Politieke cultuur en natievorming in de Caraïben

advertisement
Gert Oostindie
situering Caraïben
 geografie tussen Europa, de V.S. en Latijns Amerika:
altijd in een achtertuin
 kleinschaligheid (in soorten!) en extreme
afhankelijkheid
 verschuivende externe oriëntaties
 ‘niet-Westers?’ globalisering avant-la-lettre
 de Caraïben en de Clash of Civilizations
Caraïbische dekolonisatiemodellen,
1
 klassieke dekolonisatie
 kolonie vs. moederland
 geopolitieke en economische belangen
 klassieke uitkomst:
 Haïti
 Dominicaanse Republiek
 Cuba
Caraïbische dekolonisatiemodellen,
2
 naoorlogse dekolonisatie, nieuwe context: afnemende
belangen van de metropolen
 klassieke uitkomst: British West Indies en Suriname
 ‘onvoltooid’, wederzijdse wens: Puerto Rico & USVI;
départements d’outre-mer
 ‘onvoltooid’, ondanks metropool: British Overseas
Territories; Antillen
balans dekolonisatie, 1
 40 miljoen, 85% onafh., 15% niet-soeverein
 criteria van weging
 paspoort en migratie
 bescherming territoir, democratie, burgerrechten
 economische ondersteuning, levensstandaard
 natie en identiteit
balans dekolonisatie, 2
 geen significante wens tot onafhankelijkheid in niet-
soevereine Caraïben
 aanvaard door metropolen en internationale
gemeenschap (VN) > status quo
 uitkomst: ook op constitutioneel terrein regionale
verdeeldheid vs. integratie
exodus, nationalisme,
dekolonisatie
 immigratie, intraregionale migratie, emigratie
 veranderende betekenis diaspora voor nationalisme en
dekolonisatie
 transnationale gemeenschappen, betekenis voor
 ‘nationale’ identiteit
 onafhankelijkheid
politieke oriëntaties en stelsels
 oude, grotere staten met autoritaire tradities,
caudillismo
 de kleinheid van de rest: a priori kwetsbaarheid en
beperkingen
 kleinschaligheid en kwaliteit van bestuur
 beperkte checks and balances
 cliëntelisme
 etniciteit en kwaliteit van bestuur
 potentiële versterking van cliëntelisme
balans post-1945 onafhankelijkheid
 Commonwealth Caribbean: het Westminster model
 politieke stabiliteit
 economisch, bestuurlijk, geopolitiek: gemengd beeld
 de prijs van de Surinaamse onafhankelijkheid
 verdeeldheid en exodus
 kwaliteit van bestuur
 niet-soevereine Caraïben
 autonomie of gecentraliseerde gelijkwaardigheid?
 wie bepaalt deugdelijkheid van bestuur?
het Statuut en de Nederlandse
Antillen
 het Statuut (1954)
 landelijke autonomie en taken van het Koninkrijk
 gedeeld Nederlanderschap, gelijkwaardigheid
 de facto machtsverschillen en het democratisch deficit
 exit Suriname 1975
 Antilliaanse weigering?
 ‘falen’ Haags beleid
 Antillen niet onafhankelijk
 uiteenvallen Antillen (Aruba 1986, 10/10/10)
 zelfredzaamheid, deugdelijkheid van bestuur
nieuwe context: sterkere
verknooptheid
 non-soevereiniteit internationaal aanvaarde uitkomst
 EU: Nederlandse autonomie verminderd
 Antilliaanse (Curacaose) exodus: transnationale
gemeenschap en problemen
 good governance en internationale
verantwoordelijkheid en reputatie Koninkrijk
 sterkere Haagse betrokkenheid: ‘rekolonisatie’?
 weging van belangen en emoties van de spelers
toekomst van het transatlantische
Koninkrijk der Nederlanden
 Antilliaanse afwijzing van onafhankelijkheid:
motieven en ontwikkelingen
 bestuurders en ‘achterbannen’ in de Antillen:
belangen, identiteit, conflicten
 ‘landen’ versus gemeentes
 ‘locals’ versus immigranten
 toenemende ambivalentie op de eilanden
 afnemend begrip en engagement in NL
 typerende impasse?
Download