Hoorcollege 11 april 2013 “Bedreiging en Afweer”

advertisement
Hoorcollege 11 april 2013 “Bedreiging en Afweer”
Pr. Dr. R. Mebius
“Adaptieve immunologie”
T cel receptor lijkt sterk op het Fab fragment van immunoglobuline.
Een T cel receptor zit altijd vast aan het membraan.
T-cel receptor diversiteit komt door gene rearrangement.
Waar de meeste variatie is, is ook k=contact met MHC gebonden peptide.
95% van T-cel receptoren zijn , de rest is 
 Reageert iets anders dan , niet met MHC-I en MHC-II, maar hier is niet veel over bekend.
DC’s herkennen patronen aan de buitenkant van pathogenen door middel van PRR (pattern
recognition receptors).
Na activatie verandert de DC van vorm, krijgt hij meer MHCII en lysosomaal eiwit. Als de DC in de
secundaire lymfoïde organen is aangekomen, heeft het nog meer MHC-II en lysosomaal eiwit
(matuur).
Immature DC’s kunnen heel goed antigenen opnemen.
Mature DC’s kunnen heel goed antigenen presenteren.
High endothelial venules  atypische venules  opbouw van bloedvatwand anders, doordat hier de
lymfevaten uitkomen op de bloedvaten.
Doordat de T-cel bindt aan L-selectine, gaat het rollen, zo bindt de chemokine-receptor aan een
chemokine, daarna bindt het nog aan adhesins op de bloedvatwand, zo wordt het aan de
bloedvatwand “geankerd”. Wanneer de naïve T-cel stilligt kan het door de bloedvatwand  dit
gebeurt allemaal in nanoseconden.
Alleen naïve T-cellen zijn hiertoe in staat  zijn de enige cellen die de benodigde combinatie van
receptoren heeft.
T-cellen scannen DC’s af. Als ze het antigeen kunnen herkennen, worden ze geactiveerd en vindt er
expansie plaats.
Dr. Yvette van Kooyk
“Antigeenpresentatie”
Een naïve T-cel kan alleen geactiveerd worden door een DC. En heeft signaal 1, 2 en 3 nodig.
Na activatie is signaal 1 (antigeenpresentatie) genoeg voor een T-cel om zijn taak uit te voeren.
MHC moleculen binden peptides.
Een peptide dat bindt aan MHC-I moet 8-10 aa’s lang zijn  groot pathogeen moet dus afgebroken
worden tot heel veel kleine stukjes.
Peptide-binding groove bepaalt welk peptide gebonden kan worden door de MHC moleculen 
ankerresiduen!!!
MHC-II bestaat uit twee ketens (), de twee ketens samen bepalen samen welk peptide past, 713 aa’s.
De processen voor MHC-I en MHC-II vinden op een heel andere plek plaats.
MHC-I en MHC-II bevinden zich beiden in het ER, maar alleen de belading van MHC-I vindt plaats in
het ER.
Proteosomen breken pathogenen af tot peptides.
MHC-II wordt aangemaakt in het ER, gaat naar Golgi en komt in een vesicle. Fuseert met een vesicle
met antigeen  antigeen wordt op MHC-II geladen.
MHC-II presentatie kan alleen plaatsvinden in APC’s, omdat dit de enige cellen zijn die antigenen op
kunnen nemen en dus op MHC-II laden.
Eiwit in cytoplasma  afbraak door proteosomen  redelijk grof proces  Transporteiwitten (TAP)
bepalen welke grootte peptides door het membraan kunnen.
Bindingsplek van MHC-II molecuul kan bezet zijn door IC  invariant chain.
Via golgi in vesicle  pH verandert en proteases komen in vescile  IC afgebroken, alleen CLIP
fragment behouden. Voordat CLIP loslaat moet het MHC-II molecuul associëren met HLA-DM, dan
pas kan MHC-II het antigeen binden.
In de thymus zitten allemaal T-cellen die mogelijk tegen ons eigen lichaam gericht zijn.
In thymus wordt bepaald welke T-cel receptor goed het eigen MHC kan herkennen, maar niet
lichaamseigen peptides.
HLA = Human Leukocyte Antigen.
Oligomorf  enige variatie
De MHC-I moleculen zijn vaak zeer polymorf  blijkbaar is dit belangrijk voor herkenning van
virussen.
HLA-F is monomorf.
Polymorfisme is gunstig  als er een pathogeen komt kan dit anders een hele populatie uitroeien,,
door polymorfisme zijn er verschillende responsen te verwachten. De variaties komen vooral voor in
MHC-I en juist in de peptide binding groove.
Anchor residues: verankeren peptides in MHC molecuul.
T-cel gaat af op MHC-moleculen  kan ook reageren op lichaamseigen peptides als deze worden
aangeboden via MHC-moleculen.
Heterozygotie vertraagt progressie van AIDS.
Download