16 zondag 32 - Moeder Teresa Kerk

advertisement
Een God van Levenden.
Afgelopen week vierden we Allerheiligen en Allerzielen, en herdachten we onze geliefde
doden. We hebben voor hen gebeden, we hebben hen bezocht en hun graf met bloemen
versierd, en wellicht hebben we ook stilletjes met hen gepraat. Want voor ons zijn ze niet
dood. Ze leven in onze herinneringen en in onze gedachten, en ook in ons verdriet dat
nooit zal overgaan.
De viering van vanavond nodigt ons uit om ons te bezinnen over dood en opstanding. En
de natuur ondersteunt deze viering. De winter staat voor de deur. Het leven buiten
vertraagt om dan haast volledig stil te vallen. De avondlijke stilte roept bij ons de stilte
van het graf, en de dood op. Alles loopt op zijn einde. Ook het Leven?
Daarover gaan vanavond zowel de eerste lezing als het evangelie: over het leven na de
dood, over de verrijzenis. In de eerste lezing wordt een vreselijk verhaal verteld: zeven
broers en hun moeder worden doodgemarteld omdat ze niet willen zondigen tegen we
Wet van Mozes. Hun dood is een uiterste daad van verzet. We herkennen deze
verzetshouding in de dagelijkse zelfmoordaanslagen van de terroristen. Zonder enige
aarzeling of angst verkiezen ook zij te sterven. Hun protest is echter heel brutaal, anders
dan dit van de martelaren, omdat zij steeds talrijke onschuldige slachtoffers meenemen
in de dood. De kracht van de broers is hun geloof in de verrijzenis van de rechtvaardigen
zij die de wetten onderhielden. Dat komt heel sterk tot uiting in de laatste woorden van
de tweede broer: ‘De Koning van de wereld zal ons laten opstaan tot eeuwig leven’, zegt
hij, en daarmee spreekt hij heel duidelijk zijn geloof in de verrijzenis uit. Dit geloof in de
opstanding van de rechtvaardigen hebben de Farizeeën doorgegeven. De Sadduceeën,
daarentegen is een kleine groep van joden van de hoogste stand die niet in de verrijzenis
en het eeuwig leven geloven.
In het evangelie wordt Jezus aangesproken door de Sadduceeën. Ze dagen Jezus uit met
een lachwekkend verhaal om te spotten met het verrijzenisgeloof. Het was de
oudtestamentische plicht dat de broer van een man, die kinderloos stierf, moest zorgen
voor een mannelijke nakomeling. Dan moest hij bij de weduwe van zijn broer een
nageslacht verwekken. Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde en stierf
kinderloos. De tweede en de derde namen de weduwe, maar de één na de ander stierven
ze alle zeven zonder nalatenschap. Tenslotte sterft ook de vrouw. Van wie zal ze dan de
vrouw zijn als ze in de hemel staat te pronken met zeven mannen? Een uit de lucht
gegrepen lachwekkend verhaal om te laten zien dat geloof in de verrijzenis nonsens is.
Zoals zo dikwijls pakt Jezus zijn tegenstanders aan met hun eigen woorden. Ze zijn
helemaal fout! Ze zien de verrijzenis als een verlenging van dit aardse bestaan. Maar
verrijzenis is geen terugkeer naar dit aardse leven. De bestaanswijze na de dood is niet
meer te verwoorden met onze taal. Wij, mensen, kunnen niet om de hoek van de dood
kijken. Wie dood is, heeft onze tijd en ruimte verlaten. Als er leven na de dood bestaat,
dan is dat totaal anders dan ons leven hier. Dat maakt Jezus duidelijk aan de
Sadduceeën. De doden zijn in ‘het andere leven’. Ze zijn ‘kinderen van de verrijzenis’, ze
zijn als ‘engelen’. Je zou kunnen zeggen: de doden zijn in de hemel dezelfden, maar het
is niet meer hetzelfde als hier. ‘Er is eeuwig leven na de verrijzenis’, zegt Hij, ‘dus is er
geen huwelijk en geen voortplanting nodig; en allen zijn ze kinderen van God.’ En
daarmee wordt duidelijk dat de verrijzenis ons niet tot het leven zal brengen dat we nu
leiden.
Dat Jezus ze ‘engelen’ noemt bracht mij bij een ervaring van afgelopen zondag toen de
oudste dochter van mijn, in augustus, overleden zus, met haar man en zoontje, bij ons
op bezoek waren. Als vanzelf kwam het gesprek op mijn overleden zus. Op dat moment
zei haar dochter: “ Ik heb niet zoveel meer met de kerk, maar ik geloof dat er meer is
tussen hemel en aarde, dat er leven is na de dood en dat de overledenen, zoals haar
moeder hier, als een engelen, in ons midden zijn”.
Overweging WOCO MT 32e zondag
C-jaar
05 november 2016
Pagina 1
Het geloof van Jezus in de verrijzenis is niet gebaseerd op spitsvondige redeneringen.
Het steunt op het vertrouwen in de God van de Uittocht, in de God van Abraham, de God
van Isaak en de God van Jacob, die ook de God van Jezus is en die ook onze God wil zijn.
Die god wil geen enkel mens laten verdwijnen in het absolute niets. Hij is immers geen
God van Doden, maar een God van Levenden.
Maar Jezus zegt nog iets heel belangrijks. Hij spreekt over hen ‘die waardig gekeurd zijn
om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden.’ Deelnemen
aan de andere wereld: dat is de wereld van de Vader. Dat is leven in zijn liefde. Dat is
voor eeuwig leven in zijn nabijheid, als zijn kind. Maar dat kan je alleen als je daartoe
waardig bevonden wordt. Als je dus goed en liefdevol door het leven bent gegaan, als je
echt geleefd hebt als een kind van God. Maar als je een leven hebt uitgebouwd dat
helemaal ingaat tegen Gods liefde en vrede, als je alleen maar haat en wreedheid hebt
gekend, als je geen kind van God hebt willen zijn, dan zal je dat ook in je eeuwig leven
niet zijn. Dan zal je terechtkomen in eeuwige duisternis, waar geween is en
tandengeknars. Dat is wat Jezus op andere momenten meer dan eens herhaalt.
Leven na de dood, verrijzenis, laatste oordeel, hemel, hel. Velen lachen er ook mee.
Misschien hebben sommigen onder ons het er ook moeilijk mee. Want hoe kan dat nu:
doodgaan, en later opnieuw leven. Is geloven in verrijzenis geen illusie? Nemen we onze
wensen niet voor werkelijkheid, omdat het ons ontbreekt aan een doel, een houvast, aan
zingeving in het leven? Maken we onszelf niets wijs? Natuurlijk bestaat iets niet vanwege
het simpele feit dat ik het wens of verlang. Maar het omgekeerde is ook waar: iets bestaat
ook niet noodzakelijkerwijs NIET, omdat ik ernaar verlang. Ons geloof in de verrijzenis is
niet absurd. Maar het blijft altijd geloof En toch steunt ons geloof precies daarop. Indien
Jezus niet verrezen was, en niet aan enkele van zijn eerste leerlingen verschenen was, zou
het christendom niet bestaan. Wie zou er immers willen geloven in een man die als een
misdadiger gekruisigd en gestorven is? Wie zou hem willen navolgen? Maar Jezus is
verrezen, en dat is de basis van het geloof dat ook wij uit de dood zullen worden opgewekt.
Dit geloof kan een gebeuren zijn dat nu, in het heden, beleefd wordt. Verrijzenis maakt
dat we ons leven niet zien als een tijdelijke levenstocht naar het niets. Het
verrijzenisgeloof kan ons bevrijden van uitzichtloze wanhoop of beklemmende angst. Het
kan ons hoop geven dat het volgen van Jezus’ weg niet ijdel is, dat het Rijk Gods van
vrede, liefde en gerechtigheid in het hierNUmaals al een voorsmaak is van het
hierNAmaals. Ja, dat we als christenen proberen er nu al een stuk ‘hemel’ van te maken.
Onze God is een God van levenden, van ons die nu leven, en bij Hem zullen leven aan de
overkant van de dood. Dit geloof bevrijdt ons ook van het grote belang dat we hechten
aan ons individuele ik.
Beste mensen, zo dadelijk zullen we ons geloof belijden. We zullen zeggen dat we
geloven ‘in God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus
Christus, zijn enige Zoon, onze Heer.’ We zullen ook zeggen dat we geloven dat Jezus ‘de
derde dag verrezen is uit de doden.’ En de laatste woorden van onze geloofsbelijdenis
luiden: ‘Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven.’ En we laten dat
alles volgen door het woord ‘amen’, en dat betekent: ‘het zij zo’. Wel, laat het inderdaad
zo zijn: dat ons geloof mag steunen op het vaste geloof dat we eeuwig zullen leven in de
palm van Gods hand. Want Hij is onze Schepper, zoals Hij de Schepper is van alle leven.
Hoe zou die Schepper dan voor eeuwig laten sterven wat Hij als leven geschapen heeft?
Nee, we zullen niet voor eeuwig sterven, maar net zoals Jezus voor eeuwig leven in Gods
liefde. Amen.
Overweging WOCO MT 32e zondag
C-jaar
05 november 2016
Pagina 2
Download