Een God van Levenden. Afgelopen week vierden we Allerheiligen en Allerzielen, en herdachten we onze geliefde doden. We hebben voor hen gebeden, we hebben hen bezocht en hun graf met bloemen versierd, en wellicht hebben we ook stilletjes met hen gepraat. Want voor ons zijn ze niet dood. Ze leven in onze herinneringen en in onze gedachten, en ook in ons verdriet dat nooit zal overgaan. De viering van vanavond nodigt ons uit om ons te bezinnen over dood en opstanding. En de natuur ondersteunt deze viering. De winter staat voor de deur. Het leven buiten vertraagt om dan haast volledig stil te vallen. De avondlijke stilte roept bij ons de stilte van het graf, en de dood op. Alles loopt op zijn einde. Ook het Leven? Daarover gaan vanavond zowel de eerste lezing als het evangelie: over het leven na de dood, over de verrijzenis. In de eerste lezing wordt een vreselijk verhaal verteld: zeven broers en hun moeder worden doodgemarteld omdat ze niet willen zondigen tegen we Wet van Mozes. Hun dood is een uiterste daad van verzet. We herkennen deze verzetshouding in de dagelijkse zelfmoordaanslagen van de terroristen. Zonder enige aarzeling of angst verkiezen ook zij te sterven. Hun protest is echter heel brutaal, anders dan dit van de martelaren, omdat zij steeds talrijke onschuldige slachtoffers meenemen in de dood. De kracht van de broers is hun geloof in de verrijzenis van de rechtvaardigen zij die de wetten onderhielden. Dat komt heel sterk tot uiting in de laatste woorden van de tweede broer: ‘De Koning van de wereld zal ons laten opstaan tot eeuwig leven’, zegt hij, en daarmee spreekt hij heel duidelijk zijn geloof in de verrijzenis uit. Dit geloof in de opstanding van de rechtvaardigen hebben de Farizeeën doorgegeven. De Sadduceeën, daarentegen is een kleine groep van joden van de hoogste stand die niet in de verrijzenis en het eeuwig leven geloven. In het evangelie wordt Jezus aangesproken door de Sadduceeën. Ze dagen Jezus uit met een lachwekkend verhaal om te spotten met het verrijzenisgeloof. Het was de oudtestamentische plicht dat de broer van een man, die kinderloos stierf, moest zorgen voor een mannelijke nakomeling. Dan moest hij bij de weduwe van zijn broer een nageslacht verwekken. Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde en stierf kinderloos. De tweede en de derde namen de weduwe, maar de één na de ander stierven ze alle zeven zonder nalatenschap. Tenslotte sterft ook de vrouw. Van wie zal ze dan de vrouw zijn als ze in de hemel staat te pronken met zeven mannen? Een uit de lucht gegrepen lachwekkend verhaal om te laten zien dat geloof in de verrijzenis nonsens is. Zoals zo dikwijls pakt Jezus zijn tegenstanders aan met hun eigen woorden. Ze zijn helemaal fout! Ze zien de verrijzenis als een verlenging van dit aardse bestaan. Maar verrijzenis is geen terugkeer naar dit aardse leven. De bestaanswijze na de dood is niet meer te verwoorden met onze taal. Wij, mensen, kunnen niet om de hoek van de dood kijken. Wie dood is, heeft onze tijd en ruimte verlaten. Als er leven na de dood bestaat, dan is dat totaal anders dan ons leven hier. Dat maakt Jezus duidelijk aan de Sadduceeën. De doden zijn in ‘het andere leven’. Ze zijn ‘kinderen van de verrijzenis’, ze zijn als ‘engelen’. Je zou kunnen zeggen: de doden zijn in de hemel dezelfden, maar het is niet meer hetzelfde als hier. ‘Er is eeuwig leven na de verrijzenis’, zegt Hij, ‘dus is er geen huwelijk en geen voortplanting nodig; en allen zijn ze kinderen van God.’ En daarmee wordt duidelijk dat de verrijzenis ons niet tot het leven zal brengen dat we nu leiden. Dat Jezus ze ‘engelen’ noemt bracht mij bij een ervaring van afgelopen zondag toen de oudste dochter van mijn, in augustus, overleden zus, met haar man en zoontje, bij ons op bezoek waren. Als vanzelf kwam het gesprek op mijn overleden zus. Op dat moment zei haar dochter: “ Ik heb niet zoveel meer met de kerk, maar ik geloof dat er meer is tussen hemel en aarde, dat er leven is na de dood en dat de overledenen, zoals haar moeder hier, als een engelen, in ons midden zijn”. Overweging WOCO MT 32e zondag C-jaar 05 november 2016 Pagina 1 Het geloof van Jezus in de verrijzenis is niet gebaseerd op spitsvondige redeneringen. Het steunt op het vertrouwen in de God van de Uittocht, in de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jacob, die ook de God van Jezus is en die ook onze God wil zijn. Die god wil geen enkel mens laten verdwijnen in het absolute niets. Hij is immers geen God van Doden, maar een God van Levenden. Maar Jezus zegt nog iets heel belangrijks. Hij spreekt over hen ‘die waardig gekeurd zijn om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden.’ Deelnemen aan de andere wereld: dat is de wereld van de Vader. Dat is leven in zijn liefde. Dat is voor eeuwig leven in zijn nabijheid, als zijn kind. Maar dat kan je alleen als je daartoe waardig bevonden wordt. Als je dus goed en liefdevol door het leven bent gegaan, als je echt geleefd hebt als een kind van God. Maar als je een leven hebt uitgebouwd dat helemaal ingaat tegen Gods liefde en vrede, als je alleen maar haat en wreedheid hebt gekend, als je geen kind van God hebt willen zijn, dan zal je dat ook in je eeuwig leven niet zijn. Dan zal je terechtkomen in eeuwige duisternis, waar geween is en tandengeknars. Dat is wat Jezus op andere momenten meer dan eens herhaalt. Leven na de dood, verrijzenis, laatste oordeel, hemel, hel. Velen lachen er ook mee. Misschien hebben sommigen onder ons het er ook moeilijk mee. Want hoe kan dat nu: doodgaan, en later opnieuw leven. Is geloven in verrijzenis geen illusie? Nemen we onze wensen niet voor werkelijkheid, omdat het ons ontbreekt aan een doel, een houvast, aan zingeving in het leven? Maken we onszelf niets wijs? Natuurlijk bestaat iets niet vanwege het simpele feit dat ik het wens of verlang. Maar het omgekeerde is ook waar: iets bestaat ook niet noodzakelijkerwijs NIET, omdat ik ernaar verlang. Ons geloof in de verrijzenis is niet absurd. Maar het blijft altijd geloof En toch steunt ons geloof precies daarop. Indien Jezus niet verrezen was, en niet aan enkele van zijn eerste leerlingen verschenen was, zou het christendom niet bestaan. Wie zou er immers willen geloven in een man die als een misdadiger gekruisigd en gestorven is? Wie zou hem willen navolgen? Maar Jezus is verrezen, en dat is de basis van het geloof dat ook wij uit de dood zullen worden opgewekt. Dit geloof kan een gebeuren zijn dat nu, in het heden, beleefd wordt. Verrijzenis maakt dat we ons leven niet zien als een tijdelijke levenstocht naar het niets. Het verrijzenisgeloof kan ons bevrijden van uitzichtloze wanhoop of beklemmende angst. Het kan ons hoop geven dat het volgen van Jezus’ weg niet ijdel is, dat het Rijk Gods van vrede, liefde en gerechtigheid in het hierNUmaals al een voorsmaak is van het hierNAmaals. Ja, dat we als christenen proberen er nu al een stuk ‘hemel’ van te maken. Onze God is een God van levenden, van ons die nu leven, en bij Hem zullen leven aan de overkant van de dood. Dit geloof bevrijdt ons ook van het grote belang dat we hechten aan ons individuele ik. Beste mensen, zo dadelijk zullen we ons geloof belijden. We zullen zeggen dat we geloven ‘in God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer.’ We zullen ook zeggen dat we geloven dat Jezus ‘de derde dag verrezen is uit de doden.’ En de laatste woorden van onze geloofsbelijdenis luiden: ‘Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven.’ En we laten dat alles volgen door het woord ‘amen’, en dat betekent: ‘het zij zo’. Wel, laat het inderdaad zo zijn: dat ons geloof mag steunen op het vaste geloof dat we eeuwig zullen leven in de palm van Gods hand. Want Hij is onze Schepper, zoals Hij de Schepper is van alle leven. Hoe zou die Schepper dan voor eeuwig laten sterven wat Hij als leven geschapen heeft? Nee, we zullen niet voor eeuwig sterven, maar net zoals Jezus voor eeuwig leven in Gods liefde. Amen. Overweging WOCO MT 32e zondag C-jaar 05 november 2016 Pagina 2