Les 11

advertisement
Proefwerk Frans Proefwerkstof:
Les 10:
- Oef. 5 F-N
- Oef. 17 F-N
- Oef. 19, 20z en 20g
- Oef. 24
- Vocab. 10.1 + 10.3 (F-N)
- Theorie blz. 125/ 160 (bijwoord)
Les 11:
- Oef. 13 t/m 17
- Oef. 22 t/m 29
- Vocab. 11.1 / 11.3/ 11.5
- Theorie : blz. 173 (gebiedende wijs) + blz. 137/ 174 (falloir en y avoir)
Les 12:
- Tekst hoofdboek blz. 144/ 145
- Oef. 12 t/m 15
- Vocab. 12.1 (F-N)
- Theorie blz. 167 (en/ y)
Alle Theorie
L’adverbe (bijwoord)
On est sportifs.
On aime voyager sportivement
de mauvais campings
des campings mal equipes
Wij zijn sportief.
We houden ervan sportief te reizen
slechte campings
slecht ingerichte campings
Sportif en mauvais zijn bijvoeglijke naamwoorden. Ze zeggen iets over een zelfstandig
naamwoord.
Sportivement en mal zijn bijwoorden. Een bijwoord zegt iets over een werkwoord of over
een bijvoeglijk naamwoord.
In het Nederlands is er geen verschil in vorm tussen een bijvoeglijk naamwoord en een
bijwoord, in het Frans wel. Een bijwoord vorm je door –ment achter het bijvoeglijk
naamwoord te zetten.
1. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een klinker, dan zet je het er direct achter:
vrai – vraiment - waar, echt
2. Eindigt het op een medeklinker, dan maak je het eerst vrouwelijk:
dangereux – dangereuse – dangereuse – dangereusement – gevaarlijk
Sommige bijwoorden zijn onregelmatig, bijvoorbeeld :
Bon
Goed
Bien
Meilleur
Beter
Mieux
Mauvais
Slecht
Mal
Long
Lang
Longtemps
Prudent
Voorzichtig
Prudemment
Gentil
Aardig, vriendelijk
Gentiment
Rapide
snel
Vite
Let op !
Il roule vite
Hij rijdt snel
Vite is ook een bijwoord. Het is niet afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord.
‘Een snelle auto’ vertaal je door: une voiture rapide.
Falloir
Il fallait un département spécial.
Er was een speciale afdeling nodig
Het dikgedrukte woord is een vorm van het werkwoord falloir.
Dit werkwoord kan maar één voorwerp hebben: il.
Let op!
Dit il slaat niet op een bepaalde persoon of zaak. Het betekent dus niet hij! Falloir staat dus
altijd in de derde persoon enkelvoud. Falloir heeft twee betekenissen. Als het gevold wordt
door een zelfstandig naamwoord betekent het nodig hebben, nodig zijn:
Il faut 100 francs.
Er zijn 100 francs nodig.
Gevolgd door een heel werkwoord betekent het moeten:
Il faut payer 100 francs.
Men moet 100 francs betalen.
Vaak is uit de context wel duidelijk wie of wat het eigenlijke onderwerp is. Om dit helemaal
duidelijk te maken staat voor faut vaak een persoonlijk voornaamwoord. Uit het rijtje me, te,
lui, nous, vous, leur: het meewerkend voorwerp dus.
L’impératif (gebiedende wijs)
Als je een ander opdracht geeft, kun je net als in het Nederlands de gebiedende wijs
gebruiken. De vorm van het werkwoord die je hier moet gebruiken is, wanneer je iemand met
jij of jou aanspreekt, bijna altijd gelijk aan de eerste persoon eknelvoud:
Je parle – ik spreek
Parle! – spreek!
Enkele uitzonderingen:
Va à la gare! – Ga naar het station
Sois prudent! – Wees voorzichtig
-
Als je u tegen iemand zegt of als je je richt tot twee of meer mensen moet je de
tweede persoon meervoud gebruiken: écoutez - luister
Het Frans kent voor de gebiedende wijs nog een vorm die we in het Nederlands niet
kennen: de nous-vorm. Deze vorm vertaal je door:
Laten we + hele werkwoord. Je kunt hem bijvoorbeeld gebruiken om een voorstel te
doen:
Prenons le vélo! – Laten we de fiets nemen.
Let op!
Persoonlijke en wederkerende voornaamwoorden staan bij een bevestigende gebiedende wijs
direct achter de werkwoordsvorm, daaraan verbonden door een streepje. Me en te veranderen
dan in moi en toi.
Protégez-la – bescherm haar
Renseignez-vous – Informeer uzelf.
Bij een gebiedende wijs ontkennend staan ze er gewoon voor: Ne me telephone pas.
De voornaamwoorden y en en.
Het Nederlandse woord er (ervan, erin, erop etc.) vertaal je in het Frans door y en en.
En
Il parle de cet endroit. Il en parle. – Hij praat erover.
En vervangt een zinsdeel dat voorafgegaan wordt door het voorzetsel de. Het kan dan niet op
mensen slaan.
Y
Je suis en France. J’y suis. Ik ben er.
Y vervangt een zinsdeel dat voorafgegaan wordt door een ander voorzetsel dan de,
bijvoorbeeld dans, à sur, en.
Ook y kan nooit op mensen slaan.
Let op!
Il y a deux stagaires. Il y en a deux – Er zijn (er) twee.
En kan ook een woord vervangen dat achter een woord van hoeveelheid staat. Dan kan het
wel op personen slaan.
On met de la crème. On en met – Die doen ze erin.
Het delend lidwoord is eigenlijk een combinatie van het voorzetsel de + het bepaald lidwoord.
Een woord dat voorafgegaan wordt door een delend lidwoord vervang je dus ook door en.
Ook hier kan en op personen.
J’ai des amis francais. J’en ai.- Die heb ik.
En en y staan op dezelfde plaats in de zin als de persoonlijke voornaamwoorden lijdend en
meerwerkend voorwerp.
Download