F. P. DE VRIES M O T I E V E N EN P E R S P E C T I E V E N VAN DE NEDERLANDS-ANTILLIAANSE ECONOMIE De afgelopen wereldoorlog bracht de Nederlandse Antillen groter welvaart dan ooit tevoren in de geschiedenis der zes eilanden. De olieverwerkende industrie op Aruba en Curacao draaide op volle toeren en van heinde en verre werden arbeidskrachten aangetrokken, een verschijnsel, dat zich thans ook in enige industrielanden in West-Europa voordoet. Ook na de oorlog zette deze 'trend' zich nog voort, doch reeds in 1950 maanden zekere verschijnselen tot voorzichtigheid. Op de arbeidsmarkt begonnen zich hier en daar tegengestelde tendenzen af te tekenen en men begon zich te realiseren, dat economische zorgen voor de deur stonden. Die zorgen zijn er nog vandaag aan de dag. De opgaande lijn van de snel groeiende bevolking en de dalende lijn van het aantal te bezetten arbeidsplaatsen door de geleidelijk doorgevoerde automatisering in de olieindustrie ontmoetten elkaar. Door een verantwoorde afvloeiing van buitenlandse arbeidskrachten heeft men de scherpe kanten van dit proces nog gedurende een reeks van jaren kunnen verzachten, doch reeds in 1954 werd het duidelijk, dat alleen een aanzienlijke verbreding van de economische welvaartsbasis de verstoring van het gegroeide sociaal-economische evenwicht zou kunnen verhinderen. Bij de ontwikkeling van de staatsrechtelijke verhoudingen tussen Nederland en zijn Westindische overzeese gewesten, welke in 1954 leidde tot de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, werd als een van de leidende gedachten geïntroduceerd, dat de drie autonome landen in het Koninkrijk, Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen elkaar wederkerig hulp en bijstand dienden te verlenen. Voor de toekomst werd derhalve de grondslag gelegd voor samenwerking in koninkrijksverband, misschien wel in de eerste plaats in economische zin. De Memorie van Toelichting op het desbetreffende wetsartikel vermeldt met name, dat de drie landen rekening met elkaar dienen te houden, elkaar moreel en materieel TIEN JAAR STATUUT 51 dienen te steunen en te helpen, waar dit redelijkerwijs mogelijk is. Deze bepaling was en is nog steeds van groot belang voor de Nederlandse Antillen. De politieke leiders van de na de totstandkoming van het Statuut tot vol politiek bewustzijn gekomen Nederlandse Antillen waren zich van de motieven en perspectieven van de economie van hun land welbewust en maatregelen werden beraamd om aan de conjunctuur-verzwakkende tendenzen paal en perk te stellen, zonder daarbij de door de voormalige koloniale verhoudingen achtergebleven sociale ontwikkeling van het land te verontachtzamen. Men zag zich gesteld voor een zware taak. Bepalen wij ons tot de handel, de industrie en de landbouw als de voornaamste onderdelen van de economische bedrijvigheid, dan is het in de eerste plaats de handel, welke in de Antillen door de eeuwen heen een belangrijke rol heeft gespeeld. Mede door de influx van een aantal Portugese Joden in de eerste helft van de zeventiende eeuw, kwam de handel tot grote bloei. Tot de vestiging van de olieindustrie op Aruba en Curacao was de handel zelfs eerste bestaansbron, ondanks het feit, dat deze tak van bedrijvigheid met grote tegenslagen te kampen heeft gehad. De invoering van de zogenaamde Antillenrechten door president Guzman Blanco van Venezuela in 1881, waarmede in het bijzonder werd beoogd om de florerende handel van Curacao op Venezuela totaal te verlammen, hield in grote trekken in, dat op alle uit de Nederlandse Antillen komende goederen 30% extra invoerrechten zouden worden geheven. In een jaar tijd daalde de handel op Venezuela met 90%, doch de ondernemingsgeest van de Antilliaanse kooplieden was sterker en langzamerhand vond de handel andere wegen. De eerste industrie op het eiland Curacao stamt uit het jaar 1871, waarin werd aangevangen met de ontginning van de toen rijke fosfaatlagen in de Tafelberg. Tegenwoordig zou men dat nauwelijks een industrie kunnen noemen, want het betrof in de aanvang niet veel meer dan het afgraven van het fosfaat en de verscheping daarvan. In de loop der jaren is dat anders geworden. Naarmate men de fosfaatlagen verder afgroef, werd het fosfaatgehalte kleiner, waardoor men ertoe moest overgaan kostbare zuiveringsinstallaties te bouwen, teneinde een voor de wereldmarkt nog aanvaardbaar produkt te kunnen leveren. De landbouw en veeteelt hebben nooit meer dan lokale betekenis gehad. Door de vestiging van de olieindustrie gingen zij 52 F. P. DE VRIES in betekenis nog achteruit en dat is tot op heden zo gebleven, ondanks de vele pogingen, die van overheidswege zijn aangewend om deze tak nieuw leven in te blazen. Watergebrek en gebrek aan plantaardig voedsel maken de landbouw en veeteelt slechts met dure kunstmiddelen mogelijk. Alleen de geitenstand is relatief aanzienlijk. In kleinere of grotere kudden zwerft dit kleinvee over wegen en velden en vreet wat er maar te vreten valt. Men zou kunnen stellen, dat de geit een economisch belang is voor de bevolking. Ook de huisindustrie heeft door de tijden heen een rol gespeeld. Hoe onbelangrijk uit economisch oogpunt ook, toch kent men tot ver over de grenzen van het land de uit koralen vervaardigde souvenirs en het Sabaanse zg. kantwerk. De vestiging van de olieindustrie bracht een totale ommekeer teweeg in het traditionele beeld der lokale bedrijvigheid. In 1916 vestigde de Shell zich op Curacao en in 1924 volgde Aruba met de Lago OU & Transport Co., welke een dochtermaatschappij is van de Standard Oil Co. of New Jersey. Door hun politieke rust en natuurlijke havens op een kruispunt van scheep vaartroutes en gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het rijke aardolieland Venezuela, boden de Benedewindse Eilanden in die dagen een ideale plaats van vestiging. De welvaart deed zijn intrede. Het armzalige bestaan, dat de landbouw en veeteelt opleverden, kon worden verwisseld voor een goedbetaalde werkkring in de industrie. Bij drommen trokken de mannen naar de stad. Het nationaal inkomen vloog met sprongen omhoog. De toenemende koopkracht deed de handel krachtig opleven. Een periode brak aan, waarin het onmogelijke mogelijk leek te worden. De Nederlandse Antillen zijn grondstoffenarm. Zelfs de belangrijkste grondstof voor de olieindustrie, de ruwe aardolie, komt uit Venezuela. De in het land voorhanden natuurlijke grondstoffen zijn vrijwel beperkt tot fosfaathoudend gesteente, kalk en kalkhoudend gesteente, puimsteen en ruw zeezout. De enige zeer positieve aspecten waren van ouds de zeer gunstige ligging van het land, in het bijzonder van Curacao en Aruba, die verkeersknooppunten zijn van zee- en luchtwegen, de politieke stabiliteit, de door een onafhankelijke rechterlijke macht gewaarborgde rechtszekerheid, de waardevastheid van het ruilmiddel, het gezonde klimaat en de toeristische aantrekkelijkheid van de zes eilanden. De verantwoordelijke autoriteiten in de Nederlandse Antillen zagen echter wel in, dat het land vooreerst een grondige strukturele metamorfose zou moeten ondergaan om TIEN JAAR STATUUT 53 een doeltreffend vestigingsklimaat te kunnen creëren. Men heeft dit trachten te bereiken door het in het leven roepen van een zogenaamde faciliteit en-wetgeving, door een grootscheepse ontwikkeling van het toerisme, door een beroep op Nederland voor hulpverlening bij de opbouw van de infrastruktuur van het land, door aansluiting te zoeken bij de Europese Economische Gemeenschap en door aan te vangen met de werving van industriële en commerciële vestigingen vanuit het buitenland. Achtereenvolgens werden door de Nederlandse Antillen een aantal wetten tot stand gebracht, waarmede werd beoogd de industrievestiging, de hotelbouw en de vestiging van beleggings- en houdstermaatschappijen te bevorderen. Daarvan worden genoemd de landsverordening ter bevordering van industrievestiging en hotelbouw, de instelling van de vrijhandelszones op Aruba en Curacao, de mogelijkheid tot het verlenen van monopolies aan jonge industrieën voor een aantal aanloopjaren en de bijzondere fiscale faciliteiten voor de reeds genoemde beleggings- en houdstermaatschappijen. Daarnaast kwam er vrij recent nog een verordening van de wetgever, met als doelstelling de vestiging van scheepvaart- en luchtvaartmaatschappijen door aanbod van vergaande fiscale faciliteiten te bevorderen. Door dit faciliteitenpakket trachtte men derhalve het vestigingsklimaat in overeenstemming te brengen met het milde klimaat van de landen in de Caraïbische Zee. De in het leven geroepen fiscale faciliteiten voor beleggingsen houdstermaatschappijen hebben van de opgesomde regelingen tot dusverre het meeste resultaat opgeleverd. Een zeer groot aantal van dergelijke lichamen vestigde zich in de Antlilen met een maatschappelijk kapitaal variërend van enige duizenden tot enige honderden miljoenen guldens. Jammer voor de Antillen, dat er een kink in de kabel is gekomen door de met ingang van 1 januari 1964 in werking getreden wijziging van de op de Nederlandse Antillen van toepassing zijnde clausules in het Nederlands-Amerikaanse belastingverdrag, waardoor de aantrekkelijkheid van het land als 'tax-haven' gedeeltelijk teloor ging en waardoor dienovereenkomstig een niet onaanzienlijk brok belastinginkomsten zal verdwijnen. Bij het scheppen van voornoemde bepalingen heeft echter in de eerste plaats vooropgestaan, dat de meest aangewezen middelen voor de verbreding van de economische welvaartsbasis, de industrievestiging en het toerisme, het laatste o.m. door hotelbouw, moesten worden gestimuleerd. Dat men voor wat betreft 54 F- P- DE VRIES de industrievestiging het oog op Nederland richtte, behoeft wel geen betoog. In herinnering wordt gebracht, dat een Nederlandse industriële missie in 1961 een werkbezoek aan de Nederlandse Antillen bracht om te onderzoeken of er in het land mogelijkheden waren voor Nederlandse industriële aktiviteiten. Dit bezoek resulteerde in 1962 in de totstandkoming van de Industriële Adviesraad voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Het grondwerk, dat momenteel door de Adviesraad in het belang van de industriële ontwikkeling van beide landen wordt verricht, is van belang. Van de vestigingsfaciliteiten voor nieuwe industrieën werd tot dusverre nog slechts een beperkt gebruik gemaakt. Daartegenover staat, dat de perspectieven voor een verdere industrialisatie niet ongunstig zijn. Gedurende de laatste tien jaren verkregen de Nederlandse Antillen nieuwe vestigingen van een bierbrouwerij, een verffabriek, een blikemballagefabriek, twee sigarettenfabrieken, een matrassenfabriek, een batterij enfabriek, een fabriek voor de vervaardiging van huishoudelijke goederen uit plastic en een voor schuimplastic-isolatiemateriaal, een omvangrijke chemische industrie, voornamelijk voor de produktie van kunstmeststoffen, een visconservenindustrie en een wasmiddelenfabriek. Besprekingen zijn gaande betreffende de vestiging van een aantal kleine industrieën. Bij alle pogingen om de welvaartsbasis van het land te verbreden staat de jaarlijkse bevolkingsaanwas als dreigende factor op de achtergrond. Men heeft omgezien naar de mogelijkheden om aan de daaruit onder de huidige omstandigheden voortvloeiende werkloosheid te ontkomen. Een onderzoek naar de mogelijkheden van emigratie naar de Zuidamerikaanse republieken leverde geen positief resultaat op. Dit valt geenszins te verwonderen, omdat deze landen veelal zelf met werkloosheidsproblemen te kampen hebben. De tewerkstelling van Antilliaanse ongehuwde arbeiders in de Nederlandse industrie verloopt daarentegen niet onbevredigend, doch is overigens bij lange na niet van zodanige omvang, dat deze het werkloosheidsprobleem in afdoende mate gunstig zou beïnvloeden. Bovendien is de tewerkstelling in Nederland slechts van tijdelijke aard. De jonge arbeiders, die in Nederland worden geschoold, zijn met name na enige jaren bij uitstek geschikt om in de jonge Antilliaanse industrie te worden opgenomen. Andere middelen om het bevolkingsvraagstuk zonder industrialisatie in bevredigende banen te leiden liggen wel voor de hand maar er zijn ethische bezwaren TIEN JAAR STATUUT 55 om ze te hanteren. Hierbij staan de Nederlandse Antillen niet alleen. Het is het probleem bij uitstek van alle ontwikkelingslanden, waarin de enorme resultaten van de gezondheidszorg al te ver vooruit zijn gelopen op de vooralsnog povere resultaten van het streven tot opvoering van de algemene bedrijvigheid. De bevordering van het toerisme neemt in het streven naar verbreding van de welvaartsbasis een zeer belangrijke plaats in, mede door het feit, dat de toeristenindustrie relatief arbeidsintensief is en het zogenaamde multipliereffect daarbij groot. Door de bestaande vergaande fiscale faciliteiten voor hotelbouw en een innige samenwerking tussen de overheid en de particuliere ondernemer kon worden bereikt, dat de toeristenindustrie op degelijke wijze werd georganiseerd. De bouw van luxe, toeristen- en zogenaamde resorthotels op Aruba, Bonaire, Curacao en St. Maarten stelden het land in de gelegenheid een aanzienlijke toeristenstroom te verwerken. Voornamelijk in de Verenigde Staten werd een intensieve propaganda gevoerd voor een meerdaags vakantie- of zakenbezoek aan de Nederlandse Antillen. Dat heeft zoden aan de dijk gezet. Bij duizenden komen de Amerikanen elk jaar voor enige dagen naar één van de eilanden. En men komt niet alleen Amerikanen tegen. Ook toeristen uit de omringende landen en zelfs uit Europa beginnen de Nederlandse Antillen te ontdekken als een land waar het voor een vakantie aangenaam verpozen is. Men treft er alle takken van watersport aan, waartoe de kristalheldere Caraïbische Zee zich bijzonder goed leent, aantrekkelijke winkelcentra, waar een keur van luxe artikelen de toerist tot kopen noodt, een van het normale tropenpatroon afwijkend landschapsschoon. En vóór alles, de vakantieganger vindt er rust. Gedurende de laatste jaren heeft het toerisme zich dermate ontwikkeld, dat de hotels gedurende het seizoen voor honderd en buiten het seizoen zeker voor 70% bezet zijn. Plannen rijpen voor de bouw van nog modernere en grotere hotels, alsmede voor de bouw van rustiek aan baaien gelegen landelijke bungalowparken. De Antilliaan rust niet alvorens hij zijn land heeft uitgebouwd tot een toeristenland van betekenis. Reeds thans is het zover, dat het toerisme na de olieverwerkende industrie de voornaamste bron van inkomsten en de belangrijkste tak van economische bedrijvigheid van de Nederlandse Antillen is. Het zeer positieve naoorlogse ontwikkelingsbeeld van Nederland heeft niet weinig tot de hulpverlening aan de koninkrijksdelen 56 F. P. DE VRIES overzee bijgedragen. Door een achterstand in de ontwikkeling van hun infrastruktuur waren de Nederlandse Antillen niet in staat zich geheel op eigen kracht gereed te maken voor industriële vestigingen. De besprekingen tussen de Nederlandse en de Antilliaanse Regering omtrent ontwikkelingshulp zijn tot dusverre verlopen in drie fasen. Indien we ons bepalen tot de hoofdzaken omtrent deze hulp was het eerste ontwikkelingsplan dat voor Bonaire en de Bovenwindse Eilanden. De Nederlandse deelneming in dat plan werd vastgelegd in de wet van 23 december i960 en betrof de medefinanciering tot een bedrag van 16 miljoen gulden voor waterdistillatie, electriciteitsvoorziening, aanleg of uitbouw van luchthavens, bouw van pieren voor de scheepvaart en wegenaanleg. De uitvoering van deze projekten is nagenoeg voltooid. Een veel omvangrijker plan voor de samenwerking op dit terrein tussen Nederland en de Nederlandse Antillen was dat voor de ontwikkeling van Aruba en Curacao. De Nederlandse deelneming in dat plan werd vastgelegd in de wet van 3 mei 1962 en beliep 114 miljoen Antilliaanse gulden. De Nederlandse regering werd gemachtigd om tot voornoemd bedrag garantie te verlenen voor de betaling van rente en aflossing van door de Nederlandse Antillen aan te gane geldleningen en credieten, strekkende ter financiering van projekten ten behoeve van de versteviging van de economische basis der beide eilandgebieden. In de voornoemde wet werd de derde fase van de Nederlandse deelneming in de Antilliaanse ontwikkelingsplannen reeds aangestipt. Aan het bereiken van voorlopige conclusies omtrent deze derde fase zijn omvangrijke besprekingen op ambtelijk en regeringsniveau voorafgegaan. De Nederlandse Antillen kwamen aanvankelijk met een allesomvattend tien jarenplan, vele honderden miljoenen belopend. Het was begrijpelijk, dat uit de veelheid van plannen vooralsnog een keuze zou moeten worden gemaakt, bezien tegen de achtergrond van uitvoerbaarheid binnen een bepaald tijdsbestek en de financiële draagkracht, welke elk land, ook Nederland, zich nu eenmaal voor ogen moet houden. Binnen het raam van de laatste fase zal de Nederlandse deelneming in de projekten ter ontwikkeling van de Antilliaanse infrastruktuur worden opgetrokken tot totaal 185 miljoen Antilliaanse gulden, waarvan een niet onaanzienlijk gedeelte a fonds perdu zal worden gefourneerd. Ondanks de ruime mate van Nederlandse hulpverlening zit in de industrievestiging nog te weinig schot. Teneinde daarvoor TIEN JAAR STATUUT 57 nog doeltreffender propaganda te kunnen maken, werd een commissie ingesteld om na te gaan op welke wijze het faciliteitenpakket nog zou kunnen worden verruimd c.q. verfijnd. Het was bijvoorbeeld onder de aandacht gekomen, dat de republiek Ierland veel verdergaande faciliteiten verleent voor industrieontwikkeling in zijn westelijk gelegen ontwikkelingskernen, welke bereids aanmerkelijke vruchten hebben afgeworpen. Men denkt in de Antillen aan de instelling van een industrie-financieringsfonds, waaruit de jonge industrieën zouden kunnen worden gesteund bij de initiële kosten voor fabrieksgebouwen en bij de bijzondere kosten, welke samengaan met de opleiding van personeel. De eilandgebieden Aruba en Curacao zijn ertoe overgegaan lage electriciteitstarieven in uitzicht te stellen bij stroomafname in het groot door nieuwe industrieën. Zuiver gedistilleerd water in vrijwel elke gewenste hoeveelheid staat ook voor de industrie ter beschikking. Om dit laatste mogelijk te maken werden reusachtige zeewaterdistillatieinrichtingen gebouwd op de eilanden Aruba en Curacao. Van Antilliaanse zijde is men derhalve aktief, waar de gelegenheid zich daartoe ook maar voordoet. Een punt, dat in het economisch bestel van de Nederlandse Antillen tot een belang van formaat kan uitgroeien, betreft de associatie met de Europese Economische Gemeenschap, welke op 1 oktober 1964 een feit werd. De voordelen, welke uit de associatie kunnen voortvloeien, zijn van uiteenlopende aard. Het meest direkte voordeel is wel, dat de Antillen thans in aanmerking komen voor hulpverlening uit het EEG-fonds voor Hulpverlening Landen Overzee. Uit het eerste fonds zal deze hulpverlening een bedrag van rond U.S. $ 15 miljoen kunnen belopen. De projektstukken bevinden zich merendeels reeds in Brussel ter bestudering door EEG-ambtenaren, nadat een EEGmissie in dat verband een bezoek aan de Nederlandse Antillen had gebracht. De hulpverlening aan de landen overzee zal ook voor de Nederlandse Antillen een min of meer continu karakter vertonen, zodat hierin voor dat land wel een zeer groot economisch belang besloten ligt. Naast dit rechtstreekse financieeleconomische belang brengt de associatie met zich mee, dat het Antilliaanse produkt, voorzover dat overeenkomstig een alsnog in het leven te roepen origineregeling als daadwerkelijk van de Antillen afkomstig kan worden beschouwd, tegen de binnentarieven in de EEG-landen zal kunnen worden ingevoerd. Door 58 F. P. DE VRIES een vestiging in de Nederlandse Antillen van niet in de Euromarkt opererende bedrijven brengen zij derhalve die markt binnen hun bereik. Er zal afgewacht moeten worden of deze potentiële mogelijkheid daadwerkelijk een stimulans voor industrievestiging zal zijn. Een goedgerichte propaganda is ook hierbij uiteraard noodzakelijk. Het is nog niet zo lang geleden, dat de propaganda voor vestiging van industrieën in de Nederlandse Antillen werd geïntroduceerd. Deze moet niettemin als een onmisbare schakel in het streven naar versteviging van het economisch potentieel van het land worden beschouwd. De werving voor industrievestiging vindt momenteel plaats in Amerika en Europa, waaronder uiteraard Nederland. De methoden, die daarbij worden aangewend, betreffen in hoofdzaak de publiciteit, waaronder het verzorgen van publikaties, het houden van voordrachten en het organiseren van tentoonstellingen, en het individuele kontakt met eventuele interessenten. Grondige kennis van de Nederlands-Antilliaanse verhoudingen en mogelijkheden en het 'frapper toujours' zijn hiervoor noodzakelijk. De vrij povere resultaten van de werving tot dusverre in aanmerking genomen lijkt het geboden de acquisitie waar mogelijk te intensiveren. De industrie, het toerisme en de dienstverlening zijn de hoofdmiddelen van bestaan van de rond tweehonderdduizend Antillianen. Bij het nagenoeg ontbreken van kleine importvervangende industrieën dienen vrijwel alle levensmiddelen, overige dagelijkse consumptiegoederen en grondstoffen voor de industrie te worden ingevoerd. Ondanks het kleine gebied en de geringe bevolking is de totale invoer toch verhoudingsgewijs zeer omvangrijk. En daarmee is ook verklaard, dat zovele exporthuizen handelsrelaties met de Nederlandse Antillen hebben aangeknoopt. De Nederlandse Antillen beschouwen zichzelf als een vooruitgeschoven post van Europa op het Westelijk Halfrond, niet alleen door hun samengaan in koninkrijksverband, maar ook door hun staatsrechtelijke, historische, culturele en infrastrukturele geaardheden, die in het bijzonder zo verschillend zijn van die in de Zuidamerikaanse republieken. De Nederlandse Antillen zijn dynamisch, vol bruisend leven. Er wordt met enthousiasme gewerkt aan een nog ongewisse toekomst. Wanneer men als toerist door de winkelstraten van Willemstad of Oranjestad dwaalt, staat men verbaasd over het TIEN JAAR STATUUT 59 aantal luxe-zaken, de stroom van auto's, de goedgekiede mensen van allerlei ras en huidskleur en de kleurige ongebondenheid van het leven. Eerst wanneer men geruime tijd in dat land woont wordt men geconfronteerd met de zelfkant van de samenleving, welke men ook daar nog niet onder de knie heeft, en het nijpender wordende bevolkingsprobleem. In dit opstel werden de belangrijkste facetten van het NederlandsAntilliaanse economische gebeuren belicht. Vanzelfsprekend zou daaraan nog een aantal kunnen worden toegevoegd, doch het hoofdmotief van dat gebeuren zou daardoor niet wezenlijk veranderen. 's-Gravenhagc, iq oktober 1964.