1 Vijf beweringen over de grondwetswijziging van 1848: 1 De Eerste en Tweede Kamer worden afgeschaft en er komt één volksvertegenwoordiging. 2 De ministers zijn verantwoordelijk en de koning is onschendbaar. 3 De monarchie wordt afgeschaft en Thorbecke wordt minister-president. 4 Door middel van het censuskiesrecht mogen mannen rechtstreeks de Tweede Kamer kiezen. 5 Het algemeen kiesrecht voor mannen wordt ingevoerd. Welke twee beweringen zijn juist? Schrijf alleen de nummers op. 2 Enkele politieke groepen: 1 confessionelen 2 liberalen 3 socialisten Geef bij elke politieke groep de naam van één van hun leiders in de periode tussen 1848 en 1917. Doe het zo: Leider van groep 1: … (vul naam in) (enz. tot en met groep 3) 3a In 1917 werd de grondwet op een aantal punten gewijzigd. Waarover waren de confessionelen tevreden? b Aletta Jacobs zal niet tevreden zijn geweest. Wat had ze graag willen hebben? c Toch stond Aletta Jacobs in werkelijkheid niet met lege handen. Het bordje ‘niks’ is dan ook niet helemaal juist. Wat hebben vrouwen in 1917 wél gekregen? 4 Welke uitspraak over de Nederlandse rechtspraak is juist? A Ambtenaren en politici hebben het recht om mee te beslissen over de uitspraak in een rechtszaak. B Een rechter is onafhankelijk en de meeste rechtszaken vinden in het openbaar plaats. C Om een eerlijke rechtspraak te bevorderen, worden rechters om de vijf jaar door het volk gekozen. D Rechters verliezen hun baan wanneer zij een uitspraak doen waarmee de regering het oneens is. 5 Enkele beweringen over de taken van de officier van justitie: 1 De officier van justitie bepaalt samen met een rechter het vonnis. 2 De officier van justitie eist in een rechtszaak tegen een verdachte een straf. 3 De officier van justitie kan onderzoek laten doen naar de zaken waarvan de verdachte wordt beschuldigd. 4 De officier van justitie mag geen getuigen oproepen en ondervragen. Schrijf alleen de nummers op. 6 Noem één grondwettelijk recht dat Tweede Kamerleden wél hebben, maar Eerste Kamerleden niet. 7 In 1848 werd de grondwet in Nederland veranderd. Dit had gevolgen voor de machtsverhouding tussen koning en ministers. ministers? 8 Waarom stijgt het percentage kiesgerechtigden tot ongeveer 1900 slechts langzaam? A Omdat alle mannen het kiesrecht mochten uitoefenen. B Omdat de koning uitbreiding van het kiesrecht tegenhield. C Omdat de mensen geen interesse hadden in politiek en kiesrecht. D Omdat maar een beperkte groep mannen kiesrecht had. 9 Vier beweringen over de positie van de koningin in de Nederlandse staatsinrichting: 1 De koningin is lid van de regering, maar de ministers zijn verantwoordelijk voor haar daden en uitspraken. 2 De koningin moet in de Tweede Kamer de troonrede verdedigen. 3 De koningin ondertekent de wetten voordat deze uitgevoerd kunnen worden. 4 Omdat de koningin het staatshoofd is, bepaalt zij het beleid van de ministers. Doe het zo: Bewering 1 is juist/onjuist (maak een keuze). (enz. tot en met bewering 4) 10 In de grondwet wordt de onschendbaarheid van de koning genoemd. Welke van de onderstaande zinnen gaat hierover? A De koning heeft het recht om wetten te maken. B De koning kan alleen door de Tweede Kamer worden ontslagen. C De koning maakt deel uit van het parlement. D De koning valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. 11 Een invulopdracht over het recht van amendement: 1 Het recht van amendement is een recht dat … (alleen de Eerste Kamer heeft / alleen de Tweede Kamer heeft / beide Kamers hebben) … . 2 Het recht van amendement is een voorbeeld van een … (controlerend / uitvoerend / wetgevend) … recht. 3 Het recht van amendement werd ingevoerd in de grondwet van … (1848 / 1917 / 1983) … . Kies telkens uit de drie mogelijkheden. Doe het zo: zin 1: … (kies uit: Eerste Kamer / Tweede Kamer / beide Kamers) zin 2: … (kies uit: controlerend / uitvoerend / wetgevend) zin 3: … (kies uit: 1848 / 1917 / 1983) 12 De meeste Nederlanders waren in de 19e eeuw protestant. Zij hadden in die tijd meer rechten dan de katholieken. Toch organiseerden de protestanten zich in de tweede helft van de 19e eeuw. Waarom deden zij dit? A Zij vonden dat de oprichting van openbare scholen moest worden bevorderd. B Zij vonden dat hun geloof meer invloed op de politiek moest hebben. C Zij wilden het opkomende feminisme onderdrukken door het kiesrecht van vrouwen af te schaffen. D Zij zagen dat de meeste protestanten hun geloof opgaven en socialist werden. 13 In 1917 kregen de confessionelen steun van de socialisten om het bijzonder onderwijs financieel gelijk te stellen aan het openbaar onderwijs. De socialisten waren eigenlijk tegen, maar stemden tóch vóór, omdat de confessionelen de socialisten steunden bij hún streven. Welke wens van de socialisten ging in vervulling dankzij de steun van de confessionelen? 14 We onderscheiden twee soorten grondrechten: klassieke grondrechten en sociale grondrechten. Geef van elk soort grondrecht één voorbeeld. 15 Klassieke grondrechten staan al sinds de 19e eeuw in de grondwet. Sociale grondrechten zijn daar pas in de loop van de 20e eeuw bijgekomen. Waarom zijn de sociale grondrechten later in de grondwet opgenomen dan de klassieke grondrechten? A Omdat in de 19e eeuw de liberalen de macht hadden; zij waren vóór vrijheid en tégen grondrechten. B Omdat in de 20e eeuw de socialisten de macht hadden; zij hebben er voor gezorgd dat sociale grondrechten in de grondwet kwamen. C Omdat pas de laatste 50 jaar de overheid zulke ingrijpende verplichtingen op zich kan en wil nemen. D Omdat pas de laatste 50 jaar sociale grondrechten nodig zijn om zaken te regelen die in de 19e eeuw niet bestonden. 16 Hieronder staat een tijdbalk. 1800 -1825 -1850- 1875 1900- 1925- 1950 -1975- 2000 Enkele belangrijke politieke gebeurtenissen in Nederland in de periode van 1800 tot 2000: 1 De PvdA wordt opgericht om de verzuiling te doorbreken. 2 De regering vlucht vanuit Nederland naar Londen. 3 Het districtenstelsel wordt vervangen door het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. 4 Kuyper richt de eerste politieke partij (ARP) in Nederland op. 5 Thorbecke krijgt opdracht tot herziening van de grondwet. Geef per gebeurtenis aan bij tussen welke jaartallen deze gebeurtenis hoort. 17 Volgens veel mensen moet de monarchie in Nederland blijven bestaan. Volgens anderen moet Nederland een republiek worden. Doe het zo: Vóór de monarchie, want … (geef een politiek argument). Vóór een republiek, want … (geef een politiek argument). 18 Stel, de Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel aanvaard. Wat moet er daarna gebeuren vóórdat het voorstel een wet wordt? A De meerderheid van de Eerste Kamer moet akkoord gaan, waarna een minister en het staatshoofd een handtekening onder de wet zetten. B De meerderheid van de Eerste Kamer moet amendementen indienen en de betreffende minister moet zijn handtekening onder de wet zetten. C De voorzitter van de Eerste Kamer en de koningin moeten hun handtekeningen onder de wet zetten. D De voorzitter van de Eerste Kamer moet het recht van initiatief toepassen en de betreffende minister moet zijn handtekening onder de wet zetten. 19 Een tijdbalk: A B C D 1840 1880 1920 1960 2000 Zes gebeurtenissen en/of ontwikkelingen uit de geschiedenis van de Nederlandse staatsinrichting: 1 beëindiging van de schoolstrijd 2 invoering van censuskiesrecht voor de Tweede Kamer 3 invoering van de klassieke grondrechten 4 invoering van de sociale grondrechten 5 tijdelijke afschaffing van de grondrechten 6 wet tot invoering van algemeen kiesrecht Doe het zo: Gebeurtenis 1 hoort bij periode … (vul een letter in). (enz. tot en met gebeurtenis 6) 20 Hieronder staan vijf beweringen over de Nederlandse regering tijdens de Eerste Wereldoorlog: 1 De regering maakte een einde aan de neutraliteitspolitiek. 2 De regering stond de opvang van Belgische vluchtelingen toe. 3 De regering vluchtte naar Groot-Brittannië. 4 De regering voerde een distributiesysteem in. 5 De regering zegde het lidmaatschap van de Volkenbond op. 21 Welke gebeurtenissen versnelden de invoering van het algemeen kiesrecht in verschillende Europese landen? A de crisis in de jaren dertig en de Eerste Wereldoorlog B de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie C de Russische Revolutie en de Tweede Wereldoorlog D de Tweede Wereldoorlog en de crisis in de jaren dertig 22 Wie was in Rusland de leider van de communisten tijdens de Russische Revolutie? A Chroesjtsjov B Gorbatsjov C Lenin D Stalin 23 Gedurende de jaren dertig van de 20e eeuw was in de Sovjetunie het communisme het heersende politieke systeem. In Duitsland was het nationaalsocialisme het heersende politieke systeem. Tussen beide politieke systemen zijn overeenkomsten en verschillen. a Noem één overeenkomst en één verschil. b Noem één gebeurtenis die kenmerkend is voor de Koude Oorlog. Geef ook aan wie deze gebeurtenis als een bedreiging beschouwde (het Westen of de Sovjetunie) en waarom deze gebeurtenis door één van beide partijen werd beschouwd als een bedreiging. Doe het zo: gebeurtenis: … wie beschouwde deze gebeurtenis als een bedreiging: ... (vul in: het Westen of de Sovjetunie) waarom werd deze gebeurtenis als een bedreiging beschouwd 24 Vier omschrijvingen van internationale organisaties: a Opgericht in 1945. Doel: de handhaving van vrede en veiligheid in de wereld. b Opgericht in 1949. Doel: de veiligheid van niet-communistische landen van Europa te bevorderen door militaire samenwerking. c Opgericht in 1952. Doel: een gemeenschappelijke markt te scheppen voor steenkool- en staalindustrie. d Opgericht in 1992. Doel: vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen tussen de lidstaten. Vier organisaties: 1 EGKS 2 EU 3 NAVO 4 VN jving hoort bij welke organisatie? Doe het zo: Bij omschrijving a hoort organisatie … (vul nummer in). (enz. tot en met d) 25 Met welke beloftes probeerde Hitler aan het begin van de jaren dertig de steun van het Duitse volk te krijgen? A de beloftes dat de rechtsstaat zou worden ingevoerd en de werkloosheid zou worden bestreden B de beloftes dat de werkloosheid zou worden bestreden en het leger zou worden herbewapend C de beloftes dat het leger zou worden herbewapend en indoctrinatie zou worden toegepast D de beloftes dat indoctrinatie zou worden toegepast en de rechtsstaat zou worden ingevoerd 26 Vijf gebeurtenissen tussen 1915 en 1945: 1 D-day 2 de beurscrisis op Wallstreet 3 het sluiten van de Vrede van Versailles 4 het uitbreken van de Russische revolutie 5 Hitler komt aan de macht in Duitsland A C E B D F 1915 1920 1925 1930 1935 1940 1945 Geef per gebeurtenis aan bij welke periode van de tijdbalk (A, B, C, D, E of F) die hoort. Let op! Een periode kan meer dan één keer gebruikt worden. Doe het zo: Gebeurtenis 1 hoort bij periode … (vul letter in). (enz. tot en met gebeurtenis 5) 27 Drie verschillende wensen over de besluitvorming binnen de Europese Unie: 1 Binnen de Europese Unie moet meer democratische controle plaatsvinden. 2 De nationale regeringen moeten binnen de Europese Unie meer invloed krijgen. 3 Binnen de Europese Unie moeten meer zaken centraal geregeld worden. Drie mogelijke oplossingen voor deze wensen: a De Europese Commissie moet meer bevoegdheden krijgen. b De Raad van Ministers moet meer bevoegdheden krijgen. c Het Europese Parlement moet meer bevoegdheden krijgen. Welke wens hoort bij welke oplossing? Doe het zo: Bij wens 1 hoort oplossing … (schrijf letter op). (enz. tot en met wens 3) 28 Het communisme in de Sovjetunie had gevolgen voor de arbeiders. Welk gevolg voor de arbeiders is juist? A De arbeiders merkten niet veel van het communisme, omdat het communisme zich vooral bezighield met politiek. B De arbeiders moesten door middel van communistische vijfjarenplannen eigen bedrijven beginnen. C De arbeiders moesten werken aan de door de communistische partij opgelegde productieplannen. D De arbeiders werden massaal van de stad naar het platteland gestuurd om daar verplicht samen te werken in de landbouw. 29 Een invulopdracht over de economische crisis in de jaren dertig van de twintigste eeuw: 1 De economische crisis ontstond in 1929 toen de beurs in … (Amsterdam / New York) … instortte. 2 De reactie van de regering Colijn op de economische crisis staat bekend als … (aanpassingspolitiek / gelijkschakeling) … . 3 Daarnaast probeerde de regering Colijn mensen aan het werk te krijgen door het stimuleren van … (werkverschaffingsprojecten / omscholingen) … . Kies telkens uit de twee mogelijkheden. Doe het zo: 1 … (kies uit: Amsterdam / New York) (enz. voor 2 en 3) 30 Na de Tweede Wereldoorlog dachten de Nederlandse regering en de Indonesische nationalisten verschillend over de toekomstige bestuursvorm van Indonesië. Welke bestuursvorm had de Nederlandse regering voor ogen en welke bestuursvorm wilden de Indonesische nationalisten? Doe het zo: de Nederlandse regering: … (noem de bestuursvorm) de Indonesische nationalisten: … (noem de bestuursvorm) 31 De Verenigde Staten hadden verschillende redenen om Israël te steunen bij de stichting van de staat Israël in 1948. Welke van de volgende redenen heeft bij de Verenigde Staten een rol gespeeld om de stichting van de staat Israël te steunen? A De Verenigde Staten hadden van de Verenigde Naties daartoe de opdracht gekregen. B De Verenigde Staten stonden sympathiek tegenover Israël vanwege de Holocaust. C De Verenigde Staten waren dat verplicht, omdat Israël lid is van de Europese Unie. D De Verenigde Staten waren economisch afhankelijk van de Israëlische olie. 32 Noem twee oorzaken voor het conflict tussen Israël en de Arabische landen tussen 1945 en 1979. 33 In Berlijn hebben zich tijdens de Koude Oorlog verschillende gebeurtenissen voorgedaan die ingrijpend zijn geweest voor de geschiedenis van deze stad. Noem twee van deze historische gebeurtenissen. Let op! Je hoeft geen jaartallen te noemen, alleen gebeurtenissen. antwoorden 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23a 2-4 1 Kuijper 2 Thorbecke 3 Troelstra/ Domela Nieuwenshuis a bijzondere scholen werden door de staat betaald(einde schoolstrijd) b algemeen (vrouwen)kiesrecht c vrouwen hadden passief kiesrecht gekregen B 2-3 recht van initiatief, amendement ministers waren verantwoording schuldig aan het parlement niet meer aan de koning (ministeriële-verantwoordelijkheid) D (censuskiesrecht=belastingebetalerskiesrecht) 1 juist 2 onjuist 3juist 4 onjuist D 1 tweede 2 wetgevende 3 1848 B algemeen kiesrecht klassieke: vrijheid van meningsuiting/vergaderen/geloof/drukpers sociale: recht op onderdak/onderwijs/gezonde leefomgeving C 1 1925-1950 2-1925-1950 3 1900-1925 4 1850-1900 5 1825-1850 koningin als symbool voor heel het land, staat boven de partijen het is een ondemocratisch verkregen positie A 1-B 2-A 3-A 4-D 5-C 6-B 2-4 B C gelijk: beide landen dictaturen/totalitaire staten/eén ideologie aan de macht/ondemocratisch 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 verschillend: SU geen racisme/planeconomie/alles van de staat, Du racisme/antiseminitisme a-4 b-3 c-1 d-2 B 1-F 2-E 3-A 4-A 5-B 1-C 2-B 3-A C 1-New York 2-aanpassings 3- werkverschaffing nederland: samen in één staat/ federale staat/ verenigde staten van Indonesië nationalisten: onafhankelijke eenheidsstaat B verschillende culturen/geloven-het recht van bestaan van Israël/ het lot van de Palestijnse(Arabische) bevolking-strijd om grond en waterLuchtbrug 1948/9 Bouw van de muur(63) de val van de muur(89) verdeling in sectoren(oost en west)