Deel 3 Hoofdstuk 1: Financiele markten “markten waarop financieel

advertisement
Deel 3
Hoofdstuk 1: Financiele markten
“markten waarop financieel activa wordt verhandeld”

Primaire vs secundaire markten
In primair worden FA gecreerd en direct contact uitgever en belegger.
In secundair worden FA doorverkocht tussen beleggers onderling. (hier vindt koersvorming plaats)

georganiseerde vs informele markten
Georganiseerde markt = markt met uitgebreide regelgeving (overheid of privé-onderneming) bv:
Euronext Brussel.
Informele (over the counter) markten = markt waar twee partijen zelf hun regels en contract op
maat bepalen. Bv: wisselmarkt Reuters

Vloer vs schermen handel
vloerhandel = fysiek contact tussen kopers en verkopers op beursvloer
schermenhandel = geen fysiek contact, dus via computers

Geld vs Kapitaalmarkt
FA > 1j wordt verhandeld op Kapitaalmarkt ( aandelen, obligaties)
FA < 1j wordt verhandeld op Geldmarkt
GELDMARKT
1. Schatkistcertificaten
looptijd < 1j, en uitgegeven door overheid. Ze bestaan fysiek niet maar eigendom wordt op
naam geregistreerd.
Zowel op primaire als secundaire markt, maar hoge kostprijs (min 25000)
2. Thesauriebewijzen
looptijd < 1j, en uitgegeven om tijdelijke financieringstekorten soepel te overbruggen.
Bestaan fysiek ook niet. Worden verkocht via tussenkomst bank. (als overheid ze aanbiedt,
zijn het schatkistbons, indien bank zijn het depositobewijzen)
3. Interbankenmarkt
Lenen of ontlenen van financiele middelen bij banken onder elkaar. Looptijd <1j. Rente
hierop noemt men interbankenrente.
Bij rente is er enerzijds BID (vraagrente) en ASK (aanbodrente), respectievelijk de rente op
het tarief van de uitlening (BID) en de rente op ontlening (ASK)

Fixing vs Continu markten
Fixing = FA wordt op bebaalde tijdstippen verhandeld ==> FA minder liquide
Continu = FA kan doorlopend worden verhandeld ==> FA is meer liquide.
Tussenpersoon speelt grote rol omdat hij vraag en aanbod op elk moment moet kunnen afstemmen
(nu meestal door computers)

Prijs- vs order gedreven markten
Ordergedreven = koper koopt rechtstreeks bij verkoper, tussenpersoon moet enkel de verkoop
noteren en de orders bij elkaar brengen (indien geen computer). Bv: Euronext Brussel
Prijsgedreven (quote-driven) = Geen rechtstreeks contact verkoper en koper, dus tussenpersoon
grotere rol, deze moet contune aankop (bid) prijzen en verkoop (ask) prijzen afficheren. Hij krijgt
hiervoor een marge tussen bid en ask (= spread). Bv: NasdaQ

Contant vs termijn markten
Contant (spot market) = Uitvoering van contract volgt snel na afsluiten.
Termijn (future maket) = Er wordt bepaalde datum voor uitvoering contract afgesloten
Hoofdstuk 2: Aandelen(markt)

Kenmerken van een aandeel.
“bewijs van mede-eigendom van venootschap”
Wordt gecreeerd bij oprichting of kapitaalverhoging. De waarde kan stijgen of dalen ==> geen
zekerheid voor behalen v/e rendement. Ook kan de onderneming DIVIDENTEN of BONUSSEN
uitkeren, maar dit gebeurt niet vaak.
Aard = Eigen Vermogen
Looptijd = onbepaald
Tussentijdse vergoeding = Onzeker (dividend/bonus)
Terugbetalingsprijs = Niet vast

Aandelenrendement
Bestaat uit twee componenten nl. Dividendrendement + kapitaalwinst
Gerealiseerd rendement = Div1 + Eq1- Eq°
Eq°
waarbij Div1 staat voor Divident uitgekeerd op tijdstip 1
Eq = waarde bij respecievelijk tijdstip 1 en tijdstip 0 (aankoopprijs)

Voordelen en risico's
Bijde componenten van aandeelrendement zijn risicovol en onzeker. Bij vereffening van
venootschap staat aandeelhouder vanachter in de rij om terugbetaald te worden.
Door dit grote risico vragen aandeelhouders een RISICOPREMIE op obligaties.
Aandeelhouders zijn niet verantwoordelijk voor schulden van onderneming, dus kan enkel het
bedrag van het aandeel verliezen.
Rechten van de aandeelhouder
1. Hij of zij mag haar stem laten gelden op de algemene vergadering
Aandeelhouder mag meestemmen over beslissingen in onderneming. (bv vergoeding
bestuurders, voorstel winstverdeling,...)
2. Hij of zij mag haar deel in een kapitaalverhoging storten
Ze hebben maw een voorkeurrecht, dwz bij een kapitaalverhoging is aandeelhouder als
eerste in staat om nieuwe aandelen te kopen. Dit beschermt hun grootte van hun aandeel in
het bedrijf, en moet de bestaande aandeelhouders vergoeden voor de minderwaarde die hun
aandelen door deze kapitaalverhoging ondergaan.
De waarde van voorkeurrecht wordt bepaald door
(Beurskoers – Uitgiftepijs) * # nieuwe aandelen
# oude aandelen + # nieuwe aandelen
Vb: Zie HB. P 358
* merk op dat dit de theoretische waarde is, de werkelijke waarde kan verschillen,
afhankelijk van vraag- en aanbodfactoren
3. Hij of zij heeft het recht op zijn of haar deel in de winstuitkering
Indien algemene vergadering beslist om deel v/d winst uit te keren naar aandeelhouders
(dividend). Hierop is een roerende voorheffing.
4. Hij of zij kan een bonusaandeel krijgen.
Meeste ondernemingen maken een reserve van deel v/d winst ==> verhogen van Eigen
Vermogen (EV). Deze reservers kunnen omgezet worden tot nieuwe aandelen (zonder dat
eigen middelen vergroot) Deze aandelen worden verdeeld onder bestaande aandeelhouders
en noemt men BONUSAANDELEN.
Theoretische waarde wordt bepaald door
Beurskoers * # nieuwe aandelen
# oude aandelen + # nieuwe aandelen
vb zie HB. P 360
5. Hij of zij krijgt nieuwe aandelen bij aandelensplitsing
Als onderneming beslist om aandelen te splitsen (om verhandelbaarheid te vergroten bij
hoge beurskoers) krijgt aandeelhouder zijn aandelen, maar dan gesplitst. Bv: ik bezit 10
aandelen met elk een waarde van 1000€, de onderneming beslist nu om elk aandeel in 5 te
splitsen (bijgevolg dus met waarde 200€). Dan krijg ik 50 aandelen van 200€ ipv 10
aandelen van 1000€.

Soorten aandelen.
1. Indeling volgens stemrecht
Meeste aandelen zijn stemgerechtigd maar er zijn ook aandelen die niet stemgerechtigd zijn
2. Indeling volgens verhandelbaarheid.
Aandelen op toonder (makkelijk overdraagbaar) vs aandelen op naam (aanpassing
aandeelhoudregister vereist, maar tegenwoordig even vlot verhandelbaar)
3. Indeling volgens voorrecht
Gewone kapitaalaandelen.
Preferente of bevoorrechte aandelen : krijgen bv een hoger of minimum dividend uitgekeerd, en
bij vereffening staan ze boven gewoone aandelen om betaald te worden (maar nogaltijd achter
schuldeisers)

Aandelenmarkt

Werking EURONEXT
Fusie tussen beurs amsterdam, brussel, parijs, londen, lissabon én New York Stock exchange,
met als doelstelling verhogen liquiditeit van FA en verlagen transactiekosten
1. Eurolist = 1 van de 2 markcompartimenten EURONEXT. Hier gelden strenge normen en is
een hoge kost aan verbonden ==> niet interressant voor KMO's. Hier wordt CONTINU markt
toegepast
2. Alternext = alternatief op Eurolist. Hier staan vooral KMO's genoteerd die aan beperkte eisen
moeten voldoen. Hier wordt FIXING markt toegepast

Koersvorming continu markt
1. Vooropening (= voor opening van de handel)
7u15 tot 9u00. Beurslid kan orders ingeven of wijzigingen zonder dat de transactie
daadwerkelijk plaatsvind.
2. Opening
om 9u00 berekent de beurscomputer de openingskoers van elk aandeel
3. Verhandelingsperiode (= aan- en verkoop effecten)
van 9u00 tot 17u30. Bij continu markt kan koers voortdurend veranderen als gevolg van
nieuwe orders. Bij fixing kan er maar 1 of 2maal per dag worden verhandeld
4. Slotfixing
van 17u30 tot 17u35 gebeurt voorsluiting = kan nog orders plaatsen maar geen transactie.
Dan wordt met deze orders de slotkoers bepaald en tegen deze koers kan de belegger nog 5
minuten handelen tot 17u40.




Beleggers hebben tussenkomst van bank of beursvennootschap nodig om te kopen/verkopen op
de beurs
Er bestaan procedures om al te grote koersschommelingen te voorkomen
Index is systeem van punten om huidige index te vergelijken met referentiedatum. (bij bel20 is
dat 30dec1990 waarbij index 1000 was)
Noteringsschaal is fractie waarmee de koers v/e aandeel stijgt of daalt. (euronext maakt hier
gebruik van)
Veelvoud van ============== koers
0,01
< 50€
0,05
50,05 tot 100€
0,10
100, 10 tot 500€
0,50
>500€

Beursorders
1. Beursorder zonder limiet
Geen max aankoop- of min verkoopprijs. 2 soorten nl.:
- Open order : order tegen openingskoers (=> enkel tijdens vooropening)
- Marktorder: order om aandeel te verkopen of kopen tegen de geldende marktprijs. Indien
er geen tegenpartij is, wordt het genoteerd in het orderboek.
2. Beursorder met limiet.
Belegger stelt max aankoop of min verkoopprijs in, en wordt minstens aan opgegeven limiet
uigevoerd. Bv: kooporder enkel tegen max prijs of goedkoper, verkooporder enkel tegen
min prijs of hoger.
3. Speciale orders
- Stoporder: order waarbij een bepaald aantal aandelen verkocht of gekocht wordt indien
opgegeven prijs wordt overschreden. ( dus met limiet ). Als limiet bereikt wordt, gebeurt
order. Bv: ik wil mijn aandeel verkopen als de waarde stijgt onder de 18 € (18 is limiet
stoporder) Dit is een manier om winst veilig te stellen of verlies te beperken.
- Fill and Kill order: order uitgevoerd tegen ingestelde limiet of betere koers. Indien niet
helemaal uitgevoerd, wordt ander deel geannuleerd.
Bv: ik wil 300 aandelen kopen tegen 20€. Er is iemand die er 200 aanbied voor 20€. Het fill
and kill order koopt deze 200 aandelen en het order van de overgebleven 100 wordt
geannuleerd.
- Ijsbergorder: slecht een aantal aandelen van het totaal aanbod wordt ter beschikking
gesteld op de markt. Als dit uitgevoerd is => volgend deel. Dit order heeft als doel om de
koers niet al te fel te beinvloeden bij grote pakketten aandelen.
!Volgorde uitvoering limieten!
1. Order zonder limiet
2. Betere limietorders (betere prijs als evenwichtskoers)
3. Limietorders gelijk aan evenwichtskoers
Aandelenindexen
Deze beinvloeden de waarde van een aandeel ook, en wordt geconstrueerd door gewogen
gemiddelde te nemen van aandelen die representatief zijn voor de markt.
Koersindices geven enkel koersverloop weer.
Returnindices geven koersverloop en dividendrendement weer (==> hoger als koersindex omdat
dividenden worden herbelegd in de index)
Weging van aandelen op basis van marktkapitalisatie (= #aandelen * beurskoers * %vrij handelbare
aandelen (free float))
Enkele bekende aandelenindexen
 Bel20
Onderdeel van Euronext Brussel en omvat max 20 belangrijkste aandelen (met grootste
marktkapitalisatie) op de continu markt
(vereiste = minsten 15% moet free float zijn, ¼ van free float moet per jaar van eigenaar
veranderen)
 Belgian All Shares index
Alle belgische aandelen op zowel continu als fixing markt
 Euronext 100
100 belangrijkste aandelen op Euronext ( 100 met grootste marktkapitalisatie en verhandeling)
 Dow Jones Industrial Average index
Onderdeel van de NYSE en omvat de 30 grootste en bekendste Amerikaanse ondernemingen
(blue chips). Dit is de meest gevolgde Index ter wereld.
Hoofdstuk 3: Obligatiemarkt

Kenmerken Obligatie
= Schuldbekentenis. Dwz dat de koper geld leent aan uitgever van de obligatie en ontvangt
hiervoor rentevergoeding.
Het bestaat uit mantel (standaardgegevens) en couponblad (coupons waarop houder recht heeft).
Risico is bij obligatie beperkt, en rente staat vast. Toch bestaat er een kans op faling van betaling
( bij falliet gaan)
Dus:
Aard = Vreemd vermogen
Looptijd = Vast
Tussentijdse vergoeding = Vooraf bepaald
Terugbetalingsprijs = Vast

Soorten
1. Volgens rang van terugbetaling
Bevoorrechte obligaties => Normale obligaties => achtergestelde obligaties
2. Volgens identiteit uitgever (emittent)
Overheid als emittent: waarbij obligatie wordt benoemd door OLO' (Lineaire Obligatie)
voor institutionele (hoge prijs), of door staatsbons (voor particulieren)
Onderneming als emittent: Bedrijfsobligatie.
3. Volgens de rente
Meestal vaste rente (dus met gekende rentevergoeding), maar soms variable rente of
helemaal geen rente (zero-coupon)
4. Volgens nationaliteit van emittent of munt van uitgifte
Binnelandse obligatie: emittent is van eigenland, munt en regels ook
Buitendlandse obligate: emittent is van eigen land. Maar wordt uitgeven in buitenland, munt
en regels ook van buitenland.
Euro-obligatie: emittent geeft obligatie uit in bepaald land, met een andere munt als dat
land.
Kopen en Verkopen

Primaire vs Secundaire markt.
Op primaire markt gebeuren de inschrijvingen van obligaties, op secundaire markte gebeurt de
verhandeling van al uitgegeven obligaties. Maar handel is vaak weinig liquide.

4 belangrijke criteria voor aankoop
1. Obligatierendement (voor berekening zie deel I van de cursus)
2. Looptijd van Obligatie.
Ligt vast, maar soms mogelijkheid tot vervroegde terugbetaling (= CALL of PUT clausule)
CALL clausule = emittent heeft recht om op/vanaf een bepaalde datum vervroegd terug te
betalen. Maar de koper wil dus bij zo een obligatie een hoger rendement, want risico bestaat
dat emittent zijn obligatie terugbetaalt (bij lagere marktrente)
PUT clausule = obligatiehouder heeft recht om op/vanaf een bepaalde datum een vervroegde
terugbetaling te vragen van de obligatie. Dit doet hij bij een hogere marktrente dus als
gevolg heeft de obligatie een lager rendement.
3. Munte van uitgifte
Hier is een risico aan verbonden, nl. Dat de wisselkoers tov de € veranderd. Men weet dus
niet met zekerheid het eindbedrag te voorspellen (zie HFST 1 van Deel II wisselrisico)
4. Kredietwaardigheid van emittent
Kans dat emittent aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.
Overheid = grote kans op terugbetaling
Ondernemingen = verschil onderling (meer kans op terugbetaling bij matuur chemiebedrijf
dan bij jong technologie bedrijf)
Voor kredietwaardigheid bestaat er een maatstaf, nl. Kredietrating

merk op dat deze criteria ook de indelingen zijn van de verschillende soorten obligaties.
OLO's







Kenmerken
Belangrijkste obligatiemarkt in België
looptijd = tussen 5 en 30 jaar
op naam ( bestaan fysiek niet)
Rente en looptijd blijven lange tijd gelijk zodat de verhandelingen op secundaire markt een 'lijn'
vormen ==> verhoging liquiditeit
Op primaire en secundaire markt
Hoog inschrijvingsbedrag (min 1 milj.)
Onderscheid tussen veiling van schatkistcertificaten en van OLO's = bij schatkist worden
rentetarieven geboden, bij OLO's worden prijzen geboden.
Hybriden
“ Financiele instrumenten met zowel kenmerken van aandelen als van obligaties”

Converteerbare obligatie
geeft houder recht om gedurende een bep. Periode obligatie om te zetten naar ander fin.
Instrument.
bv. : bij afloop obligatie, omzetten naar aandeel die op hogere koers staat als de nominale
waarde van de obligatie.

Obligatie met warrant.
Geeft houder mogelijkheid om gedurende bep. Periode de de onderliggende waarde te kopen
tegen een vastgestelde prijs of uitoefenprijs.
bv. : bij aankoop obligatie met warrant heb je recht om aandeel te kopen tegen 100€. Als bij
afloop van obligatie het aandeel hoger staat als 100€, mag je het toch kopen voor 100€.

Voor- en nadelen hybriden.
1. standpunt van belegger.
Voordeel = kans op extra winst (door conversie of warrant) ==> lagere rente op obligatie
(nadeel)
2. standpunt emittent.
Voordeel = lagere financieringskost (lagere rent)
Nadeel = (bij converteerbare) Aandeel bereikt nooit het interessante waarde waarbij
conversie gebeurt, dus moet emittent intrest blijven betalen.
(bij beide) als aandeel heel snel de waarde overstijgt waarbij conversie of warrant
interressant is en dus de obligatie houders mee genieten van de grote aandeelhouderswinst.
Technische aspecten van de converteerbare obligatie

Kenmerken
* Conversieperiode = voorafgestelde periode waar omwisseling tegen aandelen kan gebeuren.
* Conversieverhouding = aantal aandelen dat men krijgt bij conversie
* Conversieprijs = prijs van aandelen bij conversie
deze berekent men door
NOMINALE WAARDE VAN DE CONVERTEERBARE OBLIGATIE
CONVERSIEVERHOUDING
*Conversiepremie
berekent men door
CONVERSIEPRIJS – BEURSKOERS
BEURSKOERS
als premie > 0 ==> conversie niet interessant
< 0 ==> wel interessant

Bijkomen voorbeeld: Reverse convertibles
Obligatie die door emittent kan omgezet worden in aandelen. Hier ligt risico veel hoger omdat
emittent keuzemogelijkheid heeft ==> hogere rente voor obligatiehouder.
Technische aspecten van obligatie met warrant

Kenmerken
Veel gelijkenissen met met converteerbare obligaties, maar ook veel verschillen.
Bv.: 1. bij converteerbare kan het recht niet losgekoppeld worden, bij warrant wel.
2. bij obligatie CUM warrant worden obligatie en warrant samen verhandeld, dit is niet het
geval bij obligatie EX warrant.
Hoofdstuk 4: Afgeleide Producten.
Termijncontracten.

Kenmerken
Overeenkomst tussen 2 partijen, om op bep. Datum iets te leveren tegen een voorafgesproken
prijs. (het goed wat geleverd wordt is de ONDERLIGGENDE WAARDE)
zie zeker het voorbeeld HB. P 381

Soorten termijncontracten.
1. Forwards
op maat van de individuele klant en niet verhandelbaar op de beurs
2. Futures
Gestandaardiseerde termijncontracten en verhandelbaar op de beurs. (enkel prijs in
onderhandelbaar)
Functies van Futuresmarkt
1. Hedging
“ Zich indekken om prijsrisico's te vermijden” want toekomstige prijzen zijn onbekend.
Hedgers hebben positie op fysieke markt en dekken zich hiervoor in op de futuresmarkt,
dmv hun positie aan te nemen op de termijnmarkt die tegengesteld is aan de fysieke markt.
- Long hedge = kopen van contract (dus goederen kopen in de toekomst)
- Short hedge = Verkopen van contract (dus goederen verkopen in de toekomst)
2. Speculatie.
Speculanten nemen posities in op termijnmarkt op basis van verwachtingen, ze dragen bij
tot efficiente prijszetting en bezorgen ze de markten extra liquiditeit. Ze gebruiken futures
dus als beleggingsproduct (itt hedgers, die hun belegging willen veilig stellen)
3. Arbitrage.
Proffesionele partijen die van tijdelijke fouten in marktprijs gebruik maken om winst te
maken. Hierdoor worden de fouten weggewerkt.
Prijsbepaling van futures
verband met de waarde van onderliggend goed op contantmarkt.
Prijs termijncontract = contantprijs + netto-financieringskosten
netto-financieringkosten worden berekend door 2 termen:
1. Kosten om onderliggend goed aan te houden tot vervaldag (storage)
2. Verwachte opbrengsten op onderlinge goed.
1-2 = Netto-financieringskosten
Futureprijs en Contantprijs bewegen geleidelijk aan naar elkaar toe.
OPTIES
Contract van bep duur die houder het recht geeft om tegen vooraf bepaalde prijs een hoeveelheid
van het onderliggende goed te kopen (call) of verkopen (put)

Soorten Opties
1. Call optie
de koper heeft recht om op vervaldag van contract de afgesproken hoeveelheid van het
onderliggende goed te kopen. De schrijver (verkoper) heeft de plicht om te verkopen.
wanneer dit recht enkel is bij vervaldag is het een EUROPESE OPTIE, recht hele looptijd is
het een AMERIKAANSE OPTIE.
Ik zweer u, kijk snel na voorbeeld p 387, viez belangrijk.
2. Put Opties.
Koper van een put heeft recht om tijdens bep periode of op vervaldag de onderliggende
waarde tegen afgesproken prijs te verkopen. De schrijver ( verkoper) heeft de plicht om te
kopen.
Zelfde regel bij europese of amerikaanse optie
Zie voorbeel p 389
Schematisch kunnen we call en put voorstellen door

CALL
PUT
Koper
aankooprecht
verkooprecht
Schrijver (verkoper)
leveringsplicht
afnameplicht
Prijsvorming.
Aankoopprijs = optiepremie
2 elementen
1. Intristieke waarde
= positief verschil tussen uitoefenprijs van optie (X) en de koers van de onderliggende
waarde (K) = Winst exclusief aankoopprijs
Zie zeker de grafische weergave van intristieke waarde p 391.
2. Verwachtingswaarde of resterende tijdswaarde
= verschil tussen optiepremie en intristieke waarde.
Het weerspiegelt dus de verwachting van mogelijke betere payoffs door te wachten met
uitvoeren van optie. (op vervaldag is bijgevolg de verwachtingswaarde = 0)
==> Prijs van een optie = Intristieke waarde + Verwachtingswaarde

BELANGRIJKE OPMERKING (examenvraag vorig jaar)
- Een call (put) is in-the-money als de uitoefenprijs lager (hoger) is dan de koers van de
onderliggende waarde
- Een call (put) is out-of-the-money als de uitoefenprijs hoger (lager) is dan de koers van de
onderliggende waarde
- Een call (put) is at-the-money als de uitoefenprijs erg dicht in de buurt is van de onderliggende
waarde
Andere afgeleide producten.

Swap
= financiele transactie tussen 2 partijen om een stroom van betalingen gedurende een bepaalde
termijn te ruilen. Met als doel om zich in te dekken tegen wisselkoers- en renterisico.
Er zijn twee soorten:
1. Deviezenswap
2 partijen ruilen gelijkwaardige bedragen in verschillende munten, beide betalen rente.
Zie vb p 393
2. Renteswap.
2 partijen wisselen rentestromen uit gebaseerd op hetzelfde onderliggend belegde bedrag.
(meestal vaste rente geruild met variabele)
zie vb p 395

Repo (repurchase agreement)
= contante aankoop van effecten en een gelijktijdige verkoop op termijn van dezelfde effecten
aan vastgelegde termijnprijs.
Doel is vaak liquiditeit van geldmarkt beinvloeden bij Centrale bank
Schematisch =
Vandaag
Vervaldag van termijncontract
Partij A koopt effecten bij B
A en B tekenen termijncontract => A verkoopt
op termijn dezelfde effecten aan B

De verkoop op termijn wordt afgehandeld: A
verkoopt de effecten aan B tegen vastgelegde
termijnprijs.
Trackers
= beleggingsfonds dat bepaalde beursindex volgt.
Ze laten toe om met beperkte middelen toch een gediversifieerde portefeuille aan te kopen (en
zo risicospreiging)
Waarde tracker komt overeen met fractie van onderliggende beursindex
Download