NovA – 3 havo Leerlingenbundel werkbladen Hoofdstuk 4 Elektriciteit les 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 datum klassikaal/groepje Werkblad 3, 4 en 5 - Herhaling Spanningsbronnen en schakelingen Experiment 1: het voedingskastje Werkblad 6, 7 en 8 §1 - Lading en spanning Werkblad 9, 10 en 11 Experiment 2: de stroomsterkte meten §2 Elektrische stroom, werkblad 12 en 13 §3 Weerstand - werkblad 14, 15 en 16Experiment C: De weerstand meten Afronden §1 t/m 3(?) start §4 - werkblad 17 (?) S.O. over § 1 t/m 3 (½ lesuur) start §4 - werkblad 17 §4 Weerstanden in serie en parallel Werkblad 18 en 19 §5 Vermogen Werkblad 22 en 23 §6 Experiment D: de weerstand van een metaaldraad. Werkblad 24 en 25 11 Afronden hoofdstuk 12 Toets hfst 4 Opdrachten / Huiswerk theorie blz 66 en 67, vraag 8 t/m 10 theorie blz 68 t/m 71, vraag 14 t/m 21 theorie blz 72 t/m 74, vraag 23, 25 t/m 31 voorbereiden S.O. thuisopdracht A en B (op werkblad 20) thuisopdracht C en D (op werkblad 21) theorie blz 76 en 77, vraag 37 t/m 42 theorie blz 78 t/m 81, vraag 46 t/m 53 theorie blz 82 en 83,vraag 57 t/m 66 St. Bonifatiuscollege, Utrecht 3e druk Project ‘Begrijpen door samenwerken’ bij lesmethode NoVa – uitgeverij Malmberg Sectie natuurkunde - klas 2 en 3 St. Bonifatiuscollege, Utrecht Deelnemende docenten: Antoon Boks Annette de Groot Kees Hooyman Ad Migchielsen Aartjan van Pelt Marjolein Vollebregt Ron Vonk Carien Vruggink Technische ondersteuning: Marti van IJzendoorn 2 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit Herhaling A Elektriciteitsdraad Bij elektriciteit wordt gebruik gemaakt van verschillende materialen. Zo bestaat elektriciteitssnoer meestal uit een koperen kern, met daaromheen een plastic mantel. Waarom is het binnenste deel van koper, en het buitenste deel van kunststof? Waarom bestaat een snoer altijd uit twee draadjes? B Spanningsbronnen In de linkerfiguur zie je zes verschillende batterijen. De vier staafbatterijen zijn allemaal 1,5 V, de platte batterijen zijn 4,5 V en 9 V. Op welke batterij zal een lampje het felst branden? De vier staafbatterijen leveren dezelfde spanning. Waarom is de ene batterij dan veel dikker dan de andere? + + + + - - - De platte batterij van 4,5 V bestaat uit drie staafbatterijen van 1,5 V (zie foto). De lange contactstrip is de plus-kant van de batterij. In de tekening zie je hoe de contactstrips met de linker- en rechter staafbatterij verbonden zijn. Hoe zijn die batterijen onderling met elkaar verbonden? Teken de verbindingen in de figuur. Noemen we dit een serieschakeling of een parallelschakeling? 3 C Dynamo Een dynamo is ook een spanningsbron. Een verschil met de batterij is dat de dynamo een wisselspanning levert. Dat betekent dat de plus- en de minkant steeds omwisselen, en dat de stroom steeds van richting verandert. Maar er zijn nog meer verschillen. Noem nog twee verschillen tussen een dynamo en een batterij. Kijk daarbij bijvoorbeeld naar de spanning die de bron levert, de totale energie en naar de manier waarop de spanning gemaakt wordt. Uit de fietsdynamo komen twee draadjes. Eén draadje gaat naar de koplamp, de tweede naar het achterlicht. Toch kan er alleen een stroom lopen als er een gesloten stroomkring is. Dat kan alleen maar als er een verbinding is (via metaal) van het lampje terug naar de dynamo. Hoe komt de stroom terug van het lampje naar de dynamo? D Schakelingen in huis In de tekening hiernaast zie je een schakeling met één lampje en twee schakelaars. De ene schakelaar zit onderaan de trap, de andere schakelaar zit bovenaan de trap (dit heet een hotelschakeling). Brandt het lampje bij de getekende stand van de schakelaars? De onderste schakelaar wordt omgezet. Teken hoe de stroom dan loopt. De onderste schakelaar wordt terugzet, en daarna wordt de bovenste schakelaar omgezet. Wat zie je? Wat is nu de bedoeling van deze schakeling? Leg uit waarvoor deze schakeling in huis bij trappen toegepast wordt. E Serie- en parallelschakeling Als je drie lampjes op één batterij wilt laten branden dan kun je kiezen uit een serieschakeling of een parallelschakeling. In de tekeningen zie je hoe drie fietslampjes (4,5 V; 0,5 A) op een batterij aangesloten zijn. Daarnaast zie je hoe het schakelschema getekend wordt. 4 De schakelingen A, B, C en D zijn allemaal serie- of parallelschakelingen. A B C D Welke schakelingen zijn serieschakelingen? Wat gebeurt er als je in een serieschakeling een lampje losdraait? Als je in een parallelschakeling één lampje losdraait blijven de andere twee lampjes even fel branden. Toch is er iets in de schakeling veranderd. Wat? In de schakelingen A en B wordt een platte batterij van 4,5 volt gebruikt. De lampjes zijn ook gemaakt voor een spanning van 4,5 volt, dat betekent dat één lampje goed brandt als je het aansluit op een spanning van 4,5 volt. In deze schakelingen gebruik je drie lampjes, en dat betekent dat je ze maar op één manier kunt schakelen zodat ze goed branden. Branden de lamjes goed in de serieschakeling of in de parallelschakeling? Waarom? Wat zou je in de andere schakeling moeten veranderen om de drie lampjes toch goed te laten branden? 5 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit Voedingskastje en schakelingen Experiment 1 A Schakelingen met het voedingskastje Bij dit hoofdstuk zullen we in het vervolg een voedingskastje gebruiken in plaats van een batterij. Het voedingskastje is een regelbare spanningbron, je kunt dus zelf instellen welke spanning je gebruikt. Gebruiksaanwijzing Op het voedingskastje vind je: een analoge meter een schakelaar (volt/ampère) knoppen om de spanning en de stroom te regelen aansluitpunten (gebruik de + en de -) Eerst gaan we kijken hoe het kastje werkt. Steek de stekker in het stopcontact, en schakel het apparaat aan. Sluit nog geen lampjes aan! Zet de schakelaar op VOLT en draai aan de regelknoppen voor de spanning. Tussen welke waarden kun je de spanning instellen? Zet de schakelaar op AMPERE, dat betekent dat de analoge meter nu de stroomsterkte weergeeft, en draai aan de regelknop voor de stroomsterkte. Waarom geeft de meter steeds nul aan? Leg uit. Spanningsbron Een voedingskastje is, net als een batterij, een spanningsbron. Dat betekent dat het een bepaalde spanning levert. Een spanningsbron kan ook stroom leveren. De stroom die gaat lopen hangt dan af van bijvoorbeeld het aantal lampjes dat je op de bron aansluit. De spanning is dus de oorzaak, de stroom het gevolg. Daarom noemen we het een spanningsbron, en niet een stroombron. Wat is de maximale stroomsterkte die het voedingskastje kan leveren? B De stroombegrenzer De regelknop voor de stroomsterkte noemen we een stroombegrenzer. Een stroombegrenzer werkt in principe hetzelfde als een snelheidsbegrenzer op een vrachtwagen. Als de stroombegrenzer is ingesteld op 0,5 A dan kan de stroom niet groter worden. Waarom heeft het voedingskastje een stroombegrenzer? Wat zou er anders fout kunnen gaan? LET OP: Bij alle experimenten in deze bundel moet de stroombegrenzer op de maximale waarde ingesteld worden!! 6 B Eén lampje aansluiten Op de zijkant van een lampje staan enkele getallen: 6 V 0,5 A Deze getallen geven aan wanneer het lampje normaal brandt. 3W Hoe groot zijn de normale spanning en stroomsterkte van dit lampje? Controleer met een berekening dat hier geldt: watt = volt x ampère Sluit het lampje aan op het voedingskastje, en verhoog de spanning langzaam tot 6,0 V. Brandt het lampje nu normaal? Hoe groot is de stroomsterkte bij 6,0 V? C Twee lampjes parallel aansluiten In een parallelschakeling kun je meerdere lampjes tegelijk laten branden op dezelfde spanning. Sluit twee lampjes parallel aan op het voedingskastje, zoals in de tekening. Zet de spanning op 0 volt, en de stroombegrenzer op maximaal. Draai langzaam de spanning op. Welke spanning heb je nodig om de lampjes normaal te laten branden? Hoe groot is nu de stroomsterkte? Wat gebeurt er met de stroomsterkte als je één lampje losdraait? Wat gebeurt er met de spanning als je één lampje losdraait? D Twee lampjes in serie aansluiten Bij een serieschakeling van meerdere lampjes heb je een hogere spanning nodig. We gaan controleren of dat klopt. Sluit twee lampjes in serie aan op het voedingskastje, zoals in de tekening. Zet de spanning op 0 volt, en de stroombegrenzer op maximaal. Draai langzaam de spanning op. Welke spanning heb je nodig om de lampjes normaal te laten branden? Is de stroomsterkte nu ook groter geworden? 7 Wat gebeurt er met de stroomsterkte als je één lampje losdraait? Wat gebeurt er met de spanning als je één lampje losdraait? E Fietslampjes Op een fietsdynamo die een spanning van 6 volt levert, zijn twee verschillende lampjes aangesloten. De koplamp brandt veel feller dan het achterlicht. Zijn de lampjes parallel of in serie geschakeld? Hoe weet je dat? Branden de lampjes op dezelfde spanning? Branden de lampjes op dezelfde stroomsterkte? 8 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit §1 - Lading en spanning Elektrische stroom kun je niet zien als de stroom door een draadje gaat, maar wel als de stroom door de lucht gaat. Het meest bekende voorbeeld is natuurlijk de bliksem, of de vonkjes die je ziet als je je trui uittrekt (vooral in de winter, bij droog weer). Omdat de lucht een slechte geleider is heb je voor een vonk een grote spanning nodig. Bliksem onstaat niet zomaar. Daarvoor heb je wolken nodig die langs elkaar bewegen, zoals bij plotselinge regenbuien in de zomer. De koude valwinden bij zo’n bui bewegen dicht bij de grond, terwijl hoger in de lucht warme wolken zitten. Als de wolken langs elkaar bewegen raken ze geladen, en als de lading groot genoeg is ontstaat er een grote vonk naar de aarde of naar een andere wolk. Dat is een elektrische stroom. Demonstratie A Zelf lading maken (blz 66 en 67 in NovA) Je kunt natuurlijk niet zelf lading maken. In elk voorwerp zit al heel veel lading, maar omdat er meestal evenveel plus- als min-lading is merk je daar niet veel van. Je kunt een voorwerp wel geladen maken, bijvoorbeeld door een wollen doek langs een PVC-buis te wrijven. Met een elektriseermachine maak je lading door twee perspex platen langs elkaar te laten bewegen. A B C In plaatje A wordt de doek positief geladen, en de staaf negatief. In plaatje B is dit precies omgekeerd. Welk plaatje hoort bij de PVC-buis en de wollen doek? Hoe heten de deeltjes die overspringen? Welke lading hebben die deeltjes? Hoe weet je zeker dat de plus-lading op het ene voorwerp even groot is als de min-lading op het andere voorwerp? 9 B Hoe merk je dat een voorwerp geladen is? Als je vonkjes ziet overspringen weet je zeker dat het voorwerp geladen was. Zonder vonken kun je ook voelen of een voorwerp geladen is. Je haren gaan overeind staan, of het voorwerp trekt kleine papiersnippers aan. Om te meten of een voorwerp geladen is kun je een elektroscoop gebruiken. De elektroscoop is vrij gevoelig, en werkt ook bok kleine ladingen. Als je een geladen voorwerp in de buurt van de knop houdt of tegen de knop drukt, worden de twee blaadjes zilverpapier geladen, en stoten ze elkaar af. Waarom kan het nooit gebeuren dat de blaadjes zilverpapier elkaar aantrekken? Kun je aan de elektroscoop zien of de lading positief of negatief is? Leg uit. Is de buitenkant van de elektroscoop gemaakt van metaal of kunststof? Leg uit. Is de staaf die in de elektroscoop zit gemaakt van metaal of kunststof? Leg uit. Met een geladen voorwerp kun je paieren snippers aantrekken. De papiersnippers zijn zelf niet geladen. Hoe kan het dan dat de neutrale papiersnippers door een geladen staaf aangetrokken worden? C Vragen (blz 66 en 67 in NovA) Op welke twee manieren kun je merken, dat een voorwerp geladen is? Elk voorwerp bevat zowel positieve als negatieve lading, maar de hoeveelheden positieve en negatieve lading zijn niet altijd gelijk. Wat weet je over de hoeveelheden positieve en negatieve lading: Wat weet je over de hoeveelheden positieve en negatieve lading van een voorwerp dat neutraal is? Wat weet je over de hoeveelheden positieve en negatieve lading van een voorwerp dat positief geladen is? Wat weet je over de hoeveelheden positieve en negatieve lading van een voorwerp dat negatief geladen is? 10 Soms voel je een lichte schok als je een deurkruk aanraakt, bijvoorbeeld als je eerst over een nylon vloerbedekking gelopen hebt. Wat was er dan geladen? Tijdens het tanken van een pas geland vliegtuig is er verschillende keren een explosie geweest. Hoe kan het vliegtuig elektrisch geladen zijn? Aan sommige auto's is een strip bevestigd. Deze strip sleept tijdens het rijden over de grond. De strip moet voorkomen dat de auto onderweg geladen wordt. Waardoor kan de auto tijdens het rijden geladen worden? Moet het materiaal van de strip een metaal zijn of een isolator? Leg uit. Opdrachten / Huiswerk Maak vraag 8 t/m 10 uit het werkboek 11 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit §2 Elektrische stroom Experiment 2 A De stroomsterkte meten. De ampèremeter In dit experiment gaan we de stroomsterkte meten op verschillende plaatsen in de schakeling. Daarvoor moeten we eerst weten hoe de stroommeter werkt. Je mag de meter nog niet aansluiten. Op het scherm zie je drie verschillende schaalverdelingen: van -300 tot +300 mA, van -30 tot +30 mA en van -3 tot +3 A. Die schaalverdelingen horen bij de aansluitpunten aan de bovenzijde. Je gebruikt altijd twee aanluitpunten: de plus-aansluiting en één van de andere drie aansluitpunten (zie figuur). I= ............ I= ............ I= ............ Noteer wat elke meter aanwijst. Let goed op welke aansluitpunten gebruikt zijn. In de linkerfiguur slaat de wijzer naat links ui. Wat betekent dat? B De stroomsterkte meten bij één lampje Bij het aansluiten van de stroommeter in een schakeling moet je je aan twee regels houden, anders kan de meter beschadigd raken. Schakel de meter altijd in de kring aan, en nooit rechtstreeks op de plusen min-kant van de spanningsbron. Gebruik altijd eerst de schaalverdeling van 3 A. Pas als die heel weinig aanwijst mag je overschakelen naar een andere schaalverdeling. Maak de schakeling zoals hierboven getekend. Laat de schakeling eerst controleren voordat je de spanning inschakelt. Meet de stroom die het lampje ingaat en de stroom die het lampje uitkomt. Wat valt je op? 12 C De stroomsterkte meten in een serieschakeling (blz 69 in NovA) Sluit twee lampjes in serie aan op het voedingskastje, zoals in de tekening. Welke spanning heb je nodig om de lampjes normaal te laten branden? ..... ..... Meet op drie plaatsen in de schakeling de stroomsterkte. Noteer het resultaat van de metingen in de tekening. ..... Vul in: Als je een 2e lampje in serie schakelt met het 1e lampje, en je wilt dat beide lampjes normaal branden dan moet de . . . . . . . . groter worden, en de . . . . . . . . . . . . . . blijft daarbij gelijk. D De stroomsterkte meten in een parallelschakeling (blz 70 in NovA) Sluit twee lampjes parallel aan op het voedingskastje, zoals in de tekening. . .. .. . . Welke spanning heb je nodig om de lampjes normaal te laten branden? Onderzoek op verschillende vier plaatsen in de schakeling de stroomsterkte. Noteer het resultaat van de metingen in de tekening. .. . . .. . . .. . Vul in: . . .. .. . .. . Als je een 2e lampje parallel schakelt met het 1e lampje, en je wilt dat beide lampjes normaal branden dan moet de . . . . . . . . groter worden, en de . . . . . . . . . . . . . . blijft daarbij gelijk. E Vragen (blz 68 t/m 71 in NovA) Reken om: 0,032 A = . . . . . . mA 620 mA = . . . . . . A In een CV-installatie stroomt water. Wat stroomt er in een elektrische stroomkring? Zijn de elektrische apparaten in huis in serie of parallel geschakeld? Welk gevaar dreigt er als je in huis veel apparaten op dezelfde groep aansluit? Leg uit wat er dan gebeurt. Opdrachten / Huiswerk Maak vraag 14 t/m 21 uit het werkboek 13 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit §3 Weerstand A De weerstand van de gloeidraad (blz 72 in NovA) Op de foto zie je enkele lampen van een auto. Ze zijn allemaal aangesloten op dezelfde accu-spanning van 12 volt. Toch brandt de koplamp veel feller dan het knipperlampje. koplamp achterlichten knipperlicht Door welke lamp gaat de grootste stroom, de koplamp of het knipperlicht? Waarom? Een gloeilamp bestaat uit een lang en dun metalen draadje in een glazen omhulling. Kennelijk heeft de koplamp een andere gloeidraad dan het knipperlicht. Omdat de gloeidraad heel dun is kan de stroom er maar moeilijk doorheen. We zeggen dan dat de gloeidraad een weerstand heeft. Welke gloeidraad heeft de grootste weerstand, van de koplamp of van het knipperlicht? Waarom? De draden in de lampjes zijn van hetzelfde materiaal gemaakt, en even lang maar niet even dik. Welke gloeidraad heeft de dikste draad?Leg uit. B De weerstand berekenen (blz 73 in NovA) Je kunt de weerstand van een gloeidraad ook berekenen. Daarvoor moet je de spanning en de stroomsterkte weten. Men heeft namelijk afgesproken dat de weerstand R berekend kan worden met de volgende formule: weerstand spanning stroomsterkte in symbolen: R U I Bij een formule horen ook eenheden. Wat is de eenheid van spanning? Wat is de eenheid van stroomsterkte? 14 De eenheid van weerstand is ohm (symbool Ω). Volgens de formule is ohm dus gelijk aan: ohm is . . . . . . . . . gedeeld door . . . . . . . . . . . . . Op de koplamp staat: 12 V, 30 W, 2,5 A. Op het knipperlicht staat: 12 V, 6 W, 0,5 A. Bereken van beide lampen de weerstand. Experiment 3 De weerstand meten In dit experiment ga je de weerstand van een gloeidraad van een lampje en de weerstand van een constantaandraad meten. Daarbij is het de vraag of de weerstand verandert als je de draad op verschillende spanningen aansluit. C Constantaandraad Op een plankje zitten verschillende draden. Eén van die draden is gemaakt van constantaan (dat is een bepaalde legering van metalen). Meet bij verschillende waarden van de spanning (van 0 tot 3 volt) de stroomsterkte door de constantaandraad. Noteer de metingen in de tabel, en teken het (I,U)-diagram. const.draad U (volt) I (ampere) R (Ω) 0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 Onderzoeksvraag 1 Verandert de weerstand van een constantaandraad als je de draad op verschillende spanningen aansluit? Hoe zie je dat aan de grafiek? 15 D Gloeidraad van een lampje Vervang de constantaandraad in de schakeling door een lampje. Meet bij verschillende waarden van de spanning de stroomsterkte door het lampje. Noteer de metingen in de tabel, en teken het (I,U)-diagram. U (volt) I (ampere) R (Ω) 0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 Onderzoeksvraag 2 Hoe verandert de weerstand van een gloeidraad van een lampje als je de draad op verschillende spanningen aansluit? Hoe kun je aan de grafiek zien of de weerstand groter of kleiner wordt? E Metaaldraad en temperatuur In de figuur zie je een bijzonder opstelling. De schakeling bestaat uit een spanningsbron, een gloeilampje en een spoel van ijzerdraad. De spanning is zo ingesteld dat het lampje brandt. Vervolgens wordt de spoel verwarmd door een brander, Voorspel zo goed mogelijk wat je zult zien als de spoel verwarmd wordt. Geef ook uitleg. Opdrachten / Huiswerk Maak vraag 23, 25 t/m 31 uit het werkboek 16 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit §4 Weerstanden in serie en parallel A 6,0 V De weerstand van een schakeling Als je op een spanningsbron meerdere lampjes aansluit dan verandert de stroomsterkte uit de spanningsbron. Kennelijk is dan de weerstand van de schakeling verandert. We gaan uitzoeken hoe je de weerstand van een schakeling kunt uitrekenen. Kijk nog eens naar de schakeling van één lampje hiernaast, met de waarden voor de spanning en de stroomsterkte. Hoe groot is de weerstand van één gloeilampje? 0,4 A B 12,0 V .. .. . Bereken de totale weerstand van de hele schakeling. .. .. . 0,4 A De weerstand van twee lampjes in serie Bij twee lampjes in serie moet de spanning groter zijn om de lampjes normaal te laten branden. De stroomsterkte is dan even groot als bij één lampje dat op een normale spanning brandt. Is de weerstand nu groter of kleiner geworden? C 6,0 V De weerstand van twee lampjes parallel Bij een parallelschakeling blijft de spanning gelijk, de stroomsterkte wordt groter. Noteer de stroomsterkte door elk lampje in de schakeling. 0,8 A Bereken de weerstand van de totale schakeling. . . . . serieschakeling . . . . . . Rt R1 R2 R3 ... parallelschakeling 1 1 1 1 ... Rt R1 R2 R3 Is de weerstand nu groter of kleiner geworden? D De formules voor serie- en parallelschakeling (blz 76, 77 in NovA) Bij een serieschakeling mag je de weerstanden bij elkaar optellen. De formule voor de totale weerstand Rt is: Rt R1 R2 R3 ... Laat zien dat deze formule bij schakeling B het goede resultaat geeft. Hoe groot is de weerstand van drie van deze lampjes in serie? 17 Bij een parallelschakeling geldt een ingewikkelde formule voor de totale 1 1 1 1 ... Rt R1 R2 R3 weerstand: Voorbeeldberekening met de formule 1 1 1 1 ... Rt R1 R2 R3 Gegeven: R1 = 10 Ω R2 = 18 Ω Bereken: Rt Schrijf eerst de formule over, en vul daarna de getallen in 1 1 1 1 1 0,155555 Rt R1 R2 10 18 1 1 0,155555 en dan geldt: Rt Dat betekent: 6,4 Rt 0,155555 TIP: Het intypen op de rekenmachine kan ook nog iets sneller met de 10 6,0 V 0,8 A . . . . . 1 x + 18 1 x = 1 1 x -toets: x Laat zien dat deze formule bij schakeling C het goede resultaat geeft. . . . . . Bereken de weerstand van drie lampjes parallel? E Verschillende lampen in één schakeling In de schakeling hiernaast zie drie verschillende lampjes in één schakeling. Hoe groot is de stroom uit de spanningsbron? Vul in. 6,0 V I= . . . . . Bereken van elk lampje apart de weerstand met de formule R U , en vul I de uitkomst in. R= . . . . . 0,20 A Bereken de totale weerstand van de schakeling met de formule R R= . . . . . U I 0,15 A R= . . . . . 0,05 A Bereken de totale weerstand van de schakeling met de formule 1 1 1 1 ... Rt R1 R2 R3 18 F Drie schakelingen Alle lampjes in de schakelingen zijn gelijk. De weerstand van elk lampje is 15 Ω. Rt= . . . . . Rt= . . . . . Rt= . . . . . I= ..... I= ..... I= ..... Bereken voor elke schakeling de totale weerstand, en vul in. Bereken voor elke schakeling de stroomsterkte uit de batterij, en vul in. In welke schakeling branden de lampjes het felst? Leg uit. G Fietslampjes De beide lampjes van een fietsverlichting zijn parallel geschakeld. De dynamo geeft een spanning van 6,0 volt. Het voorlicht heeft een weerstand van 20 Ω. Het achterlicht heeft een weerstand van 120 Ω. Bereken de totale weerstand van deze parallelschakeling (gebruik de formule). Bereken de totale stroomsterkte. Opdrachten / Huiswerk Maak vraag 37 t/m 42 uit het werkboek 19 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit Thuisopdrachten - Elektriciteit in huis A De meterkast De meterkast is de plek waar de elektrische leidingen het huis binnenkomen. Vraag eventueel aan je ouders of ze je bij deze opdracht willen helpen. Is er een aardlekschakelaar? Zijn er twee meters? Vraag dan aan je ouders waarom er twee meters zijn. In hoeveel groepen is de elektrische installatie verdeeld? Jouw kamer hoort bij een bepaalde groep. Met hoeveel ampère is deze groep gezekerd? B Veiligheid in huis Op de foto zie je een stopcontact met randaarde. In welke ruimtes zijn de stopcontacten voorzien van randaarde? Zoek twee apparaten die een randaarde-stekker hebben, en twee apparaten die geen randaarde hebben. Twee apparaten met randaarde: Twee apparaten zonder randaarde: Zoek één apparaat op dat voorzien is van dubbele isolatie. Het symbool daarvoor is een dubbel vierkant, je ziet het rechtsboven op de foto van een typeplaatje. 20 C Maak je eigen Watt-wijzer Een Watt-wijzer geeft aan hoeveel energie elk apparaat gebruikt, en dat kan natuurlijk van model tot model verschillen. Van enkele apparaten is het aantal watt al ingevuld. Kies uit de onderstaande lijst twee apparaten, en zoek daarvan het vermogen op. Je mag ook zelf een apparaat kiezen. Kijk op het typeplaatje of in de gebruiksaanwijzing. Neem de gegevens van je klasgenoten over in de tabel. apparaat aantal Watt apparaat aantal Watt apparaat Koelkast Koffiezetapp. miniGeluidsinstallatie Diepvriezer Afzuigkap Strijkijzer Wasmachine TV-kleur Broodrooster Afwasmachine Stofzuiger Boormachine Scheerapparaat 6W Computer Printer 11 W Gloeilamp Halogeenlamp Spaarlamp 60 W 35 W 15 W El. tandenborstel 1W Broodbakmachine 550 W Mixer 700 W aantal Watt 35 W Vergelijk de apparaten met veel watt (een groot vermogen). Voor welke (huishoudelijke) taak is kennelijk veel energie nodig? D Energieverbruik en watt Met het aantal watt (aangegeven in W of kW) op het typeplaatje kun je berekenen hoeveel energie een apparaat verbruikt. Dat hangt ook af van de tijd dat het apparaat gebruikt wordt. Voor het aantal kWh dat een apparaat in een bepaalde tijd gebruikt geldt: kWh = . . . . . . . . x . . . . . . . . Hoe groot is het vermogen van dit apparaat van Scintilla, uitgedrukt in kW? Hoeveel energie (in kWh) verbruikt dit apparaat als het een kwartier aan staat? 21 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit §5 Vermogen A Overbelasting en zekering – lees blz 78 t/m 81 uit je theorieboek De zekering in de meterkast beschermt tegen kortsluiting en tegen overbelasting. Bij overbelasting worden er teveel apparaten op één groep aangesloten. De stroomsterkte kan dan zo hoog worden dat de elektriciteitsdraden warm kunnen worden, en dat kan een brand veroorzaken. In de thuisopdracht heb je onderzocht welke zekering bij jouw kamer hoort. Hoe groot is de maximale stroom in de groep waar jouw kamer op zit? Het maximaal vermogen P (in watt) kun je berekenen met de formule P U I . Welke eenheden horen hierbij? P is het vermogen in watt (W) U is de . . . . . . . . . . . . . in . . . . . . ( ) I is de . . . . . . . . . . . . . . . . . . . in . . . . . . ( ) Hoeveel kW kan er maximaal op de groep van jouw kamer aangesloten worden? Een normale gloeilamp heeft een vermogen van 40 watt. Hoe groot is de stroomsterkte door deze lamp? Hoeveel lampen van 40 watt kun je maximaal op de groep van jouw kamer aansluiten? B De kosten van energiegebruik Eén kWh elektrische energie kost ongeveer € 0,15. Een kleuren-TV heeft een vermogen van ongeveer 200 W. Bij een gemiddeld avondje TV-kijken staat het apparaat ongeveer 5 uur aan. Hoeveel kost dan één avondje TV-kijken? Een gezin van 4 personen verbruikt in een jaar gemiddeld 3500 kWh. Hoeveel kost de elektrische energie per persoon per jaar? 22 Een batterij levert ook elektrische energie, maar die is wel erg duur. Een zaklantaarn brandt ongeveer 10 uur op drie batterijen die samen € 1,50 kosten. In de zaklantaarn zit een gloeilampje (4,5 V, 200 mA, 0,9 W). Hoeveel kWh leveren de batterijen samen? Hoeveel kost omgerekend 1 kWh batterij-energie? Opdrachten / Huiswerk Maak vraag 46 t/m 53 uit het werkboek 23 NovA - Hoofdstuk 4 Elektriciteit §6 De weerstand van een draad A Demonstratie metaaldraad Een metaaldraad is bevestigd aan twee statieven (met een isolator zodat de stroom niet weg kan lekken). In het midden van de draad hangt een gewichtje, en op de draad ligt een stukje papier gevouwen. De metaaldraad wordt aangesloten op een spanningsbron, en de spanning wordt langzaam groter gemaakt. Voorspel zo goed mogelijk wat je allemaal zult zien als de spanning langzaam opgevoerd wordt. Geef ook uitleg. Experiment 4 B De weerstand van een metaaldraad. Op een plankje zitten verschillende metaaldraden bevestigd. Er zijn draden met verschillende lengtes en verschillende diktes. De dikkere draden bestaan uit 2 of 3 naast elkaar gewikkelde draden. Let op: De spanning op de draden mag niet groter dan 3 V zijn. Onderzoeksvraag Bij dit onderzoek krijg je opnieuw alleen maar een onderzoeksvraag: Hoe groot is de weerstand van een metaaldraad (van nichroom) met een lengte van 1 m en een doorsnede van 1 mm²? In de tekening zie je wat we met doorsnede bedoelen. Met de diameter van de doorsnede is de oppervlakte van de doorsnede te berekenen. Doorsnede metaaldraad Bereken de oppervlakte van de doorsnede van een draad met een diameter van 0,1 mm d = diameter van de doorsnede (in mm) A = oppervlakte van de doorsnede (in mm²) Zal de weerstand van een draad met een diameter van 0,2 mm groter of kleiner zijn dan de weerstand van een draad met een diameter van 0,1 mm? Leg uit. A = straalstraal Zal de weerstand van een lange draad groter of kleiner zijn dan de weerstand van een korte draad (met dezelfde diameter)? 24 C nichroo m Meting en opstelling: Gebruik een plankje met daarop zes verschillende draden. Meet bij alle draden van nichroom de stroomsterkte bij een spanning van 3,0 volt. Noteer de metingen in de tabel, en bereken de weerstand. materiaal lengte (cm) doorsnede (mm²) U (volt) nichroom 30 0,031 3,0 nichroom 50 0,031 3,0 constantaan 50 0,031 X nichroom 120 0,031 3,0 nichroom 120 0,063 3,0 nichroom 120 0,094 3,0 I (A) R (Ω) X X Als de draad langer wordt, dan wordt de weerstand . . . . . . . . . . . Als de draad dikker wordt, dan wordt de weerstand . . . . . . . . . . . D Berekeningen Bewantwoord de onderzoeksvraag “Hoe groot is de weerstand van een nichroom metaaldraad met een lengte van 1 m en een doorsnede van 1 mm² ?”. EXTRAEXTRA Soortelijke weerstand (blz 82 en 83 in NovA) In het onderzoek heb je de weerstand bepaald van een nichroom draad met een lengte van 1 m en een doorsnede van 1 mm². Dat noemen we de soortelijke weerstand van nichroom. Met de soortelijke weerstand is voor elke metaldraad te berekenen hoe groot de weerstand is met de formule: R l A l is de lengte (in m), A de doorsnede (in mm²), en de soortelijke weerstand (in Ω∙mm²/m, zie tabel). Bereken met de formule de weerstand van de constantaandraad die op de plank zit. Om sneller te rekenen kun je de formule ook schrijven als R A l . De gloeidraad van een fietslampje heeft een weerstand van 12 Ω. De draad is 50 cm lang. Bereken de doorsnede van de draad Opdrachten / Huiswerk Maak vraag 57 t/m 66 uit het werkboek 25 § 2 Elektrische stroom ANTWOORDEN - hfst 4 Elektriciteit 1 2 §1 Lading en spanning 11 a b 32 mA 0,62 A 1 Het voorwerp trekt andere voorwerpen aan. 2 Er kunnen vonkjes overspringen. 12 a b Parallel. Als je bijvoorbeeld de tv uitzet, blijven de lampen branden. 13 Zie de figuur. 14 a b De spanningsbron. De schakelaars. 15 a b Zo wordt voorkomen dat de arbeider met zijn handen in de machine komt. Zie de figuur. c De schakelaars zijn in serie geschakeld. a Zie de figuur. b De schakelaars zijn parallel geschakeld. a b d e 3 a b c De PVC-buis met een wollen doekje wrijven. Een negatieve lading. c Elektronen. De elektronen gaan van de doek naar de PVC-buis. Een positieve lading. Neutraal: er is net zoveel positieve als negatieve lading Positief: er is meer positieve dan negatieve lading. Negatief: er is meer negatieve dan positieve lading. 4 U=6V 5 a b c d 6 a b 7 a b 8 9 a b a b De grammofoonplaat krijgt een lading door de wrijving met de naald. Je lichaam krijgt een negatieve lading door de wrijving tussen je schoenzolen en het nylon. De elektronen springen over naar de deurkruk, als je die aanraakt, en dat voel je als een schokje. Als je de kam door je haren haalt, worden je haren geladen. Door de wrijving van de wielen met de landingsbaan krijgt een vliegtuig tijdens de landing een grote hoeveelheid lading. Er kunnen dan bij het tanken vonken overspringen, die de kerosine kunnen laten ontbranden. Door de wrijving van de rubber banden met het wegdek. De strip maakt contact met het wegdek. Daardoor verdwijnt de lading op de auto. (De auto wordt ontladen.) 16 De twee blaadjes zilverpapier krijgen dezelfde lading en stoten elkaar af. Nee, je weet alleen dat ze dezelfde lading hebben. Ze kunnen beide positief of beide negatief zijn. De uitslagen verdwijnen. Er gaan elektronen bewegen van elektroscoop B naar elektroscoop A. A wordt steeds minder positief en B steeds minder negatief. Uiteindelijk zullen beide elektroscopen neutraal worden. Er springt lading over van Saskia naar de bol van de elektriseermachine. Bij aanraking met netspanning kan er gedurende een langere tijd een stroom (elektronen) door je lichaam lopen. Bij de elektriseermachine loopt er gedurende zeer korte tijd een stroom, die snel kleiner wordt. 17 26 Zie de figuur. 26 a b 18 Het bereik 300 mA; daarop kan ze een stroom van 250 mA het nauwkeurigste meten. 19 stroomsterkte bij A = 0,4 A stroomsterkte bij C = 0,6 A stroomsterkte bij B = 0,4 A stroomsterkte bij D = 1,0 A 20 a b c 21 a b c Het lampje moet op een spanning van 3,5 V worden aangesloten. Bij die spanning loopt er een stroom van 0,2 A door het lampje. R = 17,5 Ω 27 U = 1,44 V 28 a b De weerstand is kleiner geworden. De stroomsterkte is (veel) groter geworden. c groot; klein 29 a b U = 1,5 V De weerstand blijft gelijk, dus om de stroomsterkte te vergroten, moet je de spanning verhogen. U = I•R = 0,75A x 6Ω = 4,5V 30 a Zie de figuur. b Het verband tussen U en 1 is niet recht evenredig, ofwel de weerstand is niet constant. Bij feller branden neemt de weerstand van het lampje toe. Bij toenemende spanning (bijvoorbeeld in stapjes van 2 volt) wordt de stroomsterkte in steeds mindere mate groter. R = 20,6 Ω R = 30 Ω De stroomsterkte bij 7 volt kun je redelijk nauwkeurig uit de grafiek bepalen (door interpoleren). De stroomsterkte bij 14 volt valt buiten de meetreeks. Je moet hier de waarde voor de stroomsterkte via extrapoleren bepalen; dat is altijd onnauwkeuriger dan interpoleren. De lampjes 1 en 2 branden het felst; daar loopt de grootste stroom door. Stroomsterkte batterij = 1,2 A Stroomsterkte lampje 5 = 0,4 A Er zijn te veel apparaten aangesloten, waardoor de totale benodigde stroomsterkte te groot wordt. Door deze overbelasting smelt de zekering door. De huiskamer is aangesloten op een andere groep. Hij had eerst één of meer apparaten moeten uitschakelen. c §3 Weerstand 22 a b kleinere stroomsterkte; spanning de spanning te delen door de stroomsterkte. 23 a b De weerstand wordt groter. Constantaan. 24 Zie de figuren. d e f 31 Als je de kachel op de hoogste stand (hoge spanning) aanzet, loopt er een te grote stroom door de spiralen. De verwarmingsspiralen zijn dan nog koud, waardoor ze een lage weerstand hebben. §4 Weerstanden in serie en parallel 33 25 a b Door de straalkachel. weerstand fohn = 52,3 Ω weerstand gloeilamp = 884 Ω weerstand straalkachel = 29,5 Ω a b 34 27 a b De totale stroomsterkte neemt af. De totale weerstand wordt groter. De totale stroomsterkte neemt toe. De totale weerstand wordt kleiner. Tel de afzonderlijke weerstanden bij elkaar op. Met de formule: 35 a b c In schakeling C. In schakeling C. In schakeling C. 36 a b R t = 17,1 Ω I = 0,35A 37 a b Rt =360 Ω R t = 33,3 Ω 38 a In stand 3 is de totale weerstand is het kleinst, en de stroomsterkte het grootst. R t = 33,3 Ω I = 6,9 A b c 39 40 a b c a b c d e Zie de figuur. In serie. I = 0,23 mA R = 33,3 Ω R t = 767 Ω 1 = R/U = 230 V / 767 Ω = 0,3 A Alle lampjes gaan uit. De stroomsterkte wordt groter. Er is één lampje minder, dus de weerstand R t is kleiner. 41 R = 40 Ω 42 a b c I = 0,12 A De grootste weerstand verkrijg je met alle weerstanden in serie; R t is dan 80 Ω. De kleinste weerstand verkrijg je met alle weerstanden parallel; R t is dan 5 Ω. Zie de figuur. §5 Vermogen 43 Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie per seconde door het apparaat verbruikt wordt. 44 Je kunt de stroom (I) door en de spanning (U) over het apparaat meten. Het product I x U levert het vermogen. 45 a b lampje 1 = 3 W lampje 2 = 0,3 W lampje 3 = 0,7 W Het lampje van 3 watt. 46 a b c De gloeilamp in de bureaulamp. De gloeilamp in de bureaulamp. De gloeilamp in het spotje. 47 a b I = 17,8 A Ja. 48 E = 0,24 kWh 49 P = 25 W 50 a b c E = 0,0024 kWh 0,06 cent De energie uit batterijen is enorm veel duurder dan die uit het stopcontact. 51 a Tussen 19.55 u en 21.00 u; P = 0,73 kW b Om ongeveer 23.00 u; P = 0,58 kW 28 c Door de tijd een uur 'op te schuiven' is het 's avonds langer licht. De verlichting kan dan ook een uur later aan. 52 De kosten bedragen f 56,25 53 a b f 0,22 Pgem = 143 W. Het gemiddeld verbruik bedraagt 86 kWh per 600 uur. Dus P gem = E g em /t = 86 kWh : 600 h = 0,143 kW = 108 mA door beide lampen. Die stroomsterkte is voldoende voor de gloeilamp, maar te laag voor het fietslampje. Test jezelf 1 a b 2 meter A3 350 mA meter A4 100 mA meter A5 450 mA 3 a b I = 0,95A Op het bereik van 1 A. 4 a E = 0,274 kWh b I = 1,19 A 5 a b c Nee. Het zijn er veel te veel. Elektrische energie. Je moet het vermogen van één lampje kennen. Als je ook het aantal lampjes kent, weet je het totale vermogen. Weet je ook de tijd dat de lampjes gebrand hebben, dan kun je met de formule E = P x t het energieverbruik in kWh berekenen. Als je dit verbruik vermenigvuldigt met de kWh-prijs, vind je kosten van dit verlichte droomhuisje. 6 P = 950 W 7 a b c R = 9,0 Ω P = 2,25 W (2,25 x 10 -3 kW) E = 1,9 x 10 -5 kWh 8 a Om dezelfde stroom te verkrijgen bij een hogere spanning, moet je de totale weerstand groter maken. Als je de weerstand parallel aan de lamp schakelt, wordt de totale weerstand juist kleiner en niet hoger. Zie de figuur. R = 7,2 Ω §6 Soortelijke weerstand 57 De weerstand is afhankelijk van: de temperatuur, de lengte van de draad, de doorsnede van de draad en het soort metaal. 58 a b 59 Een bronzen draad met een lengte van 1 m en een doorsnede van 1 mm2 heeft een weerstand van 0,30 Ω. 60 a hogere lagere Zie de figuur. b c R = 3,57 Ω p = 0,107 Ω •mm2/m 61 a b c R = 0,023 Ω R = 0,204 Ω R = 0,010 Ω 62 A = 1,16 mm2 63 I = 0,56 A 64 a 65 l = 50,3 cm 66 a b c b c De lading van de doek is negatief. De staven stoten elkaar af. Beide staven zijn positief geladen. A = 0,049 mm 2 b l = 3,5 m R = 0,60 Ω I = 20 A De draden 3 en 6 worden te heet. Door deze draden loopt de grootste stroom. Breinkraker De weerstand van het fietslampje is 12 Ω en die van de gloeilamp 2116 Ω. De totale weerstand Rt = 2128 Ω. Bij een spanning van 230 V loopt er een stroom van I 9 a b I = 8,70 A In de laagste stand is de weerstand het hoogst. Als de weerstand groter wordt, wordt de stroomsterkte kleiner. 10 a b Nederland; 94,7% van het totaal. Het zijn percentages. Een groot land dat procentueel weinig fossiele brandstoffen verbruikt, 29 c verbrandt toch veel grotere hoeveelheden dan een klein land dat procentueel veel fossiele brandstoffen verstookt. Waterkracht, vanwege Oostenrijks ligging in de Alpen. 11 R t = 31,5 Ω 12 R=5Ω +13 a b +14 a b c d Ja, Nicky moet de doorsnede berekenen en dan de weerstand van de draad meten. Uit die gegevens kan de soortelijke weerstand berekend worden. De soortelijke weerstand is een stofeigenschap, dus kan Nicky bepalen van welk metaal de draad is. = 0,027 Ω • mm2/m Soortelijke weerstand: de weerstand van een metaaldraad met een lengte van 1 m en een doorsnede van 1 mm2. A = 0,79 mm 2 R = 8,6 x 10 -3 Ω De weerstand wordt viermaal zo groot. De lengte wordt verdubbeld en de doorsnede neemt een factor 2 af. 30 3