Voorbereiding voor proefwerk (antwoorden) 1. a. b. c. d. e. Tijdens het wrijven springen er ladingen over van het voorwerp naar de doek, of omgekeerd. Nee, een elektroscoop reageert wel anders bij positieve lading van het voorwerp, dan gaan de negatieve ladingen van de scoop naar boven, dan bij negatieve ladingen op het voorwerp, dan gaan de negatieve ladingen juist naar beneden op de scoop, het gevolg is wel steeds dat de bladen van de scoop uitslaan, daarin zit geen verschil. Zowel het staafje als de bladen hebben dezelfde lading gekregen en stoten elkaar af. Naar elkaar toe, aantrekking, de ladingen op de voorwerpen moeten verschillend zijn, dus is het voorwerp zelf negatief geladen. Het heeft evenveel positieve, als negatieve lading. 2. a. b. c. d. e. f. g. Omdat de schakelaar open is kunnen de elektronen niet van B naar C, maar willen dat wel, er werkt dus een kracht en staat er ook een spanning. Zie theorie. Een draad vertrekt uit E, gaat naar de voltmeter en een 2de draad gaat van meter naar D, de rest van de schakeling blijft hetzelfde. E = 0, F = 8 V (je gaat richting de + dus gaat de potentiaal omhoog), A = -16 V = B = C = D. Spanning = potentiaalverschil is 16 V. Hoe groter de spanning hoe meer energie wordt omgezet, dus in de rechter wordt meer energie omgezet. Hoe groter de spanning, hoe groter de kracht, dus rechts is de kracht het grootste. 3. De negatieve lading duwt de elektronen naar beneden, de positieve ladingen trekken de elektronen sterker naar beneden, de onderkant van de elektroscoop wordt sterk negatief geladen en slaat daardoor uit. 4. Bekijk de volgende schakeling. a. Zie experimenten b. 37,2 V. c. De stroom wordt nu 1,798 A. De weerstand wordt nu 41 Ω, hij neemt dus toe, dus een PTC. 5. a. b. c. Als er geen stroom loopt is er blijkbaar een stukje in de stroomkring waar geen geladen deeltjes kunnen bewegen, dat moet in het water zijn. Bij het oplossen van zout komen er blijkbaar geladen deeltjes in het water die deel gaan nemen aan de stroom. Of ze positief of negatief zijn weet je niet. Hoe kleiner de stroom hoe minder geladen deeltjes er bewegen, dus moet in het water het aantal geladen deeltjes wel afnemen.. 6. a. b. c. d. e. Hierin leg je vast hoe stroom en spanning van elkaar afhangen. Bij een ohmse weerstand krijg je een rechte lijn door de oorsprong. Lampje = 7,35 Ω, weerstand = 6,1 Ω Weerstand 4,1 W, lampje 3,4 W E(lampje) = 4080 J, E(weerstand) = 4920 J. IN het totaal dus 9000J. 7. Een dompelaar met een vermogen van 480 W wordt aangesloten op het stopcontact van 230 V. a. I = 2,087 A. b. Elke seconde wordt 480 J aan energie omgezet in de dompelaar. c. 1,44 kWh = 5,18 MJ.