Godsdienst: Insja Allah

advertisement
Godsdienst: Insja Allah
Hfts. 1:
 Insja Allah – ‘God wil het’ of ‘als God het wil’
 Momenten in het leven van moslim: - geboorte
- besnijdenis
- huwelijk
- sterven
Hfst. 2:
 Langs de kust van het Arabische schiereiland woonden veel mensen, omdat:
- daar landbouw mogelijk was
- daar de havens waren
- daar de steden waren
- daar oasis waren
 Verschillende bedoeïenen-stammen van het Arabische schiereiland waren
polytheïstisch -> geloofden in meerdere goden
 Mekka -> belangrijkste handels- en bedevaartplaats. Vanwege:
- er bevond zich heiligdom
- de kaäba, waar heilige steen in een muur was gemetseld
- Stonden beelden van goden en godinnen
 Mohammed: - werd waarschijnlijk in jaar 570 in Mekka geboren
- vader was dood, moeder stierf na 6e levensjaar
- werd opgevangen door grootvader
- kwam latere terecht bij zijn oom Aboe Talib, moest daar als
kameeldrijver werken voor de kost
- na 25e levensjaar kwam hij als karavaanleider in dienst bij rijke weduwe
Chadiedja
- op haar verzoek trouwde Mohammed met haar en ze kregen 4 dochters
 Het is niet duidelijk of de verhalen over Mohammed legendarisch of historisch zijn. Er
werd gezegd dat Mohammed tijdens het nadenken in een grot op de berg Hira door de
engel Gabriël tot profeet werd geroepen. Er wordt gezegd dat Gabriël een doek voor
Mohammed hield met iets erop geschreven. Na dit visioen verscheen Gabriël vaker
aan Mohammed en hij gaf hem de opdracht om de goddelijke boodschap te
verkondigen aan de mensen in Mekka.
 Mohammed had in zijn toespraak voornamelijk kritiek op:
- dat rijke handelaars zich niets aantrokken van de armen
- dat er in Mekka zoveel goden vereerd worden
 Volk uit Mekka geloofde Mohammed niet en liep uit tot ruzies (met geweld). Daarna
trok Mohammed met een aantal volgelingen naar Jathrib.Vanaf zijn komst het de stad
Medina.
 Hidjra: tocht van Mekka naar Medina
 In Medina was Mohammed niet langer een profeet maar een leider van een snel
groeiende godsdienst. Hij werd ook nog rechter en politicus. Hij hertrouwde met een
zekere Aisja, de 9 jarige dochter van zijn vriend Aboe Bakr. Daarnaast huwde hij ook
nog 8 andere vrouwen.
 In Medina leefden verschillende Arabische stammen en joodse immigranten. Daardoor
deden zich veel problemen voor. Mohammed besloot dat men zich naar Mekka moest
richten bij het bidden en niet naar Jeruzalem. Dat komt omdat daar het belangrijkste

heiligdom was -> Kaäba, die jaarlijks vee pelgrims trok. Toen Mohammed stierf
werden Aboe Bakr, een goede vriend, en een van zijn 1e volgelingen zijn opvolger.
Koran: het heilige boek van de moslims (lett: dat wat voorgelezen moet worden). Alle
verhalen van en over Mohammed staan erin. Koran is ingedeeld in 144 soetra’s (hfst.)
Hfst. 3
 Oemma: Islamitische geloofsgemeenschap dat de boodschap van God moest bewaren
en doorgeven. Oemma zorgt ervoor dat de gelovigen niet van de juiste weg afwijken,
ook biedt zij de mens de zekerheid dat hij door God geaccepteerd is, zoveel in dit
leven als in het leven na dit leven.
 Ideaal van islam -> dat de mens zich onderwerpt aan de wil van God
 Soenna: schriftelijke verzameling van gewoonten en adviezen van Mohammed. In
praktijk is de soenna een aanvulling en nadere uitwerking van de koran.
 Sjaria (lett: de weg om te volgen): Islamitische wetgeving. De schriftgeleerden van de
koran hebben het uitgewerkt tot een volledige Islamitische wetgeving, die in de hele
samenleving wordt toegepast.
 Dar al-islam (huis van de islam): domein van de islam
 Voor moslims bestaat de wereld uit 2 gebieden:
- huis van islam, waartoe alle islamitische landen behoren
- niet islamitische landen, wort beschouwd als het domein van de strijd (dar al-harb)
 Opvolger van Mohammed, Aboe Bakr, kreeg de titel ‘kalief’ (opvolger)
 Na dood van Aboe (1e kalief) en de 2e en 3e kalief kon Ali het kalifaat overnemen.
Sommige moslims accepteerden Ali niet omdat hij verdacht werd van de moord van
zijn voorganger. Moslims die hem wel steunden vormen de partij ‘sjiat-Ali’ (partij
van Ali). Ze werden later de Sjiieten genoemd.
 Iedereen die leiding kon geven in overeenstemming met de koran en soenna, kon tot
kalief gekozen worden. De mensen met deze opvatting worden ‘soennieten’ genoemd.
 De kalief wordt door sjiitische islam gezien als een onfeilbare godsdienstige en
staatkundige leider met de titel ‘imam’.
 Bij soennieten betekend ‘imam’: voorganger in de moskee
 Omar: 2e kalief
 Othman: 3e kalief
 Fundamentalisme: is een aanduiding van een bepaalde manier van denken en
geloven, Waarbij religieuze voorschiften de basis moeten vormen van de hele
samenleving.
 Bij fundamentalistische moslims bepalen de koran en de handieth heel het:
- politieke
- maatschappelijke
- sociale
- economische
- geestelijke
….leven
 Jihad: de heilige oorlog
In vroegere tijd is de jihad, als de gewapende strijd, het middel geweest waarmee
Mohammed de islam heeft verdedigd en uitgebreid.
 - Kleine jihad: gewapende strijd ter verdediging van de islam
- Grote jihad: strijd tegen eigen menselijke fouten zoals:
- oneerlijkheid
- agressie
- kwaadsprekerij

Alevieten: zijn van oorsprong een groepering binnen de sjiitische moslims en zijn als
minderheid door de geschiedenis heen het mikpunt geweest van vervolgelingen. Hun
naam is te danken aan de kalief Ali. Hun belangrijkste regel is tolerantie: andere
accepteren zonder onderscheid te maken.
Hfst. 4
 De vrijdag die als dag van gebed werd vastgelegd, is voor de moslims geen vrije dag
zoals de zaterdag en zondag, dat is voor de christenen.
 Vijf zuilen van de islam (plichten die iedere moslim moet nakomen):
- het uitspreken van de geloofsbelijdenis
- het dagelijkse gebed
- de gidsdienstige belasting
- de vastmaand
- de pelgrimsreis naar Mekka
 Sjahada: geloofsbelijdenis
 Salaat: dagelijkse gebed
 Zakaat: godsdienstige belasting
 Saum: vasten tijdens de ramadan
 Hadj: bedevaart
 Suikerfeest: kleine feest dat de vastmaand ramadan afsluit
 Offerfeest: grote feest, feest van oemma
Download