PSYCHOLOGIE 1) Waarom is voor de onderzoeksproblematiek van Fechner het vinden van de differentiële drempel en de fractie van Weber zo belangrijk? Of:Wat is het belang van de diff drempel en de factie van weber omtent de onderzoeksproblematiek van fechner? Waarom zijn de differentiele drempel en de fractie van weber belangrijk in de theorie van fechner? Zie vraag 28. (cursus p. 290 e.v.) Inl. Diff drempel etc zie vraag 28 Fechner zocht een relatie tussen de ‘interne wereld’ van gewaarwordingen en de ‘externe wereld’ van gewaarwordingen. De differentiële drempel (DD) is van belang bij het meten van gewaarwordingen. Met de DD kan men niet rechtstreeks gewaarwordingen meten, maar wel verbanden leggen tussen gewaarwording en prikkelintensiteit. Fechner gebruikte de DD om zo tot een log-functie te komen tussen gewaarwording en intensiteit. Belang Fractie Weber: Fechner stelde voor dat ieder juist merkbaar verschil een gelijk verschil in gewaarwording veroorzaakt. Een juist merkbaar verschil kan, dankzij de Weber fractie gemakkelijk bepaald worden en is de minimale toename aan intensiteit (∆I) om de differentiele drempel te bereiken. 2) Waarom zijn de proeven van latent leren historisch zo belangrijk? Latent leren = leren zonder bekrachtiging, perceptueel verbanden leggen Proef Latent leren: ( zie p 602) Proefsituatie bestaat uit een T-doolhof, met 6 eenheden. Elke eenheid bestaat uit 2 zijgangen waarvan de ene een doodlopende gang is, OP het einde van de andere gang is er een 1richtingsdeur die tot de volgende eenheid leidt en waardoor het dier niet terug kan. Op het einde van de zesde eenheid bevindt zich een doelhokje waar voedsel kan toegediend worden. Een eerste groep hongerige ratten krijgt bij het bereiken van het doelhokje voedsel. Een tweede groep krijgt bij Tolman pas vanaf de elfde proefbeurt voedsel ( met maar 1 proefbeurt per dag!) Een derde groep krijgt bij Tolman nooit voedsel in de doolhof. Wanneer geen voedsel wordt gegeven, laat men het dier gedurende 2 minuten in het doelhokje en na een uur krijgt krijgt het in zijn kooi pas voedsel om het verband tussen het doelhokje en voedsel teniet te doen, -> wanneer geen voedsel aanwezig in doelhokje, komt er ook weinig leren tot uiting. De groep die systematisch eten krijgt in het doelhokje, leert de doodlopende gangen te vermijden. Je zou dus kunnen denken dat de ratten enkel leren bij beloning. Dit is niet zo, want van zodra bij de andere groepen wel systematisch voedsel wordt toegedient in het proefhokje, deze ratten bijna onmiddellijk het niveua van de andere ratten inhalen. Deze proeven bevestigen de theorie van Tolman.Het leerniveau wordt onmiddellijk ingehaald indien nu wel een beloning gevonden wordt. Dit betekent dat er gedurende de eerst fase toen er nog geen beloning was wel al leren geweest moet zijn.En dit bewijst dat beloning (voedsel voor de ratten) niet noodzakelijk is voor het leren. Het dier moet alleen de doolhof herhaaldelijk doorlopen hebben om de mogelijkheid te hebben perceptueel verbanden te leggen tussen de verschillende delen van het doolhof. Het leggen van de verbanden zelf wordt pas gebruikt wanneer er een beloning aan vast zit. Dit impliceert dan ook een duidelijk onderscheid tussen het leren en het gebruiken van het geleerde in de performantie. 3) Bij incidenteel leren worden oriënteertaken gebruikt. Welke geheugentheorie beschrijft het best deze geheugeneffecten (of zoiets)? Of: Bij incidentele leertaken moeten orienteertaken gebruikt worden, welke geheugentheorie verklaart best de geheugeneffecten vd orienteertaak? Cursus p. 262 Incidentele leerconditie: De proefpersoon weet niet dat het om een proef gaat. Dat na de taak alles wat hij geleerd heeft herinnerd moet worden. ( itt intentioneel leren) Invoeren van orienteertaken: Wat? Pseudotaken invoeren om proefpersoon bezig te houden met de proef. Een orienteertaak moet aan volgende 2 criteria voldoen. 1) de taak moet de aandacht van de persoon richten op de leertaak en 2) De taak moet elke spintane intenionele leerhouding tov dit materiaal verhinderen. 3 condities - incidentieel leren met orienteertaak -intentioneel leren zonder orienteertaak -intentioneel leren met orienteertaak. (Incidentieel leren zonder orienteeringstaak is niet mogelijk.) ->geheugentheorie van d’Ydewalle?of van restorff effect vraag 13 Ik had Ausubel, en hij heeft er niets op gezegd, dus ik neem aan dat het juist is. 4) Is er verwantschap tussen de verklaringen gevonden in het woordsuperioriteitseffect en de verklaringen gevonden in het objectsuperioriteitseffect? Woordsuperioriteitseffect ( p236-237) Verklaring:Woorden worden opgebouwd uit letters, die op hun beurt bestaan uit combinaties van kenmerken. Het model heeft drie lagen: Het kenmerk-niveau, het letter-niveau en het woord-niveau. Op elk niveau zijn er een aantal eenheden of cellen die instaan voor de detectie van een bepaald aspect of kenmerk. Binnen de laag zijn de cellen met elkaar verbinden via inhiberende verbindingen tussen de lagen zijn de eenheden met elkaar verbonden door exciterende verbindingen. Wanneer een –cel geactiveerd wordt en de concurrerende woord-cellen worden niet of slechts zwak geactiveerd dan gebeurt herkenning van het woord. Objectsuperioriteitseffect ( p. 363)neen zie vraag 23!!! Verklaring: Volgens de Gestaltpsychologie, wordt nog voor de perceptie van delen die een figuur ( of gestalt) vormen de figuur waargenomen. De delen vormen een achtergrond waarmee de figuur is opgebouwd. Empirische toetsing. Indien bijvoorbeeld een grote letter ‘ H’ opgebouwd is uit vele kleine letters ‘s’, dan is de letter ‘H’ een globaal kenmerk, terwijl de letters ‘s’ lokale kenmerken vormen. Verassend was de afwezigheid van het effect van de kleine letters. Deze gegevens bevestigen dat de globale kenmerken sneller verwerkt worden dan de lokale kenmerken. Verwantschap: Bij beiden wordt het groter geheel eerst ‘herkend’/ is superieur tov de delen waarop het is opgebouwd. .... 5) Welke inhoudelijke uitleg geeft Freud aan het begrip seksualiteit? P 507-508, zie zeker slides en samenvatting en vraag 9, 43, 49 Freud wordt gelijkgesteld met het idee dat alles herleidbaar is tot seksualiteit -In zijn wetenschappelijke publicaties is dit niet zo, enkel in zijn vulgariserende werken. -2 periodes: * voor 1923: mens bestaat uit 3 delen = metapsychische apparaat -bewuste -onbewuste => drijfveren: Zelfbehoud (honger, dorst) en Soortbehoud (seks) -voorbewuste (dat wat bewust kan worden) De seksuele drijfveren zouden de belangrijkste impulsen zijn, omdat zij niet meteen kunnen ontladen worden in het bewuste. -> panseksuele theorie * na 1923: mens bestaat uit instanties: Das Ich und das Es -das Es: duistere drijfveren (seksulaiteit) => Expressie Het Es is de enige bron van alle psychische energie. De energie (= libido) heeft de vorm van onbewuste instincten Wat zijn duistere drijveren? -eros:seksualiteit -Thanatos: Doodsdrift (Waarom: Hij leefde in die tijd dat in Duitsland: Nazi’s als destructieve kracht, ook merkte hij bij bepaalde patienten weerstand tot genezing en bij de studie van primitieve volkeren was er agressief gedrag) -Polarisatie van het metapsychische apparaat: SPANNING Neutraliserende factor = Das Ich ( compromis) Het Es werkt volgens het lustprincipe en streeft naar bevrediging van de driften. Hier-door komt het voortdurend in conflict met het Ego (Ich) dat werkt volgens het realiteitsprincipe en contact houdt met de buitenwereld. Functie van het Das Ich : - bewuste controle en het richten van het Es - intermediair tussen Es en buitenwereld De motivatie is een voortdurende strijd tussen Es en Ego, lust en realiteit. -Als gevolg daarvan ontstaat het Uber-ich. Dit is een systeem van beperkende en remmende krachten die vooral inwerken op seksuele impulsen. Uber-ich = interne substituut voor externe krachten = geweten Sublimatie : verplaatsing van de libidineuze energie naar substituutvormen van bevrediging, als Es-impulsen verhinderd worden zich direct te uiten door tussenkomst van het uberich. Sublimatie gebeurt onbewust en veronderstelt geen nieuwe motivationele energie, maar wel een kanalisering van de reeds bestaande energie. ->Alle motieven zijn dus terug te voeren op voornamelijk seksuele Es-instincten. De krachten van Es, Ego en Super-ego zijn vaak met elkaar in conflict, dit leidt tot angstgevoelens. De manieren om hiermee om te gaan zijn defensiemechanismen bv. verdringing (het verdrongene beïnvloedt het gedrag toch). -Wat is seksualiteit? * Zeer breed => Freuds grote verdienste (totdantoe: menselijke seksualiteit slechts vanaf de adolescentie) *psychoseksuele ontwikkeling -orale fase: jonge baby = mondebwegingen, leren eten -anale fase: 2jaar = zindelijkheid -fallische fase: het verschil tussen de seksen *Overtuiging indien iets affectief misloopt in 1 van de 3 fasen, manifesteert zich dit in de adolescentie. Indien in 1 van de fases iets misloopt krijg je fixatie. -invloed op voorkeuren? -persoonlijkheidsbepalingen? *Belang: seksualiteit voor de adolescentie, volgens Freud reeds vanaf geboorte 6) Welke geheugentheorie is toepasbaar op de proefresultaten van de REM-slaap? bijvraag: wanneer leer jij zelf het best en komt dit overeen met de proefresultaten? Zie vraag 18, cursus p.146 ev en Wat is REMslaap? Slapen verloopt in cycli, met afwissleing tussen de diepe en de REM-slaap. De REM (rapid eye movement) slaap ( of ook paradoxale slaap) is echter oppervlakig en duurt langer naarmate de nacht vordert. Hierin is steeds een droom. Een periode van activiteit (fysiologisch en psychologisch), indien we een persoon wakker maken gedurende zijn REM slaap, kunnen ze hun droom navertellen. Proefresultaten van de REM-slaap: Studie van Tilley: Proefpersonen werden in het midden van de nacht wakker gemaakt. Ze moesten toen een lijst van 24 woorden leren. Daarop konden ze verder slapen. Juist voor of na een REMfase werden deze personen gewekt en getoetst over de de 24 geleerde woorden. Herinnering was duidelijk beter na een REMfase en soms zeer slecht in het midden van de nacht zonder remfase. Proefresultaat: De remfase zou dus eerder een consolidatie van het geheugenspoor bevorderen. Andere bevindingen: - REM slaap neemt af met de leeftijd: baby’s hebben immers veel te onthouden. Uitsluiten van de REM slaap zorgt voor vergeten Consolidatietheorie: Alles wat we leren vormt een spoor, en dat spoor wordt door de tijd heen systematisch versterkt. (= consolidatie) => de REM-fase zou dus eerder een consolidatie van het geheugenspoor bevorderen. Bijvraag: Wanneer leer je het best? -> s’avonds & komt overeen met de theorie. 7) Met welke academische psychiologie komen de theorien en bevindingen van Nuttin best overeen? Zie vraag 44 Theorie en bevindingen van nuttin (p.548-550) - Nuttin beschouwt als fundamentele behoeften : de grondtypes van gedragingen, op om het even welk niveau van interactie met de wereld, voor zover ze noodzakelijk blijken te zijn opdat de persoon als organisme, als sociaal individu en als geestelijk wezen niet tot verval komt. - Nuttins uitgangspunt is een zuiver psychologisch criterium : welke handelingen moeten gesteld worden opdat het organisme normaal verder zou kunnen leven ? Bij het ontbreken van bepaalde grondtypes van relaties met de wereld, ontstaat er een toestand van onwel zijn, een gevoel van imperfectie en ontevredenheid. - In de concrete menselijke handeling zijn er verschillende niveaus van activiteit onontwarbaar verweven. vb. pijn -> = vatten van een betekenisvolle situatie = vatten van de metafysische inhoud van het ik-bewustzijn -> dit staat kennend tegenover het object en zichzelf -> het staat dus boven het materiaal beroerd worden Bij de ontleding van de structuur van de menselijke behoeften, zullen we een analoge vervlochtenheid van dynamismen op verschillend niveau aantreffen. - Nuttin onderscheidt 3 niveaus van grondtypes van gedragingen. Op elk niveau zijn er 2 tendensen : handhaving en contact (deze zijn complementair). 1. Psychofysiologisch / biologisch niveau : a) Het organisme probeert zich van zijn omringend milieu te onderscheiden en te handhaven door een betrekkelijk constant geheel van biochemische eigenschappen (‘inwendig milieu’) na te streven. Als ongewone veranderingen van het omgevend milieu je evenwicht verstoren, zal er een systeem van processen optreden om dit te herstellen. De breuk in het biologisch evenwicht lokt reacties uit die wij gedragingen noemen. b) Het organisme hongert ook naar alle vormen van biologische uitwisseling : voedsel, lucht, licht, motorische reactiemogelijkheden, ... -> Conclusie : De drang tot zelfbehoud en handhaving en de drang naar contact raken elkaar -> in contact en uitwisseling met de biologische sfeer handhaaft en ontplooit het organisme zijn bestaan. 2. Psychosociaal niveau : a) Een individu zoekt als een sociaal wezen contact met de wereld die een betekenisvolle wereld is en meer specifiek met zijn medemens. b) Hij zoekt zijn zelfbehoud te waarborgen door met zijn kennis de wereld te beheersen en door zijn sociaal contact zichzelf te bevestigen. 3. Existentieel niveau : De mens is een wezen dat zich gesitueerd weet en voelt in datgene wat de mens is : een wezen dat zich problemen stelt wat betreft zijn bestaan zelf. Dit leidt tot ingewikkelde filosofische en religieuze opvattingen. De mens heeft de behoefte om zich te handhaven op geestelijk niveau, iemand te zijn in de wereld, zin te geven aan ons bestaan. a) De mens wil blijven voortbestaan in zijn kinderen, leerlingen, boeken, werk, ... b) Religie : behoefte aan interactie en contact boven het fysisch en sociaal gegevene. Intellectueel filosofisch : zin geven aan ons bestaan = zich zinvol geïntegreerd weten in de absolute zijnsorde Academische psychologie: Cognitieve psychologie (p.29)??????????????????????????????? Studieobject = gedrag. Bestaan van tussenliggende variabelen is belangrijk. Cognitieve psychologie = invloed van het verstand. Rol van het gedrag: zinvolle reactie op een zinvolle situatie. Inbreng van behaviourisme en inbreng van gestaltpsychologie.Volgens de cognitieve psychologie worden de fysisiche prikkels verwerkt tot betekenisvolle situaties. En in een betekenisvolle situatie zal het organisme geen ‘motorische’ reacties stellen, maar doelgerichte handelingen. 8) Bespreek het belang van directe en indirecte oogbewegingen bij illusies. p. 392?geforceerde en gewone oogbewegingenp425?vraag 33? Vraag 26, samenvatting, bij T-illusie, p55, p.37 9) Met welke ontstaanswijze van emoties komt Darwin's perceptie-theorie van emoties best overeen? Zie ook vraag 27 Darwin’s perceptie-theorie(p.483): Darwin stelde dat een persoon eenduidig de emoties van een andere persoon kan percipieren of herkennen. Er moeten 2 veronderstellingen vooropgesteld worden om dergelijke emoties onmiddellijk in de waarneming van een persoon te kunnen vatten. 1) De emoties moeten zich op een eenduidige wijze uitdrukken. 2) er moet een direct verband bestaan tussen emotie en expressie. universalitiet is een belangrijk begrip bij hem. Dit bewijst dat emotionele uitingen niet uniek zijn voor de mens, ( verdere uitwerking zie vraag 27) ( cursus p.506: ‘instincetn zijn dus volgens hem doelgerichte gedragstendenties, die motorische reacties van velerlei aard in beweging kunnen zetten, maar eveneens een bepaalde emotionele toestand oproepen. Ontstaanswijze van emoties(p. 553): De cognitieve emotie theorie van Schachter. Stimulus -> algemene fysiologische opwinding -> interpretatie = emotie. Volgens Schachter bestaat de emotionele beleving uit de waarneming van een bepaalde opwinding van het lichaam (= autonome arousal). 10) Schets het belang van de Gestalt wetten in de computationele theorie van Marr. Of: Bespreek de invloed van de gestaltwetten op de computationele theorie van marr (of zoiets, da kon je zo half uit de voorbeeldvragen) overschrijven) Zie vraag 30 en 23, slides 47-55 De gestaltwetten: - De wet van de figuur-achtergrond waarneming - Het geheel is meer en anders dan de som van de delen - Groeperingswetten of pregnantiewetten Computationele theorie van Marr: De waarneming wordt opgevat als een informatieverwerkingsprobleem dat alleen maar grondig benaderd kan worden door een antwoord te geven op de volgende soorten vragen : 1. computationele vraag : - Wat is het uiteindelijke doel ? - Welke informatie ? - Wat kan bereikt worden ? 2. op niveau van de representatie/het algoritme : Met welke basisprincipes werkt het ? 3. op niveau van implementatie : Hoe zijn algoritmes en representatie in het visueel systeem geïmplementeerd ? Hoe is het geïmplementeerd in een artificieel visueel systeem ? Marr werkt dit uit in 3 verschillende fasen van verwerking. Marr is een vertegenwoordiger van de bottom up-visie De perceptie zou volgens hem te verklaren zijn vanuit de zintuiglijke gewaarwording, zonder inbreng van cognitie. ( Marr, perceptie, computationeel bekeken - retinaal beel : collectieve lichtpunten, pixels - primaire schets: * filtering: Enkel bewuste overgangen blijven over (0-crossings)=>ruwe prim schets *groepering: Verbinden van overgangen => volwaardige primaire schets Wet van groepering gestaltwetten - 2,5D-schets: * Beeld heeft geen diepte op netvlies of in primaire schets, hoe overstappen naar 3D? o 2,5D ligt effectief tussen 2D en 3D o Overgang is puur mathematisch o Kijkerafhankelijke representatie: idee diepte aanwezig door bepaalde elementen uit de omgeving - 3D-schets *wiskundig –assenstelsel ( hoe detectie van assen = belangrijk om te kunnen zien) * kijker-onafhankelijke representatie: Je ziet steeds hetzelfde, onafhankelijk van de positie ( point of view verschilt lichtelij, maar beeld is constant) - Geheugen: objectherkenning (vergelijking met dingen uit het geheugen) Invloed van de wet van figuur-achtergrond waarneming: Je ziet altijd eerst het globale ( de figuur) vooraleer het lokale ( de achtergrond) Invloed van Invloed van de wet van groepering: Marr, zal de overgangen verbinden. Groeperen. Tot os een volwaardige primaire schets. Pfff nee, da van Marr vind ik nu ook ni zo onmiddellijk terug. Ik heb wel in de samenvatting van Stijn: Waar hij zo uitlegt over de perceptie, computationeel bekeken ( zo met 2D, 2,5D en 3D da stukske) Daar staat ergens iets van groepering en da is dus volgens de derde gestaltwet. Kzou dan zo zeggen: Eerste gestaltwet is toch figuur-achtergrond. mmm, de invloed... Er staat bij primaire schets: enkel bewuste overgangen blijven over, dit is dus de figuur niet? Zoiets... Tweede gestaltwet p. 387 " Het geheel heeft een kwaliteit die afhankelijk is van de relaties die er tussen de delen bestaan." En het verklaren van 2D en 3D via 2e gestaltwet... En dna de 3e gestaltwet: het groeperen. p. 405. " hoe wij op specifieke wijze spontaan een visueel veld structureren." Die specifieke wijze is mssn van marr? kweenie wilde gok. -wet van nabijheid - gelijkheid - continuiteitFiltering: enkel bewuste overgangen blijven over -eenvoud 11) Waarom is het bestaan van de Müller-Lyer illusie bij kinderen een probleem? De Müller-Lyer illusie is leeftijdsonafhankelijk. Kinderen hebben problemen met de grootteconstantie. De projectgrootte is constand, feitelijke afstand vergroot =>probleem. Cursus p449 Wanneer de illusie zou voorkomen bij kinderen betekent dit dat de illusie leeftijdsonafhankelijk is. Bij kinderen is er echter nog geen sprake van oogcorrectie dus gaat dit in tegen de verklaring van de MullerLyer... Zou dit een mogelijk anwtoord zijn? Bij het eerste is de illusie leeftijdsonafhankelijk, maar diepteafhankelijk, maar dat is afhankelijk van de leeftijd (grootteconstantie). p 405 te vinden is. Daar staat dat de poggendorf illusie een variant is van de muller-lyer illusie. De poggendorf illusie verandert blijkbaar met de leeftijd. (k vind wel nergens of die vermeerdert of vermindert) terwijl de muller-lyerillusie leeftijdsonafhankelijk is (wel cultuurafhankelijk) 12) Is mijn motivatietheorie polythematisch? Zie vraag 42 13) Hoe werd experimentele neurose bij ratten gesimuleerd (niet leerpsychologie) Of: Hoe zorgde lewin voor experimentele neurose bij ratten? (cursus p. 525, zeker zien slides! En samenvatting!!) Veldpsychologie van Lewin: theorie: Motivatie = interactie tussen persoon en omgeving. Psychisch veld = spanning: veel tegelijk willen doen -approach-avoidance-conflict: 2 dingen doen -avoidance-avoidance-conflict: 2 dingen niet doen -approach-avoidance-conflict: tendens om ergens naartoe te gaan en ergens niet naartoe te gaan Spanning in rattennek meten: Fase I: Voedsel -ver van doel: kleine spanning -vlakbij: grote spanning -Approach gradient! sterkte approach ver ( Afstand tot doel) Dicht Fase II: Elektroschock -veraf: niet zo sterke spanning -vlakbij: grote spanning -Avoidance gradient! sterkte avoidance Dicht ver Afstand van het doel Fase III: Voedsel + Elektroschock -veraf: approach sterker dan avoidance -dichtbij: omgekeerd -kruising 2 grafieken = 2 trekken beiden even groot => symptomen van neurotische ontwikkeling Defaecatie Verlamming Bizar gedrag sterkte avoidance approach dicht Afstand van doel ver 14) Hoe permanent is het permanent geheugen? Zie vraag 20 15) Welke motivatietheorien zijn homeostatisch? Vraag 45 & hoofdstuk 4 homeostaseprincipe : drives moeten bevredigd worden en spanningen, ontstaan door onbevredigde behoeften, moeten weggenomen worden. Motivatietheorien: -instincten volgens de psychoanalyse: Freud: Ja; de panseksuele theorie : - de seksuele drang speelt de hoofdrol in psychische conflicten - elementen van seksuele libido zijn terug te vinden in allerlei activiteiten en drijfveren van de mens (MO: freud niet volledig homeostat.: Ook polariserend (2 polen) zoals eros en thanatos -ethiologie * Lorenz: Ja, het hydraulisch model.Dit is een vat met onderaan een kraantje. Van tijd tot tijd moet je er wat laten uitlopen. Zoniet overstroomt het vat.. Motivatie is een accumulatie van energie. Het uitlopen is noodzakelijk. Drijfveer, instinct uit. -behavioristische theorien: JA. De Drive Theorien. * Claude Bernard: Milieu Interne : Het organisme beschikt over een zelf-regulerend vermogen voor de handhaving van een constant intern milieu. vb. lichaamsvocht, bloedsuikerspiegel, bloeddruk, ... Het uit balans zijn van 1 of meer van onze variabelen initieert processen die leiden tot herstel van evenwicht. Dit kan geheel automatisch verlopen (vb. vetten opbranden bij koude), maar het kan ook tekort schieten (dit is meestal het geval voor automatismen) en leiden tot molair, duidelijk zichtbaar gedrag (vb. je jas aantrekken). *Cannon : I.p.v. handhaving van een constant intern milieu spreekt Cannon van homeostase (dit verwijst naar een equilibrium). * behavioristen nemen dit over -ook nog nuttin: op elk niveau zijn er gedragingen die hoofdzakelijk de handhavind van het organisme beogen, terwijl er andere gedragingen contact met de buitenwereld bewerkstelligen. Beiden zijn complementair. Vb, op psychofysiologisch/biologisch vlak: Het organisme probeert zich in het milieu te onderscheiden en te handhaven door een betrekkelijk constant geheel van biochemische eigenschappen. Deze eigenschappen kenmerken datgene wat men sedert Claude Bernard het ‘inwendige milieu’ noemt. De breuk in het biologische evenwicht brengt in het organisme complexe reacties met zich mee die wij gedragingen noemen. 16) Is het onmiddellijk geheugen onmiddellijk? Zoeken naar gegevens in het brein valt binnen het permanente geheugen, indien iets instantaan kan worden opgeroepen, valt het onder het onmiddellijke geheugen. Het onmiddellijk geheugen wordt ook wel korte termijn geheugen genoemd. Het onmiddellijk geheugen heeft een beperkte capaciteit. We kunnen maximaal 7+-2 losstaande gegevens onthouden. Zie vraag 11 17) De grootteconstantie verklaart niet alles van de Müller-Lyer illusie. Wat niet ? Er is in de Muller lyer illusie iets dat niet via de grootteconstantie kan verklaard worden;Wat P449????? Door de grootteconstantie ga je het netvliesbeeld vergroten als je merkt da een voorwerp op grotere afstand staat. En bij de ML-illusie krijg je dat gevoel van diepte waardoor je het lijnstuk dus vergroot waarneemt muller lyer: dat met die grootteconstante denk ik dat je nog moet verklaren: het dieptezicht, zo die wet van thiéry; ik denk dat dat niet wordt verklaard via de grootteconstante. ik zou dan muller lyer uitleggen, grootteconstanten en dat van dat dieptezicht. ?Als je iets dichter ziet, zou je het dunner moeten zien dan wanneer je iets verder ziet, blijkt omgekeerd te zijn. Hier hebben we nog geen verklaring voor gevonden. Of zou je eerder moeten zeggen dat deze hypothese niet alleen te verklaren is met grootteconstantie, maar ook door Thierry en Gregory... ? En het tweede is gewoon een andere formulering, ik denk dat het leeftijdsaspect niet te verklaren valt met de grootteconstantie. ? De groottecte kan niet verklaren waarom de muller-lyer illusie nog werkt als je vb de schuine strepen verandert door bollen. Bij de bollen heb je geen diepteindruk meer.(perspectief... van thiéry) Want die groottecte wil zeggen dat je lijnen die verder staan kleiner geschat worden. (Emmert: perspective size. De grootte wordt telkens kleiner geschat naarmate de afstand groter wordt (dus ja waarschijnlijk ook denkt dat hij groter is) Maar die perspective size snap ik toch niet helemaal. Want bij die ponzo illusie is dat toch omgekeerd. Daar zie je evengrote mannetjes. Degene die t verst getekend staat in perspectief als 't grootst. 18) De aversietherapie is op 3 leermodellen gebaseerd. Welke ? 6e laatste slide, zie vraag 40 Aversietherapie Bij deze theorie maakt men gebruik van aversieve prikkels om ongewenste sterke aantrekking tot bepaalde prikkels of tot het stellen van bepaalde gedragingen te elimineren of te blokkeren. De verschillende vormen van aversietherapie kan men herleiden tot 3 leerparadigma - klassieke conditionering operante conditionering tweevoudige leerprocestheorie: VP (spoor) OVP (prooi) VR : (oa speeksel) OVR (oa speeksel) P (sensatie) R (volgreactie) operante condit. Klassieke conditionering Vooreerst (in dit geval aversie conditionering) steunt men op klassieke conditionering wanneer men prikkels die sterk ongewenst toenaderingsgedrag uitlokken, verbindt met aversieve prikkels. Men doet dus het omgekeerde van wat er gebeurt bij de systmatische desensitisatie. Daarna steunt men op de wetmatigheden van de instrumentele conditionering wanneer men op een ongewenst gedrag een aversieve prikkel laat volgen. Ten slotte pas men ook het ontspannings en vermijdingsleren toe. In dit geval wordt voor de patient attractieve prikkel getoond. Bijvoorbeeld door middel van een lichtbeeld. De patient beschikt over de mogelijkheid het beeld uit te schakelen. Als hij dit niet doet binnen een vooraf bepaalde tijd, wordt een aversieve prikkel toegdient. ( vb elektrische schok) die pas ophoudt wanneer hij het lichtbeeld uitschakelt.(ontsnappingsreactie) Als hij het beeld wel laat verdwijnen binnen die tijd ( vermijdingsreactie) krijgt hij geen elektrische schok. 19) In welke opzichten is Tolman zijn theorie behavioristisch of cognitief Theorie van Tolman: (p.598 ev) Tolman beweert dat leren, vooral bij de mens, niet op voldoende wijze kan verklaard worden in S-R connecties. Zie stuk links onder p 599 - Cognitieve psychologie (Tolman) : leren op grond van verwachtingen, niet op grond van bekrachtiging vb. de aap die verbaasd verder zocht naar de druiven i.p.v. de banaan op te eten leren van spatiale verbanden i.p.v. leren van specifieke motorische reacties vb. ratten weten de weg in een doolhof nog, ook als ze niet meer kunnen lopen latent leren = leren zonder bekrachtiging, perceptueel verbanden leggen vb. de ratten die een paar keer in het doolhof liepen zonder voedsel en die later wel voedsel kregen in een bepaalde gang leerden opvallend snel Behaviorisme Het naïef behaviorisme : een Amerikaanse reactie op de introspectiepsychologie van Wundt. Zijn studieobject en werkwijze worden afgewezen. Watson is de stichter ervan. Werkwijze : Men vertrekt vanuit objectieve feiten. In bepaalde situaties (stimuli) voert de persoon bepaalde handelingen (reacties) uit. Studieobject : Het studieobject wordt verschoven naar het zoeken an verbanden tussen stimuli en reacties. S R psychologie vb. Hond-signaal-speeksel (klassieke conditionering) (Pavlov) vb. Patiënt die regelmatig morfine krijgt : reeds bij het binnenkomen van de verpleegster gaat zijn pijn afnemen. Opmerking : Het neo-behaviorisme : Werkwijze : Studieobject : Cognitieve psychologie Watson pleitte voor : - experimenten en observaties die door iedereen geverifieerd en herhaald kunnen worden - toepasbaarheid in de praktijk van de gedragstherapie ontwikkelde zich vanuit het naïef behaviorisme. (vb. Skinner) Er worden tussenliggende variabelen gepostuleerd tussen de prikkel en de reactie m.a.w. de reactie moet niet enkel verklaard worden vanuit aanwezigheid van S-R; in de mens moeten zich andere processen afspelen opdat de handeling zou gesteld worden. S-O-R Deze tussenliggende variabelen kunnen niet geobserveerd worden en zijn dus afgeleid. vb. Proefdier 24 uur opsluiten het heeft honger. Hoe kan men die variabelen afleiden ? 1. De situatie systematisch observeren. 2. De situatie systematisch manipuleren. 3. Een aantal psychofysiologische metingen doen. vb. 1. de intensiteit van het gedrag : bv. verliefdheid kan men uit het gedrag afleiden 2. de invloed van honger op het leren van een bepaald gedrag veel of weinig eten geven aan de proefpersoon 3. hartritme, vernauwing van de oogpupil, ... Het gedrag. (stimuli-tussenliggende variabelen-reacties) complexer dan het naïef behaviorisme dat reflexmatiger is. Werkwijze : Men vertrekt vanuit hetzelfde schema als in het neo-behaviorisme : stimulus-variabelenreactie, maar stimulus, tussenliggende variabelen en reactie zijn van een andere aard. Fysische prikkels worden door het organisme verwerkt tot betekenisvolle situaties geen motorische reacties wel doelgerichte handelingen van het organisme Ook een deel introspectie : het begrijpen van de verwerking en de doelgerichtheid. vb. Tolman : verklaarde veel vanuit verwachtingen bv. de vooreffecten van drugs zijn te verkaren vanuit de verwachtingen die de verslaafde heeft. Studieobject : Gedrag gekoppeld aan de cognitie, gedrag begrepen in een groter geheel. => De bijdrage van Tolman zou in feite bezwaarlijk een cognitieve psychologie genoemd kunnen worden. Zijn empirisch onderzoek en zijn verklaringswijze dateren nog voor de congnitieve psychologie zich ontwikkelde. Zelf beweert hij uitdrukkelijk behaviorist te zijn. Zijn verklaringswijze van gedragsverschijnselen stoelt echter op de basis premissen van een cognitieve psychologie, vandaar dat men zijn leerpsychologie ook cognitief noemt.