Mysterie - Wij weten niets van hun lot Dagboeken van Joodse-Nederlanders over het leven in bezet Nederland, de deportaties en de Holocaust. Tijdsduur: 50 minuten Doelen Leerling kan vier manieren noemen waarop de Joodse Nederlanders regeerden op de Duitse maatregelen Leerling kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen dat ‘weten’ en ‘handelen’ niet direct aan elkaar verbonden zijn. Leerling kan aan de hand van een voorbeeld de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van een dagboek als bron ter discussie stellen. Kenmerkende aspecten racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden; de Duitse bezetting van Nederland. Beginsituatie De opdracht is gemaakt voor 5H en 5/6V. De Tweede Wereldoorlog, Derde Rijk, de Holocaust en de Nederlandse bezetting zijn behandeld. De belangrijkste begrippen, personen en gebeurtenissen zijn bij leerlingen bekend. In de opdracht wordt er van uit gegaan dat leerlingen bekend zijn met de historische context Duitsland 1871-1945’. Leerlingen zijn bekend met de begrippen betrouwbaarheid en representativiteit van een bron. In de opdracht komen een aantal termen en begrippen voor die de leerlingen waarschijnlijk niet kennen. Het gaat om de namen van een aantal concentratiekampen (Westerbork, Theresiënstadt, Bergen-Belsen) en begrippen als Joodse Raad, razzia, vrijstellingsbrief en Arbeidsdienst (Arbeidseinsatz). Er kan voor gekozen worden deze met leerlingen vooraf te bespreken of deze begrippen naar voren te laten komen bij de tussenbespreking. Voorbereiden Kopieer : de bronnen en instructie (bijlage 1) voor iedere groep leerlingen één set. Het opdrachtblad (bijlage 2) is optioneel. De vragen op het blad staan ook in de instructie. Havoleerlingen vinden het fijn om een apart blad te hebben om de vragen in te vullen. Als het blad wordt gebruikt is één exemplaar per groep voldoende. Het vragenblad (bijlage 3) voor iedere leerling. Optioneel voor iedere groep: bijlage 4 met korte biografische gegevens van de dagboekschrijvers. Knip de bronnen los en doe de bronnen in een envelop en plak de instructie er op. Maak groepen van drie leerlingen en zet ieder drietal achter twee tafels. Op deze manier kunnen ze samen de bronnen lezen. Instrueren Wat gaan we doen? We gaan antwoord te geven op de vraag wat Joodse Nederlanders wisten van het lot dat hun te wachten stond in Oost-Europa. Wat wisten ze van de deprotaties, executies en vernietigingskampen? En hoe was dit van invloed op hun gedrag? Hoe gaan we het doen? Jullie gaan een aantal fragmenten uit dagboeken en brieven van Joodse Nederlanders bestuderen. Waarom doen we dit? Egodocumenten (brieven en dagboeken) zijn een belangrijke bron om te achterhalen wat mensen weten, denken en om de achtergrond van hun handelen te begrijpen. Het bestuderen van deze bronnen kan dus helpen bij het begrijpen van de catastrofe die zich in de jaren 1942-1944 voltrok. Uitvoeren Deel de enveloppen en opdrachtbladen uit. Neem de instructie gezamenlijk met de leerlingen door. Controleer of de opdracht helder is. Benadruk eventueel dat alle fragmenten van Joodse Nederlanders zijn. Sommige namen lijken niet Joods te zijn. Waardoor sommige leerlingen denken dat deze fragmenten van niet-Joodse Nederlanders zijn. Wijs de leerlingen ook duidelijk op het verschil tussen de centrale vraag en de richtvragen. Het gaat om de centrale vraag, de richtvragen zijn slechts bedoeld als opstap om een antwoord te kunnen formuleren op de centrale vraag. Tussenbespreken Leg na 10-15 minuten het werk van de leerlingen stil om een tussenbespreking te houden. De tussenbespreking kan gericht zijn op het proces of op de inhoud. Om het tempo in de les te behouden is het raadzaam één van beide te kiezen. Proces Leg na 10 -15 minuten het werk van de leerlingen stil. Bespreek met de leerlingen welke ordening ze hebben aangebracht. Mogelijke antwoorden: Ordening op basis van de drie richtvragen. Personen als uitgangspunt, deze ordening help met name bij het beantwoorden van de vraag welke relatie er is tussen weten en handelen. Inhoud Als de tussenbespreking op inhoud wordt gevoerd kunnen de richtvragen uit de instructie als leidraad gekozen worden: Op welke manieren vergaarden de Joden informatie over wat er gebeurde in Oost-Europa? o De belangrijkste bron van informatie waren de onderlinge gesprekken. Er waren veel geruchten die de ronde deden waarvan het waarheidsgehalte moeilijk te bepalen was. Hier wordt door meerdere dagboekschrijvers naar verwezen. Tevens waren er media (legaal dan wel illegaal) die nieuws verspreiden en natuurlijk de maatregelen van de bezetter/Joodse Raad). Op welke wijze reageerden Joden op de maatregelen van de Duitse bezetter? o Er waren twee mogelijkheden meegaan met het systeem of er tegen in gaan. Meegaan met het systeem kon op twee manieren, je verzetten tegen transport door proberen een vrijstelling te krijgen of je melden en het (onbekende) lot ondergaan. Verzetten kon ook op twee manieren, veel joden vluchten of doken onder. Daarnaast was er ook een grote groep die besloot het lotniet af te wachten door zelfmoord te plegen. Deze kunnen aangevuld worden met vragen die leerlingen helpen de bronnen beter te begrijpen zoals in welke jaren zijn de bronnen geschreven, Wat is de Joodse Raad en wat zijn ‘vrijstellingen’? Hoe hadden de Duitse bezetters de deportaties georganiseerd? Nabespreken Begin de nabespreking met het bespreken van de centrale vraag. Bespreek daarna de derde richtvraag over de relatie tussen kennis en handelen. Het beantwoorden van de hoofdvraag lijkt voor de leerlingen in eerste instantie een eenvoudige opgave. Op basis van taalgebruik in de bronnen (massamoord, uitroeiing etc.) of bekende informatie (gaskamers Auschwitz, kaart 9) zullen een aantal leerlingen de conclusie trekken dat de Joden konden weten wat hen te wachten stond. Niet het bestaan van gaskamers, maar wel dat er sprake was van een systematische moord op de Joden. Het fragment van Mirjam Bolle (kaartje 9) wordt hiervoor door veel leerlingen als een belangrijk kaartje beschouwd. Kennis was dus wel aanwezig stellen zij. Het fragment is echter afkomstig uit begin 1944, als de vernietigingskampen al ontmanteld of bevrijd zijn. Mirjam Bolle heeft in een interview na de oorlog zelf nog gerefereerd aan het bewuste fragment in haar dagboek: Het was ook zo bizar, zo grotesk soms. Zoals het feit dat mijn grootmoeder werd opgeroepen voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Vierentachtig jaar oud, kunt u nagaan. En toch hebben we niet begrepen, niet wíllen begrijpen wat ons boven het hoofd hing. Ik beschrijf in mijn boek ook dat op een van de bedden in Bergen-Belsen ineens geschreven was 'Die letzten Juden gingen nach Auschwitz zur Vergasung (Tod)'. Dat was toch duidelijk genoeg. Maar we hebben ons afgesloten voor wat dat kon betekenen. Mirjam Bolle maakt in dit gesprek een onderscheid tussen weten en niet willen weten of je afsluiten van het weten. Het mogelijke aspect van verdringing wordt door weinig leerlingen opgemerkt. Daarnaast geeft dit citaat een belangrijk inzicht als het gaat om het weten en handelen. Er bestaat niet altijd een logische of causale relatie tussen beide. Het is juist de relatie tussen kennis en het gevolg voor het gedrag en handelen wat deze historiografische discussie interessant maakt. Zoals personen die zich druk blijven maken over ogenschijnlijk dagelijkse zaken (bijvoorbeeld de natte was in kaartje 11). Voor leerlingen is dit een aspect wat ze moeilijk kunnen bevatten. Tot slot kan aan de hand van de opdracht worden gesproken over het gebruik van egodocumenten als bron. Met name dagboeken worden in schoolmethoden vaak beschouwd als een zeer betrouwbare bron. In hoeverre zijn dagboeken een geschikte bron om te bepalen wat iemand weet en hoe hij met deze ‘kennis’ omgaat? Is een dagboek een getrouwe weergave wat mensen ervaren? De opdracht maakt duidelijk dat dagboeken niet altijd weergeven wat mensen ervaren. Informatie wordt bijvoorbeeld soms weggelaten uit angst dat het dagboek openbaar wordt (Gabriel Italie). Evaluatie De vervolging en vernietiging van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog is een onderdeel van de geschiedenislessen dat veel interesse van leerlingen heeft. De opdracht heeft een abstract en haast filosofisch karakter door de focus te leggen op wat is ‘weten’? Wanneer heb je kennis van iets? En in hoeverre komt het handelen van mensen daar uit voort? Omdat deze vragen van belang zijn om de gruwelijkheden deels te begrijpen, vinden de leerlingen het interessant om hierover te discussiëren. Om het gesprek met de klas goed te voeren is het van belang voldoende tijd voor de nabespreking in te ruimen. Om eventueel tijd te besparen om niet alle richtvragen in de nabespreking aan bod te laten komen. Als de tussen bespreking op inhoud gericht wordt, kunnen de eerste twee richtvragen ook in de tussenbespreking aan bod komen. De richtvragen zijn bedoeld om leerlingen te helpen, deze hoeven niet perse beantwoord te worden. Het opschrijven en bespreken van alle richtvragen kost veel tijd. Werkmateriaal Bijlage 1 Kaartjes en instructie Bijlage 2 Opdrachtblad (optioneel) Bijlage 3 Vragenblad H/V Bijlage 4 Biografieën van de dagboekschrijvers Gebruikte literatuur Claartje van Aals, ‘Als ik wil kan ik duiken.’ Brieven van Claartje van Aals, verpleegster in de joods psychiatrische inrichting het Apeldoornsche Bosch 1940-1943. Samengesteld en toegelicht door Suzette Wyers (Amsterdam 1995). Mirjam Bolle[-Levie], Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitzoet. Dagboekbrieven uit Amsterdam, Westerbork en Bergen-Belsen (Amsterdam 2003). Dagboek van Mozes Flinker, 1942-1943 (Jeruzalem, 1958, Amsterdam, 1958). Jozef Hilel Borensztajn, Dagboek 1943-1945 (Amsterdam 1998) Etty Hillesum. Het werk. 1941-1943. Red. Klaas A.D. Smelik (Amsterdam 2012). David Koker, Dagboek geschreven in Vught (Amsterdam 1993) Philip Mechanicus, In Dépôt. Dagboek uit Westerbork (Amsterdam 1964). Bijlage 1 Dagboekfragmenten. Waar het over gaat: Wat begon als het stigmatiseren van Joden als tweederangs burgers eindigde in een systematische uitroeiing van de Joden in Europa. Historici discussiëren al enige tijd over de vraag wat Nederlanders (Joden en niet-Joden) wisten van het lot dat de Joden te wachten stond. In deze opdracht richten we ons op wat de Joden in Nederland wisten van het lot dat hun te wachten stond en wat dit betekende voor hun reacties op de maatregelen van de Duitse bezetters. Uit de oorlog zijn vele dagboeken en brieven van Joodse Nederlanders bewaard gebleven die een beeld geven van de gedachten en gevoelens van de Joden in Nederland. Opdracht: Jullie gaan een aantal fragmenten uit dagboeken en brieven van Joodse Nederlanders bestuderen en formuleren een antwoord op de hoofdvraag. Hoofdvraag: wat wisten de Joden van het lot dat hen te wachten stond? Om op deze vraag een antwoord te geven zijn de volgende richtvragen van belang: 1. Op welke manieren vergaarden de Joden informatie over wat er gebeurde in Oost-Europa? 2. Op welke wijze reageerden Joden op de maatregelen van de Duitse bezetter? 3. Op welke manier werd het handelen van de Joden beïnvloed door wat zij wisten? 1. Nu waren wij dan ook aan de beurt, nadat het ons al die tijd gelukt was uitstel te verkrijgen. De eersten oproepen waren al op 15 juli 1942 verschenen en in september van dat jaar had ik ook zo’n oproep gekregen. Maar toen was ik er nog met veel moeite in geslaagd een verklaring van de Joodsche Raad te krijgen om mij en mijn familie te beschermen tegen de zogeheten Arbeidsdienst . Jozef Hilel Borensztajn, 20 juni 1943 2. Ik begrijp niets van die jasmijn. Dat hoef je ook niet te begrijpen. Men kan nog best in deze 20e eeuw in Wonderen geloven. Dit is een wonder. En ik geloof ook in God, ook als de luizen me binnenkort hebben opgevreten in Polen. Die jasmijn, ik ben sprakeloos over die jasmijn. Etty Hillesum, 1 juli 1942 3. De veronderstelling dat men verder in Westerbork zou blijven, zou niet uitkomen. Al na een week beginnen de deportaties naar Auschwitz. Wat Auschwitz nu precies is en wat daar gebeurt, weet niemand. Mensen spreken elkaar moed in. Wat kan er nu erger zijn dan het leven in Westerbork. Je zult harder moeten werken en misschien minder te eten krijgen. Maar als je goede moed houdt en blijft geloven, kom je overal doorheen. 4. Zaterdagavond een toespraak gehoord. Heel indrukwekkend. De spreker weet dat er in Polen niet veel meer over is. Hij vermoedde het al lang. Hij spreekt dus over de mensen in Polen als over mensen die we moesten afschrijven. Verwekt daarmee een tamelijk grote opschudding. Volgens mij heeft dat altijd nog het voordeel dat de mensen zich de situatie weer eens duidelijk voor ogen halen, in plaats van maar rustig over hun afgesleten gevoelens van leed en rust heen te wandelen. Jozef Hilel Borensztajn, 21 juni 1943 David Koker, 30 december 1943 5. Het is “maandag”voor transport,” iedereen is vrij om te pakken. Er heerst hier in Westerbork een onbeschrijfelijke stemming. Afgelopen vrijdag heeft de commandant meegedeeld dat het kamp rond 1 november opgeheven zal worden. Dus liquidatie van de resten van het Nederlandse jodendom. Mirjam Bolle, 6 september 1943 6. Een paar uur geleden hoorde ik een redevoering van de Duitse propaganda-minister Goebbels. Ik hoorde niets nieuws; een grenzeloos antisemitisme… Ik kan tot vandaag de grond van die haat niet begrijpen. … Ik betwijfel zeer of zijzelf geloven in wat zij zeggen, maar aan de andere kant zeggen zij dat met zoveel vuur dat ik er toe zou kunnen komen dat zijzelf echt overtuigd zijn van wat zij zeggen. … Mozes Flinker, 12 februari 1943. 7. Op bezoek geweest bij kamparts v.d. R. Hij vertelde mij over een geval van poging tot zelfmoord vandaag: moeder en twee kinderen. Tijdig ingegrepen en op vrouw psychisch ingewerkt. Aantal zelfmoorden groot: gemiddeld vier per week. In mijn barak heeft een week of zes geleden een man van ongeveer zeventig jaar een poging gedaan om door ophanging een eind aan zijn leven te maken. … 8. Er is weer een stuk van ons kamp geamputeerd, de volgende week een volgend stuk, dit beleven we hier nu langer dan een jaar, week aan week. We zijn hier met enige duizenden achtergebleven. Reeds honderdduizend van onze rasgenoten uit Holland zwoegen onder een bekende hemel of liggen te rotten in een onbekende aarde. Wij weten niets van hun lot. Etty Hillesum, 24 augustus 1943 Philip Mechanicus, 28 mei 1943 9. Gisteren heeft op een van de bedden plotseling gestaan, niemand weet door wie geschreven; ‘Die letzten Juden gingen nach Auschwitz zur Vergassung (Tod)’. Een luguber geval, wat er precies mee bedoeld wordt, weet niemand. Misschien zullen we het later weten. 10. ‘Ik zit middenin een volle goederenwagen op m’n rugzak. Vader, moeder en Mischa zitten enige wagons verder. Het vertrek kwam toch nog vrij onverwachts… We hebben zingende dit kamp verlaten, vader en moeder zeer flink en rustig, Mischa eveneens. We zullen drie dagen reizen.’ Mirjam Bolle, 29 januari 1944 Etty Hillesum, 7 september 1943 11. Het bekendmaken van de transportlijsten gebeurt pas op het laatste moment, maar sommigen weten toch al van te voren of ze moeten gaan. Een jong meisje roept me... Heb je het gehoord ik moet weg’, fluistert ze. ‘En zò jammer , hè, dat nu alles, wat je in je leven geleerd hebt, nu voor niets geweest is’ . In het washok staat een vrouwtje, een bak met druipend wasgoed op haar arm. Ze pakt me beet. … ‘Dat kan toch niet, hoe kan dat nou, ik moet weg en ik krijg niet eens meer m’n wasgoed droog voor morgen.’ 12. Dokter v.d. R. was sterk onder de indruk van de ellende waarvan hij dagelijks getuige is, en van de wekelijkse transporten. Hij achtte Engeland medeplichtig aan het lot en de vernietiging van de Joden, omdat het, ofschoon wetende wat er gaande is, niet met meer kracht ingrijpt… Het is ook niet gemakkelijk, wanneer men thans week-aan-week een paar duizend Joden als vee ziet opeendrijven in een trein, die hen naar een onbekende bestemming brengt en nog nooit één Jood heeft teruggebracht om verslag uit te brengen. Etty Hillesum, 24 augustus 1943 Philip Mechanicus, 28 mei 1943 13. Voortdurend moet ik denken aan het lot, dat zoveel Joden reeds getroffen heeft en zoveel anderen bedreigt. Het systematische van de vervolging heeft iets lugubers: men voelt zich als ’t ware in een strik, die langzaam aan steeds nauwer toegehaald wordt. 14. Vandaag worden we weggevoerd. Waarheen weten we nog niet. Het is een en al chaos hier in het ziekenhuis. Haast de helft van het personeel is ondergedoken. Alles moet ik achterlaten… Wat zal er van ons worden? Als ik wil kan ik duiken bij mijn familie, maar ik voel me verplicht om met de mensen mee te gaan en bij Arno te blijven. Als ik Arno niet meer heb dan kan de rest me toch niets meer schelen. Gabriel Italie, 12 juli 1942 Claartje van Aals, 21 januari 1943. 15. Ik wilde iemand bezoeken maar hoorde van de buurvrouw dat ze waren weggevoerd. Ik raakte geheel van streek toen ik dat hoorde. Ik had het gevoel de dood recht in de ogen te kijken…. Toen ik op straat stond, zag ik dat de jaloezieën gesloten waren. Ik dacht: Hoeveel moeite heeft die man niet gedaan om zich goed te verstoppen voor de Duitsers en nou is hij, met vrouw en twee kinderen toch gepakt. … Ik trilde nog over mijn hele lichaam… Ik kon niet denken. … Wat moest ik doen? Wat kan men doen? 16. Als er geen wonder gebeurt is het lot van de Nederlandse Joden bezegeld: mannen en vrouwen tussen 16 en 40 jaar zullen naar OostEuropa gedeporteerd worden. Volgende week begint dit schokkende drama: eerst blijven de slachtoffers enkele dagen in een kamp in Nederland en dan gaan ze, gewapend met voedsel voor drie dagen, Oostwaarts, hun sinistere bestemming tegemoet. Hier kan alleen God helpen. Gabriel Italie, 8 juli 1942 Mozes Flinker, 22 januari 1943 17. Wat al eerder begonnen is, laat mij sedert die dagen niet meer los, zo hevig is het geworden: angst voor Polen, angst voor de dood. De mensen overigens zijn vast overtuigd er hoe en waar dan ook het er levend van af te brengen. Terwijl het geen dolle optimisten zijn. Ik laat me door hen troosten. Ik ben in angst momenten een erbarmelijk kind. 18. Einde juni 1942 volgde de genadeslag. Max kwam met een spierwit gezicht uit de vergadering en vertelde dat er een arbeidsdienst zou komen in Oost-Europa voor joden, mannen en vrouwen van 16 tot 40 jaar. Ik zag het zo dat wij in de fabrieken waar het meeste gebombardeerd werd, zouden moeten werken. De joden zouden hun gezinnen mogen meenemen. De oproepen waren per 15 juli. David Koker, 17 april 1943 Mirjam Bolle, 27 januari 1943. 19. Iedereen moet bijna naar Polen. Mijn vader, mijn zusje en haar man zijn ondergedoken. Mijn zusje haar schoonmoeder heeft zich een poosje geleden verdronken. Bijna al mijn familie is weg. Arno is de enige die ik nog over heb. Voor hoe lang? Claartje van Aals, 15 september 1942 20. Mensen probeerden een vrijstelling te verkrijgen. Iedereen vocht voor zijn leven, met als gevolg dat opnieuw de mensen met relaties aan de oproep ontkwamen. Maar er was spanning. De communisten roerden zich en wekten de joden op, niet in slavendienst te gaan. Men wist niet: is het arbeidsdienst of afslachting? Mirjam Bolle, 27 januari 1943 21. M’n geest heeft alles van de laatste dagen – de geruchten zijn tot nu toe vernietigender dan de feiten, de feiten voor òns tenminste, in Polen schijnt de moordpartij in volle gang – alles al verwerkt, maar m’n lichaam blijkbaar nog niet…. 22. Men hoort telkens van Joodse personen en zelfs gezinnen die kans hebben gezien te verdwijnen. Hoe en waarheen ontsnappen zij aan de grote val, waarin we opgesloten zitten. Gabriel Italie, 23 juli 1942 Etty Hillesum, 1 juli 1942 23. Overzicht van maatregelen tegen Joden: Jan 1941 Alle Joden in Nederland moeten zich registreren. Feb 1941 Eerste razzia in Amsterdam. Feb 1941 Oprichting Joodse Raad. Via deze raad gaf de bezetter bevelen aan de Joden. Feb 1942 De eerste gaskamers in Auschwitz worden in gebruik genomen. Apr 1942 Invoering van de Jodenster Jul 1942 Joden moeten zich melden voor transport naar arbeidskamp in het Oosten. Jul 1942 De eerste transporten uit Westerbork naar Auschwitz. Sep 1943 Laatste razzia in Amsterdam. 24. Bijlage 2 Opdrachtblad Namen: ………………………………………… ………………………………………… ………………………………………… 1. Op welke manieren vergaarden de Joden informatie over wat er gebeurde in Oost-Europa? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 2. Op welke wijze reageerden joden op de maatregelen van de Duitse bezetter? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 3. Werd het handelen van de Joden beïnvloed door wat zij wisten? Leg je antwoord uit. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Hoofdvraag: Wat wisten de Joden van het lot dat hen te wachten stond? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Bijlage 3 Vragenblad H/V 1. In bron 13 wordt gesproken over een systematiek waarmee de strik rond Joden steeds verder wordt aangehaald. Leg uit hoe deze systematiek in Nederland werkte. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… Kennis over de “Endlösung” bleef gefragmenteerd tot het einde van de oorlog.’- Peter Fritzsche. 2. Onderbouw deze stelling met twee voorbeelden uit de opdracht. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… 3. Leg aan de hand van een persoon uit de opdracht uit dat (al dan niet gefragmenteerde) kennis en handelen niet direct met elkaar verbonden zijn. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ‘Er was bij diegenen die met deportatie bedreigd werden, sprake van grote, zij het vage angst maar niet van een concreet ‘weten’ van wat hun boven het hoofd hing. Men wilde niet ‘weten’. Juist door die angst werden berichten die van massale uitroeiing gewaagden, niet of nauwelijks in de geest opgenomen’.- L. de Jong. Het is lastig om op basis van de dagboeken een uitspraak te doen over wat de Joden wisten over de Holocaust. 4. Leg dit uit met behulp van bron 11 en het citaat van L. de Jong. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… Dagboeken zijn interessante bronnen om er achter te komen wat mensen meemaken en hoe ze dit ervaren. De gedachten en gevoelens die zijn vastgelegd in een dagboek bieden echter ruimte voor meerdere interpretaties. 5. Leg dit uit aan de hand van de fragmenten uit het dagboek van Etty Hillesum. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ‘Het feit dat de Nederlandse ambtenaren, politiefunctionarissen en joden in meerderheid de Duitse opdrachten betreffende de deportaties opvolgden, is alleen te begrijpen vanuit de volstrekte onvoorstelbaarheid van Auschwitz.’- B. van der Boom Historicus Van der Boom veronderstelt dat kennis over Auschwitz tot een ander gedrag bij o.a. de Joden zou hebben geleid. 6. Weerleg deze stelling met behulp van twee bronnen uit de opdracht. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… Bijlage 4 Biografieën van de schrijvers Jozef Hilel Borensztajn Borensztajn is in Krakau geboren en via omzwervingen al voor de oorlog in Nederland terechtgekomen. Hij werd op transport gesteld en heeft een lange reeks kampen (waaronder Westerbork en Auschwitz) overleefd. Hij hield een oorlogsdagboek bij dat na de oorlog door zijn zoon is teruggevonden. Borensztajn stond op een vrijstellingslijst. Via Westerbork reisde hij naar Theresienstadt – wat relatief gunstig was – maar kwam in 1944 toch nog kort in Auschwitz terecht. Hij overleefde de oorlog. David Koker Dagboek geschreven in kamp ‘Vught’. Het dagboek werd in delen uit het kamp gesmokkeld. De familie was in eerste instantie vrijgesteld van transport. David Koker heeft toch enige tijd ondergedoken toen er razzia’s op joodse jongens werden gehouden. Koker dacht dat hij als ‘Philipsjood’ vrijgesteld zou blijven. Mirjam Bolle Mirjam Bolle was als secretaresse verbonden aan de Joodsche Raad, de organisatie die door de Bezetter was ingesteld om de anti-Joodse maatregelen in Nederland in te voeren. Zij schreef een dagboek in de vorm van brieven aan haar man in Palestina die zij niet kon posten. Het dagboek heeft zij verstopt bij vertrek naar Westerbork. De brieven uit Bergen-Belsen heeft zij zelf bewaard. Mirjam Bolle is uiteindelijk in Palestina terechtgekomen. Mozes Flinker Mozes Flinker is geboren en opgegroeid in Den Haag. In 1942 vlucht hij als zestienjarige met zijn ouders, broer en vijf zusjes naar België. Uiteindelijk vinden ze in Brussel onderdak, waar ze doorgaand voor een niet-joods gezin - een redelijke bewegingsvrijheid genieten. Het was een orthodox gezin en Mozes was zeer religieus. Mozes Flinker geeft in zijn dagboek uiting aan zijn diepe verbondenheid met de joden in de concentratiekampen en met Erets Jisraël (Palestina), dat hij als zijn eigenlijke vaderland beschouwt en waar hij zich na de oorlog wil vestigen. Vanuit zijn grote Godsvertrouwen probeert hij een verklaring te vinden voor het leed dat de joden in de oorlog wordt aangedaan. Mozes Flinker werd in 1944 gedeporteerd en keerde niet meer terug. Claartje van Aals Claartje werkte in een Joodse psychiatrisch centrum op de Veluwe. Hoewel Claartje een goed onderduikadres had – hetzelfde adres waar haar zusje en haar vader zaten – wilde ze toch niet weg. Arno was daar niet welkom; haar vader vond het geen betrouwbare jongen. Maar Arno betekende alles voor Claartje. Daarmee was haar keuze gemaakt. Het belang van de patiënten woog voor Claartje ook zwaar. Op 20 januari arriveert de ordedienst een dag te vroeg om het centrum te ontruimen. Hierop besluit de helft van het personeel te vluchten. Ook tachtig patiënten vluchten. Een buurman verzamelde de brieven en postte ze de volgende dag. In die stapel zat de laatste brief van Claartje. Claartje van Aals is vanuit Westerbork naar Auschwitz getransporteerd. Daar is zij op 5 februari vermoord. Vader en zuster overleefden de oorlog. Arno overleefde Auschwitz. Philip Mechanicus Philip Mechanicus was een journalist, onder andere van het Algemeen Handelsblad. Op 27 september 1942 werd hij zonder ster te dragen verraden door een medepassagier op de tram en door een agent gearresteerd. Dit betekende dat hij als ‘strafgeval’ in Westerbork terechtkwam. Hij werd op 8 maart 1944 naar Bergen-Belsen gevoerd en vandaar op 9 oktober 1944 naar Auschwitz. Op 12 oktober 1944 is hij in Auschwitz doodgeschoten. Etty Hillesum Etty Hillesum hield een dagboek bij en zij schreef brieven. Deze zijn gezamenlijk uitgegeven. Haar laatste bericht is een ansichtkaart die zij op 7 september 1943 uit de trein wierp waarin zij vanuit Westerbork werd getransporteerd. Etty had een vrijstelling voor transport maar eiste dat haar familie ook blijven mocht. Uiteindelijk hebben de Duitsers het hele gezin, inclusief Etty, op transport gezet. Gabriel Italie Gabriel Italie overleefde de oorlog, de bezetting en de vervolging. Tijdens de oorlog hield hij een dagboek bij en dat loopt door tot na de bevrijding. Hij werd op transport gesteld naar Barneveld, Westerbork en Theresienstadt. Opmerkelijk is dat Italie het dagboek tijdens zijn ‘reizen’ bij zich heeft weten te houden. Italie was een orthodoxe Jood, had gestudeerd, en was leraar klassieke talen in Den Haag. Hij had met zijn vrouw Rose drie kinderen. In 1942 dachten zij over emigratie. Rose heeft alles in het werk gesteld om de juiste papieren te verkrijgen voor de VS. Een baan was beschikbaar. Honderden papieren later ging de VS in de oorlog participeren en was emigratie uitgesloten. Na 15 juli 1942, toen de paniek toenam en de oproepen gingen komen, bleek zoon Paul te zijn gevlucht naar België en opgepakt. Hierover heeft Gabriel niets in zijn dagboek geschreven. Volgens de inleider van het dagboek tekent dit verzwijgen hoe angstig de vader was over het lot van zijn zoon. Het gezin wordt naar Barneveld gestuurd. Dit was een privilege. Uiteindelijk komen zij toch in Westerbork terecht. Zij gaan mee op het laatste transport, naar Theresienstadt, 3 september 1944, maar overleven de bevrijding.