Sociologie

advertisement
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
samenvattingen van de artikelen
november 2007 – januari 2008
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Elke van der Putten
The cultural industries
Introduction: Change and continuity, power and creativity
Hesmondhalgh (2006)
Samenvatting
De culturele industrieën hebben opmerkelijke veranderingen ondergaan sinds begin jaren ’80. De
belangrijkste die Hesmondhalgh in zijn artikel behandelt:
- De culturele industrieën staan steeds dichter bij de ‘echte’ economie. Er zijn bedrijven in de
culturele industrieën die behoren tot de meeste bediscussieerde ondernemingen ter wereld.
- Organisaties in de culturele industrieën zitten steeds ingewikkelder in elkaar. Sommigen
richtten zich niet enkel en alleen op bijvoorbeeld film, maar ook op televisie en andere
media-uitgaven. Deze onderdelen beconcurreren elkaar, maar zijn tevens met elkaar
verbonden. Dit maakt het een complex netwerk van samenwerking en partnerschap.
- Daarnaast zijn er steeds meer kleine organisaties actief.
- Culturele producten worden steeds meer uitgewisseld tussen landen over de hele wereld. De
eens zo dominante positie van de Verenigde Staten vervaagt.
- Er is een enorme opkomst gaande van nieuwe communicatietechnologieën, zoals internet.
- De rol van het publiek verandert: er is steeds meer aandacht voor publieksonderzoek,
marketing en niche-publieken.
- Er zijn grote verschuivingen in de regelgeving rondom de culturele industrieën. Regels
worden meer internationaal.
- De culturele industrieën zijn mede gegroeid door de enorme stijging van advertentieuitgaven
van bedrijven.
- De behoeften van het publiek worden complexer en wisselen sneller.
- Texts1 hebben een grote verandering ondergaan: er is steeds meer sprake van promotie en
reclame. Ook zijn er steeds meer verschillende vormen en genres.
Waarom doen de culturele industrieën ertoe?
1. De culturele industrieën maken texts en zorgen voor de omloop ervan
De culturele industrieën zijn meer dan andere industrieën betrokken bij het maken en verspreiden
van texts die invloed hebben op onze opvatting over de wereld. Over hoe deze invloed eruit ziet,
wordt hevig gediscussieerd. Deze zou bijvoorbeeld ingewikkeld en indirect zijn. Zeker is dat de media
invloed hebben. We worden beïnvloed door zowel informatieve texts als vermakende texts. Films, tvseries en muziek verwijzen naar ons gevoel van wie we zijn, wat het betekent om man of vrouw te
zijn, enz. Het is dus meer dan alleen tijdverdrijf. Kortom, de culturele industrieën vormen een
machtige factor in ons leven.
1
Producten van de culturele industrieën, bijvoorbeeld films, kranten, tijdschriften, boeken. Centraal staat de
sociale betekenis ervan en het communicatieve doel. Verderop in de tekst wordt het begrip texts nader
uitgelegd.
Door de culturele industrieën te bestuderen, krijgen we zicht op de manier waarop texts gevormd
worden en hoe deze een belangrijke rol gaan spelen in de hedendaagse samenleving. De meeste
texts worden verspreid door grote organisaties. Deze organisaties hebben als doel voordeel te
behalen. Ze willen een zo’n gunstig mogelijk klimaat creëren waarin bedrijven (en vooral het eigen)
grote winsten kunnen maken. Dit roept een cruciale vraag op, nl. handelen de culturele industrieën
uiteindelijk in het belang van de eigenaars, hun bestuur, hun politieke en zakelijke partners?
Hesmondhalgh wil simpele antwoorden op deze vraag vermijden en zegt dat de culturele industrieën
ingewikkeld, tegenstrijdig en betwist zijn. In samenlevingen waarin de culturele industrieën big
business zijn, proberen de bedrijven omstandigheden te creëren waarin veel geld verdiend kan
worden en waar ruimte is voor nieuwe producten, zo min mogelijk regels, politieke en economische
stabiliteit en met de aanwezigheid van hard werkende krachten. De texts daarentegen passen niet
altijd binnen deze omstandigheden. Vaak proberen texts mensen in een bepaalde richting te laten
denken die niet strookt met de kapitalistische cultuur.
Waarom zou dit zo zijn? Een simpele economische reden geeft het antwoord: bedrijven moet met
elkaar concurreren. Organisaties willen hun publiek tevreden stellen en moeten de concurrent
daarom ‘uitkleden’. Bovendien zijn er dieper onderliggende factoren van belang die in onze
samenleving geworteld zijn: we hebben bepaalde verwachtingen van kunst en entertainment.
2. De culturele industrieën leiden en circuleren creativiteit
De culturele industrieën houden zich bezig met het leiden en verkopen van een bepaalde vorm van
werk. Al sinds de Renaissance beschouwt men kunst als één van de hoogste vormen van creativiteit.
Sociologen trekken dit in twijfel door te zeggen dat artistiek werk niet zo anders is dan andere
soorten werk, omdat beiden zich richten op de productie van objecten of ervaringen. Hoe dan ook,
het creëren of opvoeren van verhalen, liedjes, beelden, gedichten, grappen enz. vraagt om een
bepaalde creativiteit: de manipulatie van symbolen met als doel entertainment, informatie en
verlichting. In plaats van de term ‘art’ gebruikt Hesmondhalgh de term ‘symbolic creativity’ en in
plaats van ‘artists’ spreekt hij over ‘symbol creators’.
Symbol creators zijn lange tijd naar de achtergrond geschoven, toen men de neiging kreeg al hun
werk als bijzonder te bestempelen. Inmiddels is er weer aandacht voor ze, want ze zijn toch de
belangrijksten bij het creëren van texts. Hierbij zijn ze wel afhankelijk van industriële systemen, zoals
productie en distributie. De aandacht betekent volgens Hesmondhalgh niet dat we automatisch al
het werk van symbol creators moeten toejuichen. Soms verrijkt het het leven van mensen, maar vaak
ook niet.
Behalve de symbol creators zelf, wordt ook de manier van publiek bereiken bestudeerd. Creativiteit
speelt een belangrijke rol, maar ook het leiderschap en de distributie hebben een belangrijk aandeel.
Dit aandeel is in elke samenleving anders. Door te kijken naar de verschillen en veranderingen krijgen
we meer zicht op symbolic creativity en de rol ervan in ons leven.
Nogmaals benadrukt Hesmondhalgh de tegenstrijdigheid in de culturele industrieën. Net als in
andere delen van de samenleving hebben we hier te maken met ongelijkheden en dan met name in
de toegang tot de culturele industrieën. Makers van texts moeten hard werken om wat geld te
verdienen en falen komt vaker voor dan succes. Er bestaat een grote druk om bepaalde
boodschappen te creëren. Leidinggevenden in de culturele industrieën proberen symbolic creators
naar hun hand te zetten door ze meer vrijheid te geven. Het tegenstrijdige is dat dit in feite een
gelimiteerde vrijheid is.
De culturele industrieën besteden veel aandacht aan de circulatie van texts. Ze moeten texts
produceren die matcht aan het publiek, goede manieren vinden om texts te distribueren en het
publiek attent maken op het bestaan van de texts. Veel texts mislukken, omdat er veel meer
aandacht is voor de verspreiding dan voor de productie.
Hesmondhalgh concentreert zich in zijn boek op de patronen van verandering en continuïteit van de
culturele industrieën. De achterliggende interesse gaat uit naar het systeem van productie van texts,
maar dit onderwerp is te breed om in dit boek uit te diepen.
3. De culturele industrieën als agent van economische, sociale en culturele verandering
De culturele industrieën vormen een duidelijke bron bij het bepalen van welvaart en
werkgelegenheid in veel economieën. Het meten is echter moeilijk, want de uitkomst hangt af van
onze definiëring van de culturele industrieën. Het is duidelijk dat de economische rol van culturele
productie groeit, maar niet in zo’n hoge mate als sommigen beweren.
Dat de culturele industrieën zorgen voor mee welvaart en werkgelegenheid is duidelijk, maar het
hangt wel af van hoe we de relatie tussen cultuur, samenleving en economie beschouwen. De laatste
dertig jaar gaan er verschillende theorieën rond over veranderingen. Zijn we van een industriële
samenleving naar een post-industriële of informationele samenleving gegaan en ligt de nadruk
steeds meer op kennis? Sommige analisten, zoals Castells en Lash & Lurry, beschrijven dat symbolic
creativity en informatie steeds meer centraal staan in het sociale en economische leven.
Bij de opkomst van internet in de jaren ’90 werd deze discussie nog heviger. Volgens academici
krijgen merken steeds meer waarde. Deze waarde is afhankelijk van het werk dat erin wordt gestopt
en van de manier waarop de merken worden gepresenteerd en verspreid. Culturele industrieën,
zoals Disney, werden naast grote bedrijven als Nike en Coca Cola genoemd als leidend op dit gebied.
Merken vormen slechts een klein onderdeel van de trend dat informatie, kennis en cultuur steeds
belangrijk worden. Er zijn veel boeken op de markt gekomen die informeren over de markt van
morgen. Hierin zouden communicatietechnologieën, branding, informatie en cultuur een centrale rol
spelen. Ook het concept van creative economy krijgt steeds meer aanzien.
De ophef rondom de opkomst van nieuwe technologieën zoals internet is inmiddels wat bekoeld,
maar het zou dom zijn om te denken dat dit onderwerp definitief van de baan is. Nog steeds wordt er
in veel media bericht over de samenleving en economie gebaseerd op informatie, kennis en cultuur.
Creativity wordt gezien als het magische woord waarop de sociale en economische veranderingen in
de toekomst draaien. Om te zien of de culturele industrieën een rol spelen in deze verandering, is het
belangrijk uit te gaan van een systematische, historische analyse van veranderingen. Pas dan kan
men bekijken in hoeverre de veranderingen worden overdreven of wel degelijk kloppen.
Schets van het argument
Twee vragen zijn essentieel bij het bepalen van het belang van veranderings-/continuïteitspatronen
in de culturele industrieën:
1. Hoe verklaren we deze patronen? (Welke krachten zitten er achter verandering of
continuïteit, welke groepen met mensen hebben belangrijke beslissingen gemaakt, welke
belangen vertegenwoordigen zij?)
2. Hoe stellen we veranderingen of continuïteit vast? (overwegen en evalueren van
veranderingen, wat zijn grote en kleine veranderingen, welke politieke en ethische
principes zijn van belang bij de structuur, het bestuur en de organisatie van culturele
industrieën?)
-
uitleg wat er verder in het boek besproken wordt –
Belangrijke definities
Als we kijken naar de breedste antropologische definitie van cultuur (de manier van leven van een
groep mensen), kunnen we vrijwel alle industrieën tot de culturele industrieën rekenen. Want
bijvoorbeeld de kleren die we dragen, de meubels in onze huizen en onze vervoersmiddelen horen
allemaal bij onze cultuur en zijn allemaal industrieel geproduceerd.
Met deze brede definitie kun je niet vaststellen wat culturele industrieën onderscheidt van andere
industrieën. Daarom baseert Hesmondhalgh de term ‘culturele industrie(ën)’ op de volgende
definitie van cultuur:
‘het betekenisverlenend systeem waarin een sociale orde wordt gecommuniceerd, ge(re)produceerd,
ervaren en verkend’(Williams, 1981)
Simpel gezegd: tot de culturele industrieën behoren de instituties (vaak profit-, maar ook staats- en
non-profitorganisaties) die het meest direct betrokken zijn bij de productie van sociale betekenis.
Oftewel: televisie, radio, bioscoop, krant, tijdschrift, boek, muziek, uitgeverijen, adverteerders en
beeldende kunsten. Dit zijn allemaal activiteiten die als belangrijkste doel hebben het communiceren
naar een publiek, ofwel het creëren van texts.
Met texts bedoelt Hesmondhalgh alle culturele creaties, open voor interpretatie. Het belangrijkste
doel van een dergelijk product is dus betekenisverlening. Texts hebben een goede balans tussen
functionaliteit en communicatie, maar het communicatieve aspect is het belangrijkste. Een boek
vermaakt je, maar het vertelt vooral een verhaal. Een auto hoort hier dus niet bij: het gaat hierbij wel
om betekenisverlening (bijv. je identificeert jezelf met een bepaald merk), maar vooral om de
functionaliteit (je gebruikt het als vervoersmiddel). De belangrijkste culturele industrieën (dus
producenten van texts) waar Hesmondhalgh op doelt in zijn boek zijn de volgende:
- broadcasting (radio en televisie)
- filmindustrie
- inhoudelijke aspecten van de internetindustrie
- muziekindustrie
- print en elektronische uitgeverijen (boeken, cd-roms, enz.)
- video- en computerspellen
- adverteerders en marketeers
Tussen deze verschillende industrieën is verbinding en vindt interactie plaats. Het gaat om een
ingewikkeld netwerk, waarin de onderdelen vooral met elkaar concurreren. Aan de rand van de
culturele industrieën bevinden zich bijvoorbeeld theater en kunstverkopers. Dit komt omdat ze niet
zozeer industrieel zijn. In het boek van Hesmondhalgh staan vooral de culturele industrieën uit
bovenstaande opsomming centraal.
Daarnaast noemt Hesmondhalgh nog enkele grensgevallen, zoals sport (wedstrijdaspect is
belangrijker dan betekenis), elektronica (gaat vooral om de functie), software (ook functioneel) en
mode (ingewikkeld geval). Hesmondhalgh richt zich op de industrieën gebaseerd op industriële
productie en omloop van texts en centraal afgaand op het werk van symbol creators.
Hesmondhalgh onderkent in zijn tekst dat de grens niet altijd duidelijk is. Symbolic creativity vindt
niet alleen plaats in de culturele industrieën. Ook andere zaken, zoals sigaretten en banken, hebben
betekenis. Maar Hesmondhalgh wil de grens scherp houden omdat we anders iets vitaals missen. Hij
benadrukt daarom nogmaals dat het gaat om de activiteiten waarin de productie van culturele
creaties centraal staat.
Alternatieve termen
Hesmondhalgh beseft dat de term ‘culturele industrie’ een moeilijke term is waarover te twisten valt.
‘Cultuur’ kun je op meerdere manier definiëren, evenals ‘industrie’. Alternatieven als ‘informatie
industrie’, ‘entertainment industrie’ of ‘media industrie’ vindt hij geen goede alternatieven omdat
ook deze niet voor één definitie te vatten zijn. Het beste alternatief is ‘creatieve industrie’, zo zie je
dat ook in andere boeken terug. Hesmondhalgh kiest echter voor ‘culturele industrie’ omdat hierin
de relaties tussen cultuur en economie, texts en industrie, betekenis en functie centraal staan.
Van de culturele industrie naar de culturele industrieën
De term ‘culturele industrie’ werd door Theodor Adorno en Max Horkheimer, van de Frankfurt
School of Critical Theory, gebruikt in een hoofdstuk van hun boek uit de jaren ’40. Ze schreven het
boek naar aanleiding van het kapitalistische leven in de VS. Het hoofdstuk ‘Culture Industry’ was
bedoeld om te schokkeren. Adorno en Horkheimer vonden dat in de ideale cultuur kunst een
belangrijke rol speelde. Kunst was volgens hen een bijzondere vorm van menselijke creativiteit en
het kon functioneren als een vorm van kritiek op het leven. In de kapitalistische samenleving bestond
deze mogelijkheid niet meer: kunst was een ding geworden om te kopen en te verkopen. Cultuur en
industrie waren volgens hen tegenovergesteld aan elkaar, maar opeens kwam het nu samen.
Eind jaren ’60 raakten cultuur, samenleving en zakenleven steeds meer ineen gevlochten. Dit
verschijnsel was steeds meer aanwezig in het sociale en politieke leven. Steeds meer
linksgeoriënteerde studenten en intellectuelen sloten zich aan bij Adorno en Horkheimer. De term
‘Culture Industry’ werd wijdverspreid en steeds meer gebruikt in polemieken (wetenschappelijke
strijdkreten) over de tekortkomingen van het moderne culturele leven. De term werd opgepikt door
andere sociologen, activisten en politici en werd omgezet naar ‘Cultural Industries’.
Het onderscheid tussen enkel- en meervoud van de term is belangrijker dan in eerste instantie lijkt.
Er zijn verschillende vormen van culturele productie en daarbij horen verschillende werelden en
werkwijzen. Door de enkelvoudige term te gebruiken, wordt niet duidelijk hoe complex deze
industrieën zijn.
Behalve de omzetting naar meervoud, waren er meer punten van Adorno en Horkheimer waarop
andere sociologen van mening verschilden. De belangrijkste was Bernard Miège en hij gaf twee
belangrijke in een voorwoord:
- Miège gaf aan dat de industrialisatie van culturele producties inderdaad leidde tot een
groeiende handel (meer kapitalisme), maar dat het ook leidde tot interessante nieuwe
richtingen en innovaties. Hij beschouwde het geheel dus als een tegenstrijdig proces met
voors en tegens, en niet zoals Adorno en Horkheimer als iets pessimistisch.
- Ook zei hij dat de pogingen om het kapitalisme te laten doordringen in het culturele leven
niet per definitie soepel en zonder verzet verliep. Hij zag de culturele industrieën als een
strijd, terwijl Adorno en Horkheimer deze strijd al als verloren beschouwden.
Hesmondhalgh zegt niet dat Adorno en Horkheimer ongelijk hadden. Ze leverden een nieuwe manier
van denken en een compleet overzicht van een pessimistische kijk op de culturele industrieën, die
nog steeds relevant is. Miège en anderen vullen deze kijk aan met positieve aspecten van de
culturele industrieën. De belangrijkste woorden die Hesmondhalgh wil benadrukken zijn
ingewikkeld, tegenstrijdig en bestrijd. Deze termen leiden hem in zijn uitleg van de culturele
industrieën.
Industrieën die texts maken: de onderscheidende kenmerken
In het volgende gedeelte zet Hesmondhalgh de onderscheidende kenmerken van de culturele
industrieën ten opzichte van andere kapitalistische producties op een rij. Eerst behandelt hij de
typerende problemen binnen de culturele industrieën en vervolgens de meest voorkomende
reacties/oplossingen van ondernemingen uit de culturele industrieën.
Problemen:
1. Risicovolle business
2. Creativiteit vs. Commercie
3. Hoge productiekosten en lage reproductiekosten
4. Semi-publieke goederen; de behoefte om schaarste te creëren
Reacties/oplossingen:
1. Gebrek aan ‘hits’ wordt opgeheven door een repertoire samen te stellen
2. Concentratie, integratie en Co-opting publiciteit
3. Kunstmatige schaarste
4. Invoeren: sterren, genres en series
5. Controle verliezen over symbol creators, strakke controle van distributie en marketing
Problemen
1. Risicovolle business
Elke business is risicovol, maar de culturele industrieën vormen een speciale risicofactor, omdat het
kopen en verkopen van texts centraal staat. Het risico hierin is dat publieken wispelturig en
onvoorspelbaar gebruik maken van culturele producten, vaak om te laten zien dat ze anders zijn dan
anderen. ‘Mode’stijlen (wat texts in feite zijn) kunnen in één keer achterhaald zijn, of juist
onverwacht succesvol. Dit risico wordt versterkt door de volgende twee factoren:
1. Organisaties verlenen symbol creators een hoge mate van vrijheid in de hoop dat ze met
iets bijzonders en onderscheidend komen, zodat het een hit wordt. Dit betekent dat
culturele organisaties steeds in een worsteling zitten van controleren en voorspellen
waar symbol creators meekomen en aan de andere kant vrijheid verlenen.
2. Alle culturele industrieën gaan af op elkaar als het gaat om het bekend maken van
producten bij het publiek. Het is nog maar afwachten wat de andere culturele
industrieën het publiek vertellen.
Kortom, alle culturele industrieën krijgen te maken met risico’s en onvoorspelbaarheid. Een aantal
feiten om het te illustreren:
- in 1998 werden er in de VS bijna 30.000 albums uitgebracht, minder dan 2 procent hiervan
werden een hit en verkochten meer dan 50.000 exemplaren (Wolf, 1999).
- Slechts één derde van de tijdschriften in Groot Brittannië spelen op gelijk en slechts een
kwart maakt winst (Driver and Gillespie, 1993).
Het is belangrijk om te weten dat in zijn algemeenheid, bekeken over alle culturele industrieën, dit
risico succesvol uit de weg wordt geruimd door de grotere organisaties. De winsten zijn erg
veranderlijk en afhankelijk van de mate van concurrentie binnen en tussen de industrieën. De
culturele industrieën kunnen dus erg winstgevend zijn, vergeleken met andere industrieën, maar het
is erg moeilijk om deze hoge niveaus te bereiken voor kleine individuele organisaties.
2. Creativiteit vs. Commercie
Uit wat Hesmondhalgh eerder noemde, lijkt het alsof symbol creators erg op zichzelf kunnen werken,
omdat organisaties ze veel vrijheid verlenen. In de praktijk ligt dit ingewikkelder. Dit heeft te maken
met onze historische visie dat kunst (symbolic creativity) en commercie niet samen gaan. Dit is
misleidend: ook creators moeten betaald worden en de meest mooie of grappige kunst kan dus wel
degelijk deel uit maken van een commercieel gebeuren. Er zal altijd een spanning bestaan tussen
creativiteit en commercie, die erg belangrijk is om de culturele industrieën te begrijpen. De relatie
tussen creativiteit en commercie helpt om de vrijheid van symbol creators te relativeren. Deze
onzekerheid en moeilijkheid bestaat ook binnen andere vakgebieden, zoals de wetenschap waar ook
tijd nodig is om kennis op te doen, maar waar ook winst gemaakt moet worden.
3. Hoge productiekosten en lage reproductiekosten
De meeste culturele producten hebben hoge ‘start’-kosten en lage variabele kosten. Een plaatje
maken kost veel, vanwege compositie, opname, mixen en bewerken voor de eerste versie. Als het
plaatje eenmaal klaar is, kost het niet veel meer om kopieën te maken. Het belangrijkste punt is hier
de verhouding tussen productie- en reproductiekosten. Deze verhouding binnen de culturele
industrieën betekent dat grote hits bijzonder winstgevend zijn (veel meer dan bijvoorbeeld in de
autoindustrie, waarbij elke auto apart geproduceerd moet worden). Het gevolg hiervan is dat men
binnen de culturele industrieën het publiek zo groot mogelijk wil maken. Elke ‘hit’ compenseert de
vele missers die gemaakt zijn om een topproduct te produceren.
4. Semi-publieke goederen
Culturele producten worden zelden vernietigd door het gebruik ervan. Economen noemen het ook
wel publieke goederen omdat het gebruik door de ene persoon de mogelijkheid dat iemand anders
het gebruikt niet vermindert. Als iemand naar een cd luistert en deze vervolgens doorgeeft aan
iemand anders, dan heeft het eerste gebruik géén invloed op het tweede gebruik. Dat is bij een
appeltaart wel anders. Ook bij een auto betekent gebruik altijd waardevermindering.
Bedrijven moeten dus een bepaald schaarste-gevoel creëren dat waarde geeft aan een product.
Bijvoorbeeld door het kunstmatig limiteren van de toegang tot een product of service.
Reacties/oplossingen
1. Gebrek aan ‘hits’ wordt opgeheven door een repertoire samen te stellen
Doordat de ‘start’-kosten van culturele producten zo hoog zijn, moeten culturele industrieën winst
maken door ‘hits’ zoveel mogelijk uit te buiten. Dit leidt tot overproductie. Culturele industrieën
zullen trachten een repertoire samen te stellen: ze overladen het publiek met producten om te kijken
wat blijft hangen. Wat blijft hangen is mooi meegenomen. Hoe meer culturele industrieën
produceren, hoe meer ‘hits’ er dus tussen zullen zitten. Er heerst dus altijd een grote druk om zoveel
mogelijk te produceren.
2. Concentratie, integratie en Co-opting publiciteit
Organisaties in de culturele industrieën moeten hun publiek zo groot mogelijk maken. Hiervoor
passen ze strategieën toe die ook in andere industrieën voorkomen:
- Horizontale integratie: Ze kopen andere bedrijven op in dezelfde sector om de concurrentie
zoveel mogelijk te verminderen
- Verticale integratie: Ze kopen andere bedrijven op in andere sectoren. Dit kan downstream
(een filmmaatschappij koopt een bedrijf op dat dvd-schijfjes distribueert) of upstream (een
distributiebedrijf koopt een bedrijf dat bijvoorbeeld tv-programma’s maakt).
- Internationalisatie: Door samenwerking te sluiten of door andere bedrijven in het buitenland
op te kopen, kan een organisatie enorme aantallen kopieën verkopen van een product dat al
geproduceerd (en dus betaald) is.
- Multisector en multimedia integratie: Organisaties kopen andere gerelateerde bedrijven om
cross-marketing (marketing via meerdere kanalen, bijvoorbeeld televisie en internet) te
realiseren.
- Co-opt: Vriendschap proberen te sluiten met personen die verantwoordelijk zijn voor het
publiceren van texts (bijvoorbeeld radio-dj’s) door ze cadeaus of primeurs te sturen.
Deze vormen van integratie hebben geleid tot de vorming van grotere en machtigere bedrijven. Bijna
alle industrieën worden geleid door grote bedrijven. Bij het mislukken van groei is falen binnen de
culturele industrieën onvermijdelijk. Dit risico is groter dan in andere industrieën.
3. Kunstmatige schaarste
Garnham (1990) identificeerde een aantal manieren waarop schaarste voor culturele producten
gewonnen wordt. Verticale integratie is de belangrijkste. Het beheersen van distributie- en
verkoopkanalen garandeert dat bedrijven de uitkomstdatum en beschikbaarheid kunnen bepalen.
Ook belangrijk zijn:
- Adverteren (dat de druk om te verkopen vermindert, advertentie-inkomsten compenseren)
- Copyright (mensen voelen zich minder vrij om texts te kopiëren)
- De toegang tot reproductie stopzetten, zodat kopiëren niet gemakkelijk is.
4. Vormen: sterren, genres en series
Een andere manier waarop de culturele industrieën de risico’s het hoofd kunnen bieden, is door hun
culturele producten te vormen/regisseren. Een belangrijke manier is the star system. De namen van
sterren (bijvoorbeeld schrijvers of acteurs) worden gekoppeld aan texts. Dit zorgt voor aantrekkelijke
marketing opbrengsten. De culturele industrieën hopen bepaalde texts hiermee een bevoorrechte
status te geven.
Een andere manier is door te werken met genres. Door een label aan een product te hangen,
bijvoorbeeld ‘horror film’ of ‘hiphop album’, creëer je bepaalde verwachtingen bij het publiek. De
term hoeft niet eens overal bekend te zijn of expliciet gebruikt te worden, het belangrijkste is dat een
product wordt gekoppeld aan bepaalde gebruiken en plezieren. Totdat de auteur een ster wordt, is
het genre het belangrijkst.
Ook het creëren van een serie is een belangrijke manier van vormen, vooral wanneer de auteur en
het genre minder duidelijk aanwezig zijn.
5. Controle verliezen over symbol creators, strakke controle van distributie en marketing
Zoals eerder gezegd, krijgen symbol creators veel meer vrijheid dan medewerkers in andere
industrieën. Hiervoor zijn culturele redenen (onze historische visie op kunst), maar ook economische
en organisationele redenen.
Managers veronderstellen dat voor een ‘hit’ originaliteit nodig is. Symbol creators worden daarom in
de gaten gehouden op een afstand, door bijvoorbeeld creatieve managers. Deze treden op als
intermediair tussen de creativiteit en de commercie.
De symbol creators die zich bewijzen, worden stevig beloond. Maar er zijn ook een heleboel symbol
creators die zich in een soort van reusachtige reservevoorraad bevinden, die af en toe wat werk
doen. In veel gevallen vindt de productie plaats onder toezicht van een aparte, onafhankelijke
organisatie. Deze organisaties zijn echter altijd verbonden met grotere organisaties door middel van
financierings- of distributieovereenkomsten. Deze organisaties zijn er in overvloed, omdat symbol
creators en sommige delen van het publiek de bureaucratische beheersing van creativiteit
wantrouwen. Dit wantrouwen hangt samen met onze diepgewortelde overtuiging van kunst. Om de
risico’s te kunnen overzien, zullen managers uiteindelijk alleen maar meer controle uitoefenen over
reproductie, distributie en marketing, om te compenseren dat ze minder controle hebben over de
productie.
***
Kanttekening bij de onderscheidende kenmerken van de culturele industrieën
Sommige kenmerken zal men ook tegenkomen binnen andere industrieën. Het gaat in dit geval om
de combinatie van kenmerken, die de culturele industrieën typeert. Het bestuderen van deze
combinatie helpt de productie en consumptie van cultuur te begrijpen. Het belangrijkste is: culturele
industrieën reageren op een bepaalde manier op waargenomen moeilijkheden bij het maken van
winst. Deze beweging speelt een belangrijke rol bij de mate van verandering/continuïteit,
beschreven in het boek van Hesmondhalgh.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Willemijn van Dalen
‘De onbekende dimensie. Over cultuur, cultuurverschillen en macht’
J. Tennekes (1990)
Hoofdstuk 1, 2(deels) & 3
Hoofdstuk 1
Cultuur staat niet los van de mens. Het kan vanuit drie gezichtspunten bekeken worden:
1. Cultuur wordt gemaakt door mensen. Cultuur is het resultaat van historische processen
waarin de menselijke creativiteit een centrale rol speelt.
2. Cultuur is een objectieve werkelijkheid buiten ons. De wereld waarin je wordt geboren kan je
niet kiezen en heb jij niet zelf gemaakt. Wel kan je deze veranderen maar dit is aan duidelijke
grenzen gebonden.
3. Cultuur is een subjectieve werkelijkheid in ons. De cultuur waarin je geboren wordt moet je
je eigen maken.
Dit lijkt misschien tegenstrijdig maar kan gezien worden als een dialectisch proces waarin de mens
een werkelijkheid creëert die een geheel eigen leven gaat leiden en op haar beurt de mens maakt tot
wat hij is.
Een voorbeeld van cultuurontwikkeling is de echtscheiding. Vroeger werden huwelijken op basis van
de traditionele rolverdeling gesloten. En men bleef voor altijd bij elkaar. Jaren later blijkt dat dit
traditionele huwelijkspatroon niet vast ligt in de natuur of iets dergelijks en het dus ook anders kan.
De partners leren beter en open met elkaar te communiceren. Ze maken beide een persoonlijke
groei door en komen tot de conclusie samen niet op hetzelfde punt uit te komen en elkaar alleen
maar te belemmeren. Omdat beide vrij willen zijn scheiden ze.
Dit proces kan geanalyseerd worden op basis van de driegezichtspunten.
1. Externalisatie  De mens creëert in zijn handelen maatschappelijke en culturele feiten. Deze
feiten bevestigen of ondermijnen de institutie van bijvoorbeeld een huwelijk op basis van de
traditionele rolverdeling.
2. Objectivering  Feiten of ideeën van individuen die uitlopen op een ‘trend’.
Bijvoorbeeld een boek over relatieproblemen dat aansluit bij de ontwikkelingen in de maatschappij
en ondersteund wordt door de andere boeken. Zodra de ideeën van een individu een trend worden
heeft het individu er geen zeggenschap meer over en gaat het een eigen leven leiden.
Dit komt ook op privé gebied voor. Door middel van spreken en handelen worden sociale feiten
gecreëerd waarvan de betekenis niet correspondeert met onze intenties. En dit kunnen we niet meer
terug draaien dan.
3. Internalisatie  Het zich persoonlijk eigen maken van de inzichten waarmee men in aanraking
komt. Je past je aan aan veranderingen in de cultuur doordat bijvoorbeeld je smaak mee veranderd.
Dit geheel kan ook worden gezien al bewustwordingsproces. Het erachter komen hoe het eigenlijk
allemaal zit. Dit bewustwording zit in kleine suggesties en aanwijzingen vanuit de omgeving. Door het
ontstaan van nieuwe interpretatiekaders wordt men zich bewust van gevoelens van onvrede en
verlangen naar verandering. Dit alles ontstaat door de spanning tussen culturele traditie en
ervaringswerkelijkheid. Bewustwordingsprocessen zijn daarom een essentiële factor in
cultuurverandering.
Eigen ervaringen worden weerspiegelt met anderen in de omgeving dit bepaald ons zelfbegrip. Dus
zeer persoonlijke ervaringen maken deel uit van het cultuurproces ook al heb je dat zelf niet door.
Het cultuurproces kan slechts in en door ons handelen doorzetten.
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 gaat over de interne samenhang van culturele systemen en de relatie tussen cultuur en
handelen.
Cultuur wordt gezien als een geheel aan kennis dat een mens zich eigen moet maken. De mens moet
weten hoe de natuurlijke, maatschappelijke en psychische werkelijkheid in elkaar zit. Hoe men zich
daar in gedraagt en waarom de dingen zijn zoals ze zijn.
Dit geeft twee dimensies in culturele systemen.
1. De kennis van de vanzelfsprekende en ongereflecteerde alledaagse werkelijkheid; Het
vanzelfsprekend handelen omdat men weet hoe het moet.
2. De samenhang van al die vertrouwde en vanzelfsprekende feiten en manieren van handelen;
Men wil verklaringen van gegevens uit de alledaagse werkelijkheid. De verklaringen zijn
eigenlijk tevens rechtvaardigen. Berger & Luckmann spreken van legitimaties.
Eigenlijk is iedereen op de hoogte van het hoe (punt 1), maar alleen deskundigen weten ook het
waarom (punt 2). Voor leken is het alleen belangrijk te weten dat er een waarom is en niet precies
wat die redenen inhoudelijk zijn.
Door cultuur als kennis te zien en het bepalen van legitimaties worden macht en belangen ook
belangrijk worden. Met name doordat rechtvaardiging een rol speelt, komen macht en belangen van
personen om de hoek kijken.
Kennis kan hier niet als iets afstandelijks gezien worden. Maar kennis ontstaat door ervaringen die
worden opgedaan.
De interne samenhang van cultuur
Dit kan gezien worden vanuit het perspectief van het ‘structuralisme’. Dit is het op zoek gaan naar de
‘grammatica’ van een cultureel systeem. Dus naar de regels die aangeven hoe de elementen zich
verhouden binnen het systeem en samen zinvol kunnen zijn.
Filosoof Foucault richt zich meer op het feitelijke spreken, op het discours = vertoog; ‘Wat men zegt’.
Hij zegt dat het spreken (en het handelen) van mensen thuis hoort in een context. De mens kent en
overziet deze context niet.
Antropoloog Hanson benoemd dit als:
* Intentional meanings  Wat mensen bewust bedoelen.
* Implicational meanings  Een geheel van ideeën, voorstelling, waarden, symbolen en
gedragspatronen die niet zonder elkaar kunnen worden gedacht en elkaar impliceren. Maar ze staan
vaak ook in een spanningsvolle relatie met elkaar.
Daarom ontstaan er culturele ontwikkelingen die niet meer overeenkomen met de bedoelingen van
degenen die de culturele feiten stellen.
Dit complexe netwerk van betekenissen kan begrepen worden door de betekenis van een uitspraak
te achterhalen door de vraag te kennen waarop de uitspraak een antwoord is.
Dit geldt echter niet voor eeuwig en roept weer nieuwe vragen op. Dus culturele systemen zijn altijd
onderhevig aan veranderingen.
Cultuur en handelen
Cultuur is een sociale constructie van de werkelijkheid  Er is een relatie tussen cultuur en menselijk
handelen. Deze visie geeft twee consequenties:
A. Cultuur als levensontwerp.
Cultuur is een model van de werkelijkheid (cultuur informeert de mens over de werkelijkheid) en een
model en een model voor de werkelijkheid (cultuur programmeert hoe die informatie in het
menselijk gedrag wordt verwerkt).
De samenleving wordt vergeleken met een maatschappelijk spel. Het is daarin belangrijk te weten
waar het om gaat en hoe dit bereikt kan worden. Cultuur verschaft hierin regels en instructies.
Menselijk gedrag is dus ‘ regelgeleid’ . Dit omvat normatieve en pragmatische regels omdat het spel
vaak hard wordt gespeeld.
De regels vormen ook een interpretatiekader om het gedrag van anderen te begrijpen.
Uiteraard ligt het maatschappelijk spel niet vast en is het aan verandering onderhevig door
bijvoorbeeld de spelers.
De instructies die in de regels van een cultuur gegeven zijn leiden tot een grote variëteit aan gedrag.
Wat het maatschappelijk spel onvoorspelbaar maakt.
B. Intentioneel handelen.
Cultuur wordt in en door intentioneel menselijk handelen voortgebracht. Intentioneel handelen
omdat het menselijk handelen als doelgericht omschreven wordt. Mensen streven iets na binnen het
maatschappelijk spel.
Terugkijkend op H1: Cultuur als objectieve werkelijkheid buiten ons kan niet bestaan zonder zultuur
als subjectieve werkelijkheid in ons. Want op die manier wordt cultuur in ons handelen als objectieve
werkelijkheid overeind gehouden.
De implicationele betekenissen die volgens Hanson een cultureel systeem vormen, kunnen dus wel
worden onderscheiden, maar nooit worden gescheiden van intentionele betekenissen die richting
geven aan het concrete individuele handelen.
Hoofdstuk 3
Interactie, communicatie & culturele reproductie
Culturele ‘kennis’ staat ten dienste van menselijk handelen. Dit handelen wordt toegepast in het
kader van interactie. Deze interactie is in wezen het onderhandelen over betekenissen. Hierdoor
ontstaat er een werkelijkheidvisie. Deze werkelijkheidvisie, waardepatronen en gedragsregels
worden niet ter discussie gesteld en behouden zo hun status van ‘kennis’ van een objectieve
werkelijkheid.
Zoals Foucault zei is het discours belangrijk in het in stand houden van de werkelijkheidsvisie. Maar
Berger en Luckmann gaan een stap verder, zij stellen: De dagelijkse conversatie zoals die plaats vindt
in de onderlinge omgang van mensen heeft een ‘werkelijkheidshandhavend’ karakter. Het bevestigd
en brengt de werkelijkheidsvisie voort. Maar in die conversatie kan deze werkelijkheidsvisie ook
langzaam veranderd worden.
Het is niet zo dat mensen het direct eens zijn over de werkelijkheid.
* Het kan zijn dat er discussie ontstaat over de toepassing van de interpretatiekaders. Dus over de
definitie van de situatie.
* Of de interpretatiekaders zelf komen in discussie, op dat moment komt culturele verandering om
de hoek kijken. Dit kan doordat mensen uit verschillende culturen met elkaar in discussie komen over
elk hun eigen interpretatiekaders of omdat mensen uit dezelfde cultuur gaan discussiëren over hun
eigen interpretatiekaders.
Als steeds meer mensen deze discussie voeren en daardoor van mening veranderen treed cultuur
verandering op.
Culturele veranderingsprocessen
Belangrijke impulsen van cultuur verandering:
1. Er kan spanning optreden tussen de informatie in een cultureel systeem (de
werkelijkheidsmodellen) en de werkelijkheid zelf.
Dus veranderingsprocessen ontstaan doordat in het denken en handelen van mensen steeds
weer een afstemming plaatsvindt van de culturele modellen op de feitelijke situatie.
2. Er zijn vaal spanningen binnen culturele modellen.
Betekenissen impliceren elkaar niet alleen, ze kunnen elkaar ook kritisch becommentariëren
of tegenspreken. Hierdoor wordt de inhoud van betekenissen bepaald.
3. Er kan in een samenleving sprake zijn van concurrerende modellen.
Mensen krijgen een keuze en de vanzelfsprekendheid van model verdwijnt.
Dus menselijk gedrag wordt geprogrammeerd door culturele modellen maar staat er ook mee in
spanning zo resulteert het handelen van mensen in nieuwe modellen.
Ps. In de tekst staat nog een erg uitgebreid voorbeeld in hoofdstuk 3 van deze stof. Dit kan je nog
lezen ter verduidelijking.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Vera Nijhuis
Sociologie
Hoofdstuk 3: Hoe wordt men lid van de maatschappij? Socialisatie
Berger & Berger (1992)
Samenvatting
Een zuigeling zijn: niet-sociale en sociale componenten
Onze eerste bestaanstoestand: zuigeling zijn. We stuiten op een aantal zaken die niets met de
maatschappij te maken hebben (niet-sociale componenten, komen via bemiddeling en de
bewerkingen van anderen tot de zuigeling, dus via zijn sociale ervaring ): het zuigeling zijn brengt een
bepaalde relatie tot het eigen lichaam mee (honger, genot, lichamelijk behagen, etc.) en we worden
door de fysieke omgeving bestormd (licht, donker, hitte, kou, etc.)
De biografie van het individu is, vanaf het moment van zijn geboorte, het relaas van relaties met
anderen. Het zijn de anderen die de patronen weven waarmee de wereld wordt ervaren. Alleen door
middel van deze patronen is het organisme in staat een stabiele relatie op te bouwen met de wereld
rondom – niet alleen de sociale wereld maar ook de wereld van de fysieke omgeving. Maar dezelfde
patronen beïnvloeden ook de manier waarop het organisme functioneert (bijvoorbeeld: als een
zuigeling steeds op dezelfde tijden wordt gevoed, wordt hij op een gegeven moment ook op die
tijden hongerig).
Voeden of niet voeden: een kwestie van sociale plaats
De meeste van de sociaal opgelegde patronen kunnen niet worden herleid op de eigen beslissingen
van de moeder als individu, maar op een veel breder patroon van de maatschappij waarin de moeder
leeft.
Dit heeft zeer belangrijke implicaties: zijn relaties met anderen worden door het kind ervaren als een
nauw begrensde micro-wereld. Pas veel later wordt het zich bewust van het feit dat deze microwereld zijn achtergrond vindt in een oneindig veel grotere macro-wereld. Deze onzichtbare macrowereld die aan het kind onbekend is, heeft vrijwel al zijn ervaringen in zijn micro-wereld gevormd en
van tevoren gedefinieerd. De micro-werelden die zuigelingen ervaren, verschillen van elkaar voor
zover zij in verschillende macro-werelden ingebed zijn. Bijvoorbeeld op het gebied van het voeden
van een baby zijn er grote verschillen tussen maatschappijen, maar ook tussen sociale klassen in een
en dezelfde maatschappij (er wordt een vergelijking gemaakt tussen de Westerse wereld en de
wereld van de Gusii in Kenya).
Zindelijke maken: de rimboe of ‘inspiratie’
Het zindelijk worden is een andere sector van het gedrag van het kleine kind, waar duidelijk genoeg
sociale patronen worden opgelegd. De primitieve maatschappijen kennen weinig problemen op dit
gebied. De algemene regel is dat de kinderen, zodra zij kunnen lopen, de volwassenen volgen, de
rimboe in of naar een ander terrein dat door de gemeenschap als geschikt voor de ontlasting is
aangewezen.
Daartegenover is de zindelijkheidstraining in de Westerse maatschappijen een kwestie waarover men
zich buitengewoon druk maakt. Men heeft te maken met de ingewikkelde kinderkleding, de
complexe huisindeling en een algemeen schaarste aan rimboe. Er worden zelfs strafmaatregelen
opgelegd aan kinderen die niet naar behoren reageren op de zindelijkheidstraining (New England,
VS). Deze strakke training kun je echter niet generaliseren aangaande de manier waarop Amerikanen
hun kinderen in andere gedragssferen behandelen (bv.: de beweeglijkheid van de Amerikaanse
kinderen, tegenover de onbeweeglijkheid van de Franse kinderen).
Socialisatie: relatieve patronen als absoluut ervaren
Socialisatie: het proces waardoor een individu lid van de maatschappij leert worden. Socialisatie is
het opleggen van sociale patronen aan het gedrag. En deze patronen hebben zelfs gevolgen voor de
fysiologische processen van het organisme. In de biografie van elk individu is de socialisatie, en
vooral de vroege socialisatie, een enorm machtig en belangrijk feit. De patronen die bij socialisatie
worden opgelegd zijn niet alleen afhankelijk van de individuele eigenaardigheden van de
volwassenen die de verantwoordelijkheid voor het kind dragen, maar ook van de verschillende
sociale groeperingen waartoe deze volwassenen behoren.
Het product van socialisatie is het besef dat er meerdere wereld zijn (belangrijke anderen).
Het absolute karakter waarmee de patonen van een maatschappij op het kind afkomen, is gebaseerd
op twee zeer simpele feiten: de grote overmacht van de volwassenen in deze situatie en de
onbekendheid van het kind met alternatieve patronen.
Het inwijden van het kind: de wereld wordt zijn wereld
Socialisatie kan primair worden gezien als het opleggen van beheersing van buitenaf, geruggesteund
door een stelsel van beloning en straf. Men kan socialisatie ook bezien als een inwijdingsproces
waardoor het kind in staat wordt gesteld zich te ontwikkelen en uit te groeien in een wereld die voor
hem gereed ligt. In de loop van de socialisatie wordt de sociale wereld van de ouders begrijpelijk. Het
kind treedt er in binnen, wordt langzamerhand in staat eraan deel te nemen. Het wordt zijn wereld.
Taal, denken, reflectie en ‘tegenspreken’
De voornaamste drager van de socialisatie is de taal. Het is door het verwerven van een taal, dat het
kind sociaal erkende zingeving leert overdragen en vasthouden. Hij ontwikkelt daardoor het
vermogen abstract te denken, hetgeen inhoudt dat zijn geest zich buiten en boven de directe situatie
kan gaan bewegen, en geeft het kind de mogelijkheid tot reflectie. Door toenemende reflectieve
beschouwelijkheid wordt het kind zich bewust van zichzelf als een ‘zelf’ – in de letterlijke betekenis
van de re-flectie, dat wil zeggen: doordat de aandacht van het kind terug gebogen wordt van de
wereld rondom naar zichzelf.
Socialisatie kun je opvatten als een proces van vormen en modelleren, maar het is belangrijk dit
proces niet in één richting te zien. Het kind is geen passief slachtoffer van de socialisatie: in
variërende mate verzet hij zich ertegen, neemt hij eraan deel, werkt hij eraan mee. Socialisatie is een
wederkerig proces in de zin, dat niet alleen de gesocialiseerde, maar ook de socialiseerders er door
worden beïnvloed.
Er zijn grenzen aan de socialisatie: je kunt elk normaal kind bijvoorbeeld wel het notenschrift leren,
maar niet elk normaal kind kan zich ontwikkelen tot een muzikaal genie.
Het innemen van de houding en de rol van de ander
Het fundamentele mechanisme (door middel waarvan de socialisatie verloopt) is een proces van
interacteren en identificeren met anderen. Er wordt een essentiële stap gezet wanneer het kind leert
om de houding van de ander in te nemen. Bij imitatie van een gedrag van een ander (interactie en
identificatie) wordt de betekenis van de houding door het kind eigen gemaakt. (Voorbeeld: moeder
wordt boos als kind zich vies maakt, het kind zal de uitingen van de houding van de moeder, zowel
verbaal als non-verbaal, imiteren en daarna wordt de betekenis van de houding door het kind eigen
gemaakt).
Deze specifieke fase der socialisatie is met succes afgesloten wanneer het kind heeft geleerd
dezelfde houding tegenover zichzelf aan te nemen, zelfs als zijn moeder niet aanwezig is. (Denk
bijvoorbeeld aan kinderen die ‘moedertje’ met zichzelf spelen en zo een heel scènetje opvoeren). Op
dezelfde manier leert het kind de rol van de ander in te nemen. Een rol kunnen we eenvoudig
opvatten als een houding die is gefixeerd in een samenhangend en herhaald gedragspatroon. Je hebt
dus een verscheidenheid aan rollen, maar ook een overkoepelend gedragspatroon dat de ‘moederrol’ genoemd kan worden.
Een dergelijk spel is niet alleen van belang voor de specifieke rollen waar het om gaat, maar om het
kind het spelen van welke rol dan ook bij te brengen => algemene instructieve functie van ‘het spelen
van’ rollen.
Socialisatie: van ‘significante anderen’ naar de ‘gegeneraliseerde andere’
Bovengenoemd proces kan ook sociale betekenissen overbrengen die ‘echt’ zijn. Hoe kinderen
bijvoorbeeld de rol van politieagent spelen, zal in hoge mate afhankelijk zijn van wat deze rol
betekent in hun onmiddellijke sociale milieu.
De socialisatie verloopt dus in voortdurende interactie met anderen. Sommigen zijn duidelijk van
centraal belang: voor de meesten ouders en zussen/broers en soms worden hier nog anderen
intieme familieleden of vrienden aan toegevoegd. Daarnaast heb je ook nog mensen op de
achtergrond.
De hoofdrolspelers in het ‘drama’ van socialisatie werden door Mead significante anderen genoemd.
Dit zijn de mensen met wie het kind het meest frequent interacteert, met wie hij een belangrijke
emotionele relatie heeft en wier houdingen en rollen in zijn situatie het meest wezenlijk zijn.
Significante anderen maken in een heel reële betekenis de sociale wereld van het kind uit.
Als de socialisatie vordert, begint het kind echter te begrijpen dat deze bijzondere houdingen en
rollen verwijzen naar een veel algemenere werkelijkheid. Op dat punt gekomen leert het kind zich te
relateren niet alleen aan specifieke significante anderen, maar aan een gegeneraliseerde ander die
de maatschappij in het algemeen voorstelt.
(In de vroegere fase is het alsof het kind zegt ‘Mammie wil niet dat ik me vies maak.’Na de
ontdekking van de gegeneraliseerde ander wordt dat: ‘Men behoort zich niet vies te maken.’)
Internalisering, geweten en ontdekking van zichzelf
Het begrip internalisering kun je als synoniem van socialisatie gebruiken. Hiermee wordt bedoeld dat
de sociale wereld, met zijn veelheid aan betekenissen, verinnerlijkt wordt in het eigen bewustzijn van
het kind. In een ingewikkeld proces van wederkerigheid en reflectie wordt een zekere symmetrie
opgebouwd tussen de innerlijke wereld van het individu en de sociale wereld rondom waarin hij
gesocialiseerd wordt. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het verschijnsel ‘geweten’. Het is het eigen
geweten dat tegen de individu spreekt, wijst op geboden en verboden die hij eerder heeft
gesocialiseerd.
Internalisering beheerst niet alleen het individu, maar ontsluit ook de wereld voor hem.
Internalisering stelt niet alleen het individu in staat te participeren aan de wereld rondom, het maakt
het hem ook mogelijk een rijk, eigen innerlijk leven te hebben.
‘Het is maar een kind’- biologische groei en biografische stadia
Er is een zekere parallelliteit tussen biologische groeiprocessen en socialisatie.
De groei van het organisme stelt grenzen aan de socialisatie (je kunt een kind van twee jaar
bijvoorbeeld niet leren rekenen). Het zou echter een grote vergissing zijn wanneer men meende dat
de biografische levensstadia, zoals de maatschappij die definieert, direct gebaseerd zijn op de stadia
van de biologische groei. De kindertijd is bijvoorbeeld een sociaal maaksel (van de moderne wereld).
Het is nog maar heel kort geleden in de Westerse geschiedenis dat men de kindertijd is gaan
opvatten als een apart en zeer beschermd levenstijdperk.
Verschillende kindertijden
Een klassiek voorbeeld van verschillende kindertijden wordt geleverd door het contrast tussen
Athene en Sparta op dit gebied.
Het soort kindertijd dat zich ontwikkelde in het moderne Westen verbreidt zich tegenwoordig snel
over de gehele wereld. Een belangrijke reden hiervan is de opzienbarende daling in de kindersterfte
en de kinderziekten. De kindertijd is een veiliger en gelukkiger levensfase geworden en dit heeft de
verbreiding bevorderd van de Westerse opvatting van de kindertijd als een speciaal waardevol en te
beschermen stadium van het leven (socialisatie vertoont zeer bijzondere trekken in haar vriendelijke
bezorgdheid voor alle behoeften van het kind).
De ontmoeting met onszelf: Meads begrippen ‘ik’ en ‘mij’
Het kind wordt niet alleen in een bepaalde wereld gesocialiseerd, hij wordt ook gesocialiseerd in een
bepaald zelf. Eerder in het artikel is genoemd dat een belangrijke implicatie van socialisatie is dat het
kind tot zichzelf kan spreken. Het ik en het mij zijn nu de partners in juist deze conversatie. Het ik
vertegenwoordigt het voortdurende spontane zelfbesef dat wij allen hebben. Het mij daarentegen
vertegenwoordigt dat deel van het zelf dat gevormd en gemodelleerd is door de maatschappij. Het
spontane deel van het zelf wordt geconfronteerd met het gesocialiseerde deel van het zelf.
Het verwerven van een identiteit: aangewezen worden of intekenen
Het gesocialiseerde deel van het zelf wordt in de regel identiteit genoemd. Men kan van iedere
maatschappij zeggen dat zij beschikt over een repertoire van identiteiten en deze worden
toegewezen aan verschillende individuen. Een identiteit kan worden toegewezen of nagestreefd,
maar in beide gevallen wordt zij door het individu verworven via een interactieproces met anderen.
Alleen wanneer een identiteit wordt bevestigd door anderen kan die identiteit echt zijn voor de
drager. Dus: identiteit is een product van op elkaar inspelende identificatie en zelfidentificatie.
Verschillende maatschappijen, verschillende identiteiten: de Amerikaanse en de Sovjetsocialisatie
Gehele sociale groepen of maatschappijen kunnen gekarakteriseerd worden in termen van bepaalde
identiteiten. In Amerika wordt vanaf het begin in het socialisatieproces (vooral van jongens)
bepaalde Amerikaanse fundamentele waarden ingevoerd: autonomie, individueel presteren en
serieus nastreven van de eigen carrière. Dit is een bedoelde identiteit. Daartegenover benadrukt de
Sovjet-maatschappij discipline, loyaliteit en samenwerking met anderen in collectieve prestaties.
Deze waarden zijn steeds in de Sovjet-opvoeding en onderwijs beklemtoond. Het doel hierbij was
natuurlijk een identiteit te scheppen die geschikt was voor het Sovjet-ideaal van een socialistische
maatschappij.
Socialisatie is niet afgelopen wanneer een individueel kind een volwaardig lid wordt van de
maatschappij. Socialisatie is nooit afgelopen.
Onderscheid tussen primaire en secundaire socialisatie. Met primaire socialisatie bedoelt men het
oorspronkelijke proces waardoor het kind een werkend lid van de maatschappij wordt. Met
secundaire socialisatie bedoelt men alle latere processen waardoor een individu ingevoerd raakt in
een specifieke sociale wereld.
Relaties met individuen en met het sociaal universum
Socialisatie impliceert altijd veranderingen in de micro-wereld van het individu. Tegelijkertijd
relateren de meeste socialisatieprocessen het individu aan de complexe structuren van de macrowereld. De houdingen die het individu tijdens de socialisatie aanleert, hebben in de regel betrekking
op veelomvattende stelsels van zingeving en waarden die ver buiten zijn directe situatie reiken.
Socialisatie verbindt micro-wereld met macro-wereld. Eerst stelt de socialisatie het individu in staat
een relatie te leggen met specifieke andere individuen, daarna geeft zij hem de gelegenheid een
relatie te leggen met een geheel sociaal universum.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Lieke Eemers
Milkie, M. A (1994): Social world approach to cultural studies
Probleemstelling
Allereerst wordt op basis van sociologisch onderzoek op drie gebied van culturele studies (de
productie van symbolen in culturele industrieën zoals televisie netwerken, de analyse van media
inhoud en individuele interpretaties van media beelden) en het vierde belangrijke punt (de sociale
wereld van media) bediscussieert.
Vervolgens wordt er gekeken naar hoe sekse media beelden achten als agent van socialisatie.
Door een interpreventieve reproductieanalyse van een volwassen sociale wereld, wordt bewijs
geleverd voor de rol van de media in de sociale productie en de reproductie van geslacht.
Resultaten
De stijl van het verhandelen dient het volgende op te bouwen: cohesie, solidariteit en een sterke
groepsvriendschap. Door herhaling, verlenging en het benadrukken van bijzondere aspecten van
routines kunnen bepaalde betekenissen krachtiger gemaakt worden die binnen de peer cultuur
belangrijk zijn. 4 onderwerpen domineerde: seksualiteit (voornamelijk agressieve seksualiteit,18
respondenten), lichamelijke functies (10 respondenten), geweld (8 respondenten) en drugs en
alcohol gebruik (4 respondenten). Centraal in de analyse van de reproductie van de mannelijke rol
zijn de thema’s agressie, inclusief agressieve seksualiteit en geweld. Deze thema’s functioneren als
een belangrijk punt van peer cultuur en was een teller voor de succesvolle zelfpresentatie in het
bereiken van bekwaamheid, het demonstreren dat ze echt mannen waren. Drugs gebruik en
lichamelijke functies, werden toegewezen van de media door de jongens. Deze activiteiten werden
uitgevoerd door mannelijke media karakters, maar zijn niet zo dicht gebonden aan de mannelijke rol.
Ook al hebben ze interesse ze maken er zelf geen gebruik van. Dat zij zo selecteerden en waarnamen
is toe te schrijven aan bepaalde factoren: de puberende leeftijdsgroep kan extra geïnteresseerd zijn
in hun aandacht aan dat onderwerp en de afwijkende aard van het veel praten over geslacht, geweld,
de drugs en de lichamelijke functies zijn een belangrijke factor in zijn opneming in een peer groep.
De jongens reproduceren hoge stereotypen en negatieve aspecten van de mannelijke rol. Ze
identificeren zich expliciet met deze volwassen mannelijke rol en ze zijn zich ervan bewust dat ze in
de toekomst deze rol vervullen, vooral de agressieve en seksuele rollen. Ze reproduceren de
traditionele mannelijke rollen en de ideologie van agressiviteit. De jongens voegen stereotiepe
begrippen van geslacht toe aan die al in de media bestaan. Zoals zij gemakkelijk extra stereotypische
begrippen op vrouwen in de media toepassen, zo kunnen en passen zij stereotypische begrippen toe
op vrouwen in hun sociale netwerken. Het effect van media kan worden gezien als een collectieve
productie en reproductie van ideologie die van media symbolen wordt getrokken, met de
interpretatie die buiten de individuele media interacteert.
Hoofdbegrippen
Socialistische rollen;
Mensen worden opgegroeid volgens bepaalde ideeën. Ideeën die heersen in de maatschappij waarin
ze opgegroeid worden, de publieke sfeer waarin ze zich bevinden met morrelen die heersen. Op
basis hiervan handelen mensen, in dit geval de jongens die zijn onderzocht.
Methode
Etnografisch onderzoek van peer groepen op een middelbare school in het schooljaar 1982-1983. Zij
werden geobserveerd naar aanleiding van het zien van verschillende films.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Marloes Kooter
Culture SHOCK!
By: Karin Becker
Introductie:
Het doel van dit artikel is het onderzoeken van de rol van media in de constructie van ritueel in de
hedendaagse (stedelijke) setting. Het begrip ritueel wordt beschreven als momenten van culturele
gebeurtenissen, herkenbaar voor deelnemers en bezoekers doordat ze sociale waarde uitdrukken in
symbolische vorm (denk aan festivals, winnen van een EK voetbal maar ook demonstraties). Ritueel
wordt dus omschreven als de bijdrage die media leveren aan binding tussen mensen. De hypothese
die Becker aan haar onderzoek verbindt is dat media een rol spelen bij het neerzetten van publieke
evenementen als ritueel.
The concept of ritual in media research
Evenementen worden door Becker gezien als rituele evenementen wanneer een grote groep mensen
zich samenvoegen om dit evenement samen te ervaren.
Becker zet in deze paragraaf twee verschillende gezichtspunten ten opzichte van ritueel
uiteen, namelijk het gezichtspunten van mediaresearchers en dat van antropologen. Het grootste
verschil tussen deze gezichtspunten is dat de antropologen als centrale punten in hun analyse van
rituele evenementen met name ingaan op verschuiving van de macht en bedreiging van de sociale
orde terwijl mediaresearchers zich concentreren op de centrale rol van cultuur waarbij men uitgaat
van handhaving van sociale orde en een bevestiging van een bepaald wereldbeeld.
Becker vermeld dit om het grote verschil tussen de visies weer te geven en hierbij doet ze de
suggestie dat een analyse van de hedendaagse rol van media in ritueel kan zorgen voor vraagtekens
bij het concept van publieke sfeer als een politiek en sociaal ideaal.
Media events and how they represent
Representaties die massa media geven van evenementen portretteren sociale processen en
structuren. Media moeten gezien worden als integraal, en in sommige gevallen zelfs constitutief voor
het evenement als ritueel. Ze functioneren als een doorgeefluik, ze maken de kern van de zaak
toegankelijk en creëren de mogelijkheid tot gemeenschappelijke beleving (Media events).
Defining ‘media’ and choosing the events
Becker gebruikt het begrip ‘media’ in de breedste zin van het woord. Dit betekend dat ze zowel privé
als geïnstitutionaliseerde media betrekt in haar analyse. In de analyse naar de plaats van media in
hedendaagse rituele evenementen, maakt ze gebruik van fieldnotes, foto’s en voorbeelden van
media coverage, van evenementen die plaatsvonden in Stockholm tussen 1990 en 1994. Haar focus
ligt hierbij op de rollen die media speelden tijdens het evenement, en in het verslag in de grotere
media ervan na afloop.
Framing public events as ritual performances
Becker benadrukt het belang van media bij publieke evenementen. Media hebben de mogelijkheid
om de grenzen van de evenementen te bepalen, waar ze beginnen zowel in tijd en plaats. Hierbij is
bijvoorbeeld te denken speciale plekken die gereserveerd zijn voor camera’s, het gedrag van mensen
wanneer ze in ‘beeld’ komen, fotomomenten maar ook aan de manier waarop zaken in beeld
worden gebracht.
Media and the internal structure of ritual events
Dat media thuishoren bij evenementen is volgens Becker te bewijzen door de manieren waarop
participanten reageren wanneer ze onderdeel worden van de documentatie van een evenement. Dit
is een onderdeel van de aspecten die een evenement als ritueel bestempelen.
Mensen die media gebruiken (met name camera’s) binnen rituele context selecteren meestal
specifieke aspecten van het evenement die ze documenteren. Deze aspecten zijn volgens Becker
onder te verdelen in drie categorieën namelijk:
- Peakmoments: Deze dragen een specifieke betekenis uit voor het evenement als
geheel en zijn geanticipeerd en gepland.
- General atmosphere: voor bezoekers is dit vooral van betekenis om te laten zien
dat zij erbij waren. Voor de media is het doel om alle deelnemers een potentiële
blik op de camera te laten werpen om zo de rituele participatie uit te breiden
door de participanten de mogelijkheid te bieden zichzelf in de media terug te
zien.
- Liminal moments: Dit zijn moment waarop participanten binnenkomen en weer
weggaan bij het evenement (begin en einde). Ook wel het moment waarop ze
hun rituele rol aannemen en later weer van zich afschudden. Deze opnames zijn
nuttig bij de constructie van het narratief.
Transformation, reflexivity and the social order
Transformatie: Het belang van media bij evenementen kan bezien worden door de manier waarop
documentatie door de media, privé en individuele gedragingen en ervaringen transformeert zodat ze
publiek en collectief worden.
Reflectie: De actieve rol die media spelen in de constructie van ritueel geeft de mogelijkheid hen te
zien als externe observeerder bij deze evenementen. De kritische rol van de media ligt in de manier
waarop hun aanwezigheid ook zorgt verschuiving van de focus naar reflectie op het evenement (wat
is het belang voor de samenleving?). Hoewel media geen volledige vervanging bieden voor de
ervaring van het daadwerkelijk deelnemen aan en evenement, geven ze wel de mogelijkheid om te
reflecteren op het belang van het evenement voor de mensen die niet aanwezig waren.
Sociale orde: Grote publieke evenementen representeren vaak specifieke uitdagingen voor de
sociale orde. Deze zijn belangrijk voor de manier waarop media het evenement structureert en
representeert als rituele gebeurtenis. De uitingen voor de camera hebben een symbolisch karakter,
ze zetten het publiek aan het denken.
Becker concludeert door te melden dat vandaag de dag de conflicterende betekenissen met
betrekking tot het begrip ritueel, namelijk ritueel als het laten zien van eenheid en traditie en ritueel
als een uitdaging voor de gevestigde sociale en politieke orde, steeds pijnlijk duidelijk wordt. Dit
maakt het moeilijk om te begrijpen hoe media participeren in de constructie van publieke
evenementen als rituele gebeurtenissen en hoe media reflecteren en uitwijden over de
tegengestelde bedoelingen die deze evenementen hebben.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Ellie Gommans
Tussen vergeetpunt en schandpaal: strategieën tegen extreem rechts in drie
Vlaamse kranten.
Knut de Swert (2001)
Opmerking vooraf: dit artikel bestaat uit enorm veel citaten, onderzoeken en andere details. Daarnaast wordt
ook een gedetailleerd overzicht gegeven van welke krant meer aandacht besteedde aan een bepaalde partij in
een bepaalde periode dan een andere krant. Deze details heb ik niet vermeld, want dan kan ik het hele artikel
beter overschrijven. De grote lijn is beschreven en de hypothesen zijn beantwoord en daar gaat het volgens mij
dan ook om!
Samenvatting
Achtergrond
Extreem rechts. Vanuit het standpunt dat de opkomst van extreem rechts ernstige gevaren inhoudt
voor het democratisch bestel, wordt er steeds vuriger gediscussieerd over wat er nu precies moet
gebeuren om die groei te stuiten. De media en haar waarnemers zijn de laatste jaren beginnen inzien
dat ook zij een zekere verantwoordelijkheid dragen voor de gestage opgang van het Vlaams Blok (de
extreem rechtse partij van België). Er zijn in Vlaanderen echter nauwelijks empirische gegevens die
kunnen nagaan hoe de media extreem rechts in de feiten benaderen.
Het Vlaams Blok wordt naar eigen zegen systematisch geboycot in de media, de mening van de partij
wordt niet gevraagd en nog minder effectief in de berichtgeving opgenomen. Uit anti-extreem
rechtse hoek klinkt echter een ander geluid. Het Vlaams blok wordt volgens hen in de media ten
onrechte gebanaliseerd en behandeld als alle andere partijen, alsof de partij dus niet gevaarlijk zou
zijn voor de democratie. Journalisten, publicisten en wetenschappers bevinden zich ergens tussenin
deze meningen. Maar geen van allen staaft de gedane statements met hard feitenmateriaal, zodat
het moeilijk in te schatten is wie het dichtst bij de waarheid zit.
Dit artikel probeert een overzicht te geven van wat er over extreem rechts in de media is geschreven.
Hypothesen
De eerste hypothese stelt dat extreem rechts wordt gediscrimineerd in de politieke berichtgeving van
de Vlaamse kranten en negatiever wordt behandeld dan andere partijen.
De tweede hypothese stelt het tegenovergestelde, namelijk dat extreem rechts een te ruime toegang
tot de media heeft en nauwelijks kritisch wordt belicht.
Voor de toetsing van de hypothesen is gebruik gemaakt van het materiaal in de volledige aanloop
naar de verkiezingen van 1999 (“de moeder van alle verkiezingen”) en de eerste twee weken daarna.
Theorie en eerder onderzoek
Invloed dagbladen op electoraal succes
Uiteraard is het van belang om eerst te bepalen of de politieke berichtgeving in de media wel
effectief invloed kan uitoefenen op het electorale succes van politieke partijen en politici. In de
literatuur is men het er vrij unaniem over eens dat media een belangrijke en soms zelfs
determinerende invloed kan uitoefenen op de electorale score van politieke partijen. Volgens
McCombs en Shaw (1972) vormen de media het belangrijkste en soms het enige
communicatiemiddel tussen de publieke opinie enerzijds en de politici en politieke partijen
anderzijds. Voor sommigen zijn de media zelfs een dusdanig belangrijke rol gaan spelen in het
politiek bedrijf, dat men termen als ‘de vierde macht’ in de mond is gaan nemen. Volgens
Verstraeten moet men echter vermijden in een al te gemakkelijk en misleidend mediacentralisme te
vervallen.
Hoe groot de beïnvloedende rol van de gedrukte media op het kiesgedrag is of kan zijn, weten we
niet en is moeilijk te onderzoeken. In Nederland hebben Kleinnijenhuis en Scholten (1989)
geconstateerd dat er een onmiskenbaar verband is tussen partijevaluaties in kranten en de
resultaten die betreffende partij haalt onder de lezers. Toch bleek dat het CDA nauwelijks gevoelig
was voor de berichtgeving in kranten, in tegenstelling tot de PVDA, wier electorale score duidelijk wel
verband hield met de berichtgeving in kranten.
Uit de studie van Keith Woods (1995) over de rol van de krant “New Orleans Times-Picayune” in de
gouverneurscampagne in Louisiana in 1991 bleek dat de impact van de media doorslaggevend kan
zijn. Deze gezaghebbende krant besloot, na erg succesvolle resultaten in de eerste stemronde voor
kandidaat David Duke een campagne te starten om te voorkomen dat hij het gouverneurschap zou
behalen. En met succes; dankzij deze “coverage strategy” werd tegenkandidaat Edwin Edwards
herverkozen.
Media onderzoek naar extreem rechts
In België stelde Leenknecht (2000) in een onderzoek over het Vlaams Blok in de verschillende
televisiejournaals vast dat er helemaal geen journalistiek taboe meer lijkt te heersen over het Vlaams
Blok in de beeldmedia, en ze er bijna als een normale partij behandeld wordt. Vervolgens verscheen
er een studie van het Vlaams Blok, op basis van eigen data en de data van Leenknecht, die leidde tot
de tegenovergestelde conclusie; namelijk dat het Vlaams Blok wel gediscrimineerd wordt. De partij
hield echter geen rekening met de evaluatie van het Vlaams Blok en haar politici in de
televisieprogramma’s: dat was nu net de basis waarop Leenknecht zich baseerde.
De scriptie van Annelies Roon uit 1993 belichtte over extreem rechts in drie Nederlandse kranten.
Haar eindconclusie was dat extreem rechts eind jaren tachtig, begin jaren negentig weliswaar
negatief werd benaderd, maar dat van een actieve bestrijding nauwelijks sprake was.
Jeanine Albronda heeft het onderzoek van Roon gerepliceerd naar aanleiding van de Nederlandse
gemeenteraadsverkiezingen van 1994. Naarmate de verkiezingen vorderden begonnen de kranten
meer over extreem rechts te schrijven, tot vijf keer meer toe dan in het onderzoek van Roon vijf jaar
eerder. Daarbij ging het vooral om negatieve aandacht, zowel voor partij als partijleden. In electorale
periodes schijnt er dus toch meer en meer geopteerd te worden voor een combattieve
bestrijdingsstrategie.
Strategieen tegen extreem rechts en de rol van de media
Een aantal wetenschappers pleit ervoor dat de berichtgeving in de pers een afspiegeling zou moeten
zijn van de maatschappij, waarin de verschillende politieke en ideologische strekkingen aan bod
komen zoals ze ook in het maatschappelijke en politieke veld voorkomen. De media die zich daaraan
proberen te houden, dienen zich echter om de haverklap te verdedigen tegen kritiek uit anti-extreem
rechtse hoek. De voorstanders van het bestrijden van extreem rechts in de media baseren zich
voornamelijk op de verantwoordelijkheid van de pers inzake de bescherming van de democratie.
De hamvraag voor de anti-extreem rechtse beweging is echter op welke manier extreem rechts dan
bestreden moet worden. Hans de Witte (1997) hanteert in zijn analyse van strategieen tegen
extreem rechts ruwweg twee manieren van bestrijding van extreem rechts; negatie en confrontatie.
Deze tweede strategie valt uiteen in vier onderdelen: isolatie (afspraken tegen samenwerking met
er), discussie, actie (manifestaties) en ontmaskeringstrategieën (het achterliggende radicale gelaat
van extreem rechts tonen).
Begin jaren tachtig was men ervan overtuigd dat negeren de beste optie was. Als men er geen
aandacht aan schonk of naar hun standpunten luisterde zou de stroming vanzelf verdwijnen.
Extreem rechts is echter allerminst een kleine stroming. Sommigen blijven echter voorstander van de
negatiestrategie. De kritiek op de negatiestrategie die in anti-extreem rechtse kringen valt op te
vangen, draait in de hoofdzaak om de slachtofferrol waarin men het Vlaams Blok duwt. Rolf Falter
(journalist De Standaard) en de Witte (2000) zijn van mening dat extreem rechts kritisch benaderd
moet worden zodat de partij en haar politici niet als normaal gepercipieerd worden.
Een deel van het succes van het Vlaams Blok is te verklaren vanuit een agenda-setting invalshoek: het
Vlaams Blok kiest de thema’s en niet de andere partijen. Het Vlaams Blok slaagt erin problemen
relevant te maken en electoraal te verzilveren.
Onderzoeksopzet
Het onderzoek is gebaseerd op empirisch materiaal uit alle exemplaren van de kranten De Morgen,
Het laatste Nieuws en De Standaard in de periode van 01-01-1999 tot 30-06-1999.
Het Vlaams Blok in de doordeweekse krant (periode januari – februari 1999)
Het Vlaams Blok wordt niet als elke gewone partij behandeld, men vermeldt de partij inderdaad een
stuk minder. Van een systematische boycot van de partij valt niet te spreken. Opvallender nog dat
het beperkte voorkomen van de partij Vlaams Blok in de politieke berichtgeving is de heel magere
aandacht voor de politici van het Vlaams Blok. De manier waarop en de mate waarin de partij wordt
gediscrimineerd ten opzichte van andere partijen hangt af van een combinatie van actualiteit,
ideologische achtergronden en de formele planning van de verschillende kranten.
Vermeldingen Vlaams Blok naarmate verkiezingen naderen
In de zes weken voor de verkiezingen is het aantal vermeldingen van het Vlaams Blok tot driedubbel
toegenomen ten opzichte van de reguliere periode. De verkiezingen vormen een culminatiepunt in
het aandeel van het Vlaams Blok in de reguliere berichtgeving. In de nabespreking en evaluatie van
de verkiezingen werd er niet meer zoveel aandacht besteed aan het Vlaams Blok. De politici van het
Vlaams Blok worden over het algemeen helemaal niet zo vaak vermeld. Hier dient opgemerkt te
worden dat er ook negatieve aandacht wordt geschonken aan de partij, maar ook negatieve
aandacht is aandacht.
Extreem rechts in woord en beeld
Naar mate de verkiezingen vorderen blijkt het dat extreem rechtse politici inderdaad naar aanleiding
van de verkiezingen meer kans maken om geciteerd te worden.
De krantenkop is vaak het enige wat de lezer van een artikel effectief opneemt. Het kan dus
gevaarlijk zijn om extreem rechts in de koppen te zetten, waardoor er geen plaats is voor nuancering.
Ook foto’s van leidersfiguren van extreem rechts kan leiden tot een prestige voor extreem rechts.
Negeren of confronteren?
Het Vlaams Blok heeft tot op zekere hoogte gelijk als het spreekt over een discriminatie in de
geschreven pers. Het Blok komt in een doordeweekse periode in kranten minder aan bod dan men
zou kunnen verwachten op basis van haar verkiezingsuitslagen. Alle niet regeringspartijen komen
minder in het nieuws omwille van het feit dat ze geen beleid voeren. Een verklaring voor de
bijkomende discriminatie van het Vlaams Blok zou kunnen liggen in het feit dat de geschreven media
de partij zoveel mogelijk uit het nieuws trachten te houden.
Anti-extreem rechts heeft op haar beurt in zekere zin gelijk als het klaagt over de kritiekloosheid van
de media over het Vlaams Blok. De kwaliteitskranten berichten opvallend neutraal over de partij.
Enkel Het Laatste Nieuws bericht negatief in de doordeweekse periode.
In het algemeen hoeft het Vlaams Blok niet te klagen over te weinig media-aandacht in electorale
periodes: die aandacht verdriedubbeld en stijgt uit tot ver boven een juiste afspiegeling van haar
electoraal aandeel. Toch moeten de kranten wel bericht geven. De politieke actoren spreken er
voortdurend over en het hoort volgens de krant bij de geijkte journalistieke criteria. En daarbij gaat
het om sensationeel nieuws, wat per definitie goed verkoopt. Vanuit een eigen
verantwoordelijkheidsgevoel berichten de kranten doorgaans erg kritisch en negatief over het
Vlaams Blok. Het Laatste Nieuws doet tijdens de verkiezingsperiode echter of haar neus bloed.
Tenslotte
Verder onderzoek moet uitmaken of het om een tijdelijk, dan wel structureel verschil gaat tussen de
kwaliteitskranten en de populaire kranten inzake de aanpak van extreem rechts in electorale
periodes.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Edgar de Graaf
Vasterman - Mediahypes en professionele standaarden
Er zijn twee soorten nieuwsgolven: mediahypes en reflecterende nieuwsgolven. Bij de laatste gaat
het vooral om een serie van nieuwswaardige gebeurtenissen die elkaar opvolgen en allemaal in
verband staan met elkaar. Waar in dit artikel echter dieper op ingegaan wordt, is de eerste: de
mediahype. Deze betreft één gebeurtenis die zich als een vliegwiel over de media verspreidt. Noemt
de eerste als voorwaarde dat berichtgeving en feitelijke ontwikkeling synchroon lopen, bij de
mediahype is dat echter niet het geval. Het gaat hier om de volgende vs. de (aan)jagende rol.
Wanneer de frequentie van incidenten en maatschappelijke relevantie van gebeurtenissen de
nieuwsgolf niet kunnen verklaren, kun je terugvallen op het volgende:
key-event  self-referentiality  interactive momentum  social amplification  mediahype.
Nieuws wordt hier omschreven als een reconstructie van selectief waargenomen werkelijkheid,
gebonden aan specifieke professionele eisen. Een key-event lokt een golf van nieuws uit die
gebaseerd is op een nieuwsthema. De snelle verspreiding over de redacties van de nieuwsmedia
komt voort uit de hoge mate van self-referentiality van de media: de angst om nieuws en dus
mediagebruikers te missen is groter dan de wil om de eigen nieuwsagenda te bepalen. Naarmate die
golf groter wordt, neemt de kans toe dat de massale media aandacht (meutevormig, pack
journalism) allerlei maatschappelijke reacties losmaakt, die ook weer nieuws zullen worden
(interactive momentum). Maatschappelijk gezien wordt het onderwerp steeds belangrijker en dit
proces staat te boek als social amplification. Dit alles heeft te maken met de maatschappelijke
context van dat moment .
Wat is een mediahype?
Een mediahype is een mediabrede, snel piekende nieuwsgolf die één gebeurtenis als startpunt heeft
en die voor het grootste deel het gevolg is van zichzelf versterkende processen binnen de
nieuwsproductie. Kenmerken van een mediahype zijn de volgende:
 Mediabrede nieuwsgolf: niet regelmatig, gekoppeld aan (frequentie van) feitelijkheden. Ook:
eenstemmigheid in berichtgeving en hoeveelheid;
 Sleutelgebeurtenis: startpunt, onderwerp met meer aandacht;
 Intensieve nieuwsmakende activiteiten: vergelijkbare incidenten (heden én verleden) die in
verband gebracht worden met de sleutelgebeurtenis en anders nieuwswaardeloos zijn. Plus
thematisch nieuws: achtergronden, analyses, opinie;
 Interactie media en sociale actor: nieuwe acties  nieuwe impuls media / berichtgeving 
reacties.
Twee soorten mediahypes:
 Extensiverende mediahypes: brede focus zorgt voor expansie van de sociale constructie van
het probleem  sociale amplificatie, toenemende bewustwording en verontrusting.
Toename aantale vergelijkbare incidenten, artikelen en verbreding;
 Intensiverende mediahypes: inzoomen op aspecten van één kwestie die uitgroeit als crisis of
schandaal (kwestie van sociale constructie). Toename van het aantal artikelen over een
persoon of instelling uitdiepen.
Dynamisch amplificatiemodel
De sociale constructie van sociale problemen doorloopt meestal de volgende fasen:




Framingfase: initial claims-making and validation: een nieuw frame vecht zich in op de
‘markt’ van sociale problemen. Erkenning door onderzoek naar de omvang en ernst van het
probleem en in beleidsvoornemens;
Expansiefase: differentiatie, aggregatie en expansie: maatschappelijke consensus is basis van
uitbouw van het probleem, alles wordt in een breder daglicht geplaatst;
Ambivalentiefase: ambivalentie en controverses: grenzen en controverse over de definities
en aanpak van het probleem. Nieuwe frames doen hun intrede;
Institutionalisering: consensus en infrastructuur: nieuwe wetgeving, opbouw ‘infrastructuur’
voor aanpak van gevestigd probleem.
Sociale amplificatie van risico: maatschappelijk proces waarbij bepaald risico sterk wordt uitvergroot
en in centrum van openbare meningsvorming terecht komt (denk aan Bijlmerramp en gif/doofpot).
Journalistieke standaarden:
 Betrouwbaarheid: attributie (info toeschrijven aan meerdere, te identificeren bronnen),
verificatie (feiten);
 Evenwichtigheid: verschillende perspectieven;
 Pluriformiteit: verschillende meningen en stromingen;
 Onafhankelijkheid: los van commercie of politiek;
 Afstandelijkheid: onpartijdig en alleen verslag doen;
 Relevantie en maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Anne van Yzendoorn
Van de Steeg, M. (2002) Rethinking the Conditions for a Public Sphere in the
Earopean Union
Kernwoorden van het artikel zijn:
 Europese unie
 Media
 Publieke debat
 Publieke sfeer
 transnationaal
Ter informatie onder publieke sfeer (Jurgen Habermas) wordt verstaan de discussie die een
samenleving met zichzelf heeft op basis van onderwerpen en opvattingen die iedere burger in de
maatschappij aan gaan.
Het onderwerp van dit artikel is de Publieke sfeer in de Europese Unie zoals deze wordt ondersteund
door de massamedia. De vraag waar het om gaat is of er een publieke sfeer kan ontstaan in Europa.
Over het algemeen, worden er vraagtekens gezet bij het mogelijke bestaan van een Europese
publieke sfeer en worden de vooruitzichten voor actief burgerschap en democratie buiten de
landsgrenzen die momenteel de Europese Unie vormen negatief beoordeeld.
Het doel van van de Steeg in het artikel is een framework te initiëren (empirisch en theoretisch) die
een realistisch beeld schetst van de publieke sfeer in de EU. Figuur 1 & 2 worden in het artikel
verworpen. Van de Steeg geeft aan dat het niet logisch is omdat het dan uit 15 verschillende
geïsoleerde landen gaat. Figuur 6, te zien in het onderstaande figuur word aangenomen.
Bij een overkoepelende publieke sfeer in de EU spellen dus een aantal factoren (begrippen) een rol :
1. media systeem
2. Gedeelde cultuur & identiteit
3. Taal
Het mediasysteem speelt een grote rol, aangezien de publieke sfeer en media vaak worden
gelijkgesteld. Het media systeem is van belang voor de publieke sfeer en daarom kunnen ze juist niet
gelijkgesteld worden aan elkaar. Het mediasysteem is een hulpmiddel voor de publieke sfeer. Europa
is niet een gemeenschap van communicatie,maar juist een meertalig continent. Europeaniseren in de
communicatie sector wil eigenlijk zeggen dat er een eigen krant, radio en tv programma’s moeten
zijn.
Ten tweede blijkt uit het artikel dat een gedeelde cultuur (Shared culture en shared identity) en
gedeelde identiteit niet noodzakelijk zijn voor de Europese unie. Elk willekeurig gekozen land bestaan
subculturen. Alle burgers hoeven niet per definitie dezelfde mening te hebben en te vormen.
Het derde begrip betreft taal. Taal word een barrière gezien en een obstakel voor een Europese
publieke sfeer. Drie argumenten worden in artikel gegeven, namelijk:
 verschillende talen voor een verschillende kijk op de wereld zorgen. Door taal zien en begrijpen
mensen de wereld op een bepaalde manier, in een context die ze zich eigen hebben gemaakt.
Verschillende landen verschillende betekenissen toekennen aan een begrip.


Taal word gelijkgesteld met communicatie. Door de verschillende talen zouden de burgers van de
EU niet met elkaar kunnen communiceren. Dit zou betekenen dat één van de basisvoorwaarden
voor democratie niet vervuld zou kunnen worden. Maar om in staat te zijn om met anderen te
praten hoeft niet persé te betekenen dat het om dezelfde taal gaat.
Ten derde is er geen taal die wordt gesproken door elke burger van de EU. Een journalist zijn
eigen taal als dat wel zo was zou kunnen spreken en dan zou hij er zeker van zijn dat iedereen
hem zou begrijpen of dat er een één taal zou moeten worden gesproken door heel Europa.
Om een Europese Unie te kunnen vormen zou iedereen dezelfde taal moeten spreken en begrijpen.
Iedere burger moet in staat zijn dezelfde media te begrijpen. Bovendien word er nu in de nationale
publieke sfeer niet naar één en dezelfde media gekeken of geluisterd. Dus dit zal ook niet het geval
zijn met een Europese publieke sfeer.
De conclusie die van de Steeg aangeeft in haar artikel is dat er pas een Europese publieke sfeer kan
ontstaan als we één en dezelfde publieke opinie hanteren en één en dezelfde nieuwsagenda. De
nieuwsagenda moet we in verschillende talen worden geformuleerd en burgerschap op nationaal
niveau moet op Eu niveau worden gedefinieerd. Deze conclusie is gebaseerd op Schlesinger. Als
toegevoegde waarde geeft van de Steeg aan dat de kans groot is dat juist de Eu uit elkaar valt dan
dat het bijeen gehouden zal worden. Bovendien verwerpt van de Steeg dat er een gezamenlijk media
gevormd moet worden omdat je juist kan leren van alle dynamiek en het verscheiden karakter van
de EU en de publieke sfeer. Daarom blijft voorlopig de publieke opinie op nationaal niveau de
publieke opinie de opinie op EU niveau voortbrengt.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Iris Beltman
Skater of faker?
Een kwalitatieve casestudy naar de rol van media in de subculturele
identiteitsconstructie van skaters.
Nele Simons (2006)
Samenvatting
Inleiding
De skateboardsubcultuur is een subcultuur. Omwille van de spectaculaire tricks, de creatieve stijl en
het trendsettende voorkomen van de skaters, levert deze lifestylesport zeer aantrekkelijk
beeldmateriaal op.
Met dit onderzoek wordt getracht een bijdrage te leveren aan de wetenschap door op zoek te gaan
naar de rol van media in de subculturele identiteitsvorming van skaters. Deze studie heeft tot doel de
verschillende pijlers van de skate-identiteit aan een gedetailleerde analyse te onderwerpen en de
bijdrage van media in het proces van subculturele identiteitsconstructie te achterhalen.
Theoretisch kader:
Onderzoek naar jongerensubculturen
Subcultuur (Thornton): een groep van mensen die iets gemeen hebben met elkaar waardoor ze te
onderscheiden zijn van andere sociale groepen. Er bestaat geen éénduidige definiëring van het
begrip ‘subcultuur’.
‘Sub’ wijst erop dat de sociale groep ondergeschikt is aan de massacultuur:
 subculturen worden vaak beschouwd als afwijkend;
 subculturen worden als sociale groepen gezien die zich laag op de sociale ladder bevinden.
Subculturen verschillen van andere sociale groepen met de volgende eigenschappen:
 bestaan los van familiale verwantschap, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een gemeenschap;
 de leden zijn zich bewust van de subcultuur waar ze deel van uitmaken (onderscheid insider
en outsider is belangrijk en heeft te maken met collectieve perceptie);
 er wordt nadruk gelegd op het verschil tussen de subcultuur en de mainstream samenleving.
Subculturen hebben een bewustzijn van ‘anders zijn’ en dit heeft een aanzienlijke impact op
het participerende individu.
Subculturele studies kent zijn oorsprong in de Chicago School of Sociology. Subcultuur wordt in deze
traditie gedefinieerd als een levenswijze met bepaalde normen en waarden die afwijken van het
dominante normen- en waardenpatroon. Daarnaast vormt het een collectieve oplossing voor het
statusprobleem, doordat ze de jongeren een reeks alternatieve statuscriteria biedt. Deze
statuscriteria zijn de standaarden of normen die de subculturele leden gebruiken om anderen te
evalueren op (in)authenticiteit (Cohen).
Als reactie op de visie van de Chicago School ontwikkelde zich de Cultural Studies als
onderzoekstraditie; Centre for Contemporary Cultural Studies (CCCS). Kenmerkend voor het CCCS is
de kritische houding ten opzichte van traditionele sociologische jeugdtheorieën van de Chicago
School, waarin het ontstaan van een jeugdcultuur werd gekoppeld aan een nivellering van
klassenverschillen (Abma).
De subculturele identiteitsvorming vindt plaats in een context van verzet tegen onderdrukking en
tegenstrijdigheden. Onderzoekers van het CCCS benadrukken vooral de culturele aspecten van de
jongerensubculturen: het creëren van een eigen subculturele identiteit door nieuwe betekenissen
aan dingen toe te schrijven (Gelder).
Vanaf het moment dat subculturele stijlen worden opgepikt door de massamedia, verliest de
subcultuur zijn authenticiteit (Hebdige).
Na kritiek op zowel de Chicago School en het CCCS ontstond de post-CCCS traditie. Hierbij staat
centraal de afwijzing van de notie ‘subculturele weerstand’ ofwel het afzwakken van de notie ten
voordele van een model waarin subculturen worden opgevat als afhankelijk van en coöperatief met
de oudercultuur en de commerciële massacultuur. Onderzoekers hebben oog voor de diversiteit,
variëteit en heterogeniteit van subculturen.
De post-CCCS vormt het theoretisch raamwerk van dit onderzoek.
Subculturele mediaconsumptie
Media vormen een symbolische bron voor jongeren waaruit ze inspiratie kunnen halen voor de
constructie van een eigen identiteit en lifestyle. ‘Preferred reading’ (voorkeurinterpretatie) kan door
de lezer, geheel of gedeeltelijk, worden overgenomen of verworpen. Lezers geven dus zelf betekenis
aan een tekst. Dit doen ze echter onder bepaalde condities die ze niet zelf gekozen hebben: het
decoderen van de gecodeerde mediaboodschap wordt immers beïnvloed door de socio-economische
en culturele achtergrond van de lezer.
Gespecialiseerde media binnen een subcultuur (subculturele media) bestaan uit nichemedia
(gespecialiseerde magazines) en micromedia (mond-tot-mondreclame, websites, fanzines en
flyers)(Thornton).
Nichemedia: media die gespecialiseerd zijn in het onderwerp van de subcultuur en die ook bijdragen
tot constructie van die subcultuur. Via deze media trachten de leden van de subcultuur zich te
verzetten tegen de commerciële co-optatie.
Nichemedia dienen voornamelijk voor de verspreiding van subculturele kennis binnen de
skatecultuur. Nichemedia zijn belangrijk voor de verspreiding van informatie over activiteiten naar
hun leden, voor de creatie en circulatie van de subculturele symbolen en ze dragen bij tot de
betekenis van subcultureel kapitaal (Thornton). De skateboarders vormen een internationale
subcultuur. Nichemedia zijn bijgevolg een essentiële schakel in de wereldwijde
informatiedoorstroming. In de skatecultuur hebben de nichemedia echter nog andere functies. Via
skatemagazines en -video’s peppen de skaters zich op alvorens te gaan skaten.
Micromedia: vormen een belangrijk onderdeel van het proces van netwerking waardoor subculturele
individuen worden verbonden tot een duidelijk omlijnde groep met een eigen identiteit. Micromedia
genieten de grootste geloofwaardigheid binnen de clubcultuur omdat ze het meest underground zijn.
Beide media spelen een voorname rol in de subculturele identiteitsconstructie.
Subculturele media, jongeren en identiteit
In onze postmoderne westerse beeldcultuur worden media en culturele representaties steeds
belangrijker in de constructie van culturele identiteiten. Media spelen een belangrijke rol in de relatie
van jongeren met hun familie en hun peers, en in het proces van hun identiteitsvorming. Jongeren
selecteren en transformeren de ideeën die door de media verspreid worden om zo hun eigen
identiteit te bricoleren/vormen.
Media kunnen ook op een meer indirecte manier de identiteitsconstructie van jongeren beïnvloeden,
namelijk via de symbolische betekenis die ze aan producten toeschrijven. De functie van die
symbolische betekenis werkt in twee richtingen:
 enerzijds gaat het om een sociaal-symbolisme om de sociale wereld te construeren;
 anderzijds gaat het om een zelf-symbolisme om een eigen identiteit te construeren.
De symbolische betekenis (producten en merken) van de bezittingen van een persoon drukken zijn
individualiteit uit of de wens om met een bepaalde groep geassocieerd te worden.
Er bestaat een groeiende overtuiging dat de mediaconsument actief en participerend is. De betekenis
wordt dus niet overgebracht via een éénrichtingscommunicatieproces, maar wordt via een
communicatieve interactie geconstrueerd. Hoe een symbolische betekenis wordt geïnterpreteerd
hangt af van de ‘advertising literacy’ van de consument (Elliot & Wattanasuwan). De capaciteit om
media en reclame juist te interpreteren is bij jongeren een belangrijke factor om sociale groepen
tegenover elkaar te positioneren en hun identiteit binnen deze sociale groepen te bepalen. De
interpretatievaardigheden en ook de mate waarin men beroep doet op de media blijken te variëren
naargelang de ervaring van de skater. Naarmate men meer ervaring heeft met de media-inhoud en
het mediumtype, is men meer onderlegd in het actief decoderen en interpreteren van de
mediaboodschap.
Methodologie
Om een adequaat beeld te krijgen van de mediaconsumptie en -verwerking in de skatesubcultuur
werd er in dit onderzoek geopteerd voor etnografisch onderzoek (participerende observatie en
diepte-interviews).
Kerngroep van het onderzoek is de skatecrew Deux Flags, bestaande uit vijf jongens tussen 14 en 21
jaar. Deze skatecrew werd geselecteerd op basis van het eigen sociale netwerk. Het voordeel van
reeds enkele skaters in de skatecrew te kennen, werd – gezien het korte tijdsbestek waarin het
onderzoek moest gebeuren – belangrijker geacht dan methodologische bezwaren in verband met
vermenging en subjectiviteit. De participerende observatie bij deze groep skaters vond plaats van
juni 2004 tot april 2005. Ondanks de sterke betrokkenheid werd er om diverse redenen toch een
zekere afstandelijkheid behouden. Er werd met een andere blik naar situaties gekeken en op die
manier konden er zaken opgemerkt worden die de skaters ‘normaal’ of ‘niet belangrijk’ vonden. Van
deze observaties, interpretaties en gesprekken werd een gedetailleerd veldverslag gemaakt.
In totaal vonden er zes interviews plaats, waarvan twee focusgroepen en vier individuele diepteinterviews. De skatecrew Deux Flags werd tweemaal als focusgroep geïnterviewd. Op die manier ging
de dynamiek van de groep niet verloren, aangezien de respondenten niet enkel reageren op de
vragen van de interviewer, maar ook op elkaar. De vragenlijst voor deze interviews werd
samengesteld op basis van de literatuurstudie en eerdere onderzoeken. Alle vragen werden als open
vragen geformuleerd. Op basis van de hoofdthema’s van de interviews en met behulp van informatie
uit eerdere onderzoeken werden er vervolgens axiale codes aangemaakt.
Rapportering:
De skatecultuur
De subcultuur van het skateboarden is natuurlijk opgebouwd rond de sport, maar bestaat uit zoveel
meer; het is een levenswijze, een attitude, een manier van ‘zijn’.
Door de informele sfeer van de sport hebben skaters veel meer vrijheid om zichzelf te verkennen en
zichzelf uit te drukken. Een ander belangrijk kenmerk van de skatesubcultuur is volgens de
respondenten het individualisme. Door de afwezigheid van vaste regels, training en competitie,
wordt elk individu aangemoedigd om een eigen persoonlijke stijl van skaten te ontwikkelen. Pas als
men het skaten tot een levensstijl heeft gemaakt en een eigen skatestijl heeft ontwikkeld, wordt men
aanvaard als een legitiem lid van de skatesubcultuur. Door deze nadruk op individuele expressie
wordt skaten vaak eerder beschouwd als ‘play’ (geen specifiek doel, geen eindpunt, geen winnaars of
verliezers, het wordt niet temporeel afgebakend en er zijn geen van buitenaf opgelegde regels) dan
als ‘sport’.
Drie pijlers van de skate-identiteit:
Op basis van eerder onderzoek naar de skatecultuur werden drie pijlers van de subculturele identiteit
onderscheiden: de vaardigheden, het subcultureel kapitaal en de authenticiteit.
Vaardigheden
Bij de pijler vaardigheden speelt vooral de skatestijl waartoe men behoort een belangrijke rol in de
profilering van de skater. Elke skatestijl heeft een eigen imago, dat in de eerste plaats via nichemedia
verspreid wordt.
Het hebben van vaardigheden is een belangrijke bouwsteen in de subculturele identiteit (Wheaton &
Beal). Het skateboarden is een duidelijk zichtbaar element van de skate-identiteit. Onder meer de
moeilijkheidsgraad van de tricks en de voorkeur voor een bepaalde stijl bepalen zowel de identiteit
van de skater als zijn status binnen de subcultuur.
De nichemedia leveren op twee manieren een belangrijke bijdrage in de constructie en de
verspreiding van het imago van een skatestijl:
 de nichemedia kunnen een invloed uitoefenen op de populariteit van de skatestijl door de
stijl al dan niet aan bod te laten komen;
 het imago van de professionele skaters die de stijl belichamen via de nichemedia straalt af op
de skatestijl. De professionele pool-, vert-, street, homie- en punkskaters hebben elk hun
eigen kledingstijl en muzieksmaak en worden gesponsord door aparte merken. Deze
informatie wordt via de nichemedia weerspiegeld, uitvergroot en uitgedragen naar de
skaters. Maar er is geen sprake van een hiërarchie volgens de skaters, waarbij de ene stijl
meer respect zou krijgen dan een andere.
Subcultureel kapitaal
Subcultureel kapitaal: een term die door Thornton (1996) werd ontwikkeld om de hiërarchie binnen
een subcultuur te verklaren. Met het concept bouwt Thornton verder op de noties economisch,
cultureel en sociaal kapitaal van Bourdieu.
Subcultureel kapitaal kan geobjectiveerd (bezitten van juiste materiële symbolen: kleding(merken),
accessoires, etc.) of belichaamd (beschikken over juiste kennis (insiderkennis) en laatste subculturele
nieuwtjes) worden.
Deze studie wijst uit dat het belichaamd subcultureel kapitaal vooral uit insiderkennis over
skatemerken bestaat. Dit bevestigt de conclusie van Wheaton & Beal. Deze studie toont echter aan
dat er meer nuancering nodig is: het is niet zozeer de hoeveelheid subcultureel kapitaal die iets zegt
over de identiteit van de skater, als wel de status van de subculturele kennis waarover men beschikt.
Wat betreft de kanalen waarlangs de insiderkennis verspreid wordt, verschilt de conclusie van dit
onderzoek niet van die van eerdere studies: subculturele kennis wordt gedistribueerd via sociale
netwerken en nichemedia. Hoe moeilijker het subcultureel kapitaal te bemachtigen is, hoe meer
status het krijgt binnen de skatecultuur. Omwille van de hiërarchie in de nichemedia, moet de
subculturele kennis die via de verschillende skatemedia verspreid wordt ook nog juist
geïnterpreteerd worden.
Dat ze de media juist kunnen interpreteren, bewijzen de skaters:
 door met elkaar de skatemedia en de media-inhoud te bespreken;
 via materiële zaken hun subculturele ervaring en kennis te uiten.
Het subcultureel kapitaal wordt geobjectiveerd door middel van het dragen van bepaalde merken en
het gebruiken van specifiek materiaal. Elke skater heeft zo zijn eigen, persoonlijke stijl waarmee hij
zich zowel binnen als buiten de skatesubcultuur wil profileren.
Authenticiteit
Authenticiteit is essentieel voor de interne statushiërarchieën in een subcultuur. Participatie aan een
subcultuur wordt gezien als een soort van innerlijk ‘zelf’ dat ontstaat en in stand gehouden wordt
door subculturele betrokkenheid en dat wordt geconstitueerd in relatie tot de ‘inauthenticiteit’ van
de anderen (Wheaton & Beal).
Binnen de subcultuur is er sprake van een soort van hiërarchie gebaseerd op status. Op basis van
status wordt er een onderscheid gemaakt tussen een harde kern van authentieke vernieuwers
enerzijds en de meelopers (wannabe-skater) anderzijds. De criteria om status te verwerven worden
door de leden van de subcultuur zelf gedefinieerd. Eerdere studies naar alternatieve of extreme
sporten suggereren dat authenticiteit en status worden beïnvloed door factoren zoals gender, klasse,
attitude, vaardigheden en toewijding.
Het onderscheid tussen de twee extremen (authentieke- en wannabe-skater) wordt gemaakt op
basis van interne en externe criteria.
Uit deze studie blijkt dat het interne criterium voor authenticiteit, namelijk het al dan niet hebben
van de skatementaliteit, door het commerciële succes van het skateboarden steeds belangrijker
wordt. Een authentieke skater put voldoening uit de activiteit zelf en heeft geen extern doel voor
ogen. De skatementaliteit bestaat enerzijds uit toewijding aan het skateboarden en anderzijds uit het
aanvaarden van de kernwaarden van de skatecultuur. Skateboarden is een echte lifestyle die het
leven beheerst.
Het externe criterium waarop de skaters de mate van authenticiteit beoordelen, zijn in de eerste
plaats de skatemerken die men draagt.
Authentiek zijn betekent niet dat men over het meeste subcultureel kapitaal beschikt. Het betekent
wel dat men over de juiste subculturele kennis beschikt en deze bovendien op een juiste manier
aanwendt.
Media als inspiratiebron voor de skate-identiteit
Op basis van de gedetailleerde analyse van de skate-identiteit kunnen we concluderen dat zowel
niche- als massamedia een voorname rol spelen in de subculturele identiteitsconstructie van de
skaters in dit onderzoek. Deze vaststelling stemt overeen met de overtuiging van Miles dat media in
onze postmoderne westerse beeldcultuur een belangrijke bron zijn voor de identiteitsvorming van
jongeren.
Skaters profileren zichzelf en categoriseren andere skaters op basis van hun insiderkennis en hun
subcultureel kapitaal. Wie men is als skater - gaande van de mate van authenticiteit, subcultureel
kapitaal en individualiteit tot de skatestijl waartoe men behoort - wordt visueel tot uitdrukking
gebracht in een persoonlijke stijl. Nichemedia zijn een bron voor de identiteitsconstructie van
skaters. Maar dit betekent niet dat zij als passieve consumenten de media-inhoud zonder meer
overnemen. De skaters treden op als actieve decodeerders.
Tegenwoordig komt skateboarden steeds vaker in de massamedia aan bod. Dit leidt tot het ontstaan
van diverse subgroepen in de skatecultuur omwille van twee redenen:
 niet alle skaters doen in dezelfde mate beroep op (niche)media om hun subculturele
identiteit vorm te geven;
 de opgepikte media-inhouden worden niet door iedereen op gelijke manier geïnterpreteerd.
Door deze fragmentering binnen de skatesubcultuur wordt de subculturele identiteit tegenwoordig
in de eerste plaats geconstrueerd tegenover de andere subgroepen binnen de skatecultuur. ‘De
ander’ waarvan de skater zich door middel van zijn subculturele identiteit wil onderscheiden, bevindt
zich niet in de mainstream samenleving - in tegenstelling tot in de clubcultuur - maar binnen de
subcultuur.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Judith Leblanc
Correll, S. (1995).
The ethnography of an electronic bar, The Lesbian Cafe. Journal of Contemporary
Ethnography
De eerste doelen van het onderzoeken van The Lesbian Café (LB) hadden betrekking op het
onderzoeken hoe een gemeenschap gecreëerd en in stand gehouden wordt d.m.v. interacties via de
computer. Daarnaast wil men vaststellen welke functies het heeft.
Resultaten laten zien dat de verschijning van de LC is beïnvloed door de aanwezigheid van ‘echte’
clubs en door de computer als communicatiemiddel. Deze ‘lesbische computerruimte gemeenschap’
wordt gevormd door 4 types patronen: regulars, newbies, lurkers en bashers. Deze bevindingen
dagen het traditionele begrip ‘gemeenschap’ uit door aan te dragen dat een gemeenschap ook
gecreëerd kan worden in een verschillend soort ruimte.
Het artikel beschrijft een elektronisch (virtueel) lesbisch café (the Lesbian Cafe). Onderzocht wordt
hoe een
Doordat computers tegenwoordig door telefoonlijnen gekoppeld kunnen worden, kunnen mensen
over de hele wereld met elkaar communiceren op een snelle en goedkope manier. Computer Bulletin
Board Systems (BBS) gericht op het sociale vlak, kunnen een pijnloze manier zijn om te socializen, in
het bijzonder voor mensen die het niet prettig vinden om ‘gewaagd zaken te doen’, zoals weduwen,
weduwnaars en personen met een beperking. Osborne (1993) zegt dat BBS en chatboxen staan
bezoekers toe om anoniem te surfen met het doel mensen te ontmoeten met wie ze een seksueel
expliciet gesprek kunnen hebben. Anonimiteit is van belang, omdat veel mensen BBS gebruiken om
gedrag uit te proberen waarvan zij denken dat het afwijkend is.
Sociologische studies maken onderscheid tussen community en the community. Bernard (1973)
onderscheid 3 kenmerken om van een community te spreken: plaatsgebonden (locale),
gemeenschappelijke verbindingen en sociale interacties. The community kenmerkt zich door een
hoge graad van persoonlijke intimiteit, morele verbintenissen en sociale cohesie.
Het symbolisch interactionisme (zie college 4, 28 november) en etnografische perspectieven zijn
gebruikt om het onderzoek vorm te geven. Vooral onderzoeken van Goffman en Garfinkel zijn
gebruikt bij de beschrijving van hoe gemeenschappen gecreëerd en elektronisch onderhouden
worden.
Goffman: The Presentation of Self in Everyday Life (1959): definitie van de situatie
Individuen presenteren zichzelf met bepaalde kenmerken d.m.v. een “front”. Het front laat hun
identiteit zien en de waarden in hun maatschappij en gemeenschap.
Samenwerking (“team”) wordt gebruikt om individuen te beschrijven die samenwerken om een
eigen definitie van de situatie te ontwerpen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen “front
region” (definitie van de situatie, presentatie tegenover het publiek) en “back region” (teamleden
relaxen, informeel gedrag, solidariteit).
Taal en interactie (symbolisch interactionisme) zijn belangrijk om de gecreëerde gemeenschap in
stand te houden. Taal is belangrijk bij de relaties, gedeelde betekenissen en cultuur. Hiervoor wordt
gebruik gemaakt van geheimtaal. Conversatie houdt het wereldbeeld in stand en creëert
overeenstemming in gedeelde werkelijkheid. Zonder taal(tekens) zou de gemeenschap instorten. (Zie
ook de sheets)
The Lesbian Cafe is een vertaling van de echte werkelijkheid naar een gedeelde fantasie  van frame
(alledaagse werkelijkheid) naar key (de fantasie).
Hoe groepsleden de werkelijkheid delen staat voorop bij de etnomethodologie de manier waarop tot
werkelijkheid wordt gekomen. (Garfinkel, 1967) Hoe mensen samen een reëel voelende
werkelijkheid scheppen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen 4 soorten deelnemers aan het Lesbian Cafe en zijn herkenbaar
aan het taalgebruik en de kennis van de regels.
Regulars: makkelijke conversatiestijl, kennen normen
Newbies: onhandige conversatiestijl, per ongeluk terechtgekomen in het café, onzeker
Lurkers: praten weinig, maar observeren eerst de activiteiten
Bashers: vijandige stijl van communicatie, vallen lesbische klanten lastig
Een elektronische gemeenschap wordt gecreëerd door verbale beschrijvingen van de ruimte die
leden kunnen herkennen en waar ze naar op zoek zijn (wat voor ruimte en hoe ziet deze eruit?). Het
is belangrijk dat leden de gemeenschappelijke realiteit kunnen herkennen. Van invloed op de creatie
zijn het medium (de computer) en de ervaringen die leden kennen uit de echte bar.
Communities hebben een positief effect op het zelfbeeld van iemand. Elektronische communities
kunnen gecreëerd worden voor mensen die niet de mogelijkheid hebben deel te nemen aan de
geografische gemeenschap.
Het onderzoek laat zien wat Goffman al aangaf: leden doen in de virtuele gemeenschap wat zij in het
dagelijks leven doen. De virtuele gemeenschap lijkt op real life. Iedereen weet dat het café fantasie
is, maar de echte werkelijkheid dringt door. Dit komt door echte relaties, emoties en gevolgen door
de definitie van de situatie.
De functie van het Lesbian Cafe is dienen als een lesbische gemeenschap voor mensen die behoefte
hebben aan een gemeenschap in hun omgeving of mensen die om bepaalde redenen niet kunnen
deelnemen aan geografische gemeenschappen. The Lesbian Cafe dient als een veilige wijkplaats
(surrogaat familie) en een ontmoetingsplek/ informatiecentrum.
Het onderzoek liet zien dat een plaatselijke noodzaak niet beperkt is tot een specifiek geografische
locatie, maar dat deze ook in ‘cyberspace’ kan worden gecreëerd.
Hoofdbegrippen uit het artikel
 Front region en Back region
 Team
 Definitie van de situatie
Aansluiting bij de cursus (centrale begrippen)
 Gemeenschap/ community (Incl. gedeelde realiteit)
The lesbian cafe is een virtuele community, er worden ervaringen uitgewisseld en een ‘wijgevoel’ gecreëerd. Er is binding met anderen (cohesie).
 (Sub)cultuur: real life en lesbisch
De bezoeker neemt deel aan een bepaalde cultuur binnen de community, er wordt van alles
gedeeld met elkaar. Men leert er zichzelf en de wereld te begrijpen. Er is hier sprake van een
cultuur binnen een cultuur (subcultuur). De subcultuur in het onderzoek is een lesbisch café op
internet waar ook bepaalde normen, waarden en regels gelden. (de cultuur is het alledaagse
leven)
 Identiteit: 3 manieren van identiteit: als deelnemer Lesbian Cafe, lesbische vrouw en individu
Door the Lesbian Cafe wordt een individuele identiteit gecreëerd en komt de persoon achter
haar identiteit.
 Socialisatie: (incl roltaking)
Het bezoeken van the Lesbian Cafe is een vorm van socialisatie; er wordt bepaald gedrag
opgelegd.
 Representatie: 2 van manieren representatie: virtuele realiteit en presentatie van het
zelf/groep
 Participatie
De deelname aan het Lesbian Cafe is een vorm van participatie
 Rituelen/ rituele communicatie/ cohesie
Voor veel bezoekers is het bezoeken van the Lesbian Cafe een ritueel; iedere keer gaat men
kijken, er zijn zelfs bezoekers die er hun dag beginnen.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Erik Rhebergen
Reijnders (2005): Rechercheur van het volk
Auteur:
Stijn Reijnders
Onderzoek;
Het onderzoek naar Peter R. de Vries is onderdeel van een promotieonderzoek aan
de Universiteit van Amsterdam naar de relatie tussen televisiecultuur en volkscultuur. Het
promotieonderzoek is opgesplitst in drie thematische velden: misdaad, spel en zangcultuur. In het
artikel zijn de resultaten gepresenteerd van de misdaad. Hiervoor zijn 16 uitzendingen van Peter R.
de Vries geanalyseerd, uit de periode mei 2002 tot juni 2003. In een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn
structuren bloot gelegd in de wijze waarop misdaad wordt gerepresenteerd. De vraagstelling luidt als
volgt:
Hoofdvraag;
Welke positie neemt de hedendaagse televisie-entertainment in binnen de
cultuurhistorische context van het Nederlandse volksvermaak.
Deelvragen
- welke misdaden worden geselecteerd
- op wat voor wijze worden de betrokkenen neergezet
- welke moraal spreekt hieruit
- wat is de rol van de presentator
Deze inhoudsanalyse wordt gespiegeld aan kennis over het historische volksvermaak en wilt
daarmee de televisiecultuur in de juiste context terugplaatsen.
Inhoud;
Peter R de Vries heeft veel kritiek gekregen met zijn onderzoeksjournalistiek.
Hij wordt gezien als bedreiging voor de morele orde en als een vertegenwoordiger van de
vercommercialiseerde televisiecultuur. Met name populaire amusementsprogramma’s zouden
verantwoordelijk zijn voor het culturele en morele verval van de Westerse samenleving > (ook wel
endemollisering genoemd). Het onderzoek is erop gericht de televisiecultuur terug te plaatsen in
haar juiste context. Populaire TV-programma’s zijn zijn namelijk geen gedegenereerde
verschijnselen, maar cultuurvormen die verankerd zijn in de geschiedenis van het volksvermaak.
Daarom is deze vorm van volksvermaak geen nieuw verschijnsel. Het sluit juist aan bij bestaande
traditie en moraal binnen de geschiedenis van volkscultuur.
Het onderwerp van de waargebeurde misdaad is de laatste decennia in populariteit gegroeid. In de
tweede helft van de negentiende eeuw, toen de massamedia nog in hun kinderschoenen stond,
vormde de waargebeurde misdaad ook één van de dominante vermaakthema’s. Aandacht voor
misdaad als vermaakthema is daarom dan ook niet nieuw; de basis hiervan is de openbare
terechtstelling. Het ritueel bestraffen van afwijkend gedrag was vroeger een jaarlijks feest.
Daarna waren er rituele vormen als;
- Moordliederen; marktzanger die informatie verschafte over waargebeurde misdaden
- Gruwelkamer: Spookhuis op een kermis, met uitbeeldingen van echte misdaden
- Kijkkasten; Uitbeelding van moorden, ook op de kermis
- Misdaadverslaggeving; In kranten met een sensationele insteek
Sommige moorden wisten op deze manier nationale bekendheid te krijgen (kop van jut) Er
ontstonden zo gedeelde culturele codes, thema`s en stereotypen die samen een vermaakscultuur
creëerden rondom waargebeurde verhalen.
In 1869 leidde de afschaffing van het dagbladzegel tot een groeiende concurrentie onder de
verschillende dagbladen in Nederland. De dagbladen waren genoodzaakt om met meer prikkelend
nieuws te komen. Gevolg was dat het aantal misdaadverslagen steeg en de stijl van de verslaggeving
sensationeler werd.
De vraag is of en hoe het programma van Peter R. de Vries inhoudelijk gerelateerd is aan de
vermaakscultuur uit de 19e eeuw. Zijn er in Peter R. de Vries dezelfde typen misdaden, misdadigers
en slachtoffers terug te zien? Hieronder zijn de overeenkomsten en verschillen opgesomd.
Uitkomsten;
Overeenkomsten Peter R de Vries en vroegere rituelen;
- Voorkeur voor bepaald type misdaad: schokkende geweldsdelicten, het liefst moord of
doodslag. Met name geweldsdelicten onder bekenden, vrienden, familieleden of vrienden
blijken zich goed te lenen voor een spannend verhaal. Dit leidt tot morele verontwaardiging.
-
Ten tweede kent het verhaal van de waargebeurde misdaad en vaste narratieve structuur:
oproep, korte samenvatting en chronologische weergave. De meeste moordliederen sluiten
meestal af met een korte moraal. De afwezigheid van het slotakkoord (de bestraffing) wordt
met klem benadrukt. ‘Óver deze zaak is het Latste woord nog niet gesproken’.
-
Het misdaadverslag uit de tweede helft van de 19e eeuw kent heeft ongeveer dezelfde
basisstructuur: na een korte samenvatting, volgt meestal een schets van het vredige leven
van het desbetreffende slachtoffer in een ordelijke gemeenschap. Vervolgens wordt de
misdaad weergegeven in gruwelijke details, als inbreuk op de orde in de gemeenschap. De
rust in de gemeenschap kan pas terugkeren wanneer de dader opgesloten of gevangen zit.
-
Een andere overeenkomst is dat er een zo reëel mogelijk beeld van de werkelijkheid wordt
gecreëerd.(waargebeurd) Het feit dat het om waargebeurde misdaad gaat, verleent dit type
vermaak zijn aantrekkingskracht.
-
In zowel moordlied, misdaadverslag, gruwelkamer als kijkkast Peter R. de Vries zijn min of
meer dezelfde literaire stijlmiddelen gebruikt. Een van de belangrijkste inspiratiebronnen
voor de gedeelde literaire stijl ligt besloten in de traditie van het negentiende eeuwse
volkstheater melodrama ----> krachtige stereotypering, overdreven presentatie.
(beïnvloeding van de identiteit)
-
Voor de vermaakscultuur rondom de waargebeurde misdaad bleken vooral drie stereotypen
bruikbaar te zijn: het Goede, het Verdriet en het Kwade. Dit drietal vormt de ideale
blauwdruk voor een uitbeelding van het morele conflict tussen slachtoffer, nabestaande en
dader.
-
Onschuldig slachtoffer (vaak jong en vrouwelijk); gegevens die dit beeld schaden worden
bewust niet of later vermeld (het Goede) In de 16 uitzendingen van Peter R. de Vries betrof
het slachtoffer 14 keer een jonge vrouw als slachtoffer (waarvan 12 blank), vier keer een kind
en een keer een man. Meer dan driekwart van de reportages voldoet dus aan het klassieke
beeld van de jonge, blanke vrouw of het kind als slachtoffer.
-
Aandacht besteden aan het verdriet van de nabestaanden > moet het verdriet van de
gemeenschap een gezicht geven.(het Verdriet) Vaak vertegenwoordigt de moeder het
verdriet van de gemeenschap.
-
Beestachtige moordenaar. Beschrijving van het misdadige karakter van een moordenaar
(animalisering). Dit is een vorm van ontering van de Moordenaar> de Vries gaat hier ver in
(het Kwade). Het kwaad nam in het melodrama meestal de vorm aan van een vreemdeling
die de gemeenschap infiltreerde.
-
De misdaad plaatst de wereld tijdelijk op zijn kop: pas met de arrestatie kan de gemeenschap
de morele orde herstellen
Verschillen:
- Peter R. de Vries wijdt vaak meerdere programma`s aan 1 zaak. (Introductie van de
serialisering)
- De vries maakt gebruik van meerdere stereotypen uit verschillende nieuwe media
(symbolische interactie);
- sherlock Holmes (Engelse stijl): De Vries probeert over te komen als een rechercheur tijdens
de studio-opnames. Hij is netjes gekleed in een jasje, omringd met klassieke attributen zolas
een vergrootglas en de weegschaal.
- Hard boiled detective (US stijl, street-wise privé-detective): confrontatie met dader en
justitie. Als De Vries op straat komt verruilt hij zijn nette presentatie jasje voor een leren jas
en een spijkerbroek. Eenmaal op straat wordt de confrontatie met de verdachten uitgelokt.
De Vries gaat hier ook ver in, zowel non-verbaal als verbaal.
- Een derde stereotype is Superheld: laatste strohalm voor wanhopigen, waar de politie niet
kan optreden doet Peter R. de Vries het. Hierdoor wordt de Vries gezien als held van het
volk. Vergelijkingen kunnen worden gemaakt met Superman en Batman. (HAHA:D)
In het programma worden ook herhaaldelijk brieven getoond van mensen die de Vries
wanhopig om hulp smeken. Successen worden in het programma ook breed uitgemeten.
In het programma van de vries zien we het falen van de politie en justitie. Hij komt zelf in
actie > sluit aan op het moraal van de volkscultuur. De vries krijgt het imago van een redder
en herstelt de morele orde.
De Vries: “Ik denk dat het programma een soort instituutje is geworden, ergens tussen
justitie en mensen in’’.
Antwoord hoofdvraag;
In de oude en nieuwe media worden de moorden op dezelfde wijze verteld met dezelfde
hoofdrolspelers (gedeelde culturele registers). Er is sprake van een vermaakrepertoire, dat allang
bestaat, maar wordt aangepast en gebruikt door de Vries. Peter R. de Vries heeft met nieuwe media
een oude behoefte weten te vervullen.
Collegevraag; wat heeft Peter R de Vries met Cohesie te maken?
- Verstoring van de samenleving door een misdaad > peter zorgt voor ritueel herstel van de
misdaad.
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Marieke Veldboom
Transmitting ideal: constructing self en moral discours on loveline
Ferris (2004)
Discours: Spreken als geheel, taalgebruik
Moral discours: Bespreken wat goed en slecht is
Loveline is van oorsprong een radioprogramma, waar mensen hun hart uit kunnen storten over een
probleem dat zij hebben die betrekking hebben op de identiteit. Het programma heeft een dubbel
karakter; eerst entertainment door grappen te maken over het probleem en daarna een serieus
advies aan de beller door een doktor. Het programma heeft een vast patroon;
1. Humoristische vernedering van de beller
Mensen zijn bereid om voor schut te staan, om vervolgens een advies te krijgen. Ze brengen hun
probleem in de publieke sfeer. Deze behoefte vloeit waarschijnlijk voort uit het feit dat men niet
meer op de traditionele manier hun hart uitstort (kerk).Wat apart is, in vergelijking met andere fora,
dat gewone mensen in de schijnwerpers kunnen staan. Ze krijgen hulp, aandacht en bekendheid. De
vernedering draagt bij aan het geheel van het morele gesprek.
2. Het geven van een therapeutisch advies
Onderwerpen zijn morele kwesties, vaak controversieel. Het gaat om persoonlijke zaken die spelen in
de moderne maatschappij. Loveline probeert met het advies een concept te bouwen waarmee zij
onderscheid maken in goed en slecht. Ze vormen een soort rolmodel te vormen wat een goede mens
is. De adviesfunctie maakt duidelijk wat de centrale waarden zijn. Hoe men moet leven. De ideale
persoon heeft zelfkennis, eigenwaarde en is zelfstandig.
3. Symbolische transformatie
De bellers en luisteraars kunnen zichzelf verbeteren, veranderen > maakbare mens. Het zijn actieve
ontvangers.
Het programma is een ritueel (er vindt een symbolische omvorming plaats)
Er zijn verschillende manieren voor deze verandering
- Er wordt verteld wat, waarom en hoe ze moeten veranderen. (heropvoeding zodat deze past
in de cultuur)
- Laten de beller zelf inzien waarom een verandering beter is
- Bekende persoon als voorbeeld gebruiken
De beller ondergaat een publieke bekering na advies van de zedenpreker (socialisatie)
Het programma is tegelijk intiem en anoniem > iedereen geniet mee, maar weet niet of de beller wat
met het advies doet
Luisteraars zijn vaak jongvolwassenen in dezelfde levensfase. Zij krijgen dezelfde berichten/lessen. Ze
krijgen dezelfde kennis. Deze mix zorgt voor verbinding van de luisteraars( Cohesie). Uniek is dat
afstand en intimiteit met elkaar verbonden worden.
Het gaat in tegen de algemene gedachte dat persoonlijke dingen niet in het openbaar verteld
worden. Doordat deze generatie massamedia gewend zijn, zoeken ze eerder dit als uitvlucht.
Loveline is een cultureel kruispunt.
De gedachte dat de goede persoon in jezelf bestaat en dat je jezelf kan veranderen en verbeteren is
een moderne gedachte . De maakbare persoon (pastiche persoonlijkheid) in de postmoderne tijd
haalt stukjes identiteit uit verschillende bronnen, de nieuwe technologie helpt daarbij
Herhaling > boodschap blijft hetzelfde.
Het bereik is zonder grenzen> draagt bij aan reproductie en een gedeeld ideaalbeeld. De media is de
spiegel voor de gemeenschap
Relatie met cursus; zie sheets
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Robert Stijger
Pulp pulpits: Self-Disclosure on “Donahue”
By Patricia Joyner Priest and Joseph R. Dominick, University of Georgia
Samenvatting
Deze studie gaat na waarom mensen zich zelf onthullen in de talkshow van Donahue, welke rol tv
speelde in hun leven en wat hun houdingen waren ten opzichte van het genre en de talkshowhost
voordat zij zichzelf onthulden. Het gaat om onthullingen over gevoelige onderwerpen en tabboes. In
de studie wordt een overzicht gegeven van eerdere studies over talkshows en wordt de literatuur
over zelfonthulling samengevat. Verder zijn er 29 interviews afgenomen met mensen die in het
programma geweest zijn. Er is voor kwalitatief onderzoek gekozen omdat gedrag van zelfonthulling
op tv een nog niet in kaart gebracht gebied is.
Door de talkshows met onthullende verhalen vervagen de grenzen tussen de openbare- en privésfeer. Volgens Knapp (1988) en Rapping (1991) zorgen talkshows ervoor dat groepen mensen die
normaal gesproken niet op tv komen zichtbaarder worden. De literatuur over tv talkshows geeft de
rol van het publiek van de shows weer, maar laat na om onderzoek te doen vanuit het oogpunt van
de participanten van de shows (degenen die onthullingen doen). Er zijn twee punten die consistent
zijn in de literatuur over zelfonthulling, namelijk: de onthulling neigt wederzijds te zijn (Archer, 1979)
en ontvangers van het bericht (tv kijkers) neigen om te houden van de zelfonthullers. Doordat ook de
hosts van de shows wel eens onthullingen doen, kan dit een gevoel van intimiteit geven wat het
gevoel geeft dat de kijker de host van de show goed kent. Aan de andere kant kan dit het gevoel
geven dat je jezelf geheel moet onthullen wanneer je te gast bent in de show, omdat je overeen bent
gekomen dat je in het programma bent. Prager (1986) ontdekte dat mensen zonder een primaire
relatie veel onthullen aan zowel vrienden als onbekenden.
The labeling theory of deviancy
De sociologische literatuur over deviantie is ook van belang bij deze studie, omdat de onthullingen op
tv vaak stigmatiserend zijn. Veel gasten in de shows zijn mensen die een groep vertegenwoordigen
die als afwijkend worden gezien door het grote publiek. Door dit grote publiek (‘moral majority’)
worden de afwijkenden geëtiketteerd en worden ze uitgesloten omdat ze een negatieve identiteit
hebben. Volgens Davis (1979) en Goffman(1963) zien de afwijkenden zich als normaal en proberen ze
daarom indrukken achter te laten om anderen door hun opgeplakte etiket te laten kijken. Trice en
Roman (1981) beweren dat het ontdoen van het opgeplakte etiket nauwelijks voorkomt, gedeeltelijk
doordat men denkt dat deviantie onomkeerbaar is. De literatuur beweert dat er forums nodig zijn
om uitgesloten groepen aan het woord te laten richting het grote publiek, zodat ze zich van hun
afwijkende status kunnen ontdoen. Dit strijden naar aanvaarding van het grote publiek wordt ook
wel sociaal activisme genoemd. Afwijkende mensen komen nauwelijks in de media, waardoor ze
onzichtbaar worden. Dit noemen Gerbner en Gross (1976) ‘symbolische vernietiging’.
Het onderzoek
Er zijn 29 diepte-interviews afgenomen onder zelfonthullers uit de show (o.a. een transseksuele
lesbische, een prostituee en seksueel misbruikte mensen). Zij moesten de redenen aangeven
waarom zij de onthulling op tv deden. Ook werd er gevraagd naar hun tv-kijkgewoontes, de
voorbereiding van de show en de consequenties van het op tv zijn. In het onderzoek werd gebruik
gemaakt van het ‘goal-based model of self-disclosure’ (Miller & Read, 1987). Dit model omvat de
doelen, middelen, het gevoel en de strategieën van de zelfonthuller.
Uitkomsten
Uit de interviews bleek dat de onthullingen op tv niet gedaan werden omdat men er geld voor kreeg,
op tv wilde komen (‘15 minutes of fame’) of een wanhopige manier zocht om de zelfonthulling te
kunnen doen. De meeste geïnterviewden gaven aan te handelen vanuit een evangelische gedachte.
De roeping om onrechtvaardigheden aan de kaak te stellen en op te komen voor de geëtiketteerde
groep. Zo willen ze inlevingsvermogen in hun situatie kweken onder het grote publiek en de
gevoelige onderwerpen bespreekbaar maken. Ze willen aantonen dat ze ook normale mensen zijn,
hoewel ze weten dat ze als afwijkend worden gezien. Ook willen ze het grote publiek informatie
bijbrengen over hun ‘afwijking’. Tevens willen ze de pijn van andere mensen die een zelfde ‘afwijking’
hebben verlichten door aan te tonen dat veel meer mensen hetzelfde probleem hebben (ze voelen
zich verantwoordelijk om te spreken voor die groep mensen die het zelf niet durven te onthullen). Zo
zijn sommige mensen bang om te onthullen dat ze homoseksueel zijn, omdat ze bang zijn voor
potenrammers. Een fysiek sterk persoon komt hier tegen in protest op tv, omdat hij niet bang is om
in elkaar geslagen te worden.
De roep om actie (vechten voor een sociale verandering), solidariteit en toenemende acceptatie van
het onderwerp onder het grote publiek zijn dus belangrijke redenen om de onthulling op tv te doen.
Afwijkenden hebben weinig middelen naar hun zoektocht om hun representatie opnieuw te
definiëren (er is voor hen een gebrek forums om het grote publiek te bereiken). Wel zijn er de
belangengroepen en crisiscenters voor de gestigmatiseerden, maar ook binnen deze groepen worden
sommige mensen buitengesloten (bijvoorbeeld een vrouw in een lesbische groep die de rest vertelde
toch bij haar man te blijven). Bij Donahue in de show kunnen ze echter wel een specifieke groep
mensen bereiken.
De rol van televisie is minimaal voor de zelfonthullers. Ze kijken er weinig naar, omdat er weinig
programma’s zouden zijn voor de afwijkenden. Ook zouden de afwijkenden (b.v. homoseksuelen)
negatief afgeschilderd worden op tv, wat zou leiden tot potenrammen. De geïnterviewden zijn het
erover eens dat de talkshow niet het ideale forum is voor hun probleem, maar besluiten er toch heen
te gaan omdat ze hun boodschap willen uiten en ze het vermogen hebben om de ondervraging en
spot te weerstaan. De algemene houding ten opzichte van tv kan het best worden omschreven als
pragmatisch (de mensen die ze willen bereiken kijken dit type shows). Ook de houding ten opzichte
van Phil Donahue (de host) is pragmatisch in plaats van fan-georiënteerd. Ze geven aan hem niet
goed te kennen, wat aangeeft dat ze niet gekozen hebben om bij hem de onthulling te doen omdat
ze de gedachte hadden wederkerig te zijn met een tv-persoonlijkheid die ze goed denken te kennen.
De keuze voor Donahue is dus strategisch (ze kunnen zich in het normale leven niet goed uiten, maar
in zijn show wel). De geïnterviewden gingen vaak goed voorbereid naar de show als strategie om zich
te verzetten tegen de culturele stereotypen. Zo dachten ze na over de kleding die ze aandeden, over
de vragen die gesteld konden worden en hoe ze deze zouden kunnen vermijden (het bestuderen van
de routines van de show).
Tot slot
De theorie over zelfonthulling in deze studie is dus dat Donahue’s show de functie heeft voor
mensen uit uitgesloten groepen om van hun etiket af te kunnen komen. De show heeft een verband
met de ‘Spiral of Silence’ van Noelle-Neumann. Minderheden durven zich niet te uiten, omdat ze
bang zijn verstoten te worden uit de grote groep. In deze talkshow zijn de minderheden echter al
verstoten uit de grote groep. De mogelijkheid voor representatie op tv, voor een groot publiek je
eigen verhaal in eigen woorden kunnen doen, was erg dwingend. Dit soort talkshows zijn een
nationaal forum waarin leden van uitgesloten groepen de heersende sociale afschildering van hun
groep tegen kunnen gaan in een ritueel proces van ‘delabeling’ (het etiket ongedaan proberen te
maken).
Media, (sub)cultuur en gemeenschap
Samenvatting gemaakt door: Renee Zegers
Illouz (1999): The shadowy realm of the interior
Samenvatting
Aanleiding
Er wordt steeds meer publiekelijk gediscussieerd over de betekenis van talkshows. De talkshow is
volgens critici sensationalistisch, schokkerend, zonder enig belang en immoreel (niet zedelijk). Illouz
stelt daar tegenover dat de talkshow juist wel moreel is, en daarom van belang voor hedendaagse
ontwikkelingen. Ze beargumenteert dat de culturele aantrekkelijkheid van talkshows bestaat
vanwege het feit dat ze bijdragen aan de intense transformaties van de familie in de late moderne
tijd en dat deze talkshows een informele gerechtzaal in scène zet om te berechten tussen strijden die
in toenemende mate deel uit maken van het hedendaagse dagelijkse leven, overgewicht, misbruik
enz. De late moderniteit kenmerkt zich door, chaos, individuele identiteit en reflexiviteit. De waarden
en normen liggen niet vast, waardoor identiteit een probleem vormt. Talkshows vervangen en
veranderen de symbolische grenzen tussen sociale ruimtes (publiek-privaat, thuis-werk) en de sociale
groepen (ouders-kinderen, man- vrouw, experts-nonexperts). Volgens haar heeft de aanval op de
talkshows iets te maken met deze culturele aantrekkingskracht en dat kan verklaard worden door het
onderzoeken van de betekenis van talkshows.
Doelstelling
Deze studie tracht de culturele en sociale context die in talkshows naar voren komen weer te geven
en de betekenis van dergelijke shows in deze contexten. In het artikel wordt de opkomst en inhoud
van het genre ‘talkshow’ uit de doeken gedaan vanuit een theoretisch perspectief op
moderniseringsprocessen (veranderingen in de tijd).
Vraagstellingen
Hoofdvraag:
Wat kan The Oprah Winfrey Show ons vertellen over de hedendaagse US cultuur?
Deelvragen:
1. Waar gaan talkshows over?
2. Wat maakt talkshows zulke populaire culturele vormen?
3. Welk segment van de hedendaagse verbeelding omvatten de talkshows?
4. Wat zorgt voor de discussie vanuit de elite met betrekking tot de aantasting van de culturele
waarden?
Hoofdbegrippen en aansluiting bij de cursus
Discussie: Er wordt in talkshows gediscussieerd over problemen van de gewonen mensen in het
dagelijkse leven. Deze discussie kan als middel en doel gezien worden, zoals verzoening en begrip
kweken.
Emoties: Emoties en persoonlijke relaties zijn erg belangrijk voor het ontwikkelen van een identiteit
in de moderne tijd, waarin normen en waarden niet vast liggen (gebrek aan moreel fundament).
Middels emoties kan over problemen gepraat en gediscussieerd (taal) worden.
Individualisering: Identiteit is een probleem. Mensen moeten zelf nadenken om te weten wie ze zijn,
hoe hun toekomst eruit gaat zien en wat goed en slecht is. Ze zijn als het ware zoekende en
talkshows helpen hierbij.
Late moderniteit: Deze tijd kenmerkt zich door chaos, multipliciteit van moraliteiten, individuele
identiteit, reflexiviteit, relaties als ambigu verschijnsel en constructie.
Liberalisme: Dit betreft de vrijheid van meningsuiting en gelijkheid.
Privé: Privé aangelegenheden
Publieke sfeer: Zaken van algemeen belang die in de openbaarheid worden gebracht, waardoor een
publieke opinie tot stand komt. Iedereen heeft toegang.
Zelf: De eigen persoon, identiteit.
Talk show: Shows waarin allerlei privé aangelegenheden in de openbaarheid gebracht worden
(publiek sfeer).
Resultaten
Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef van 100 shows die bekeken en opgenomen zijn. Deze
verschillende talkshows gebruiken dezelfde culturele invalshoek om zich te richten tot vragen over
de personen zelf (selfhood) en persoonlijke relaties in de late moderne tijd.
Talkshows kunnen gezien worden als een parasociaal medium, waarin mensen uitgenodigd en
aangetrokken worden en daardoor een intimiteit op afstand wordt gecreëerd. Het meest
belangrijkste aspect hierbij is taal en dan met name de dagelijkse informele gesprekken. De
toespraken ontstaan vanuit het dagelijkse leven en sluiten er altijd op aan en trachten dit leven te
veranderen. Vanuit deze verandering kan gezegd worden dat talkshows ook een uitvoerend en
therapeutisch karakter (oplossingen) hebben. Het dagelijkse leven, en daarmee de talkshow, is van
doorslaggevend belang voor de vorming van een identiteit en een eigen persoon. De deelnemers
(slachtoffers) aan talkshows zijn bijna altijd mensen die worstelen met problemen die betrekking
hebben op identiteit, relaties, misbruik en zelfbeheersing. Het gaat niet over ‘the American dream’
en Illouz is van mening dat deze toonbeelden van schaamtevolle geheimen van slachtoffers niet
sensationalistisch is. Er worden namelijk gewone problemen van gewone mensen, die deel uit maken
van het dagelijkse leven, openbaar gemaakt. De privé sfeer gaat over in een publieke sfeer. Het
succes van Oprah Winfrey is te danken aan haar charismatische kracht. Met haar optreden staat zij
niet boven het dagelijkse leven, maar er midden in. Dit vanwege onthullingen over haar eigen
seksuele misbruik, eetproblemen en gewelddadige relaties. Niet alleen de problemen uit het
alledaagse leven van gasten komen naar voren, maar ook haar eigen privé leven. Dit betekent dat
Oprah Winfrey geen nieuwe versie is van ‘the American dream’. Haar persoon als ster komt overeen
met haar persoon in het dagelijkse leven.
De privé sfeer kan gezien worden als ‘shadowy realm of the interior’ en staat volgens sommigen in
strijd met de publieke sfeer. Talkshows sluiten hier niet bij aan en belichten juist deze privé sfeer dat
vol zit met conflicten en strijden. Critici vinden talkshows een vervuiling van de publieke sfeer, omdat
privé aangelegenheden openbaar worden gemaakt. Talkshows gaan niet alleen in op de grenzen
tussen moreel en immoreel, maar zetten tevens een discussie op gang over de geldigheid van
bepaalde normen en definities. Er wordt namelijk gepraat over de redenen waarom mensen
immoreel en afwijkend gedrag vertonen (rechtvaardiging), zodat eventueel begrip gekweekt wordt.
Geen enkele norm is dan ook heilig en geen enkele privé keuze is helemaal privé. Alle normen in het
dagelijkse leven zijn middels talkshows verklaarbaar en staan open voor argumentatie en
rechtvaardiging. Critici vinden talkshows smakeloos, omdat afwijkende keuzes en normale keuzes
gelijk worden gesteld.
De emoties die in Talkshows naar buiten worden gebracht hebben een culturele betekenis. Emoties
worden rijkelijk naar voren gebracht om over de problematische relatie tussen ‘self’ en anderen te
praten en normen die aan dergelijke relaties ten grondslag liggen (moraal). Deze emoties en
persoonlijke relaties zijn erg belangrijk voor het ontwikkelen van een identiteit in de moderne tijd,
waarin normen en waarden niet vast liggen. Alleen de gevoelens en emoties van mensen zijn
duidelijk en vast. Gasten bekennen hun fouten en pijn publiekelijk, omdat ze hopen dan weer
opgenomen te worden als lid van de morele groep. Talkshows kunnen dan ook wel gezien worden als
een uniek cultureel forum; persoonlijk wordt publiek. Woordenwisseling (ruzie) is hierbij de
belangrijkste culturele vorm. Mensen kunnen niet zonder intieme persoonlijke relaties, maar daar
staat tegenover dat ze erg moeilijk zijn (relaties als ambigu verschijnsel). Er zijn namelijk geen
voorafgestelde normatieve richtlijnen waarop mensen kunnen leunen om geschillen eventueel op te
lossen. Middels emoties kan over dergelijke geschillen gepraat en gediscussieerd (taal) worden.
Talkshows gaan altijd te werk volgens een standaard verhaal structuur, een gestructureerde
uitwisseling van ruzies, argumenten en dialoog. Het is niet het eind wat verheldering en betekenis
geeft, zoals bij realistische verhalen, maar het proces van praten dat ons interesseert. Taalkundige
communicatie is namelijk een van de dominante culturele drijfveren van de moderniteit, omdat het
een stabiele normatieve orde vervangt.
In Talkshows komen verschillende taalkundige vormen naar voren, ten eerste die van ‘support
group’. Het gaat hierbij om de relatie tussen de host, de verteller en de groep. Dergelijke groepen zijn
sociobiografisch. Er wordt namelijk iemand uitgenodigd om te vertellen over zijn leven (biografisch)
en ze doen dit publiekelijk (socio). De groepsleden delen hierbij meestal hetzelfde probleem en het
gaat erom om de aangetaste ‘self’ weer kracht te geven. De relatie tussen leden van dergelijke
groepen vindt plaats door de uitwisseling van sociobiografische verhalen middels taal. Ten tweede is
bemiddeling vaak het doel van talkshows. Dergelijke shows vervagen niet alleen de grenzen tussen
publiek en privé, maar schaffen eveneens de geheimhouding van privé aangelegenheden af. De host
treed in dit geval op als een scheidsrechter/ bemiddelaar tussen twee conflicterende partijen. Ze
probeert te realiseren dat regels van de conversatie niet overtreden worden, dat er eerlijk wordt
gesproken en dat uiteindelijk beide partijen elkaar beter begrijpen. Tot slot de hoofd metafoor van
talkshows; het democratische debat. We hebben alleen taal en de regels van het debat om het eens
te worden betreffende de strijdende definities over wat juist en goed is; dit is de belangrijkste les van
talkshows. Hierbij gaat het om de condities die de host moet opstellen om iedereen zijn mening naar
voren te laten brengen (convenant of discourse). Deze vrijheid van meningsuiting is een kenmerk van
liberalisme (publiek dialoog). Het gaat om het praten en discussiëren over conflicten door mensen
die het oneens zijn met elkaar, hier zijn wel regels aan verbonden. Talkshows richten zich hierbij
tevens op emoties, het privé-leven, families en persoonlijke conflicten en dit vinden critici vaak
onbelangrijk in de publieke sfeer. Het belangrijke kenmerk van talkshows hierbij is dat ze
functioneren als informele en populaire rechtszalen, waarbij de regels van het (politieke) debat en
discussies worden gehandhaafd. Het gaat om problemen die niet geregeld kunnen worden via de
wetgeving, maar door middel van een publieke discussie over de normatieve inhoud van onze
relaties. Er komen tevens vaak conflicten aan bod die eerder zijn berecht door de rechter. Het doel
hiervan is om te oordelen over de rechters of om de zaak opnieuw te beoordelen, maar dan door
discussiëren over de wetgeving. De nadruk ligt, in tegenstelling tot de formele rechtspraak, op
emoties en persoonlijke ervaringen.
Conclusie
In talkshows wordt een buitengewone verscheidenheid aan slachtoffers in de openbaarheid
gebracht. De strijd om iets publiek te maken is een kenmerk van de moderne publieke sfeer en
betreft de strijd voor rechtvaardigheid. In dergelijke shows worden de wonden en pijn van gewone
privé actoren op de (publieke) agenda voor discussie gezet. Veel liberale politicus vinden dergelijke
privé aangelegenheden onbelangrijk om in de openbaarheid te brengen. Talkshows komen erg
overeen met Hamlet’s glass (Hamlet houdt moeder spiegel voor), omdat de samenleving een spiegel
wordt voorgehouden. Mensen kijken via talkshows naar de groeiende problemen met betrekking tot
verbintenissen (relaties) en andere problemen, waardoor normen worden opgeroepen die we
impliciet herkennen als onze normen. De shows zijn erg goed in het bediscussiëren van de inhoud
van het alledaagse leven en de verzoening van tegenstrijdigheden. In een complexe samenleving kan
niemand uitgaan van definitieve statements: we kunnen alleen onze taal en regels met betrekking
tot taalgebruik gebruiken om de problemen in de late moderniteit te verwerken. Degelijke
problemen zijn niet middels vaste procedures en regels op te lossen.
Download