Ger Alders heeft een Assurantiekantoor

advertisement
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN
SECTIE BELASTINGRECHT
ONDERNEMING EN BELASTINGHEFFING
2e kans
25 januari 2010
Aanwijzingen
-
-
De beschikbare tijd is 3 uur.
Bij het maken van het tentamen mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van een pocket
belastingwetten en de wetteksten “Werken aan winst”(zonder annotatie).
Vul de kop van uw antwoordformulieren volledig in, inclusief uw inschrijfnummer voor dit tentamen.
Beantwoord met vermelding van artikel(lid) en rechtspraak.
Indien meerdere mogelijkheden verdedigbaar zijn, dient u elk van die mogelijkheden uit te werken en
een gemotiveerde keuze te maken voor de (naar uw mening) beste oplossing.
LET OP: U dient, in verband met het nakijken, alle vragen op een afzonderlijk vel te
beantwoorden.
Zet op elk vel uw naam + collegekaartnummer + tentameninschrijfnummer.
Het tentamen bestaat uit 6 vragen. In totaal kunnen 100 punten worden behaald, bij 55 punten heeft u
een 6.
Het gebruik van mobiele telefoons is verboden (voor welk doel dan ook). Zet uw telefoon uit!
Slechts het gebruik van eenvoudige rekenmachines (zonder tekstgeheugenfuncties) is toegestaan.
Succes.
Aanwijzingen voor na het tentamen:
-
-
Na afloop van het tentamen dient u uw antwoordvellen (voor iedere vraag een afzonderlijk vel) in te
leveren. Dit vragenformulier mag u mee naar huis nemen.
Het tentamen zal uiterlijk ná 8 werkdagen (vanaf de tentamendatum) zijn nagekeken. Het bekendmaken
van de cijfers geschiedt uitsluitend door het ophangen van de cijferlijst (naast de Repro) en via
Progress. De onderwijsadministratie en de secretaresse van de vakgroep verstrekken geen inlichtingen
omtrent de uitslag.
Tegen beschikkingen van examinatoren (tegen uw cijfer) staat tot 4 weken na de bekendmaking, beroep
open bij het College van Beroep voor de Examens ex art. 7.60 WHW.
Het besprekingscollege zal plaatsvinden op dinsdag 16 februari 2010 om 16.00 uur in T.05.
1
LET OP: U dient, in verband met het nakijken, alle vragen op een AFZONDERLIJK vel te
beantwoorden!
Vraag 1 (25 punten)
De aandelen van A Ltd, B BV en C BV berusten allen volledig bij M BV. A Ltd is gevestigd in Bermuda
en aldaar onderworpen aan een winstbelastingtarief van 5%. B BV, C BV en M BV zijn in Nederland
gevestigde vennootschappen. In verband met de overname door C BV van een aandelenbelang van 40% in
X BV, een lichaam dat drukkersinkt produceert, leent C BV tegen zakelijke voorwaarden een bedrag van €
5 mln van B BV (de jaarlijkse rente bedraagt 8%, de looptijd van de lening is tien jaren, het bedrag is gelijk
aan de koopsom van de aandelen; de boekwaarde van de aandelen was € 1 mln). B BV heeft deze lening op
haar beurt gefinancierd met vreemd vermogen dat zij onder zakelijke voorwaarden heeft aangetrokken van
A Ltd. C BV heeft het 40%-belang in X BV overgenomen van D BV een andere 100%-dochter van M BV.
Het resterende belang in X BV berust bij derden.
a. Geef aan wat de gevolgen van bovenstaande feiten zijn voor de heffing van de VPB. Bespreek indien
aanwezig meerdere alternatieven. Bedenk hierbij dat geen sprake is van een fiscale eenheid tussen de in
Nederland gevestigde vennootschappen.
b. Veronderstel dat het overgedragen belang in X BV geen 40% maar slechts 20% bedroeg (het overige
belang - 80% - berust weer bij derden, de koopsom blijft € 5 mln). Wat zijn dan de gevolgen voor de
beantwoording van vraag a. Hoe beoordeelt u in dit verband de toepassing van de door u behandelde
artikelen uit de Wet VPB 1969 in het licht van het doel dat zij beogen te bereiken.
X BV, gevestigd in Nederland, heeft een 10%-belang in A BV, een eveneens in Nederland, gevestigde
vennootschap. Zij heeft dit belang deels verworven bij een aandelenfusie waarbij zij door haar gehouden
aandelen B BV, een 4%-belang, heeft geruild voor een 2%-belang in A BV. De boekwinst die zij bij de ruil
behaalde € 300.000 (waarde in het economisch verkeer aandelen B BV bij de fusie € 500.000, kostprijs €
200.000) is onbelast gebleven. Het belang in A BV is vervolgens door de bijkoop van aandelen uitgebreid
(kostprijs bijkoop € 2.400.000).
In het lopende jaar vindt een juridische fusie plaats tussen A BV en C NV. Bij deze fusie, waarbij A BV
verdwijnt, verwerft X BV een belang van 0,5% in C NV. Dit belang heeft op het moment van de fusie een
waarde in het economische verkeer van € 4.000.000.
c. Geef aan wat de gevolgen van bovenstaande feiten zijn voor de heffing van de VPB. Bedenk hierbij dat
alle genoemde vennootschappen aan het gewone regime van de VPB zijn onderworpen. Bespreek
indien aanwezig meerdere alternatieven.
Op een AFZONDERLIJK vel beantwoorden!
Vraag 2 (15 punten)
De heer en mevrouw De Vries zijn beide in loondienst werkzaam. Door spaarzaam te leven en vanwege een
nalatenschap hebben zij een klein vermogen opgebouwd. Zij willen dat in vastgoed beleggen. Mede
vanwege de kredietcrisis doet zich een aantrekkelijke investeringsmogelijkheid voor. De in Hilversum
gevestigde ontwikkelaar van recreatief vastgoed Recreavast BV heeft op vakantiepark De Vrije Vogel in
Loosdrecht een paar objecten in de aanbieding. Een op eigen grond gerealiseerde stenen bungalow alsmede
een eveneens op eigen grond geplaatste stacaravan/chalet. De bungalow is sinds de realisatie in 2007 nog
niet in gebruik genomen. Enkel van de schuur van de bungalow is een klein deel verhuurd aan een
telecommaatschappij die daar apparatuur heeft geplaatst. De stacaravan/chalet wordt met ingang van 1
2
januari 2008 verhuurd aan vakantiegangers. Omdat de desbetreffende objecten thans niet goed verkoopbaar
zijn neemt Recreavast genoegen met koopsommen welke 15% lager zijn dan de verkoopprijzen die in 2007
werden gehanteerd. De heer en mevrouw De Vries gaan deze per 1 februari aanstaande aan hen te leveren
objecten verhuren via de professionele verhuurorganisatie Landal GreenParks.
Beschrijf de gevolgen voor de heffing van BTW en overdrachtsbelasting van de overdracht aan de heer en
mevrouw De Vries.
Op een AFZONDERLIJK vel beantwoorden!
Vraag 3 (20 punten)
Op 11 juli 2008 heeft de Hoge Raad besloten in het kader van een aan hem voorgelegde zaak met
betrekking tot de vorming van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 Wet Vpb 1969 de volgende
prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EG voor te leggen:
"Moet artikel 43 EG in verbinding met artikel 48 EG aldus worden uitgelegd dat dit artikel eraan in de weg
staat dat een nationale regeling van een lidstaat (...), volgens welke regeling een moedervennootschap en
haar dochtervennootschap ervoor kunnen kiezen dat de belasting van hen wordt geheven bij de in die
lidstaat gevestigde moedervennootschap alsof er één belastingplichtige is, die keuzemogelijkheid
voorbehoudt aan vennootschappen die voor de belasting van hun winst zijn onderworpen aan de fiscale
jurisdictie van de betrokken lidstaat?"
BV M bezit alle aandelen in BV A, BV B, BV C en BV D. BV D heeft alle aandelen van BV E in handen.
BV M, BV A, BV B en BV E zijn statutair en feitelijk gevestigd in Nederland; BV C en BV D zijn feitelijk
gevestigd in Duitsland respectievelijk Luxemburg. Op het verzoek van BV M om alle genoemde
vennootschappen op te nemen in een fiscale eenheid ex artikel 15 Wet Vpb 1969 wordt door de inspecteur
negatief beslist in die zin dat BV C, BV D en BV E niet in de fiscale eenheid kunnen worden opgenomen.
In zijn bezwaar hiertegen voert BV M aan dat artikel 15 Wet Vpb 1969 in strijd is met het vrij verkeer van
personen. Dit artikel stemt volgens BV M niet overeen met de binnen Europa verdedigde
rechtsvormneutraliteit waarbij buitenlandse dochters dezelfde behandeling dienen te krijgen als
buitenlandse vaste inrichtingen. BV M verwijst in dit verband naar het arrest Avoir Fiscal. Bovendien
mogen buitenlandse dochters niet slechter af zijn dan binnenlandse dochters, zo blijkt volgens BV M
overduidelijk uit het arrest Bosal.
Volgens de inspecteur is van een inbreuk op de rechtsvormneutraliteit geen sprake. Bovendien, ook al zou
sprake zijn van een belemmering van het vrije verkeer van personen, dan zou de bestreden regeling zeker
gerechtvaardigd kunnen worden met behulp van redenen van algemeen belang.
a. Beoordeel het standpunt van BV M met behulp van de jurisprudentie van het Hof van Justitie.
b. Beoordeel het standpunt van de inspecteur met behulp van de jurisprudentie van het Hof van Justitie.
Op een AFZONDERLIJK vel beantwoorden!
Vraag 4 (10 punten)
a. Waarom is art. 9a Wet IB ’64 (thans art. 3.26 Wet IB ’01) ingevoerd? Beschrijf ook de werking van dit
artikel.
b. Waarom is art. 3.28 Wet IB ’01 ingevoerd? Beschrijf ook de werking van dit artikel.
3
Op een AFZONDERLIJK vel beantwoorden!
Vraag 5 (10 punten)
Atze heeft een kleine schaatsfabriek “De Scheuvel”. De balans tegen boekwaarden luidt:
x € .1000
Pand
Ov. activa
200
100
300
Vermogen
300
300
Atze gaat met Gosse en Pier een vennootschap aan waarbij de winstverdeling 2:1:1 wordt. Atze brengt zijn
onderneming in; de stille reserve in het pand bedraagt € 600.000, de zakelijke goodwill is € 400.000 groot.
Gosse en Pier zullen naar verwachting een belangrijke bijdrage aan de winstverbetering leveren. De
toetredingsvoorwaarden zijn:
- met Gosse: voorbehoud stille reserves en goodwill. Gosse is een gehaaide zakenman, die zijn belangen
uitstekend weet te behartigen.
- met Pier: vergoeding van de meerwaarden buiten de boeken om. Pier blijft dit bedrag schuldig.
a. Hoe luidt de fiscale openingsbalans van Pier?
Tien jaar later: De balans tegen boekwaarden luidt:
x € .1000
Pand
Ov. activa
200
100
Vermogen Atze
Vermogen Gosse
Vermogen Pier
100
100
100
300
300
Atze treedt uit de vennootschap en draagt zijn vennootschapsaandeel over aan Gosse en Pier
(winstverdeling 1:1). Gosse neemt het aandeel geruisloos over (IB-latentie 10%) en blijft dit bedrag
schuldig. De goodwill bedraagt inmiddels € 600.000. De stille reserve in het pand is € 1.000.000.
b. Hoe luidt de fiscale balans van Gosse na het uittreden van Atze?
4
Op een AFZONDERLIJK vel beantwoorden!
Vraag 6 (20 punten)
Het Obelix European Largecap Fund NV (OELF) is opgericht voor Amerikaanse en Nederlandse
institutionele beleggers. De ene helft van de aandelen in OELF is in handen van Amerikaanse
pensioenfondsen en de andere helft wordt aangehouden door Nederlandse pensioenfondsen. Gedurende het
jaar 2009 belegt OELF alleen in staatsobligaties die zijn uitgegeven door de landen A, B en C. Tweemaal
per jaar, in februari en augustus, betalen deze obligaties rente uit. In totaal ontvangt het fonds uit elk van
deze landen een bedrag van EUR 250.000 aan rente. Op deze rente wordt in de desbetreffende landen
echter bronbelasting ingehouden tegen het nationale tarief. In A, B en C bedragen de nationale tarieven
respectievelijk 10%, 15% en 20%. Op 3 januari 2010 besluit de algemene vergadering van aandeelhouders
van OELF tot een winstuitdeling van EUR 7,50 per aandeel. In totaal staan er 1.000.000 aandelen uit.
a. Wat zijn de gevolgen voor de dividendbelasting? U mag er van uitgaan dat Nederland geen
belastingverdragen heeft afgesloten met A, B en C.
Op 19 januari 2009 eindigt de intekening voor het Obelix European Midcap Fund NV (OEMF). Bij een
intekening kunnen beleggers aangeven hoeveel aandelen zij van een nieuw op te richten fonds wensen
te kopen. Op 20 januari 2009 gaat het fonds van start. Aan het einde van de maand januari blijkt uit een
overzicht van één van de depotbanken dat de Nederlandse vereniging tegen de kwakzalverij een belang
heeft in het fonds van 47,5%. Daarnaast blijkt uit hetzelfde overzicht dat de heer De Ruijter 7,5% van
de aandelen in het fonds houdt.
b. Komt het OEMF in aanmerking voor de status van fiscale beleggingsinstelling?
5
Download