zij in de cel te maken zal krijgen met mannelijke bewakers die haar niet zonder hoofddoek mogen zien. universalistische agent: zal met deze wens geen rekening houden: regel is regel, hoofddoek af. cultuurrelativist: zal de hoofddoek toelaten in de cel en redeneren dat het belang van de cultuurgebonden hoofddoek zwaarder weegt dan het risico. Pluralist: kijkt eerst naar de kern van zijn politiezaak bij aanhoudingen: veiligheid bieden aan degenen die van hun vrijheid zijn beroofd en waarover de staat zorgvuldig moet waken. Hij zal de hoofddoek afnemen, maar rekening houdend met de cultuur van de arrestante zal hij haar een alternatieve mogelijkheid bieden om haar hoofd te bedekken, bijvoorbeeld met papieren hoofddoek, wat verder geen risico inhoudt. Tot slot We hebben gezien dat nieuwkomers geïntegreerd zijn als: - ze een gelijke juridische positie hebben - gelijkwaardige kansen hebben op de arbeidsmarkt - de Nederlandse taal beheersen - de meest gangbare waarden, normen en gedragspatronen respecteren. Ook moet de bereidheid om te integreren van 2 kanten komen: zowel van de nieuwkomers als van het ontvangend land. Sommigen zeggen overheid moet actiever beleid voeren om integratie te bevorderen. Anderen zeggen kwestie van tijd: uiteindelijk ontstaat er vanzelf een nieuwe samenleving die op de ene plaats meer de kant opgaat van een ‘salad bowl’ en op de andere plaats een ‘melting pot’ wordt.